Organisatie | De Ronde Venen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Nadere regels bij verordening jeugdhulp De Ronde Venen |
Citeertitel | Nadere regels bij verordening jeugdhulp De Ronde Venen |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Algemene wet bestuursrecht, artikel 4:81
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2015 | 10-12-2016 | nieuwe regeling | 18-12-2014 Gemeenteblad 24-12-2014, nr. 81370 | Onbekend |
Nadere regels bij verordening jeugdhulp De Ronde Venen
Nadere regels zijn algemene regels die voor een ieder (of een bepaalde groep) gelden, en waar deze dus aan gebonden zijn. Zij vloeien voort uit de door de raad gedelegeerde verordenende bevoegdheid. In de Jeugdverordening heeft de raad onder meer in artikel 2, vierde lid aan het college een aantal verordenende bevoegdheden gedelegeerd. Het college werkt deze bevoegdheid nader uit.
Beleidsregels zijn regels over hoe een bestuursorgaan met een bepaalde bevoegdheid om gaat. Dus bijvoorbeeld welke afwegingen deze hierbij maakt. Het bestuursorgaan bindt zichzelf hiermee aan een bepaalde werkwijze, wat de rechtsgelijkheid ten goede komt. Het bestuursorgaan kan bij haar besluitvorming verwijzen naar deze beleidsregel. Titel 4.3 van de Awb gaat over beleidsregels. Zowel nadere regels als beleidsregels moeten worden bekend gemaakt alvorens deze in werking kunnen treden.
In dit document is steeds vetgedrukt de tekst van de artikelen uit de verordening opgenomen. Daarna komt schuingedrukt de tekst van de toelichting. Daarna zijn in normale tekst de nadere regels opgenomen en in rood de eventuele beleidsregels.
Artikel 2. Vormen van jeugdhulp
Algemene voorzieningen. In de samenleving zijn vele voorzieningen te vinden waar ouders en jeugdigen terecht kunnen met vragen en voor preventieve zorg, vaak gekoppeld aan welzijn, onderwijs of vrije tijdsbesteding. Deze voorzieningen zijn vrij toegankelijk en dragen bij aan de eigen kracht. Preventie, informatie en advies en signalering horen hier ook onder. Deze voorzieningen vallen niet onder de Jeugdwet.
Toelichting 2. Vormen van jeugdhulp
Dit artikel geeft een nadere uitwerking van de verplichte delegatiebepaling van artikel 2.9, onder a, van de wet, waarin is bepaald dat de gemeente bij verordening regels stelt over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige (jeugdhulp)voorzieningen. Uit de memorie van toelichting op de wet (Kamerstukken II 2012/13, 33 684, nr. 3) komt naar voren dat de burger recht heeft op een duidelijk beeld van het aanbod van voorzieningen binnen de gemeente.
Het begrip 'voorziening' is een lastig te vatten begrip. De wetgever waagt zich dan ook niet aan een definitie, maar geeft wel in de memorie van toelichting aan dat de door de gemeente te treffen voorziening zowel een algemene, vrij toegankelijke voorziening kan zijn als een individuele voorziening. Een individuele voorziening zal vaak betrekking hebben op meer gespecialiseerde zorg. De gemeente bepaalt zelf welke hulp vrij toegankelijk is en welke niet. Voor de niet vrij toegankelijke vormen van ondersteuning zal door de gemeente (artikel 4 of door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts en de jeugdhulpaanbieder (artikel 3) eerst beoordeeld moeten worden of de jeugdige of zijn ouders deze ondersteuning daadwerkelijk nodig hebben.
Voorzieningen in de zin van de Jeugdwet zijn gerelateerd aan de drieledige wettelijke definitie van jeugdhulp (zie de toelichting op artikel 1). Een voorziening kan derhalve een breed spectrum van verschillende soorten ondersteuning, hulp en zorg omvatten. Een beschrijving is gewenst omdat de wetgever gemeenten opdraagt ervoor te zorgen dat de burger zich een beeld kan vormen van de voorzieningen in het kader van jeugdhulp.
