Organisatie | Bergen op Zoom |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening langdurigheidstoeslag Wet werk en bijstand 2009 |
Citeertitel | Verordening langdurigheidstoeslag Wet werk en bijstand 2009 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-12-2010 | 01-07-2010 | 01-01-2012 | art. 1, lid 2 sub c, art. 3 | 25-11-2010 Weekblad Bergen op Zoomse Bode, 5-12-2010 | RVB10-0113 |
01-02-2009 | 01-01-2009 | 01-12-2010 | nieuwe regeling | 29-01-2009 Weekblad Bergen op Zoomse Bode | RVB09-0012 |
De raad van de gemeente Bergen op Zoom;
overwegende dat vaststelling van een verordening wettelijk is voorgeschreven;
gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 23 januari 2009, nummer RVB09-0012;
gelet op artikel 147 van de Gemeentewet en artikel 8, lid 1, sub d en lid 2, sub b juncto artikel 36 van de Wet werk en bijstand;
de Verordening langdurigheidstoeslag Wet werk en bijstand 2009 vast te stellen.
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
Artikel 1. Begripsomschrijving
In deze verordening wordt verstaan onder:
inkomen: het inkomen als bedoeld in artikel 32 van de wet, met dien verstande dat voor de zinsnede “een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan” moet worden gelezen als “de referteperiode”, waarbij een bijstandsuitkering, in afwijking van artikel 32 van de wet, voor de beoordeling van het recht op langdurigheidstoeslag als inkomen wordt gezien;
Personen, die op de peildatum of in de referteperiode een uitkering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 of de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten hebben genoten, worden wel geacht uitzicht op inkomensverbetering te hebben en komen niet voor een langdurigheidstoeslag in aanmerking..
Artikel 3. Langdurig laag inkomen
Onder langdurig een laag inkomen wordt verstaan een gemiddeld inkomen per maand dat gedurende de referteperiode niet uitkomt boven 100% van de geldende norm.
Artikel 4. Hoogte van de langdurigheidstoeslag
Indien één van de gehuwden op de peildatum is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag ingevolge artikel 11 of artikel 13 lid 1 van de wet komt de rechthebbende echtgenoot in aanmerking voor een langdurigheidstoeslag naar de hoogte die voor hem of haar als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.
Door of namens het college van burgemeester en wethouders kan in bijzondere gevallen ten gunste van belang-hebbende worden afgeweken van de bepalingen van deze verordening, indien toepassing hiervan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
De regering wil gemeenten meer armslag geven in de bestrijding van armoede door middel van gerichte inkomens-ondersteuning, waar mogelijk gericht op het bevorderen van participatie (Coalitieakkoord). Deze wens is ook neer-gelegd als afspraak in het Bestuursakkoord Rijk en Gemeenten ”Samen aan de slag”. Daarin is ook afgesproken, dat de langdurigheidstoeslag als bedoeld in artikel 36 van de Wet werk en bijstand (WWB) wordt gedecentraliseerd met het oogmerk tot deregulering. Om deze reden is voormeld artikel gewijzigd. Voorts is aanpassing noodzakelijk, omdat de langdurigheidstoeslag onder de bijzondere bijstand is gebracht.
Op grond van het eveneens aangepaste artikel 8 van de Wet werk en bijstand dient de gemeenteraad bij verordening regels vast te leggen met betrekking tot het verlenen van een langdurigheidstoeslag. Hiermee is beoogd te bewerk-stelligen dat de langdurigheidstoeslag zoveel mogelijk een gemeentelijke verantwoordelijkheid wordt.
Het is aan de gemeenteraad om in ieder geval de hoogte van de langdurigheidstoeslag te bepalen, wat langdurig is en wat een laag inkomen is.
De rechtvaardiging van de langdurigheidstoeslag is dat mensen die langdurig van het sociaal minimum afhankelijk zijn, over het algemeen geen mogelijkheden meer hebben om te reserveren voor (onverwachte) hoge kosten, zoals voor vervangingsuitgaven die na verloop van tijd onvermijdelijk zijn. Hiermee treedt ten aanzien van de positiebepaling van de langdurigheidstoeslag in het inkomensbeleid geen wijziging op. Bij de invoering van de WWB is die als volgt omschreven: “Om deze reden wordt de langdurigheidstoeslag voor één jaar toegekend en in één belastingvrij bedrag uitbetaald. Hiermee wordt bereikt dat er op het moment van uitbetaling ruimte ontstaat binnen het budget waaruit hogere kosten kunnen worden voldaan, bijvoorbeeld voor vervangingsuitgaven”.
