Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Bergen op Zoom

Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Gemeente Bergen op Zoom 2008

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieBergen op Zoom
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Gemeente Bergen op Zoom 2008
CiteertitelVerordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Bergen op Zoom 2008
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Wet maatschappelijke ondersteuning, art. 5

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-03-200801-07-2011nieuwe regeling

28-02-2008

Weekblad Bergen op Zoomse Bode 06-04-2008

RVB08-0006

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Gemeente Bergen op Zoom 2008

Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Gemeente Bergen op Zoom 2008

De raad van de gemeente Bergen op Zoom, gelezen het voorstel van het College van burgemeester en wethouders d.d. 22 januari 2008;

gelet op artikel 5 van de Wet maatschappelijke ondersteuning; overwegende dat het noodzakelijk is om voorzieningen te treffen om de beperkingen te compenseren, die iemand heeft om te kunnen participeren in de samenleving; besluit vast te stellen de volgende Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning.

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning;

  • b.

    Norminkomen: het inkomen als bedoeld in hoofdstuk 3, artikel 20 t/m 30 van de Wet, Werk en Bijstand;

  • c.

    Inkomen: het netto inkomen vermeerderd met de vakantietoelage wat de ondersteuningsvrager per maand ontvangt;

  • d.

    Verzamelinkomen: het totaal aan inkomen uit Box 1, 2 en 3 van de Wet op de Inkomstenbelasting 2001;

  • e.

    Normbedrag: een forfaitaire of gemaximeerde vergoeding;

  • f.

    Ondersteuningsvrager: persoon met een aantoonbare lichamelijke beperking, een chronisch psychisch probleem en/of psychosociaal probleem, of diens wettelijke vertegenwoordiger;

  • g.

    Voorziening: een voorziening in de vorm van huishoudelijke verzorging, een vervoersvoorziening, een woonvoorziening of een rolstoelvoorziening;

  • h.

    Algemene voorziening: een voorziening die wordt geleverd op basis van directe beschikbaarheid, een niet uitvoerige toegangsbeoordeling en die een snelle, regelarme en adequate oplossing biedt voor de beperkingen die een ondersteuningsvrager ondervindt;

  • i.

    Individuele voorziening: een voorziening die individueel wordt aangeboden indien een algemene voorziening geen adequate oplossing biedt;

  • j.

    Voorziening in natura: een voorziening die in eigendom, in bruikleen, in huur of in de vorm van persoonlijke dienstverlening wordt verstrekt;

  • k.

    Persoonsgebonden budget: een geldbedrag waarmee de ondersteuningsvrager een of meer aan hem te verlenen voorzieningen kan verwerven en waarop de in deze verordening en het Besluit maatschappelijke ondersteuning te stellen regels van toepassing zijn;

  • l.

    Huishoudelijke verzorging: een voorziening gericht op het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van het verzorgen van het huishouden van een ondersteuningsvrager dan wel van de leefeenheid waartoe deze persoon behoort;

  • m.

    Rolstoelvoorziening: een voorziening gericht op het opheffen van beperkingen bij het verplaatsen in en om de woning waarvan het rijden een primaire functie is;

  • n.

    Budgethouder: een ondersteuningsvrager, dan wel zijn wettelijk vertegenwoordiger, aan wie ingevolge deze verordening een persoonsgebonden budget is toegekend en die aan het College verantwoording over de besteding van het persoonsgebonden budget verschuldigd is;

  • o.

    Financiële tegemoetkoming: een tegemoetkoming in de kosten van een voorziening welke kan worden afgestemd op het inkomen van de ondersteuningsvrager;

  • p.

    Eigen bijdrage: een door het College vast te stellen bijdrage, die bij de verstrekking van een voorziening in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget, voor rekening van de ondersteuningsaanvrager komt en waarop de regels van het Besluit maatschappelijke ondersteuning van toepassing zijn;

  • q.

    Eigen aandeel: een door het College vast te stellen eigen aandeel in de kosten, dat bij de verstrekking van een financiële tegemoetkoming voor rekening van de ondersteuningsaanvrager komt en waarop de regels van het Besluit maatschappelijke ondersteuning van toepassing zijn;

  • r.

    Algemeen gebruikelijk: naar geldende maatschappelijke normen tot het gangbare gebruik van een ondersteuningsvrager behorend;

  • s.

    Meerkosten: kosten van een mogelijk krachtens de wet te verlenen voorziening, voor zover dit deel van de kosten uitgaat boven voor de ondersteuningsvager als algemeen gebruikelijk te beschouwen kosten van een dergelijke voorziening;

  • t.

    Gebruikelijke zorg: de normale, dagelijkse ondersteuning die partners en inwonende kinderen geacht worden elkaar onderling te bieden, omdat ze als leefeenheid een gezamenlijk huishouden voeren en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van een huishouden;

  • u.

    Mantelzorg: langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit een sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt;

  • v.

    Woningaanpassing: ingreep van bouw- of woontechnische aard die is gericht op het opheffen of verminderen van ergonomische beperkingen die een ondersteuningsvrager ondervindt bij het normale gebruik van zijn woonruimte. Tevens vallen hieronder de aanpassingen aan gemeenschappelijke ruimten die noodzakelijk zijn om de individuele woning van de ondersteuningsvrager te kunnen bereiken;

  • w.

    Gemeenschappelijke ruimte: gedeelte(n) van een woongebouw, niet behorende tot de onderscheiden woningen, bestemd en noodzakelijk om de woning van de ondersteuningsvrager vanaf de toegang van het woongebouw te bereiken; en ruimten die onder het gehuurde vallen en/of waarvan de ondersteuningsvrager gebruik moet kunnen maken;

  • x.

    Hoofdverblijf: de woonruimte waar de ondersteuningsvrager zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft en op welk adres de ondersteuningsvrager in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens staat ingeschreven;

  • y.

    Tweede verblijf: de woonruimte in de gemeente Bergen op Zoom waar de ondersteuningsvrager regelmatig verblijft naast zijn hoofdverblijf in een AWBZ-inrichting;

  • z.

    Woonwagen: voor woning ingerichte wagen,die is geplaatst op een standplaats en die in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst;

  • aa.

    Standplaats: een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten;

  • bb.

    Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning: het door het College op grond van deze verordening vastgestelde regels, omvattende het geheel van verstrekkingen en bedragen, welke in het kader van de WMO kunnen worden verstrekt.

Artikel 1.2 Voorwaarden en weigeringsgronden

  • 1.

    Een voorziening kan slechts worden toegekend voor zover:

    • a.

      deze langdurig noodzakelijk is om de belemmeringen op te heffen of te verminderen, die zich voordoen op het gebied van het wonen, het voeren van het huishouden, het verplaatsen in en om de woning, het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en bij het ontmoeten van medemensen en op basis daarvan sociale verbanden aangaan;

    • b.

      deze, naar objectieve maatstaven gemeten, als de goedkoopst adequate voorziening kan worden aangemerkt;

    • c.

      deze in overwegende mate op het individu is gericht en

    • d.

      géén algemene voorziening aanwezig is.

  • 2.

    Het gestelde onder lid 1 sub a inzake langdurig noodzakelijk is niet van toepassing op de voorziening in de vorm van de huishoudelijke verzorging.

  • 3.

    Geen voorziening wordt toegekend:

    • a.

      indien de voorziening voor de ondersteuningsvrager algemeen gebruikelijk is;

    • b.

      indien de ondersteuningsvrager niet woonachtig is in de gemeente Bergen op Zoom;

    • c.

      voor zover de ondervonden objectief aantoonbare beperkingen bij het normale gebruik van de woning voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;

    • d.

      voor zover de aangevraagde voorzieningen betrekking hebben op een hoger niveau dan het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw;

    • e.

      voor zover er aan de zijde van de ondersteuningsvrager geen sprake is van aantoonbare meerkosten in vergelijking met de situatie voorafgaand aan het optreden van de beperkingen waarvoor de voorziening wordt aangevraagd;

    • f.

      voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de ondersteuningsvrager voorafgaand aan het moment van aanvragen heeft gemaakt, met uitzondering van reparaties, onderhouds- en keuringskosten, tenzij het College hiervoor schriftelijk toestemming heeft gegeven.