In de nadere regels is beschreven wat in de gemeente de Ronde Venen onder algemene voorziening valt en wat onder individuele voorziening valt.
a.Overige voorzieningen:(in te zetten rechtstreeks vanuit het wijkteam)
Individuele voorzieningen: alle voorzieningen op het gebied van
Individuele voorzieningen zijn ingekocht bij de aanbieders die in ons Regionaal transitiearrangement staan beschreven en zijn weergegeven in het productenboek. Individuele voorzieningen kunnen worden ingezet als zorg in natura en via een PGB. Voor de regels met betrekking tot een PGB wordt verwezen naar artikel 6.
Dyslexiezorg: Een individuele voorziening op het gebied van dyslexiezorg is mogelijk na overleg met de school. De school dient aan te tonen dat volgens het “protocol dyslexie” is gehandeld en dat extra begeleiding op school (minimaal 60 minuten per week gedurende minimaal 24 weken) geen gemeten effect heeft gehad (meting met genormeerde toetsen). Aanwezigheid van bijkomende stoornissen kan een contra-indicatie zijn.
Artikel 3. Toegang jeugdhulp via de gemeente
Het college stelt nadere regels vast met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening, hieronder ook te verstaan hetgeen is genoemd bij artikel 2, vierde lid onder b en c.
Het college geeft daarbij aan op welke wijze het college jeugdigen en ouders informeert over de mogelijkheid en het belang om in bepaalde gevallen een beroep op jeugdhulp te doen.
Voorwaarde voor de inzet van jeugdhulp is dat de mogelijkheid tot aanspraak op een andere voorziening niet mogelijk is.
Toelichting 3. Toegang jeugdhulp via de gemeente
Deze bepaling regelt de toegang van jeugdhulp via de gemeente en is opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen. Dit alles ter uitvoering van artikel 2.9, onder a, van de wet waarin is bepaald dat de gemeente bij verordening in ieder geval regels stelt over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige voorzieningen, met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening.
Beleidsregel: het college belegt het melden van de hulpvraag zoals omschreven in artikel 3 lid a 1 tot en met 4, bij het sociale wijkteam.
Voor het gesprek verschaffen de jeugdige of zijn ouders aan het college alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college voor het onderzoek nodig zijn en waarover zij redelijkerwijs de beschikking kunnen krijgen. De jeugdige of zijn ouders verstrekken in ieder geval een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage.
Beleidsregel: het college belegt het doen van vooronderzoek zoals beschreven in artikel 3 lid b 1 tot en met 3, bij het sociale wijkteam
Beleidsregel: het college belegt het voeren van het gesprek zoals beschreven in artikel 3 lid c tot en met 4, bij het sociale wijkteam.
Beleidsregel: het college belegt het voeren van het gesprek zoals beschreven in artikel 3 lid D 1 tot en met 3, bij het sociale wijkteam.
Beleidsregel: het college belegt het voeren van het gesprek zoals beschreven in artikel 3 lid E 1 tot en met 2, bij het sociale wijkteam.
Wanneer jeugdige of diens ouders niet kiezen voor het gestelde onder artikel 3 lid E.1 zal het sociale wijkteam tijdens het gesprek wijzen op de mogelijkheid om gezamenlijk een aanvraagformulier in te vullen dan wel op de mogelijkheid dit los van het gesprek zelf te doen.
Toelichting 4: Toegang jeugdhulp via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts
In artikel 2.6, eerste lid, onderdeel g, van de Jeugdwet is geregeld dat, naast de gemeentelijk georganiseerde toegang tot jeugdhulp, ook de directe verwijzingsmogelijkheid door de huisarts, medisch specialist en jeugdarts naar de jeugdhulp blijft bestaan. Dit laatste geldt zowel voor de vrij-toegankelijke (overige) voorzieningen als de niet vrij-toegankelijke (individuele) voorzieningen. Met een dergelijke verwijzing kan de jeugdige rechtstreeks aankloppen bij de jeugdhulpaanbieder. In de praktijk zal het de jeugdhulpaanbieder (bijvoorbeeld de jeugdpsychiater, de gezinswerker of orthopedagoog) zijn die na de verwijzing (stap 1) beoordeelt welke jeugdhulp precies nodig is. Deze bepaalt in overleg met de jeugdige of ouder daadwerkelijk de concrete inhoud, vorm, omvang en duur van de benodigde jeugdhulp. Deze aanbieder stelt dus feitelijk vast wat naar zijn oordeel de inhoud van de benodigde voorziening dient te zijn en hij zal zijn oordeel mede baseren op de protocollen en richtlijnen die voor een professional de basis van zijn handelen vormen (stap 2). Zie ook de algemene toelichting.