De decentralisatie wordt gerealiseerd door van de langdurigheidstoeslag een bijzondere vorm van (categoriale) bijzondere bijstand te maken. Bijzonder, omdat gemeenten in tegenstelling tot de normale (categoriale) bijzondere bijstand, gehouden zijn het gemeentelijke beleid ten aanzien van de langdurigheidstoeslag in een verordening vast te leggen. Voorts bijzonder, omdat gemeenten gehouden zijn de langdurigheidstoeslag te verstrekken indien de aanvrager aan de gestelde voorwaarden voldoet. Deze bijzondere categoriale voorziening staat in beginsel open voor iedereen met een minimum inkomen, dus ook voor werkenden die onder de oude wetgeving waren uitgesloten van een langdurigheidstoeslag.
De armoedevalproblematiek waarmee de langdurigheidstoeslag tot voor kort gepaard ging, wordt hierdoor verminderd. In de oude situatie raakten bijstandsgerechtigden met een langdurigheidstoeslag de hele langdurigheidstoeslag kwijt op het moment dat zij gingen werken. Voortaan hebben ook werkenden die geen perspectief hebben om op de arbeidsmarkt door progressie substantieel meer te gaan verdienen dan het minimumloon recht op een langdurigheidstoeslag.
In lid 1 van het nieuwe artikel 36 wordt bepaald wanneer een langdurigheidstoeslag wordt verstrekt. Het college verleent de langdurigheidstoeslag op aanvraag. Dit sluit de mogelijkheid voor ambtshalve toekenning uit. Het kabinet geeft hierbij aan, dat het gaat om een vorm van bijzondere bijstand, waarbij geldt dat voor elk individueel geval beoordeeld moet worden of er een recht bestaat.
Er zijn echter wel mogelijkheden om de aanvraag te vereenvoudigen. Als uit de gemeentelijke administratie blijkt, dat
in de situatie van betrokkene het afgelopen jaar geen wijzigingen zijn opgetreden, kan een reeds ingevuld aanvraagformulier worden toegezonden, waarna betrokkene door het zetten van zijn handtekening de aanvraag officieel maakt.
Door de zinsnede ”geen uitzicht heeft op inkomensverbetering” wordt gewaarborgd dat bepaalde groepen met een goed arbeidsmarktperspectief, zoals studenten, niet in aanmerking komen voor de langdurigheidstoeslag.
Verder is de ondergrens voor aanvragers van de langdurigheidstoeslag van 23 jaar vervangen door 21 jaar.
De reden hiervan is, dat de refertetermijn van vijf jaar in de Wet werk en bijstand is vervallen. Gemeenten kunnen zelf bepalen wat zij onder de term “langdurig” verstaan. De ondergrens is bepaald op 21 jaar, omdat dit de leeftijd is waar- op de ouderlijke onderhoudsplicht vervalt. Hiermee blijft de langdurigheidstoeslag aansluiten op het systeem van de wet ten aanzien van personen jonger dan 21 jaar.
Lid 2 heeft geen wijziging ondergaan. Voordat invulling gegeven kan worden aan de term “laag inkomen”, zal moeten worden vastgesteld wat de hoogte van het inkomen van de aanvrager is. Dit gebeurt aan de hand van artikel 32 van de Wet werk en bijstand.
In afwijking van artikel 32 wordt tevens bepaald, dat eerder verstrekte langdurigheidstoeslag niet meetelt bij de vaststelling van dat inkomen. Dit voorkomt dat het ontvangen van langdurigheidstoeslag in de weg staat aan het nogmaals ontvangen van de langdurigheidstoeslag na 12 maanden.
In lid 3 is bepaald dat een persoon ten hoogste eenmaal binnen 12 maanden in aanmerking komt voor een langdurigheidstoeslag. De verstrekking is echter niet gebonden aan die periode van 12 maanden. Het kan zijn dat per 12 maanden meerdere malen langdurigheidstioeslag wordt verstrekt, indien de verstrekking ziet op een recht dat in voorgaande jaren is ontstaan maar pas later is aangevraagd. Er geldt namelijk geen termijn voor het aanvragen van langdurigheidstoeslag.
