Organisatie | Best |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Nadere regels maatschappelijke ondersteuning Best 2015 |
Citeertitel | Nadere regels maatschappelijke ondersteuning Best 2015 |
Vastgesteld door | burgemeester |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Onbekend
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2015 | 04-01-2016 | Nieuwe regeling | 16-12-2014 Groeiend Best, 2015-01-20 | Onbekend |
Artikel 4. Maximale pgb tarieven
Artikel 8. Vaststelling en inning bijdrage
Vaststelling en inning van de bijdrage vindt plaats door het Centraal Administratie Kantoor (CAK).
Toelichting op de Nadere regels maatschappelijke ondersteuning 2015
Deze nadere regels vormen een uitwerking van artikel 9, vierde lid en artikel 11, tweede en derde lid van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Best 2015. De verordening is gebaseerd op de “Wet maatschappelijke ondersteuning 2015”, kortweg de Wmo 2015.
De in deze nadere regels vervatte artikelen hebben betrekking op de voorwaarden die gesteld worden aan een pgb-verstrekking ten behoeve van het betrekken van diensten van een persoon die behoort tot het sociale netwerk en de wijze waarop de hoogte van het pgb en van de bijdrage in de kosten van voorzieningen wordt vastgesteld.
In lid 1 worden de voornaamste begrippen gedefinieerd die belangrijk zijn voor het begrip van deze nadere regels. In lid 2 wordt voor de overige begrippen verwezen naar de omschrijving in de Verordening, de wet en de Algemene wet bestuursrecht.
Artikel 2 Voorwaarden pgb ten behoeve van inzet sociaal netwerk
In artikel 9 lid 4 van de verordening is bepaald dat het college nadere regels stelt onder welke voorwaarden de cliënt aan wie een pgb wordt verstrekt, diensten, hulpmiddelen en andere maatregelen kan betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk. Tot het sociale netwerk worden personen gerekend uit de huiselijke kring en andere personen waarmee een sociale relatie wordt onderhouden. Bij deze laatste groep kan gedacht worden aan familieleden die niet in hetzelfde huis wonen, buren, vrienden, kennissen etc. Daarbij is van belang dat de wet verwacht dat het college ten aanzien van de cliënt “de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang” eerst onderzoekt en een maatwerkvoorziening in natura of een pgb alleen aan de orde is als deze mogelijkheden uitgesloten of ontoereikend zijn. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als de persoon uit het sociale netwerk inkomensverlies zou leiden door de geboden zorg, maar het uitgangspunt is dus dat hulp aan elkaar geboden wordt zonder betaling.
De geboden hulp vanuit het sociale netwerk moet verder aanvullend zijn op de gebruikelijke zorg en inzet voor elkaar (lid 1)wil er de mogelijkheid voor een pgb bestaan. Voor gezinsleden binnen hetzelfde huishouden als de aanvrager maakt de professional die de aanvraag beoordeelt hierbij gebruik van de bepalingen die zijn vastgelegd in het protocol Gebruikelijke Zorg van het CIZ.
Van inwonende eerste- en tweede graad-familieleden kan meer onbetaalde inzet worden verwacht dan van uitwonende personen. Het type hulp, de frequentie van de benodigde hulp, de duur van de hulp (kortdurend of voor langere periode) en de mate van verplichting (kan degene die de hulp biedt een keer overslaan of is dat niet mogelijk?) zijn aspecten die meespelen in de totale overweging.
Lid 2regelt dat tussenpersonen en belangenbehartigers niet betaald mogen worden uit het pgb.
Lid 3benadrukt dat de hulp vanuit het sociale netwerk niet tot overbelasting mag leiden van de betreffende persoon. De professional die de aanvraag beoordeelt zal hier nadrukkelijk navraag naar doen in zijn/haar contacten met de aanvrager en de (beoogde) hulpbieder.
De wet stelt eisen aan de inzet van een voorziening door een professionele aanbieder. Wordt de hulp verleend door personen uit het sociale netwerk, dan gelden deze wettelijke kwaliteitseisen voor aanbieders niet. Gemeenten zijn echter vrij om aanvullende voorwaarden te stellen. In lid 4wordt van deze bevoegdheid gebruik gemaakt door een aantal kwaliteitseisen vast te leggen die gelden voor inzet vanuit het sociale netwerk.
Lid 1 stelt dat het tarief voor een pgb is gebaseerd op het ondersteuningsplan, waarin helder wordt aangegeven hoe het pgb wordt aangewend. De hoogte van het budget stelt de aanvrager daadwerkelijk in staat om de hulp die tot de individuele voorziening behoort ook daadwerkelijk in te kunnen kopen, maar bedraagt nooit meer dan de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate individuele voorziening in natura. Indien de aanvrager kiest voor een individuele voorziening waarvan de kosten wel uitstijgen boven genoemd maximum, wordt deze voorziening alleen toegekend als de aanvrager deze meerkosten zelf wil en kan betalen (art. 9, lid 5a van de verordening). Naar verwachting zijn de gemiddelde kosten van een pgb lager dan vergelijkbare zorg in natura omdat er minder overheadkosten worden gemaakt.
Bij het bepalen van de hoogte van een pgb worden diverse kostencomponenten in acht genomen, zoals salaris, vervanging tijdens vakantie, verzekeringen, reiskosten etc. (lid 2).