Het college legt de te verlenen individuele voorziening, dan wel het afwijzen daarvan, in alle gevallen vast in een beschikking aan de jeugdige of zijn ouders.
Beleidsregel: het college mandateert het opstellen en afgeven van de beschikking als bedoeld in artikel 4 bij de (jeugd)consulent.
Toelichting 5. Inhoud beschikking
Wanneer een individuele voorziening wordt toegekend en er een beschikking wordt afgegeven, dient het college een schriftelijke beschikking op te stellen, waartegen zij bezwaar en beroep op grond van de Awb kunnen indienen. In de nadere regels staat beschreven wanneer het college een beschikking afgeeft.
Uitgangspunt van de wet is dat de jeugdige of zijn ouders een voorziening in ‘natura’ krijgen. Indien gewenst door de jeugdige of zijn ouders bestaat echter de mogelijkheid van het toekennen van een pgb.
In de beschikking wordt alleen ter informatie opgenomen dat een ouderbijdrage is verschuldigd (vierde lid). De vaststelling en inning geschiedt door het bestuursorgaan dat namens de gemeente met de inning is belast.
Het bestuursorgaan dat landelijk is belast met inning van ouderbijdragen is het CAK. Ouderbijdragen zijn volgens de wet verschuldigd voor alle vormen van jeugdhulp waarbij een kind minimaal een dagdeel niet thuis verblijft en tegen een door het rijk vastgesteld bedrag. Er zijn een aantal uitzonderingen vastgesteld waarbij geen ouderbijdrage wordt opgelegd. Deze zijn:
Als er in bovenstaande gevallen sprake is van vermogen of ander inkomen, moet wel betaald worden. Leidraad is: degene die kinderbijslag voor het kind ontvangt moet betalen.
Gemeente laat, in de beschikking, weten aan ouders dat ouderbijdrage verschuldigd is. Deze gegevens worden aangeleverd bij het CAK, het CAK factureert dit bij ouders. Deze facturatie komt in de vorm van een beschikking waartegen bezwaar mogelijk is. Ouders kunnen twee keer bezwaar aantekenen, zowel tegen de beschikking van de gemeente (zie 5.1), als bij het CAK.
bedraagt ten hoogste 75% van de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate individuele voorziening in natura, met de bevoegdheid voor het college om in individuele gevallen hiervan af te wijken tot ten hoogste de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopste adequate individuele voorziening in natura;
Bij nota van wijziging (Kamerstukken II 2013/14 33 684, nr. 11, artikel MM) is de regeling in artikel 8.1.1 van de wet voor het pgb aangepast (“gestandaardiseerd”) aan de verwante regelgeving met betrekking tot de maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2015), In deze regeling stond dat een pgb slechts wordt verstrekt indien aan de in het derde lid gestelde voorwaarden is voldaan. Bij amendement Bergkamp/Voortman (Kamerstukken II 2013/14 33 684, nr. 109) is het woord ‘slechts’ geschrapt omdat dit een onnodige en overbodige inperking van het recht op een pgb leek te suggereren. Bij amendement Bisschop en Voortman (Kamerstukken II 2013/14 33 684, nr. 100) is het vijfde lid zo aangepast dat duidelijk is geworden dat jeugdigen of hun ouders zelf kunnen bijbetalen wanneer het tarief van de door hen gewenste aanbieder duurder is dan de in de betreffende situatie goedkoopst adequate door het college te bieden individuele voorziening in natura. Het college kan het pgb slechts weigeren voor dat gedeelte dat duurder is dan deze door het college te bieden individuele voorziening in natura.