Lid 4 bepaalt het moment waarop het recht op langdurigheidstoeslag bestaat.
Lid 5 hangt samen met de overheveling van de langdurigheidstoeslag naar de bijzondere bijstand en deze artikelen in strijd zijn met dan wel niet passen bij de doelstelling van de langdurigheidstoeslag.
In lid 6 is overgangsrecht geregeld. Aangezien de bedragen van de langdurigheidstoeslag per 1 januari 2009 hoger
zijn dan in 2008 is dit niet aan de orde.
Algemene toelichting met ingang van 1 december 2010
Met de inwerkingtreding van de Wet werk en bijstand is de langdurigheidstoeslag in het leven geroepen om
te komen tot een aanvulling op het inkomen voor personen die langdurig van een laag inkomen afhankelijk zijn.
De rechtvaardiging van de langdurigheidstoeslag is dat deze mensen over het algemeen geen mogelijkheden
meer hebben om te reserveren voor (onverwachte) hoge kosten, zoals voor vervangingsuitgaven die na verloop
Op grond van artikel 8 van de Wet werk en bijstand dient de gemeenteraad bij verordening regels vast te leggen
met betrekking tot het verlenen van een langdurigheidstoeslag. Hiermee is beoogd te bewerkstelligen dat de langdurigheidstoeslag zoveel mogelijk een gemeentelijke verantwoordelijkheid wordt.
Op 1 oktober 2009 is de Wet investeren in jongeren in werking getreden.
Doelstelling van deze nieuwe wet is jongeren te laten werken of leren, of een combinatie van beide. Hiermee
wordt een duurzame en substantiële arbeidsparticipatie van jongeren tot 27 jaar bevorderd en verhoogd.
Met de Wet investeren in jongeren (WIJ) werd de algemene bijstand op grond van de Wet werk en bijstand
voor jongeren onder 27 jaar afgeschaft.
Op grond van het overgangsrecht bleven jongeren die op 30 september 2009 een uitkering op grond van de Wet
Werk en bijstand (WWB) ontvangen, nog tot uiterlijk 1 juli 2010 onder het regiem van de WWB vallen.
Per 1 juli 2010 geldt de WIJ ook voor deze jongeren.
Artikel 1. Begripsomschrijving
In dit artikel worden definities gegeven van begrippen die in de verordening voorkomen en waarvan het van belang is dat er telkens hetzelfde onder wordt verstaan. In een aantal gevallen wordt verwezen naar definities in de wet om ervoor te zorgen dat er zoveel mogelijk aansluiting blijft bij de wetgeving die van toepassing is.
Gekozen is om de referteperiode vast te stellen op 36 maanden voorafgaand aan de peildatum. Hiermee is meteen invulling gegeven aan het begrip ‘langdurig’. Dus over de duur van de referteperiode wordt bepaald of iemand langdurig een laag inkomen heeft.
In de verordening wordt het begrip belanghebbende gebruikt. Dit begrip wordt in artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht omschreven als degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
De doelgroep is in feite iedereen die aan de criteria voldoet welke in deze verordening nader zijn ingevuld.
Door de zinsnede ”geen uitzicht heeft op inkomensverbetering” wordt gewaarborgd dat bepaalde groepen met een goed arbeidsmarktperspectief niet in aanmerking komen voor de langdurigheidstoeslag.
Van studenten wordt per definitie gesteld dat zij arbeidsmarktperspectief hebben.
Om te voorkomen dat degene met een baan met een minimuminkomen, die zijn positie middels avondstudie probeert te verbeteren, niet in aanmerking zou komen, is bepalend of de studerende in de referteperiode studiefinanciering heeft genoten. Studiefinanciering is immers alleen mogelijk bij een dagstudie en bij studenten beneden een bepaalde leeftijd.
Met ingang van 1 december 2010, art. 1, lid 2 sub c:
Voor de aanspraak op langdurigheidstoeslag is onder meer van belang de hoogte van de toepasselijke bijstands-
norm. Door de invoering van de Wet investeren in jongeren en beëindiging van het overgangsrecht per 1 juli 2010 vervallen de bijstandnormen voor jongeren van 18 tot 27 jaar. Op hen is voortaan de inkomensvoorzieningsnorm
van de Wet investeren in jongeren (WIJ) van toepassing.