    • g.

      indien een voorziening als die waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder krachtens deze verordening, of krachtens de aan deze verordening voorafgaande Verordening voorzieningen gehandicapten is verstrekt en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet is verstreken, tenzij de eerder vergoede of versterkte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de ondersteuningsvrager zijn toe te rekenen;

    • h.

      indien een algemene voorziening voorhanden is en deze voor de ondersteuningsvrager voldoende compensatie biedt voor zijn beperkingen.

Artikel 1.3 Keuzevrijheid

  • 1.

    Een individuele voorziening kan in natura, als financiële tegemoetkoming en als persoonsgebonden budget worden verstrekt;

  • 2.

    Het College biedt de ondersteuningsvrager, die aanspraak heeft op een individuele voorziening de keuze tussen het ontvangen van een voorziening in natura of het ontvangen van een hiermee vergelijkbaar persoonsgebonden budget, tenzij hiertegen overwegende bezwaren bestaan.

  • 3.

    De verstrekking van het persoonsgebonden budget vindt in ieder geval niet plaats, wanneer:

    • a.

      een algemene voorziening of collectieve voorziening een adequate oplossing biedt;

    • b.

      op grond van aanwijzingen, die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden het ernstige vermoeden bestaat dat de ondersteuningsvrager problemen zal hebben bij het omgaan met een persoonsgebonden budget en voldoende begeleiding daarvoor ontbreekt.

  • 4.

    Het College stelt in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning regels vast omtrent het eigen aandeel, de eigen bijdrage, de hoogte van de financiële tegemoetkoming en de hoogte en de uitbetaling van het persoonsgebonden budget voor de individuele voorzieningen.

  • 5.

    Het College stelt in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning regels vast omtrent de hoogte en de uitbetaling van de individuele voorzieningen.

Hoofdstuk 2. Voorziening in de vorm van huishoudelijke verzorging

Artikel 2.1 Aanspraak op een voorziening in de vorm van huishoudelijke verzorging

  • 1.

    Een ondersteuningsvrager kan voor een voorziening in de vorm van huishoudelijke verzorging in aanmerking komen als aantoonbare beperkingen of problemen als gevolg van functionele, chronisch psychische en/of psychosociale factoren deze voorziening noodzakelijk maken voor het voeren van een huishouden.

  • 2.

    Om in aanmerking te komen voor een voorziening in de vorm van huishoudelijke verzorging is een eigen bijdrage verschuldigd, zoals genoemd in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning.

Artikel 2.2 Weigeringsgronden

  • a.

    Een ondersteuningsvrager komt niet in aanmerking voor een voorziening in de vorm van huishoudelijke verzorging als tot de leefeenheid waar de ondersteuningsvrager deel van uitmaakt een of meer huisgenoten, behoren die wel in staat zijn het huishoudelijk werk te verrichten. Voor gebruikelijke zorg wordt geen vergoeding verstrekt.

  • b.

    Een ondersteuningsvrager komt niet in aanmerking voor een voorziening in de vorm van huishoudelijke verzorging voor zover de ondervonden problemen bij het normale gebruik van de woning voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen.

  • c.

    Een ondersteuningsvrager komt niet in aanmerking voor een voorziening in de vorm van huishoudelijke verzorging voor zover de aangevraagde voorzieningen betrekking hebben op een hoger niveau dan het uitrustingsniveau van sociale woningbouw.

Artikel 2.3 Uitsluitingen

De bepalingen van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op het treffen van een voorziening in de vorm van huishoudelijke verzorging in hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantiewoningen, recreatiewoningen en woonruimten waaraan de bestemming kamerverhuur is gegeven.

Eveneens zijn uitgesloten de specifiek op ondersteuningsvrager en ouderen gerichte woongebouwen voor wat betreft gemeenschappelijke ruimten.

Artikel 2.4 Levering

Huishoudelijke verzorging kan in twee vormen door het College worden verstrekt:

  • 1.
    • a.

      In natura op basis van een overeenkomst, waarbij de gemeente afspraken heeft gemaakt met verschillende leveranciers waaruit de ondersteuningsvrager kan kiezen.

    • b.

      In de vorm van een persoonsgebonden budget, waarbij de ondersteuningsvrager in staat wordt gesteld zelf te kiezen welke zorgaanbieder of particuliere hulp zij wensen.

  • 2.

    Het College stelt in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning regels vast omtrent het persoonsgebonden budget, als genoemd in artikel 1.1 sub k van de Verordening.

Hoofdstuk 3. Woonvoorzieningen

Paragraaf 1. Algemene omschrijving

Artikel 3.1 Soorten individuele woonvoorzieningen

  • a.

    Verhuis- en herinrichtingskosten;

  • b.

    Woningaanpassing;

  • c.

    Woonvoorzieningen van niet-bouwkundige of woningtechnische aard;

  • d.

    Onderhoud, keuring en reparatie;

  • e.

    Kosten in tijdelijke huisvesting;

  • f.

    Kosten in huurderving;

  • g.

    Een uitraasruimte.

Artikel 3.2 Wijze van verstrekken

De volgende voorzieningen worden enkel in de vorm van een financiële tegemoetkoming verstrekt:

  • a.

    verhuis- en herinrichtingskosten;

  • b.

    kosten in tijdelijke huisvesting;

  • c.

    kosten in huurderving.

Paragraaf 2. Aanspraak op een woonvoorziening

Artikel 3.3 Primaat van verhuizen

  • 1.

    Een ondersteuningsvrager kan voor een voorziening in de vorm van verhuis- en inrichtingskosten als bedoeld in artikel 3.1 sub a van de Verordening in aanmerking worden gebracht, wanneer objectiveerbaar aantoonbare functionele, chronisch psychische en/of psychosociale beperkingen het normale gebruik van de woning belemmeren.

  • 2.

    Een ondersteuningsvrager kan slechts voor een woonvoorziening of een voorziening in de vorm van een woningaanpassing als bedoeld in artikel 3.1 sub b en c van de Verordening in aanmerking worden gebracht, wanneer de in het eerste lid van deze bepaling genoemde voorziening niet te realiseren is of niet de goedkoopst adequate oplossing is.

  • 3.

    Een ondersteuningsvrager kan voor een voorziening in de vorm van een uitraasruimte in aanmerking worden gebracht wanneer sprake is van een dusdanig aanwezige gedragsstoornis met ernstig ontremd gedrag tot gevolg, dat alleen het zich kunnen afzonderen kan leiden tot een situatie waarin deze persoon tot rust kan komen.

Artikel 3.4 Stallingskosten

  • 1.

    Wanneer een scootermobiel, driewielfiets of pendelscooter niet door de ondersteuningsvrager adequaat kan worden gestald, kan de ondersteuningsvrager in aanmerking komen voor een financiële tegemoetkoming voor het aanpassen of creëren van een stallingsruimte voor de bovengenoemde voorzieningen.

  • 2.

    De hoogte van de financiële tegemoetkoming wordt vastgesteld in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning.

Artikel 3.5 Uitsluitingen.

De bepalingen van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op het treffen van voorzieningen aan hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantiewoningen, recreatiewoningen, kamerverhuur en specifiek op ondersteuningsvrager en ouderen gerichte woongebouwen voor wat betreft voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten of voorzieningen die bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden.

Artikel 3.6 Weigeringsgronden.

  • 1.

    De aanvraag voor een woonvoorziening als bedoeld in dit hoofdstuk wordt geweigerd indien:

    • a.

      de noodzaak tot het treffen van de woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van belemmeringen bij het normale gebruik van de woning ten gevolge van functionele beperkingen geen aanleiding bestond en er geen andere belangrijke reden aanwezig was, tenzij er sprake is van een verhuizing naar een ADL woning;

    • b.

      de ondersteuningsvrager niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij daarvoor tevoren schriftelijk toestemming is verleend door het College;

    • c.

      deze betrekking heeft op voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten anders dan automatische deuropeners, hellingbanen en extra trapleuningen;

    • d.

      de woonvoorziening aangevraagd wordt op een moment dat op basis van leeftijd, gezinssituatie of woonsituatie te voorzien was dat deze voorziening noodzakelijk zou zijn en er geen sprake is van een onverwacht optredende noodzaak;

    • e.

      de ondersteuningsvrager verhuist naar een AWBZ-instelling of verhuist naar een andere instelling, gericht op het verstrekken van zorg;

    • f.

      er geen rechtstreeks oorzakelijk verband bestaat tussen de ondervonden beperkingen en een of meer bouwkundige of woontechnische kenmerken van de door de aanvrager bewoonde woning;

    • g.

      de beperkingen niet in de woning zelf (waartoe ook de toegankelijkheid van de woning moet worden begrepen) worden ondervonden.