Het tweede tot en met vierde lid berusten op artikel 2.9, onder c, van de wet. In deze wetsbepaling staat dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald op welke wijze de hoogte van een pgb wordt vastgesteld.
In artikel 8.1.1, vijfde lid, onderdeel a, van de wet is bepaald dat het college een pgb kan weigeren voor zover de kosten van het betrekken van de jeugdhulp van derden hoger zijn dan de kosten van de individuele voorziening. Zo wordt voorkomen dat inkoopvoordelen zouden wegvallen als te veel personen zelf ondersteuning willen inkopen met een pgb. Een pgb is gemiddeld genomen ook goedkoper dan zorg in natura omdat er minder overheadkosten hoeven te worden meegerekend. De maximale hoogte van een pgb is in de verordening begrensd op de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate door het college ingekochte individuele voorziening in natura.
In de raadsvergadering van 27 november 2014 heeft de gemeenteraad van de gemeente De Ronde Venen bepaald dat de hoogte van een PGB ten hoogste 75% van de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate individuele voorziening in natura mag bedragen.
Het college krijgt hierbij wel de bevoegdheid om in voorkomende gevallen hiervan af te wijken als dit niet toereikend blijkt te zijn, tot maximaal de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate individuele voorziening in natura.
Nadere regels artikel 6. Regels PGB
Wanneer jongeren en/of diens ouders hebben aangegeven de zorg in de vorm van een PGB te willen ontvangen gelden de volgende regels:
Dit kan iemand van het gezin zijn of een andere niet-professionele hulpverlener uit het sociale netwerk.
Voor het verlenen van hulp op het gebied van begeleiding, persoonlijke verzorging en kort verblijf zijn geen aanvullende eisen geformuleerd. Voor de functie behandeling gelden voor hulpverleners uit het sociale netwerk dezelfde eisen als voor professionele hulpverleners, met uitzondering van het overleggen van een VOG, dit is niet nodig voor leden van het sociale netwerk.
Beleidsregel: Als iemand uit het sociale netwerk wordt ingeschakeld maakt de aanvrager gebruik van de “familieovereenkomst” zoals Per Saldo deze op zijn website aanbiedt.
Artikel 7. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering
Onverminderd artikel 8.1.2 van de wet doen een jeugdige of zijn ouders op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een individuele voorziening.
Als het college een beslissing op grond van het tweede lid, onder a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van degene die opzettelijk onjuiste of onvolledige gegevens heeft verschaft geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten individuele voorziening of het ten onrechte genoten pgb.
Toelichting 7. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering
Deze bepaling is een uitwerking van de bij nota van wijziging ( Kamerstukken II 2013/14 33 684, nr. 11, artikel D) ingevoegde verplichte delegatiebepaling van artikel 2.9, onder d, van de wet, waarbij is bepaald dat de gemeente bij verordening regels stelt voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet. Ook deze bepaling beoogt het standaardiseren met de regelgeving met betrekking tot de aan elkaar verwante beleidsterreinen van jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning. Zie ook de toelichting onder artikel 10.
In de toelichting op de nota van wijziging is voorts vermeld dat het tot de gemeentelijke verantwoordelijkheid behoort misbruik van de geboden voorzieningen te voorkomen en, waar nodig, op te treden tegen onterecht gebruik van individuele voorzieningen of persoonsgebonden budgetten. Een zorgvuldig gebruik van collectieve middelen is wezenlijk voor het draagvlak daarvan. De artikelen 8.1.2 tot en met 8.1.4 (oorspronkelijk genummerd: 8.1.1a tot en met 8.1.1c) zijn eveneens bij nota van wijziging en ter standaardisering van de regelgeving aan het wetsvoorstel toegevoegd.
