Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Bergen op Zoom

Verordening langdurigheidstoeslag Wet werk en bijstand 2009

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieBergen op Zoom
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening langdurigheidstoeslag Wet werk en bijstand 2009
CiteertitelVerordening langdurigheidstoeslag Wet werk en bijstand 2009
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Gemeentewet, art. 147
  2. Wet werk en bijstand, art. 8, lid 1, sub d en lid 2, sub b juncto art. 36
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-12-201001-07-201001-01-2012art. 1, lid 2 sub c, art. 3

25-11-2010

Weekblad Bergen op Zoomse Bode, 5-12-2010

RVB10-0113
01-02-200901-01-200901-12-2010nieuwe regeling

29-01-2009

Weekblad Bergen op Zoomse Bode

RVB09-0012

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening langdurigheidstoeslag Wet werk en bijstand 2009 vast te stellen

De raad van de gemeente Bergen op Zoom;

overwegende dat vaststelling van een verordening wettelijk is voorgeschreven;

gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 23 januari 2009, nummer RVB09-0012;

gelet op artikel 147 van de Gemeentewet en artikel 8, lid 1, sub d en lid 2, sub b juncto artikel 36 van de Wet werk en bijstand;

B E S L U I T:

de Verordening langdurigheidstoeslag Wet werk en bijstand 2009 vast te stellen.

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsomschrijving

  • 1.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader zijn omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen op Zoom;

    • b.

      de wet: de Wet werk en bijstand (WWB);

    • c.

      norm: 1° voor belanghebbende jonger dan 27 jaar de inkomensvoorzieningsnorm als bedoeld in artikel 5, lid 1 vam de Wet investeren in jongeren; 2° voor belanghebbenden van 27 jaar en ouder de bijstandsnorm als beodel in artikel 5, sub c van de Wet werk en bijstand.

       

    • d.

      peildatum: datum waarop in enig jaar het recht op de langdurigheidstoeslag ontstaat;

    • e.

      referteperiode: een periode van 36 maanden voorafgaand aan de peildatum;

    • f.

      inkomen: het inkomen als bedoeld in artikel 32 van de wet, met dien verstande dat voor de zinsnede “een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan” moet worden gelezen als “de referteperiode”, waarbij een bijstandsuitkering, in afwijking van artikel 32 van de wet, voor de beoordeling van het recht op langdurigheidstoeslag als inkomen wordt gezien;

    • g.

      vermogen: het vermogen als bedoeld in artikel 34 van de wet op de peildatum;

    • h.

      minimumloon: het bruto minimumloon als bedoeld in artikel 8, lid 1, sub a van de Wet minimumloon en en minimumvakantiebijslag.

Hoofdstuk 2. Voorwaarden

Artikel 2. Doelgroep

  • 1.

    Tot de doelgroep van de langdurigheidstoeslag behoren personen van 21 jaar en ouder doch jonger dan 65 jaar, die langdurig een laag inkomen hebben en geen in aanmerking te nemen vermogen en geen uitzicht hebben op inkomensverbetering. Het leeftijdscriterium geldt bij gehuwden voor beiden.

  • 2.

    Personen, die op de peildatum of in de referteperiode een uitkering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 of de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten hebben genoten, worden wel geacht uitzicht op inkomensverbetering te hebben en komen niet voor een langdurigheidstoeslag in aanmerking..

Artikel 3. Langdurig laag inkomen

Onder langdurig een laag inkomen wordt verstaan een gemiddeld inkomen per maand dat gedurende de referteperiode niet uitkomt boven 100% van de geldende norm.

Artikel 4. Hoogte van de langdurigheidstoeslag

  • 1.

    De hoogte van de langdurigheidstoeslag is afhankelijk van de gezinssituatie op de peildatum.

  • 2.

    De toeslag bedraagt:

    • -

      voor gehuwden als bedoeld in artikel 4, sub c van de wet € 498,00 per jaar;

    • -

      voor een alleenstaande ouder als bedoeld in artikel 4, sub b van de wet € 447,00 per jaar;

    • -

      voor een alleenstaande als bedoeld in artikel 4, sub a van de wet € 349,00 per jaar.

  • 3.

    Indien één van de gehuwden op de peildatum is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag ingevolge artikel 11 of artikel 13 lid 1 van de wet komt de rechthebbende echtgenoot in aanmerking voor een langdurigheidstoeslag naar de hoogte die voor hem of haar als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.