  • 2.

    Een ondersteuningsvrager, die voor het eerst zelfstandig gaat wonen komt niet in aanmerking voor een tegemoetkoming in de kosten van verhuizing en herinrichting.

Paragraaf 3. Voorwaarden bij verstrekking van woonvoorzieningen behoudens verhuizing en inrichting

Artikel 3.7 Eigen aandeel

  • 1.

    Om in aanmerking te komen voor een woonvoorziening, als bedoeld in artikel 3.1 sub b is een eigen aandeel in de kosten verschuldigd, zoals deze is vastgelegd in artikel 4.3 van het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning.

  • 2.

    Het eigen aandeel wordt slechts berekend, indien het inkomen van de ongehuwde ondersteuningsvrager of het gezamenlijk inkomen met zijn gehuwde of samenwonende partner, meer bedraagt dan 2,5 maal het norminkomen.

Artikel 3.8 Hoofdverblijf of tweede verblijf

  • 1.

    Een woonvoorziening wordt slechts verleend indien de ondersteuningsvrager zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woonruimte waaraan deze voorziening wordt getroffen.

  • 2.

    In afwijking van het gestelde in het eerste lid kan een woonvoorziening getroffen worden voor het bezoekbaar maken van één woonruimte indien de ondersteuningsvrager zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-instelling.

  • 3.

    De aanvraag voor het bezoekbaar maken wordt ingediend in de gemeente waar de aan te passen woning staat.

  • 4.

    De woonvoorziening betreft slechts het bezoekbaar maken van de in het tweede lid bedoelde woonruimte met een door het College in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning vast te leggen maximumbedrag.

  • 5.

    Onder bezoekbaar maken van de woonruimte wordt uitsluitend verstaan dat voor de ondersteuningsvrager de toegankelijkheid van de woning, de woonkamer en een toilet is te bereiken.

Artikel 3.9 Verlenen van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget

Het College verleent slechts een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget indien:

  • a.

    niet reeds een begin met de werkzaamheden, waarop de financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget betrekking heeft, is gemaakt zonder hun toestemming;

  • b.

    de door hen aangewezen personen toegang is verstrekt tot de woonruimte waar de woningaanpassing wordt verricht;

  • c.

    aan de onder b genoemde personen inzicht wordt geboden in bescheiden en tekeningen, welke betrekking hebben op de woningaanpassing;

  • d.

    de onder b genoemde personen de gelegenheid wordt geboden tot het controleren van de woningaanpassing.

Artikel 3.10 Aanpassing van woonwagens

Het College verleent een voorziening in de aanpassingskosten van een woonwagen indien:

  • a.

    de technische levensduur van de woonwagen nog minimaal 5 jaar is;

  • b.

    de standplaats niet binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt;

  • c.

    de woonwagen ten tijde van de indiening van de aanvraag voor een woonvoorziening bij de gemeente op de standplaats stond, en

  • d.

    de hoofdbewoner van een woonwagen valt onder de doelgroep zoals vermeld in de Huisvestingswet.

Paragraaf 4 bijzondere bepalingen bij het verlenen van woonvoorzieningen

Artikel 3.11 het verwerven van grond

Voor zover het treffen van voorzieningen, als bedoeld in artikel 3.1 sub b betreft het uitbreiden van bestaande woningen, kan het College een bijdrage verlenen voor de extra te verwerven grond die ten hoogste overeenkomt met de bijdrage voor het aantal vierkante meters per vertrek en een gedeelte van de buitenruimte bij de woning.

Paragraaf 5. Facultatieve woonvoorzieningen

Artikel 3.12 Kosten in verband met onderhoud, keuring en reparatie woningaanpassing

Het College verleent slechts een voorziening in de kosten van onderhoud, keuring en reparatie als bedoeld in artikel 3.1 sub d, indien:

  • a.

    de woonvoorziening in het kader van deze verordening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning, dan wel nog op grond van de Wet voorzieningen gehandicapten of van de Regeling Geldelijke Steun Huisvesting Gehandicapten is verleend;

  • b.

    de woonvoorziening voorkomt in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning, in het Besluit financiële tegemoetkomingen en eigen bijdragen Wet voorzieningen gehandicapten of in het Besluit Geldelijke Steun Huisvesting Gehandicapten;

  • c.

    de ondersteuningsvrager ten tijde van het onderhoud, de keuring of de reparatie de woonruimte als hoofdverblijf of tweede verblijf heeft en bewoont, zoals bedoeld in artikel 3.8 van de Verordening.

Artikel 3.13 Kosten in verband met tijdelijke huisvesting

  • 1.

    Het College kan een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting verlenen die door de ondersteuningsvrager moeten worden gemaakt in verband met het aanpassen van:

    • a.

      zijn huidige woonruimte;

    • b.

      de door de ondersteuningsvrager nog te betrekken woonruimte;

  • 2.

    De financiële tegemoetkoming als bedoeld onder lid 1, onder a. en b. wordt uitsluitend verleend voor de periode dat de aan te passen woonruimte ten gevolge van het realiseren van de woningaanpassing niet bewoond kan worden en de ondersteuningsvrager als gevolg daarvan voor dubbele woonlasten komt te staan.

  • 3.

    Het College verleent slechts een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting als de ondersteuningsvrager redelijkerwijs niet kan voorkomen dat hij deze dubbele woonlasten heeft.

  • 4.

    Het College verleent maximaal zes maanden een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 3.14 Tegemoetkoming bij huurderving

In geval van huurbeëindiging van een aangepaste woonruimte, die voor meer dan € 7.000,- is aangepast, kan het College een financiële tegemoetkoming verlenen aan de eigenaar van de woning, in verband met derving van huurinkomsten voor de duur van maximaal 6 maanden na de eerste maand huurderving, die niet voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking komt.

Paragraaf 8. Antispeculatie

Artikel 3.15 Anti- speculatiebeding

  • 1.

    De eigenaar-bewoner, die krachtens deze Verordening een woonvoorziening in de vorm van een volumeuitbreiding van de woning heeft ontvangen en die binnen een periode van vijf jaar na de datum van gereedmelding van de werkzaamheden de woning verkoopt is gehouden om binnen een week na het passeren van de akte het College hiervan schriftelijk op de hoogte te stellen. De meerwaarde die door het treffen van de voorziening is ontstaan dient gedeeltelijk aan de gemeente te worden teruggestort.

  • 2.

    De restitutie als bedoeld in het eerste lid bedraagt:

    • -

      voor het eerste jaar 100% van de meerwaarde,

    • -

      voor het tweede jaar 80% van de meerwaarde,

    • -

      voor het derde jaar 60% van de meerwaarde,

    • -

      voor het vierde jaar 40% van de meerwaarde en

    • -

      voor het vijfde jaar 20% van de meerwaarde,

    in alle gevallen minus het percentage van de kosten dat voor rekening van de eigenaar van de woonruimte is gekomen.

Hoofdstuk 4. Vervoersvoorzieningen

Paragraaf 1. Algemeen

Artikel 4.1 Type vervoersvoorzieningen

De door het College, ter compensatie van beperkingen, die een ondersteuningsaanvrager ondervindt bij het zich lokaal verplaatsen, waardoor het ontmoeten van medemensen mogelijk wordt en op basis daarvan sociale verbanden aangegaan kunnen worden, te verstrekken voorziening kan bestaan uit:

  • 1.

    een collectief systeem van aanvullend al dan niet openbaar vervoer

  • 2.

    een individuele vervoersvoorziening:

    • a.

      een al dan niet aangepaste gesloten buitenwagen;

    • b.

      een open elektrische buitenwagen;

    • c.

      een ander verplaatsingsmiddel

  • 3.

    een tegemoetkoming in de kosten van een aanpassing van eigen auto

  • 4.

    een financiële tegemoetkoming in de kosten van:

    • a.

      gebruik van een taxi of eigen auto;

    • b.

      gebruik van een rolstoeltaxi;

    • c.

      gebruik van een ander verplaatsingsmiddel

Artikel 4.2 Aanspraak op een collectieve vervoersvoorziening

Een ondersteuningsvrager kan voor de in artikel 4.1 lid 1 vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van functionele, chronisch psychische en/of psychosociale factoren:

  • a.

    het gebruik van het openbaar vervoer of

  • b.

    het bereiken van het openbaar vervoer onmogelijk maken.