Het eerste lid berust mede op artikel 8.1.2, eerste lid, van de wet. Ook de overige onderdelen van artikel 8.1.2 en artikel 8.1.3 en 8.1.4 geven handen en voeten aan de bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik en zijn opgenomen in deze verordening. De wettekst van de artikelen 8.1.2 tot en met 8.1.4 is veelal beperkt tot de pgb. Waar mogelijk en zinvol, is dit ter uitwerking van de delegatiebepaling in artikel 2.9, onder d, van de wet, in de verordening uitgebreid tot de individuele voorziening in natura. Hiervoor kan ook steun gevonden worden in de tekst van de toelichting op artikel 8.1.2, waarbij is vermeld dat de in het eerste lid geregelde inlichtingenverplichting als uitgangspunt heeft dat van de jeugdige en zijn ouders aan wie een individuele voorziening of een daaraan gekoppeld pgb is verstrekt, verlangd kan worden dat ze voldoende gegevens en inlichtingen verstrekken om het college in staat te stellen te beoordelen of het beroep op die individuele voorziening of het daaraan gekoppelde pgb terecht is gedaan. Indien het de jeugdige of zijn ouders redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat er feiten en omstandigheden, of daarin opgetreden wijzigingen, zijn die van invloed kunnen zijn op de toekenning van de individuele voorziening of het daaraan gekoppelde pgb, dienen zij dit onverwijld aan het college te melden. Verstrekken zij niet onverwijld uit eigen beweging of op verzoek van het college alle gevraagde inlichtingen en bewijsstukken, dan heeft dat gevolgen voor de toekenning van de voorziening of het daaraan gekoppelde pgb. Het college kan niet alleen bij een aanvraag, maar ook in andere stadia concrete informatie en bewijsstukken van de belanghebbende vragen.
Het tweede lid is geënt op artikel 8.1.4 van de wet. Ook hier is de tot de pgb beperkte reikwijdte van artikel 8.1.4 van de wet op grond van het bepaalde in artikel 2.9, onder d, van de wet uitgebreid tot de individuele voorziening in natura.
Artikel 8. Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering
Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren jeugdhulp of uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, rekening met:
Toelichting 8. Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering
Het college kan de uitvoering van de Jeugdwet, met uitzondering van de vaststelling van de rechten en plichten van de jeugdige of zijn ouders, door aanbieders laten verrichten (artikel 2.11, eerste lid, van de Jeugdwet). Met het oog op gevallen waarin dit ten aanzien van jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering gebeurt, moeten bij verordening regels worden gesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan (artikel 2.12 va de Jeugdwet). Daarbij dient in ieder rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden.
Om te voorkomen dat er alleen gekeken wordt naar de laagste prijs voor de uitvoering worden in dit artikel een aantal andere aspecten genoemd waarmee het college bij het vaststellen van tarieven (naast de prijs) rekening dient te houden. Hiermee wordt bereikt dat er een beter beeld ontstaat van reële kostprijs voor de activiteiten die zij door aanbieders willen laten uitvoeren. Uitgangspunt is dat de aanbieder kundig personeel inzet tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden. Hiervoor is ten minste een beeld nodig van de vereiste activiteiten en de arbeidsvoorwaarden die daarbij horen. Dit biedt een waarborg voor werknemers dat hun werkzaamheden aansluiten bij de daarvoor geldende arbeidsvoorwaarden.
Toeilichting 9. Vertrouwenspersoon
In artikel 2.6, eerste lid, onder f, van de wet is bepaald dat het college ervoor verantwoordelijk is dat jeugdigen, hun ouders of pleegouders een beroep kunnen doen op een vertrouwenspersoon. Met de vertrouwenspersoon wordt een functionaris bedoeld zoals deze nu al werkzaam is binnen de jeugdzorg. Onafhankelijkheid, beschikbaarheid en toegankelijkheid zijn belangrijke factoren (wettelijke vereisten) voor een goede invulling van deze functie.
De wet adresseert het college rechtstreeks en vraagt niet om hierover bij verordening een regeling op te stellen. De bepaling uit de wet is toch in de verordening opgenomen vanwege het in het belang om in de verordening een compleet overzicht van rechten en plichten van jeugdigen en ouders te geven. Bij algemene maatregel van bestuur (het Uitvoeringsbesluit Jeugdwet) zal een nadere uitwerking worden gegeven van de taken en bevoegdheden van de vertrouwenspersoon.]