  • 4.

    De in lid 2 genoemde bedragen worden elk jaar per 1 januari aangepast met het percentage waarmee het minimumloon ten opzichte van 1 januari van het voorafgaande jaar is gestegen.

Hoofdstuk 3. Slotbepalingen

Artikel 5. Beleid

Het college kan zonodig ter uitvoering van deze verordening nadere beleidsregels vaststellen.

Artikel 6. Hardheidsclausule

Door of namens het college van burgemeester en wethouders kan in bijzondere gevallen ten gunste van belang-hebbende worden afgeweken van de bepalingen van deze verordening, indien toepassing hiervan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 7. Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als ”Verordening langdurigheidstoeslag Wet werk en bijstand 2009”.

Artikel 8. Ingangsdatum

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 februari 2009 en heeft terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2009.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 29 januari 2009.

De griffier

De voorzitter

Algemene toelichting

De regering wil gemeenten meer armslag geven in de bestrijding van armoede door middel van gerichte inkomens-ondersteuning, waar mogelijk gericht op het bevorderen van participatie (Coalitieakkoord). Deze wens is ook neer-gelegd als afspraak in het Bestuursakkoord Rijk en Gemeenten ”Samen aan de slag”. Daarin is ook afgesproken, dat de langdurigheidstoeslag als bedoeld in artikel 36 van de Wet werk en bijstand (WWB) wordt gedecentraliseerd met het oogmerk tot deregulering. Om deze reden is voormeld artikel gewijzigd. Voorts is aanpassing noodzakelijk, omdat de langdurigheidstoeslag onder de bijzondere bijstand is gebracht.

Op grond van het eveneens aangepaste artikel 8 van de Wet werk en bijstand dient de gemeenteraad bij verordening regels vast te leggen met betrekking tot het verlenen van een langdurigheidstoeslag. Hiermee is beoogd te bewerk-stelligen dat de langdurigheidstoeslag zoveel mogelijk een gemeentelijke verantwoordelijkheid wordt.

Het is aan de gemeenteraad om in ieder geval de hoogte van de langdurigheidstoeslag te bepalen, wat langdurig is en wat een laag inkomen is.

De rechtvaardiging van de langdurigheidstoeslag is dat mensen die langdurig van het sociaal minimum afhankelijk zijn, over het algemeen geen mogelijkheden meer hebben om te reserveren voor (onverwachte) hoge kosten, zoals voor vervangingsuitgaven die na verloop van tijd onvermijdelijk zijn. Hiermee treedt ten aanzien van de positiebepaling van de langdurigheidstoeslag in het inkomensbeleid geen wijziging op. Bij de invoering van de WWB is die als volgt omschreven: “Om deze reden wordt de langdurigheidstoeslag voor één jaar toegekend en in één belastingvrij bedrag uitbetaald. Hiermee wordt bereikt dat er op het moment van uitbetaling ruimte ontstaat binnen het budget waaruit hogere kosten kunnen worden voldaan, bijvoorbeeld voor vervangingsuitgaven”.

De decentralisatie wordt gerealiseerd door van de langdurigheidstoeslag een bijzondere vorm van (categoriale) bijzondere bijstand te maken. Bijzonder, omdat gemeenten in tegenstelling tot de normale (categoriale) bijzondere bijstand, gehouden zijn het gemeentelijke beleid ten aanzien van de langdurigheidstoeslag in een verordening vast te leggen. Voorts bijzonder, omdat gemeenten gehouden zijn de langdurigheidstoeslag te verstrekken indien de aanvrager aan de gestelde voorwaarden voldoet. Deze bijzondere categoriale voorziening staat in beginsel open voor iedereen met een minimum inkomen, dus ook voor werkenden die onder de oude wetgeving waren uitgesloten van een langdurigheidstoeslag.

De armoedevalproblematiek waarmee de langdurigheidstoeslag tot voor kort gepaard ging, wordt hierdoor verminderd. In de oude situatie raakten bijstandsgerechtigden met een langdurigheidstoeslag de hele langdurigheidstoeslag kwijt op het moment dat zij gingen werken. Voortaan hebben ook werkenden die geen perspectief hebben om op de arbeidsmarkt door progressie substantieel meer te gaan verdienen dan het minimumloon recht op een langdurigheidstoeslag.

Het gewijzigde artikel 36 van de Wet werk en bijstand luidt als volgt:

  • 1.