Artikel 4.3 Aanspraak op een individuele vervoersvoorziening

  • 1.

    Een ondersteuningsvrager kan voor de in artikel 4.1 lid 2, 3 en 4 vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien:

    • a.

      een collectief systeem als bedoeld in artikel 4.1 lid 1 niet aanwezig is.

    • b.

      objectief aantoonbare beperkingen op grond van functionele, chronisch psychische en/of psychosociale factoren het gebruik van een vervoersvoorziening als bedoeld in artikel 4.1 lid 1 onmogelijk maken.

  • 2.

    Voor de bij artikel 4.1 lid 2 genoemde voorzieningen geldt dat zij ook in aanvulling op het gebruik van een collectief systeem als bedoeld in artikel 4.1 lid 1 kunnen worden verstrekt.

  • 3.

    Een ondersteuningsvrager kan voor de in artikel 4.1 lid 2 sub b en c benoemde voorziening alleen in aanmerking komen als hij kan beschikken over een adequate stallingsruimte, dan wel beschikt over een ruimte die voor stalling geschikt kan worden gemaakt.

  • 4.

    De ondersteuningsvrager kan in aanmerking worden gebracht voor een vervoersvoorziening als bedoeld in artikel 4.1 lid 4 sub a, indien het gebruik hiervan medisch noodzakelijk is om te voorzien in de vervoersbehoefte.

  • 5.

    Voor zover de behoeften van echtgenoten niet samenvallen, wordt niet meer dan anderhalf maal een enkele voorziening toegekend, zoals bedoeld in artikel 4.1 lid 4 sub a.

Artikel 4.4 Wijze van verstrekken

  • 1.

    Een ondersteuningsvrager komt niet in aanmerking voor de in artikel 4.1 lid 1 en in artikel 4.4 lid 4 van de Verordening bedoelde vervoersvoorziening, indien het inkomen van de ongehuwde ondersteuningsvrager of het gezamenlijk inkomen met zijn gehuwde of samenwonende partner meer dan 1,5 maal het norminkomen bedraagt.

  • 2.

    Bij het vaststellen van de voorzieningen als bedoeld in artikel 4.1 lid 2 sub c lid wordt rekening gehouden met de meerkosten van de vervoersvoorzieningen zoals genoemd in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning.

Artikel 4.5 Omvang in gebied en in kilometers.

  • 1.

    Bij de te verstrekken vervoersvoorziening wordt ten aanzien van de vervoersbehoefte ten behoeve van maatschappelijke participatie uitsluitend rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving in het kader van het leven van alledag, tenzij zich een uitzonderingssituatie voordoet waarbij het gaat om een bovenregionaal contact, dat uitsluitend door de ondersteuningsvrager zelf bezocht kan worden, terwijl het bezoek voor de ondersteuningsvrager noodzakelijk is om dreigende vereenzaming te voorkomen.

  • 2.

    De te verstrekken vervoersvoorziening zal maatschappelijke participatie door middel van lokale verplaatsingen met tenminste een omvang per jaar van 1500 kilometer met een bandbreedte tot 2000 kilometer mogelijk maken.

Hoofdstuk 5. Rolstoelvoorzieningen.

Paragraaf 1. Algemeen

Artikel 5.1 Type rolstoelen

De door het College, ter compensatie van beperkingen, die een ondersteuningsvrager ondervindt bij het zich verplaatsen in en om de woning, waarbij het rijden de primaire functie is, te verstrekken voorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een handbewogen rolstoel;

  • b.

    een elektrische rolstoel;

  • c.

    een individuele aanpassing van een rolstoel.

Artikel 5.2 Aanspraak op een rolstoelvoorziening

Een ondersteuningsvrager kan voor de in 5.1 sub a en b vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van functionele, chronisch psychische en/of psychosociale factoren zittend verplaatsen in en om de woning noodzakelijk maken en hulpmiddelen die verstrekt worden op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of een andere wettelijke regeling geen adequate oplossing bieden.

Artikel 5.3 Aanspraak op rolstoelvoorzieningen voor AWBZ-bewoners.

In uitzondering op het gestelde in artikel 5.2 komt een ondersteuningsvrager, die verblijft in een op grond van artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen erkende instelling uitsluitend voor een rolstoel in aanmerking indien hij geen recht heeft op een rolstoel, verstrekt op grond van de AWBZ.

Artikel 5.4 Levering

Het College stelt in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning regels vast omtrent de levering van de voorzieningen, als genoemd in artikel 5.1.

Hoofdstuk 6. Sportvoorzieningen

Artikel 6.1 Aanspraak op een sportvoorziening

  • 1.

    Een ondersteuningsvrager kan voor een sportvoorziening in aanmerking komen als functionele beperkingen hem belemmeren in het kunnen deelnemen aan sportbeoefening zonder deze voorziening.

  • 2.

    Voorwaarde is dat de ondersteuningsvrager lid moet zijn van een sportvereniging en actief sport beoefent. Het betreft enkel het beoefenen van amateursport.

  • 3.

    Aan de ondersteuningsvrager wordt de onder lid 1 bedoelde voorziening toegekend voor een periode van 3 jaar tegen een gemaximeerd bedrag, zoals benoemd in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning, waarmee een sportvoorziening kan worden aangeschaft en onderhouden en waarin accessoires zijn begrepen.

Hoofdstuk 7. Het verkrijgen van een voorziening

Artikel 7.1 Gebruik aanvraagformulier

Een aanvraag voor een voorziening dient te worden ingediend door middel van een namens het College ter beschikking gesteld formulier.

Artikel 7.2 Relatie met de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten

De aanvraag dient te worden ingediend bij het WMO- loket, waar, zowel aanvragen voor voorzieningen inzake de wet, alsook aanvragen inzake de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten kunnen worden ingediend.

Artikel 7.3 Bijzondere bepalingen

  • 1.

    Indien een financiële tegemoetkoming wordt verleend, wordt in de beschikking vermeld op welke kosten de tegemoetkoming betrekking heeft.

  • 2.

    Indien een periodieke financiële tegemoetkoming wordt verleend, wordt in de beschikking tevens vermeld: de geldingsduur, de uitkeringsmaatstaf, alsmede de voorschriften waaraan de ondersteuningsvrager dient te voldoen alvorens tot uitbetaling van de financiële tegemoetkoming kan worden overgegaan.

  • 3.

    Indien de ondersteuningsvrager een persoonsgebonden budget toegekend heeft gekregen voor de door hem gevraagde voorziening wordt in de beschikking vermeld welke verplichtingen aan de toekenning worden gesteld en welke afspraken er worden gehanteerd ten aanzien van de declaraties. Tevens wordt aangegeven over welk bedrag verantwoording dient te worden afgelegd en hoe de uitbetaling van het PGB zal plaatsvinden.

  • 4.

    De beschikking vermeldt op welke wijze de genomen beschikking bijdraagt aan het behouden en bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van de ondersteuningsvrager.

Artikel 7.4 Inlichtingen

  • 1.

    Het College is bevoegd om,voor zover dit van belang kan zijn voor de beoordeling van het recht op een voorziening, degene door wie een aanvraag is ingediend:

    • a.

      op te roepen in persoon te verschijnen op een door het College te bepalen plaats en tijdstip en hem te doen ondervragen;

    • b.

      een of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen ondervragen en/of onderzoeken.

  • 2.

    Een ondersteuningsvrager is verplicht aan het College of de door hen aangewezen adviserende instantie die gegevens te (doen) verschaffen, die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag.

Artikel 7.5 Onderzoek en advies

  • 1.

    Het College kan indien zij dit wenselijk vindt een onderzoek laten instellen bij de adviserende instelling, waarmee een contract is afgesloten, om te adviseren bij aanvragen inzake de wet.

  • 2.

    Bij de advisering wordt door de adviseur gebruik gemaakt van de systematiek zoals neergelegd in de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments, de zogenaamde ICF classificatie.

  • 3.

    Bij een afwijzing op medische gronden wordt in ieder geval een medisch advies opgevraagd bij eerder genoemde instelling.