Artikel 4. Maximale pgb tarieven
Uitgangspunt is dat de hoogte van het budget nooit meer bedraagt dan de inkoopprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate voorziening in natura. Gezien de verschillende type maatwerkvoorzieningen en overeenkomsten die er bestaan binnen de Wmo is in dit artikel voor de duidelijkheid per voorziening uitgewerkt wat dit inhoudt. Voor de tarieven voor particuliere hulp of hulp uit het sociaal netwerk is aangesloten bij de tarieven die in 2014 gehanteerd worden in de Wmo (voor hulp bij het huishouden) en de AWBZ (voor begeleiding). Deze tarieven gelden als maximum. In voorkomende gevallen zal een lager tarief volstaan. Dit is onderwerp van gesprek tussen de cliënt en de professional die de aanvraag beoordeelt.
Artikel 5. Verantwoording eenmalige pgb’s
In de wet is vastgelegd dat de Sociale verzekeringsbank (de SVB) namens de gemeente de betalingen ten laste van verstrekte pgb’s en het daarmee verbonden budgetbeheer uitvoert. Voor eenmalige pgb’s, bijvoorbeeld voor woningaanpassingen of hulpmiddelen, kan de SVB deze taak in 2015 nog niet uitvoeren. Om die reden zijn er in dit artikel regels opgenomen over de verantwoording van de besteding van de eenmalige pgb’s.
Artikel 6. Tarieven voor bijdrage in de kosten van maatwerkvoorzieningen
In artikel 11 van de verordening is bepaald dat de cliënt een bijdrage in de kosten voor een maatwerkvoorziening verschuldigd is. De algemene regel is dat het tarief voor de bijdrage gelijk is aan de kostprijs die de gemeente voor de voorziening betaalt (lid 1). In lid 2is uitgelegd waarop deze kostprijs gebaseerd is. Er wordt geen bijdrage in de kosten gevraagd voor maatwerkvoorzieningen voor minderjarige inwoners, met uitzondering van een woningaanpassing, en voor rolstoelen (lid 3).
Artikel 7. Maximale bijdrage en Artikel 8. Vaststelling en inning bijdrage
De onder artikel 6 genoemde tarieven bepalen wat de cliënt maximaal moet bijdragen in de kosten van een maatwerkvoorziening. De daadwerkelijke hoogte van de bijdrage die de cliënt per vier weken betaalt, wordt berekend door het CAK op basis van het bijdrageplichtig inkomen van de cliënt. In het landelijk Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 is vastgelegd welke bedragen per vier weken, inkomensbedragen en percentages gehanteerd mogen worden voor de berekening van de bijdrage. De gemeente kan hier ten gunste van de cliënt van afwijken. In artikel 7 is ten gunste van de cliënt afgeweken van de percentages en bedragen die opgenomen zijn in het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 waardoor:
cliënten met een inkomen tot aan het in de gemeente geldende sociale minimum geen bijdrage betalen. In de gemeente Best is dit sociale minimum vastgesteld op 110% van het sociale minimum. Om vergelijkbare resultaten te bereiken is voor personen jonger dan 65 jaar aansluiting gezocht bij het bruto minimumloon, verhoogd met 10%. Voor personen ouder dan 65 jaar is aansluiting gezocht bij de bruto AOW-bedragen, verhoogd met 10%.
cliënten met een inkomen vanaf het sociale minimum wordt het standaard minimumbedrag verlaagd met 50%. De inkomensafhankelijke bijdrage wordt berekend overeenkomstig art. 3.1 lid a tot en met d van het Uitvoeringsbesluit Wmo. Voor 2015 betekent dit:
ovoor een ongehuwd persoon die de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt, met een inkomen dat meer bedraagt dan het sociale minimum en minder dan € 22.331 is de bijdrage € 9,70 per vier weken; is het inkomen meer dan € 22.331,- dan wordt de bijdrage met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen dat inkomen en
ovoor een ongehuwd persoon die de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, met een inkomen dat meer bedraagt dan het sociale minimum en minder dan € 16.634 is de bijdrage € 9,70 per vier weken; is het inkomen meer dan € 16.634,- dan wordt de bijdrage met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen dat inkomen en
voor gehuwde personen waarbij een van beide de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt, met een inkomen dat meer bedraagt dan het sociale minimum en minder dan € 29.917 is de bijdrage € 13,80 per vier weken; is het inkomen meer dan € 29.917,- dan wordt de bijdrage met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen dat inkomen en € 29.917,- verhoogd.
voor gehuwde personen die beiden de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt, met een inkomen dat meer bedraagt dan het sociale minimum en minder dan € 23.046 is de bijdrage € 13,80 per vier weken; is het inkomen meer dan € 23.046,- dan wordt de bijdrage met een dertiende deel 15% van het verschil tussen dat inkomen en € 23.046,- verhoogd.
Een rekenvoorbeeld ter illustratie:
Een ongehuwd persoon die de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt maakt gebruik van een scootmobiel waarvan de kostprijs van de voorziening € 38,-- per vier weken bedraagt. Deze persoon heeft een inkomen van € 25.346. 15% van het inkomensverschil tussen € 25.346 - € 23.046 is € 345,00. Een dertiende deel hiervan is € 26,54. Dit betekent dat deze persoon voor de scootmobiel een eigen bijdrage per vier weken betaalt van (9,70 + 26,54=) € 36,24.
Deze bepaling regelt de toepassing van een hardheidsclausule als instrument voor het college om onvoorziene omstandigheden het hoofd te bieden.
Artikel 10. Inwerkingtreding en citeertitel
De citeertitel geeft aan onder welke benaming deze verordening kan worden aangehaald. Het vermelde jaartal geeft het jaar van vaststelling aan, niet de geldigheidsduur. Deze is in beginsel onbeperkt vanaf de datum van inwerkingtreding. Met vaststelling van deze regeling komt de huidige regeling ‘Besluit voorzieningen Wmo Best (2014)’ te vervallen.