    Het college verleent op aanvraag een langdurigheidstoeslag aan een persoon van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar, die langdurig een laag inkomen en geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 heeft en geen uitzicht heeft op inkomensverbetering.

  • 2.

    Bij de vaststelling van het inkomen, bedoeld in lid 1, wordt een eerder verstrekte langdurigheidstoeslag buiten beschouwing gelaten.

  • 3.

    Een persoon kan slechts eenmaal binnen een periode van 12 maanden in aanmerking komen voor een langdurigheidstoeslag.

  • 4.

    De langdurigheidstoeslag wordt verleend met ingang van de datum waarop de persoon langdurig een laag inkomen en geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 heeft.

  • 5.

    De artikelen 12, 43, 44, 49 en 52 zijn niet van toepassing.

  • 6.

    De artikelen 5, 36 en 39, zoals die luidden op 31 december 2008, blijven van toepassing op een aanvraag voor een langdurigheidstoeslag in 2009, indien:

    • a.

      die aanvraag ziet op een recht op een langdurigheidstoeslag dat in 2009 is ontstaan,

    • b.

      in 2008 een recht op een langdurigheidstoeslag is ontstaan en een aanvraag daarvoor in 2008 is ingediend, en

    • c.

      door toepassing van dit lid de hoogte van een langdurigheidstoeslag niet lager uitvalt dan zonder toepassing van dit lid het geval zou zijn. Dit lid vervalt met ingang van 1 januari 2010.

In lid 1 van het nieuwe artikel 36 wordt bepaald wanneer een langdurigheidstoeslag wordt verstrekt. Het college verleent de langdurigheidstoeslag op aanvraag. Dit sluit de mogelijkheid voor ambtshalve toekenning uit. Het kabinet geeft hierbij aan, dat het gaat om een vorm van bijzondere bijstand, waarbij geldt dat voor elk individueel geval beoordeeld moet worden of er een recht bestaat.

Er zijn echter wel mogelijkheden om de aanvraag te vereenvoudigen. Als uit de gemeentelijke administratie blijkt, dat

in de situatie van betrokkene het afgelopen jaar geen wijzigingen zijn opgetreden, kan een reeds ingevuld aanvraagformulier worden toegezonden, waarna betrokkene door het zetten van zijn handtekening de aanvraag officieel maakt.

Door de zinsnede ”geen uitzicht heeft op inkomensverbetering” wordt gewaarborgd dat bepaalde groepen met een goed arbeidsmarktperspectief, zoals studenten, niet in aanmerking komen voor de langdurigheidstoeslag.

Verder is de ondergrens voor aanvragers van de langdurigheidstoeslag van 23 jaar vervangen door 21 jaar.

De reden hiervan is, dat de refertetermijn van vijf jaar in de Wet werk en bijstand is vervallen. Gemeenten kunnen zelf bepalen wat zij onder de term “langdurig” verstaan. De ondergrens is bepaald op 21 jaar, omdat dit de leeftijd is waar- op de ouderlijke onderhoudsplicht vervalt. Hiermee blijft de langdurigheidstoeslag aansluiten op het systeem van de wet ten aanzien van personen jonger dan 21 jaar.

Lid 2 heeft geen wijziging ondergaan. Voordat invulling gegeven kan worden aan de term “laag inkomen”, zal moeten worden vastgesteld wat de hoogte van het inkomen van de aanvrager is. Dit gebeurt aan de hand van artikel 32 van de Wet werk en bijstand.

In afwijking van artikel 32 wordt tevens bepaald, dat eerder verstrekte langdurigheidstoeslag niet meetelt bij de vaststelling van dat inkomen. Dit voorkomt dat het ontvangen van langdurigheidstoeslag in de weg staat aan het nogmaals ontvangen van de langdurigheidstoeslag na 12 maanden.

In lid 3 is bepaald dat een persoon ten hoogste eenmaal binnen 12 maanden in aanmerking komt voor een langdurigheidstoeslag. De verstrekking is echter niet gebonden aan die periode van 12 maanden. Het kan zijn dat per 12 maanden meerdere malen langdurigheidstioeslag wordt verstrekt, indien de verstrekking ziet op een recht dat in voorgaande jaren is ontstaan maar pas later is aangevraagd. Er geldt namelijk geen termijn voor het aanvragen van langdurigheidstoeslag.

Lid 4 bepaalt het moment waarop het recht op langdurigheidstoeslag bestaat.