Artikel 7.6 Samenhangende afstemming

Het College legt in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning regels vast omtrent de wijze waarop de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend wordt afgestemd op de situatie van de ondersteuningsvrager.

Artikel 7.7 Wijzigingen in de situatie

  • 1.

    De ondersteuningsvrager aan wie krachtens deze verordening een voorziening is verstrekt, is verplicht aan het College mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening.

  • 2.

    Indien de ondersteuningsaanvrager geen recht meer heeft op een voorziening, wordt door het College besloten tot beëindiging van de verstrekte voorziening. De betreffende voorziening wordt tot het einde van de lopende maand, waarin de beschikking wordt ontvangen, nog verstrekt.

  • 3.

    In geval van verhuizing of overlijden wordt de verstrekte voorziening terstond stopgezet, tenzij het een periodieke financiële tegemoetkoming betreft. Dan wordt de voorziening tot het einde van de lopende maand, waarin de beschikking wordt ontvangen, nog verstrekt.

Artikel 7.8 Intrekking van een voorziening

  • 1.

    Het College kan een besluit tot toekenning van een voorziening, genomen op grond van deze verordening intrekken of ten nadele van de ondersteuningsvrager wijzigen indien:

    • a.

      niet is voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens deze verordening;

    • b.

      op grond van gegevens beschikt is en gebleken is dat de gegevens zodanig onjuist waren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen.

  • 2.

    Een besluit tot verlening van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget kan worden ingetrokken indien blijkt dat de tegemoetkoming of het budget binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van het middel waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

Artikel 7.9 Terugvordering

  • 1.

    Ingeval een voorziening is ingetrokken kan het College een op basis daarvan reeds uitbetaalde financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget terugvorderen tot het tijdstip vanaf wanneer de voorziening is toegekend, tenzij bij de intrekking of wijziging anders is bepaald.

  • 2.

    In geval het recht op een in eigendom verstrekte voorziening is ingetrokken kan het College deze voorziening terugvorderen, indien de voorziening is verleend op basis van onjuiste verstrekte gegevens

  • 3.

    Indien het een voorziening op grond van een bruikleenovereenkomst betreft, kan het College deze binnen een door haar vastgestelde termijn terugvorderen.

Hoofdstuk 8 Slotbepalingen

Artikel 8.1 Hardheidsclausule

Het College kan in bijzondere gevallen ten gunste van de ondersteuningsvrager afwijken van hetgeen bij of krachtens deze verordening is bepaald, indien strikte toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 8.2 Indexering

Het College kan jaarlijks de hoogte van de, in het kader van deze verordening en het op deze verordening berustende Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning, geldende bedragen aanpassen.

Artikel 8.3 Beslissing van het College in gevallen waarin de verordening niet voorziet

In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het College.

Artikel 8.4 Periodieke evaluatie gemeentelijk beleid en bijstelling verordening

Het door de gemeente gevoerde beleid wordt jaarlijks geëvalueerd; indien deze evaluatie daar aanleiding toe geeft wordt de verordening aangepast. Het College zendt in ieder geval van elke evaluatie aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de verordening in de praktijk.

Artikel 8.5 Citeertitel; inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening wordt aangehaald als: "Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Bergen op Zoom 2008".

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 maart 2008.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Bergen op Zoom, op 28 februari 2008

De griffier

De voorzitter

Algemene toelichting op de Verordening

Inleiding

Met de invoering van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) heeft de gemeente de verantwoordelijkheid gekregen met betrekking tot de beleidsbepaling en uitvoering op het gebied van maatschappelijke ondersteuning.

Artikel 5 van de WMO schrijft voor dat de gemeenteraad een Verordening vaststelt waarin regels worden vastgelegd over de door het College van burgemeester en wethouders te verlenen individuele voorzieningen en onder welke voorwaarden personen die aanspraak hebben op dergelijke voorzieningen recht hebben op het ontvangen van die voorziening in natura, het ontvangen van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget.

De Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning van de gemeente Bergen op Zoom 2008, hierna te noemen: de Verordening, geeft invulling aan deze opdracht.

Enkele begrippen

Tijdens de behandeling in de Tweede Kamer is nadrukkelijk stilgestaan bij het compensatiebeginsel. Strekking van dit beginsel is dat het College van burgemeester en wethouders de opdracht heeft tot het treffen van voorzieningen op het gebied van maatschappelijke ondersteuning die de persoon, genoemd in de prestatievelden 4, 5 en 6- van artikel

  • 1.1

    sub g WMO in staat stellen:

    • -

      een huishouden te voeren;

    • -

      zich te verplaatsen in en om de woning;

    • -

      zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel;

    • -

      medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan.

Consequentie van dit beginsel voor de gemeente is dat er op haar een verplichting rust om de gevolgen van de beperkingen zo veel mogelijk op te heffen.

Het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning

In de Verordening worden de kaders van de WMO vastgelegd. Het College van burgemeester en wethouders wordt bevoegd verklaard om nadere regels vast te leggen met betrekking tot het geheel van verstrekkingen en bedragen, welke in het kader van de WMO kunnen worden verstrekt. Deze uitvoeringsregels worden vastgelegd in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning.

Vaststelling en inwerkingtreding van de Verordening

Met ingang van 1 januari 2007 trad de WMO in werking. De Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg), de Welzijnswet alsmede aanspraken op huishoudelijke verzorging binnen de AWBZ kwamen per die datum te vervallen. Op deze hoofdregel zijn een aantal uitzonderlingen gemaakt, het zgn. overgangsrecht. Het overgangsrecht is opgenomen in de artikelen 40 en 41 van de WMO.

Het overgangsrecht heeft betrekking op aanspraken of voorzieningen die burgers hebben op de Wvg of op de huishoudelijke verzorging. In hoofdlijnen komt het op het volgende neer:

  • aanspraken die burgers hebben op een Wvg-voorziening of op huishoudelijke verzorging (HV), blijven behouden voor de duur van de beschikking (Wvg) of indicatie-besluit (HV), maar uiterlijk tot een jaar na inwerkingtreding van de WMO;

  • In de bezwaar- en beroepschriftprocedures tegen Wvg- of AWBZ-besluiten, blijft de Wvg en AWBZ van kracht;

  • roerende zaken die op basis van de Wvg zijn verstrekt, blijven niet vatbaar voor vervreemding, verpanding, belening of beslag, zolang deze voorzieningen een geschikte voorziening zijn (art. 9 Wvg);

  • financiële bepalingen over de verantwoording, vaststelling en uitbetaling blijven van kracht voor de al verleende, aangevraagde of aan te vragen uitkeringen op grond van de Wvg;

Artikelsgewijze toelichting op de Verordening.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1. Begripsbepalingen

In dit artikel worden een aantal begrippen omschreven.

b, c, d en e.

Onder deze begripsbepalingen is aangegeven welke soort inkomsten van de ondersteuningsvrager meegenomen moeten worden in de berekening van het eigen aandeel, zoals dat geldt voor een voorziening in de vorm van een woningaanpassing.

Ook bij de aanvraag voor een vervoersvoorziening in de vorm van een Deeltaxi zijn de inkomsten van de ondersteuningsvrager een graadmeter voor toekenning of afwijzing. Immers als het inkomen meer bedraagt dan 1,5 maal het norminkomen zoals bedoeld in art. 1.1 sub b dient de aanvraag afgewezen te worden.

Daarbij moet wel rekening gehouden worden met eventuele extra kosten die de ondersteuningsvrager moet maken in het kader van zijn beperking. Het gaat hier veelal om de eigen bijdrage voor verblijf in een AWBZ instelling

Bij de begripsbepaling “verzamelinkomen”, vastgesteld door de Belastingdienst wordt gekeken naar:

  • -

    inkomsten uit werk (Box 1)

  • -

    inkomsten uit een uitkering (Box 1)

  • -

    inkomsten uit aandelen en dividenden (Box 2)

  • -

    opbrengsten uit beleggingen (Box 2)

  • -

    opbrengsten uit spaargeld (Box 3)

Gerekend wordt met het verzamelinkomen van de definitieve belastingaanslag van het peiljaar.