9.3 De VNG heeft na besluit in juni 2014 namens de gemeenten vertrouwenswerk centraal ingekocht bij de stichting PVP (vertrouwenspersonen in de zorg) en de stichting LSFVP (landelijke stichting familie vertrouwenspersonen). Dit is opgenomen in het landelijke arrangement en daarmee toegankelijk voor inwoners van De Ronde Venen.
De onafhankelijke klachtenregeling voor klachten over de inhoud/uitvoering van de zorg is belegd bij AKJ (Advies en klachtenbureau Jeugdzorg) en JIJ-Utrecht. (Jij in Jeugdzorg Utrecht).
Voor de afhandeling van klachten van jeugdigen en ouders die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van meldingen en aanvragen als bedoeld in deze verordening, in aansluiting op artikel 4.2.1 en 4.2.3 van de Jeugdwet is de gemeentelijke regeling voor klachtafhandeling van overeenkomstige toepassing.
Toelichting 10. Klachtregeling
Dit artikel regelt het gemeentelijke klachtrecht. De gemeente is al op grond van de Awb in het algemeen verplicht tot een behoorlijke behandeling van mondelinge en schriftelijke klachten over gedragingen van personen en bestuursorganen die onder haar verantwoordelijkheid werkzaam zijn.
Gelet op het van toepassing zijnde hoofdstuk 9 van de Awb, waarin een uitvoerige regeling omtrent klachtbehandeling is gegeven, en ook het recht is neergelegd om na de afhandeling van de klacht de bevoegde (landelijke) ombudsman te verzoeken een onderzoek in te stellen, kan in deze verordening met een enkele bepaling worden volstaan.
In de regel zal eerst de aanbieder worden aangesproken bij klachten over de wijze van behandeling. De klachtmogelijkheid tegenover de aanbieder is geregeld in artikel 4.2.1 e.v. van de wet. Pas wanneer dit klachtrecht niet bevredigend is, of niet logisch, bijvoorbeeld bij gedragingen van gemeenteambtenaren, dan komt de gemeentelijke klachtmogelijkheid in zicht
Artikel 11. Inspraak en medezeggenschap
Het college stelt cliënten en vertegenwoordigers van cliëntgroepen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende jeugdhulp te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende jeugdhulp, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.
Toelichting 11. Inspraak en medezeggenschap
In dit artikel zijn bepalingen opgenomen over inspraak en medezeggenschap bij de gemeente. De mogelijkheid tot inspraak en medezeggenschap tegenover de aanbieder is al geregeld in artikel 4.2.4 e.v. van de wet.
Regeling van de inspraak en medezeggenschap is verplicht op grond van artikel 2.10 van de wet in samenhang met artikel 2.1.3, derde lid, van de Wmo 2015. In artikel 2.10 (in de redactie van de Nota van wijziging op het wetsvoorstel Wmo 2015 van 12 maart 2014, kamerstukken II 22841, nr. 35) worden de artikelen 2.1.3, derde lid, en 2.5.1 (jaarlijks cliëntervaringsonderzoek) van de Wmo 2015 van overeenkomstige toepassing verklaard. Ingevolge artikel 2.1.3, derde lid, van de Wmo 2015 dient bij verordening te worden bepaald op welke wijze ingezetenen worden betrokken bij de uitvoering van deze wet.
In het eerste lid is verwezen naar de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet vastgestelde inspraakverordening. Op deze manier wordt gewaarborgd dat eenzelfde inspraakprocedure geldt voor het jeugdhulpbeleid als op andere terreinen. De inspraak geldt voor alle ingezetenen. Dit is uitdrukkelijk de bedoeling van de wetgever, omdat iedereen op enig moment aangewezen kan raken op ondersteuning.
Met het vierde lid wordt het aan het college overgelaten om de exacte invulling van de medezeggenschap vorm te geven.