Lid 5 hangt samen met de overheveling van de langdurigheidstoeslag naar de bijzondere bijstand en deze artikelen in strijd zijn met dan wel niet passen bij de doelstelling van de langdurigheidstoeslag.

In lid 6 is overgangsrecht geregeld. Aangezien de bedragen van de langdurigheidstoeslag per 1 januari 2009 hoger

zijn dan in 2008 is dit niet aan de orde.

 

 

Algemene toelichting met ingang van 1 december 2010

 

Met de inwerkingtreding van de Wet werk en bijstand is de langdurigheidstoeslag in het leven geroepen om

te komen tot een aanvulling op het inkomen voor personen die langdurig van een laag inkomen afhankelijk zijn.

De rechtvaardiging van de langdurigheidstoeslag is dat deze mensen over het algemeen geen mogelijkheden

meer hebben om te reserveren voor (onverwachte) hoge kosten, zoals voor vervangingsuitgaven die na verloop

van tijd onvermijdelijk zijn.

 

Op grond van artikel 8 van de Wet werk en bijstand dient de gemeenteraad bij verordening regels vast te leggen

met betrekking tot het verlenen van een langdurigheidstoeslag. Hiermee is beoogd te bewerkstelligen dat de langdurigheidstoeslag zoveel mogelijk een gemeentelijke verantwoordelijkheid wordt.

 

Op 1 oktober 2009 is de Wet investeren in jongeren in werking getreden.

Doelstelling van deze nieuwe wet is jongeren te laten werken of leren, of een combinatie van beide. Hiermee

wordt een duurzame en substantiële arbeidsparticipatie van jongeren tot 27 jaar bevorderd en verhoogd.

Met de Wet investeren in jongeren (WIJ) werd de algemene bijstand op grond van de Wet werk en bijstand

voor jongeren onder 27 jaar afgeschaft.

Op grond van het overgangsrecht bleven jongeren die op 30 september 2009 een uitkering op grond van de Wet

Werk en bijstand (WWB) ontvangen, nog tot uiterlijk 1 juli 2010 onder het regiem van de WWB vallen.

Per 1 juli 2010 geldt de WIJ ook voor deze jongeren.

 

Artikelgewijze toelichting

Artikel 1. Begripsomschrijving

In dit artikel worden definities gegeven van begrippen die in de verordening voorkomen en waarvan het van belang is dat er telkens hetzelfde onder wordt verstaan. In een aantal gevallen wordt verwezen naar definities in de wet om ervoor te zorgen dat er zoveel mogelijk aansluiting blijft bij de wetgeving die van toepassing is.

Gekozen is om de referteperiode vast te stellen op 36 maanden voorafgaand aan de peildatum. Hiermee is meteen invulling gegeven aan het begrip ‘langdurig’. Dus over de duur van de referteperiode wordt bepaald of iemand langdurig een laag inkomen heeft.

In de verordening wordt het begrip belanghebbende gebruikt. Dit begrip wordt in artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht omschreven als degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

Artikel 2. Doelgroep

Lid 1

De doelgroep is in feite iedereen die aan de criteria voldoet welke in deze verordening nader zijn ingevuld.

Lid 2

Door de zinsnede ”geen uitzicht heeft op inkomensverbetering” wordt gewaarborgd dat bepaalde groepen met een goed arbeidsmarktperspectief niet in aanmerking komen voor de langdurigheidstoeslag.

Van studenten wordt per definitie gesteld dat zij arbeidsmarktperspectief hebben.

Om te voorkomen dat degene met een baan met een minimuminkomen, die zijn positie middels avondstudie probeert te verbeteren, niet in aanmerking zou komen, is bepalend of de studerende in de referteperiode studiefinanciering heeft genoten. Studiefinanciering is immers alleen mogelijk bij een dagstudie en bij studenten beneden een bepaalde leeftijd.

 

Met ingang van 1 december 2010, art. 1, lid 2 sub c:

Voor de aanspraak op langdurigheidstoeslag is onder meer van belang de hoogte van de toepasselijke bijstands-

norm. Door de invoering van de Wet investeren in jongeren en beëindiging van het overgangsrecht per 1 juli 2010 vervallen de bijstandnormen voor jongeren van 18 tot 27 jaar. Op hen is voortaan de inkomensvoorzieningsnorm

van de Wet investeren in jongeren (WIJ) van toepassing.