Het betreft gegevens over het jaar, 2 jaar voorafgaand aan het lopende jaar waarin de aanvraag wordt ingediend. Bij een aanvraag in 2007 dient rekening gehouden te worden met het verzamelinkomen van 2005.

f. Ondersteuningsvrager

Gekozen is om het begrip ondersteuningsvrager in de Verordening op te nemen, omdat dit begrip nauw aansluit bij de compensatieverplichting, genoemd in artikel 4 van de WMO. Niet alleen personen met een functionele beperking kunnen een beroep doen op de individuele voorzieningen, maar ook personen met een chronisch psychisch of met een psychosociaal probleem kunnen in aanmerking komen voor de voorziening, beschreven in deze Verordening. Dit komt overeen met het doel van de WMO, namelijk het bieden van ondersteuning aan personen, die in hun zelfredzaamheid en bij hun maatschappelijke participatie problemen ondervinden.

Het begrip “compenseren” wordt omschreven als het treffen van een voorziening, die de beperkingen van een ondersteuningsvrager bij het kunnen participeren in de maatschappij zo veel mogelijk opheft en waarbij wordt uitgegaan van de zelfredzaamheid van de ondersteuningsvrager.

De ondersteuningsvrager komt pas in aanmerking voor een individuele voorziening, wanneer hij niet meer in staat is zichzelf te redden, hij geen ondersteuning (meer) krijgt vanuit zijn omgeving en voor hem geen algemene voorzieningen, bijvoorbeeld voorzieningen op gemeentelijk of wijkniveau, beschikbaar zijn. Bij de beoordeling van het recht op een individuele voorziening wordt nadrukkelijk naar deze drie elementen gekeken en wordt het verlenen van individuele voorzieningen hierop afgestemd. Voorts wordt bij de beoordeling bekeken welke individuele voorzieningen een bijdrage leveren aan het zelfstandig functioneren van de ondersteuningsvrager en welke voorzieningen moeten worden ingezet om zijn participatie in de samenleving mogelijk te maken.

h. Algemene voorziening

In een aantal gevallen kan de ondersteuningsaanvrager gebruik maken van een algemene voorziening. Het gaat hier om direct of uit voorraad beschikbare voorzieningen, die met een minimum aan bureaucratie kunnen worden verstrekt. Daarbij valt te denken aan een scala van reeds bestaande of nog te ontwikkelen voorzieningen zoals scootermobielpools, algemene woonvoorzieningen als klussendiensten en voorzieningendepots, rolstoelpools en vrijwilligersdiensten. Daarbij is het kenmerk van algemene voorzieningen dat zij altijd in natura worden verleend en nooit als financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget.

Aan de ondersteuningsvrager wordt wel een beschikking afgegeven, zodat rechtsbescherming gewaarborgd is.

Bovendien kan in de beschikking aangegeven worden dat deze algemene voorziening een voorliggende voorziening is en dat is een weigeringsgrond voor een individuele voorziening.

Collectief vervoer (Deeltaxi) is een bijzondere loot in dit geheel. Het is géén individuele voorziening, maar wordt in de beoordeling en verstrekking wel toegespitst op het individu. Er vindt een onderzoek plaats op het niveau van de ondersteuningsvrager of deze voldoet aan de criteria voor toekenning en er wordt een financieel onderzoek in de vorm van een inkomenstoets gehanteerd.

j. Voorziening in natura

Een voorziening in natura is een voorziening, die niet in de vorm van enigerlei financiële tegemoetkoming wordt verstrekt. Daarbij kan worden gedacht aan verstrekking in huur, in bruikleen, in eigendom of in de vorm van dienstverlening.

k. Persoonsgebonden budget

Onder het Persoonsgebonden budget wordt verstaan een geldbedrag dat de ondersteuningsvrager onder door het College van burgemeester en wethouders bepaalde voorwaarden ontvangt en mag besteden aan die soort voorziening waarvoor de indicatie is gesteld. Daardoor ontstaat er een keuzevrijheid voor de ondersteuningsaanvrager. Nadere uitwerking omtrent de relatie tussen diverse compenserende voorzieningen en daarbij behorende persoonsgebonden budgetten vindt plaats in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning.

o. Financiële tegemoetkoming

Een financiële tegemoetkoming is een geldbedrag dat is bedoeld om een bepaalde voorziening te verwerven,waarbij de hoogte van de vergoeding afgestemd kan worden op het inkomen van de ondersteuningsvrager.

Het is niet persé een kostendekkende vergoeding, maar een bedrag, bedoeld als tegemoetkoming in de kosten.

p.en q. Eigen bijdrage en eigen aandeel

Het nuanceverschil zit in de soort voorziening.

De eigen bijdrage die de ondersteuningsvrager verschuldigd is bij verstrekking van een voorziening, wordt door het College vastgesteld. Dit kan een inkomensafhankelijke bijdrage zijn (voor huishoudelijke verzorging) of een zogenaamde besparingsbijdrage die niet inkomensafhankelijk is (fiets enz.). De voorziening kan verstrekt worden in natura of als persoonsgebonden budget.

Eigen aandeel is dat deel van de kosten van de voorziening, dat voor rekening van de ondersteuningsaanvrager komt en is inkomensafhankelijk. Hiervan is sprake bij woningaanpassingen, mits het inkomen meer bedraagt dan 2,5 maal het norminkomen.

Voor de Deeltaxi is het eigen aandeel (1,5 maal het norminkomen) een weigeringsgrond.

r. Algemeen gebruikelijk

Evenals onder de Wet voorzieningen gehandicapten het geval was, is het ook onder de Wet maatschappelijke ondersteuning niet de bedoeling dat de gemeentelijke overheid voorzieningen verstrekt, waarover de ondersteuningsvrager, gezien zijn individuele situatie, ook zonder functionele of psycho-sociale beperking, zou kunnen beschikken. Er zijn voorzieningen die als algemeen gebruikelijk worden beschouwd. Wat in een concrete situatie als algemeen gebruikelijk te beschouwen is, hangt af van de geldende maatschappelijke normen van het moment van de aanvraag. Het begrip “algemeen gebruikelijk” is geconcretiseerd in de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep. Het begrip heeft vaak voor verwarring gezorgd, omdat algemeen gebruikelijke voorzieningen soms wel specifiek voor een handicap worden aangeschaft, maar vanwege hun algemeen gebruikelijke karakter toch niet vergoed worden. Om duidelijk te maken wat in de wet verstaan wordt onder dit begrip is de begripsomschrijving vanuit de jurisprudentie in de Verordening opgenomen.

Het gaat daarbij om voorzieningen:

  • -

    die in de reguliere handel verkrijgbaar zijn;

  • -

    die niet speciaal voor de ondersteuningsvrager met zijn beperking bedoeld zijn;

  • -

    die niet aanzienlijk duurder zijn dan vergelijkbare producten met hetzelfde doel.

s. Meerkosten

Het begrip “meerkosten” hangt nauw samen met het begrip “algemeen gebruikelijk”. Deze twee begrippen zijn elkaars tegenhangers. De meerkosten zijn de kosten, die in een direct oorzakelijk verband staan met het compenseren van de ondervonden beperkingen van de ondersteuningsvrager in zijn participatie in de samenleving. Een met de persoon als de ondersteuningsvrager vergelijkbaar persoon, zonder die beperkingen, heeft deze meerkosten per definitie niet, omdat daarvoor in diens situatie geen noodzaak is. Mede op de bestrijding van deze meerkosten, die voor een ondersteuningsvrager met zijn beperking, niet algemeen gebruikelijk zijn, is de wet gericht.

u. Mantelzorg

Mantelzorg vindt plaats op basis van vrijwilligheid, dat wil zeggen dat de mantelzorger zelf aangeeft in staat te zijn deze ondersteuning te verlenen.

v. Woningaanpassing

Er zijn verschillende soorten woningaanpassingen, te verdelen in bouwkundige en nagelvaste aanpassingen,

Bij een bouwkundige woningaanpassing worden wijzigingen aangebracht in de vaste elementen van de woning. Het verbreden van doorgangen, het verwijderen van ligbaden, het aanbrengen van een douche, het aanleggen van leidingen, het bouwen van een aanbouw aan de woning enz. zijn enkele voorbeelden.

Nagelvaste woningaanpassingen zijn voorzieningen die verankerd worden aan de vloer en/of wanden van de woning. Een voorbeeld is een opklapbaar douchezitje.

Nagelvaste woningaanpassingen worden na verstrekking meestentijds eigendom van de eigenaar van de woning.