Het begrip bijstandsnorm in de verordening wordt om deze reden vervangen door het begrip norm, waarbij een splitsing is aangebracht tussen jongeren waarvoor de inkomensvoorzieningsnorm op grond van de WIJ geldt en
personen van 27 jaar en ouder waarvoor de bijstandsnorm van kracht blijft. Materieel leidt dit overigens tot
Artikel 3. Langdurig laag inkomen
Zoals eerder gesteld, wordt onder langdurig verstaan een termijn van 36 maanden. Onder de oude regeling was de referteperiode 5 jaar, hetgeen als te lang wordt ervaren. Nadat betrokkene 3 jaar op een minimum inkomen is aangewezen, is er over het algemeen niet veel reserveringsruimte over.
Onder een laag inkomen wordt verstaan een inkomen dat gemiddeld niet hoger is dan 100 % van de van toepassing zijnde bijstandsnorm. Onder de bijstandsnorm wordt verstaan de wettelijke norm inclusief de gemeentelijke toeslag of verlaging en de vakantietoeslag. Marginale overschrijdingen van deze 100 % grens dienen genegeerd te worden (zie uitspraak van de Centrale Raad van Beroep d.d. 19 aug. 2008, LJN: BE8918).
Er is bewust niet gekozen om het recht op de langdurigheidstoeslag ook toe te kennen bij een inkomen boven bijstandsniveau. Het in aanmerking laten komen van belanghebbenden met een hoger inkomen van bijvoorbeeld 110 % van de bijstandsnorm valt niet te rijmen met de wettelijke uitsluiting van belanghebbenden van 65 jaar en ouder. Zij zijn immers uitgesloten van het recht op een langdurigheidstoeslag, omdat het inkomen al voldoende hoger zou zijn dan de bijstandsnorm voor belanghebbenden jonger dan 65 jaar. Afhankelijk van de gezinssituatie bedraagt het verschil maar ongeveer 5 %. Het hanteren van een grens van 110 % zou daarom maken dat de uitsluiting van 65-plussers in dat geval strijdig is met het verbod op leeftijdsdiscriminatie, zoals dat is vastgelegd in artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten.
Artikel 4. Hoogte van de langdurigheidstoeslag
Gelijk aan de oude wetgeving is de hoogte van de langdurigheidstoeslag afhankelijk van de gezinssituatie.
De bedragen zijn afgeleid van de normenbrief van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid met de bijstandsbedragen per 1 januari 2009.
In dit lid wordt een regeling getroffen overeenkomstig artikel 24 WWB voor situaties waarin bij gehuwden één van beide partners is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag op grond van artikel 11 of artikel 13, lid 1 WWB. De wet voorziet immers niet in een afwijzingsgrond voor de rechthebbende echtgenoot, terwijl daarentegen het toekennen van het bedrag voor gehuwden in dergelijke situaties ook niet opportuun is.
Met nadruk wordt erop gewezen, dat het hier betreft een uitsluitingsgrond als bedoeld in artikel 11 of artikel 13, lid 1 WWB. Indien één van beide gehuwden niet in aanmerking komt voor het recht op langdurigheidstoeslag wegens het niet voldoen aan de voorwaarden als genoemd in artikel 36 van de wet of deze verordening, hebben beide partners geen recht op langdurigheidstoeslag. Het recht op langdurigheidstoeslag komt gehuwden immers gezamenlijk toe.
Zij moeten daarom ook allebei, zowel afzonderlijk als gezamenlijk aan de voorwaarden voldoen.
Om niet jaarlijks de verordening voor de bedragen te hoeven aanpassen is gekozen om de hoogte jaarlijks automatisch mee te laten bewegen met het minimumloon waaraan ook de bijstandsnormen zijn gekoppeld. Omdat de bijstands-normen in beginsel twee maal per jaar worden geïndexeerd en de langdurigheidstoeslag slechts éénmaal, wordt steeds een vergelijking gemaakt met de langdurigheidstoeslag per 1 januari van het voorafgaande jaar.
Ten behoeve van de uitvoering van de verordening kan het college zonodig nadere beleidsregels vaststellen.
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Het overgangsrecht is per 1 juli 2010 beëindigd en geldt vanaf deze datum voor alle jongeren het regime van de Wet investeren in jongeren.