Het begrip bijstandsnorm in de verordening wordt om deze reden vervangen door het begrip norm, waarbij een splitsing is aangebracht tussen jongeren waarvoor de inkomensvoorzieningsnorm op grond van de WIJ geldt en

personen van 27 jaar en ouder waarvoor de bijstandsnorm van kracht blijft. Materieel leidt dit overigens tot

eenzelfde resultaat.

Artikel 3. Langdurig laag inkomen

Zoals eerder gesteld, wordt onder langdurig verstaan een termijn van 36 maanden. Onder de oude regeling was de referteperiode 5 jaar, hetgeen als te lang wordt ervaren. Nadat betrokkene 3 jaar op een minimum inkomen is aangewezen, is er over het algemeen niet veel reserveringsruimte over.

Onder een laag inkomen wordt verstaan een inkomen dat gemiddeld niet hoger is dan 100 % van de van toepassing zijnde bijstandsnorm. Onder de bijstandsnorm wordt verstaan de wettelijke norm inclusief de gemeentelijke toeslag of verlaging en de vakantietoeslag. Marginale overschrijdingen van deze 100 % grens dienen genegeerd te worden (zie uitspraak van de Centrale Raad van Beroep d.d. 19 aug. 2008, LJN: BE8918).

Er is bewust niet gekozen om het recht op de langdurigheidstoeslag ook toe te kennen bij een inkomen boven bijstandsniveau. Het in aanmerking laten komen van belanghebbenden met een hoger inkomen van bijvoorbeeld 110 % van de bijstandsnorm valt niet te rijmen met de wettelijke uitsluiting van belanghebbenden van 65 jaar en ouder. Zij zijn immers uitgesloten van het recht op een langdurigheidstoeslag, omdat het inkomen al voldoende hoger zou zijn dan de bijstandsnorm voor belanghebbenden jonger dan 65 jaar. Afhankelijk van de gezinssituatie bedraagt het verschil maar ongeveer 5 %. Het hanteren van een grens van 110 % zou daarom maken dat de uitsluiting van 65-plussers in dat geval strijdig is met het verbod op leeftijdsdiscriminatie, zoals dat is vastgelegd in artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten.

Artikel 4. Hoogte van de langdurigheidstoeslag

Lid 1

Gelijk aan de oude wetgeving is de hoogte van de langdurigheidstoeslag afhankelijk van de gezinssituatie.

Lid 2

De bedragen zijn afgeleid van de normenbrief van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid met de bijstandsbedragen per 1 januari 2009.

Lid 3

In dit lid wordt een regeling getroffen overeenkomstig artikel 24 WWB voor situaties waarin bij gehuwden één van beide partners is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag op grond van artikel 11 of artikel 13, lid 1 WWB. De wet voorziet immers niet in een afwijzingsgrond voor de rechthebbende echtgenoot, terwijl daarentegen het toekennen van het bedrag voor gehuwden in dergelijke situaties ook niet opportuun is.

Met nadruk wordt erop gewezen, dat het hier betreft een uitsluitingsgrond als bedoeld in artikel 11 of artikel 13, lid 1 WWB. Indien één van beide gehuwden niet in aanmerking komt voor het recht op langdurigheidstoeslag wegens het niet voldoen aan de voorwaarden als genoemd in artikel 36 van de wet of deze verordening, hebben beide partners geen recht op langdurigheidstoeslag. Het recht op langdurigheidstoeslag komt gehuwden immers gezamenlijk toe.

Zij moeten daarom ook allebei, zowel afzonderlijk als gezamenlijk aan de voorwaarden voldoen.

Lid 4

Om niet jaarlijks de verordening voor de bedragen te hoeven aanpassen is gekozen om de hoogte jaarlijks automatisch mee te laten bewegen met het minimumloon waaraan ook de bijstandsnormen zijn gekoppeld. Omdat de bijstands-normen in beginsel twee maal per jaar worden geïndexeerd en de langdurigheidstoeslag slechts éénmaal, wordt steeds een vergelijking gemaakt met de langdurigheidstoeslag per 1 januari van het voorafgaande jaar.

Artikel 5. Beleid

Ten behoeve van de uitvoering van de verordening kan het college zonodig nadere beleidsregels vaststellen.

Artikel 6. Hardheidsclausule

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 7. Citeertitel

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 8. Ingangsdatum

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

 

Het overgangsrecht is per 1 juli 2010 beëindigd en geldt vanaf deze datum voor alle jongeren het regime van de Wet investeren in jongeren.