Er zijn echter een aantal woningaanpassingen die dusdanig hoge kosten met zich meebrengen dat deze voorziening wordt gekocht door de gemeente en in bruikleen wordt verstrekt aan de ondersteuningsaanvrager. Als de voorziening niet meer noodzakelijk is kan het middel worden verwijderd, eventueel in een depot worden geplaatst en later elders worden ingezet. Voorbeelden hiervan zijn: traplift en was-föhn installaties voor het toilet.

Daarnaast kunnen losse woonvoorzieningen worden verstrekt.

Voorbeelden zijn tilliften, losse douchestoelen, toiletstoelen en badplanken.

In principe worden losse woonvoorzieningen gehuurd door de gemeente en in bruikleen verstrekt aan de ondersteuningsaanvrager. Er wordt altijd gekozen voor goedkoopst adequaat en daarom wordt een voorziening waarvoor verhoudingsgewijs een hoge huur moet worden betaald, in eigendom verstrekt.

Het eigen aandeel van de woningaanpassing wordt berekend, indien is gebleken dat de ondersteuningsvrager een inkomen heeft dat hoger uitvalt dan 2,5 maal het norminkomen. De regels hiervoor zijn vastgesteld in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning.

w. Gemeenschappelijke ruimte

Onder gemeenschappelijke ruimte wordt verstaan die ruimte die technisch gezien niet tot de woonruimte van de ondersteuningsvrager wordt gerekend, maar waarvan hij wel gebruik kan en moet maken.

Het betreft veelal schuurtjes en opslagruimte, maar ook de centrale hal of andere toegangsmogelijkheid om in de eigen woning te kunnen komen.

Bij de toekenning van een aanpassing zal steeds gekeken moeten worden of de voorziening via de Wmo verstrekt kan worden of dat de woningstichting hierin haar verantwoordelijkheid moet nemen.

Voorbeelden van toe te kennen aanpassingen zijn deurdrangers, drempelaanpassingen betreffende de directe toegang tot de eigen woning, scootermobiel- en rolstoeldoorgankelijk maken van deuren naar ruimtes om de ergonomische belemmering van de ondersteuningsvrager op te heffen.

bb. Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning

In dit besluit worden de regels door het College van burgemeester en wethouders vastgesteld, die handelen over de vorm, de omvang, de hoogte en de uitbetaling van de te verstrekken individuele voorzieningen. Het gaat hier om regels, die uitvoering geven aan wat in de Verordening is bepaald.

Artikel 1.2, lid 1

a.

Deze definitie is in zijn kern ontleend aan de Modelverordening Wet voorzieningen gehandicapten en aan de wet aangepast. Wat langdurig noodzakelijk is, is afhankelijk van de concrete situatie.

Kenmerk voor langdurig noodzakelijk is niet altijd een tijdsspanne, maar dat de ondervonden beperking, naar de stand van de medische wetenschap op het moment van de aanvraag, onomkeerbaar is. Er is dus redelijkerwijs geen verbetering te verwachten in de situatie van de ondersteuningsvrager. In dit kader zal de prognose van groot belang zijn. In sommige gevallen kan de prognose zijn, dat de ondersteuningsvrager na enige tijd zonder de benodigde hulpmiddelen of aanpassingen zal kunnen functioneren, maar dat op het moment van de aanvraag de voorzieningen noodzakelijk zijn. Nadruk ligt dan op de noodzakelijkheid. Bij een wisselend beeld, waarbij verbetering in de toestand periodes van terugval opvolgen, kan echter uitgegaan worden van een langdurige noodzaak. De medisch adviseur speelt bij het antwoord op de vraag of er al dan niet sprake is van een langdurige noodzaak voor de betreffende voorziening een belangrijke rol.

Voor tijdelijke voorzieningen kan de ondersteuningsvrager een beroep doen op de hulpmiddelendepots van de Thuiszorgorganisaties die opgezet zijn in het kader van de AWBZ. Uit deze depots kan men twee maal drie maanden een hulpmiddel gratis lenen, welke periode kan worden verlengd, maar er is dan wel huur verschuldigd. Waar precies de grens tussen kortdurend en langdurig ligt, zal van situatie tot situatie verschillen.

Onder “langdurig noodzakelijk” voor de voorziening in de vorm van het voeren van een huishouding wordt verstaan dat er maatregelen worden getroffen die ergonomische beperkingen opheffen of verminderen waardoor geen of minder huishoudelijke verzorging noodzakelijk is. Gedacht kan worden aan aanpassingen in keuken, badkamer enz.

b.

Voorzieningen die in het kader van deze Verordening worden verstrekt dienen naar objectieve maatstaven gemeten zowel adequaat als de meest goedkope voorziening te zijn. Met nadruk wordt hierbij gesteld dat met het begrip adequaat bedoeld wordt: volgens objectieve maatstaven toereikend. Hoewel datgene wat de ondersteuningsvrager als adequaat beschouwt mee zal moeten wegen in de beoordeling in de adequaatheid voor de desbetreffende ondersteuningsvrager, zullen de kosten van de voorziening een rol spelen bij de uiteindelijke beoordeling van het al dan niet adequaat zijn van een voorziening. Het gaat immers om gemeenschapsgeld. Eigenschappen die kostenverhogend werken zonder dat zij de voorziening meer adequaat maken, zullen in principe niet voor vergoeding in aanmerking komen. Daarbij kan een overweging zijn dat de bruikbaarheid van een voorziening niet alleen door technische en functionele aspecten bepaald wordt. Tevens is het denkbaar dat een product dat duurder is dan een vergelijkbaar product, langer meegaat en dus uiteindelijk goedkoper is. Wat betreft het kwaliteitsniveau waarvan uitgegaan kan worden, moge het duidelijk zijn dat bij een verantwoord, maar ook niet meer dan dat, niveau dient te worden aangesloten.

Het is uiteraard wel mogelijk een adequate voorziening te verstrekken die duurder is dan de goedkoopst adequate voorziening, mits de ondersteuningsvrager bereid is het prijsverschil uit eigen middelen te betalen. Het begrip goedkoopst adequaat geeft het College mogelijkheden tot sturen binnen het beleid.

c.

Op grond van de wet heeft de gemeente compensatieplicht en daaruit vloeit voort dat het individuele probleem centraal staat bij de beoordeling van een aanvraag van een voorziening op grond van de wet.

d.

Indien aanwezig zal een algemene voorzieningen altijd voorrang hebben op individuele voorzieningen. Waar mogelijk zal eerst een algemene voorziening worden aangeboden, waar nodig zal een individuele voorziening worden verstrekt. Hoe de keuze zal worden gemaakt tussen beide categorieën voorzieningen hangt uiteraard helemaal af van de individuele situatie van de ondersteuningsvrager. In de door het College van burgemeester en wethouders vast te stellen beleidsregels zullen afwegingscriteria worden benoemd.

Verder zal een op de individuele situatie afgestemd medisch advies vaak van groot belang zijn.

Art.1.2, lid 2

Op het gebied van de huishoudelijke verzorging kan een uitzondering op de regel, dat de aangevraagde voorziening langdurig noodzakelijk moet zijn, gemaakt worden. Er zijn situaties waarin voor een kortdurende periode hulp bij het huishouden nodig is, bijvoorbeeld bij ontslag uit het ziekenhuis na een opname of bij een tijdelijk ontregeld huishouden.

Artikel 1.2. lid 3

a.

Algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn voorzieningen waarover een met de ondersteuningsvrager vergelijkbare persoon, ook los van de beperking, zou kunnen beschikken. Deze voorzieningen hoeven niet te worden verstrekt. Dit beginsel wordt al tientallen jaren tijd gehanteerd in de sociale wetgeving (AAW/WAO, voormalige Wet-Rea, Wvg). Dit heeft tot een omvangrijke jurisprudentie geleid, die is vastgelegd in de definitie van dit begrip, zoals die is opgenomen in artikel 1.1 onder r van deze Verordening. Wat in een concreet geval algemeen gebruikelijk is, hangt dus in beginsel af van de aard van de gevraagde voorziening.

b.

In de wet is, in tegenstelling tot de situatie bij de Wet voorzieningen gehandicapten, geen specifieke bepaling opgenomen waaruit blijkt dat de compensatieplicht zich beperkt tot in de gemeente woonachtige personen, hoewel artikel 11 van de wet spreekt over ingezetenen. Dit artikel moet opgenomen worden om te voorkomen dat er aanvragen binnenkomen bij gemeenten waar de ondersteuningsvrager niet woonachtig is.

c.

Deze afwijzingsgrond is afkomstig uit de Modelverordening Wet voorzieningen gehandicapten, en is bedoeld voor situaties waarin gebruikte materialen voor problemen zorgen.

d.

Het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw is vastgesteld in de regelgeving Bouwbesluit en Verordeningen. Woonvoorzieningen die op dat uitrustingsniveau worden verstrekt, zijn in beginsel van voldoende kwaliteit; duurdere of andere voorzieningen hoeven niet te worden verstrekt. Een duidelijke begrenzing derhalve. Garages bijvoorbeeld vallen daarom niet onder dit niveau. Alleen in die gevallen dat bijvoorbeeld vanuit welstandstoezicht hogere eisen worden gesteld, kan het College hierop een uitzondering maken. Over de hiermee gepaard gaande kosten moeten in een concrete situatie afspraken gemaakt worden. Ook bij de voorziening in de vorm van huishoudelijke verzorging speelt deze bepaling een rol. Indien bijvoorbeeld aanzienlijk meer hulp wordt gevraagd vanwege het feit dat men in een veel grotere of meer luxe woning woont, geeft deze bepaling een duidelijke grens aan.

e.

In sommige gevallen gebruiken mensen al jaren voorzieningen en vragen zij na het optreden van een beperking voorzieningen aan, die in hun situatie kunnen leiden tot de conclusie dat het optreden van beperkingen geen meerkosten met zich meebrengt. Daarvoor is deze onder e. genoemde bepaling bedoeld.

f en g.

In artikel 1.2 lid 3 sub f en g geeft de Verordening een tweetal gronden voor weigering aan. Onder f wordt gedoeld op de situatie dat de ondersteuningsvrager een voorziening aanvraagt, nadat deze al door hem gerealiseerd of aangekocht is. Omdat het College dan geen mogelijkheden meer heeft de voorziening volgens het vastgestelde beleid te verstrekken, noch anderszins invloed heeft op de te verstrekken voorziening, kan in deze situatie de voorziening worden geweigerd.

Bij een woningaanpassing mag de ondersteuningsaanvrager pas met zijn werkzaamheden starten, indien het College alle op de aanvraag betrekking hebbende gegevens heeft kunnen beoordelen en op grond hiervan een besluit heeft genomen over de te treffen voorziening.

Door deze regeling wordt voorkomen dat een voorziening waar vroegtijdig mee is begonnen uiteindelijk niet overeenstemt met hetgeen het College als goedkoopst adequate voorziening beschouwt. Het College kan bijvoorbeeld ook factoren mee laten wegen die buiten de woonruimte van de ondersteuningsvrager gelegen zijn, zoals een beschikbare aangepaste of goedkoop aan te passen woning elders, of een losse woonunit, waardoor een woningaanpassing wellicht niet noodzakelijk is.

Een uitzondering hierop doet zich voor in het geval er uitdrukkelijk vooraf toestemming is gegeven door het College. Hiervoor dient de ondersteuningsaanvrager altijd schriftelijk een verzoek in te dienen en via een beschikking dient dit te worden bevestigd.

In het voorbeeld betreffende de aanvraag voor een verhuiskostenvergoeding komt een ondersteuningsvrager hiervoor in aanmerking nadat het College hiervoor een positieve beschikking heeft afgegeven

Het College heeft dan een afweging kunnen maken welke oplossing het meest adequaat is. Met deze voorwaarde wordt voorkomen dat de gemeente achteraf, nadat de ondersteuningsvrager reeds is verhuisd, met een claim voor een verhuiskostenvergoeding geconfronteerd wordt.

Het hoeft hier uiteraard niet te gaan om de feitelijke verhuizing, maar om een situatie waarin men bepaalde onomkeerbare stappen heeft gezet die in de regel voorafgaan aan een verhuizing, zoals het sluiten van een koop- huur- of erfpachtovereenkomst inzake de te betrekken woning.

Hierbij dient aangetekend te worden dat als, ondanks de reeds gemaakte kosten, de beoordeling toch plaats kan vinden, niet bij voorbaat op grond van deze (imperatieve) bepaling een aanvraag worden afgewezen.

Uit jurisprudentie komt naar voren dat afwijzing op de grond dat reeds kosten zijn gemaakt, voordat het College een beslissing heeft genomen slechts houdbaar is wanneer het college niet meer kan achterhalen of een voorziening noodzakelijk, adequaat en passend is om een aantoonbare beperking op het gebied van het wonen of het zich binnen en buiten om de woning verplaatsen op te heffen of te verminderen.

Onder g wordt in dit artikel aangegeven dat de aanvraag geweigerd kan worden als het gaat om een vergoeding of verstrekking die reeds eerder heeft plaatsgehad, terwijl het aan de ondersteuningsvrager verwijtbaar is dat het middel verloren is gegaan, bijvoorbeeld door roekeloosheid of verwijtbare onachtzaamheid. Indien een ander aansprakelijk is voor het verloren gaan, dient bekeken te worden of het mogelijk is deze derde aansprakelijk te stellen om zodoende de kosten te kunnen verhalen. Hiervoor is de ondersteuningsvrager zelf aansprakelijk. Dit geldt eveneens voor het afsluiten van verzekeringen van in eigendom verstrekte goederen. Indien in een woning een keuken of een andere dure voorziening is aangebracht heeft dit gevolgen voor de te verzekeren waarde van de opstal. Dit risico dient in de opstalverzekering gedekt te worden. Indien bijvoorbeeld bij brand blijkt dat de woning onvoldoende verzekerd is, dan kan op dat moment geen beroep op deze Verordening worden gedaan.

Artikel 1.3

Gekozen is om de door de wet opgelegde keuzevrijheid in de verordening op te nemen. De ondersteuningsvrager heeft, namelijk de keuze om een voorziening te ontvangen in de vorm van een voorziening in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget. Deze keuzevrijheid is niet absoluut. Er kunnen overwegende bezwaren bestaan, die met name het verlenen van een voorziening in een persoonsgebonden budget in de weg kunnen staan.

De belangrijkste redenen om een persoonsgebonden budget te weigeren staan genoemd in het derde lid van dit artikel

Wanneer een algemene voorziening een adequate oplossing biedt, wordt het verzoek om een persoonsgebonden budget geweigerd. Het verlenen van een persoonsgebonden budget ondermijnt het collectieve karakter van de voorziening, waardoor dit een overwegend bezwaar is om het persoonsgebonden budget te weigeren. Daarnaast wordt het persoonsgebonden budget geweigerd, wanneer er, op grond van aanwijzingen, die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden het ernstige vermoeden bestaat dat de ondersteuningsvrager problemen zal hebben bij het omgaan met een persoonsgebonden budget. De ondersteuningsvrager is bijvoorbeeld niet in staat om voor hemzelf adequate zorg in te kopen, of de ondersteuningsaanvrager heeft hoge schulden en zal niet in staat zijn om het persoonsgebonden budget op een adequate wijze te beheren. Omdat de gelden van het persoonsgebonden budget voor beslag vatbaar zijn, kan dit een overwegend bezwaar zijn om de voorziening niet in de vorm van een persoonsgebonden budget te verstrekken, maar over te gaan tot een verstrekking in natura.

In de overweging dient meegenomen te worden of de ondersteuningsvrager beschikt over voldoende begeleiding waardoor de ondersteuningsvrager wel in staat is een verantwoorde keuze te maken. (ouder – kind relatie).

Hoofdstuk 2 Voorziening in de vorm van huishoudelijke verzorging

Artikel 2.1 Aanspraak op een voorziening in de vorm van huishoudelijke verzorging

In dit artikel is bepaald wanneer er aanspraak bestaat op de voorziening in de vorm van huishoudelijke verzorging.

Voor huishoudelijke verzorging wordt de volgende definitie gehanteerd:

“een voorziening gericht op het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van het verzorgen van dat huishouden van een ondersteuningsvrager dan wel van de leefeenheid waartoe deze persoon behoort”.

Het begrip ‘huishoudelijke verzorging’ valt uiteen in twee categorieën:

Categorie 1, huishoudelijke werkzaamheden

Geheel of gedeeltelijk overnemen van activiteiten op het gebied van verzorging van het huishouden.

Hierbij is er onderscheid in licht en zwaar huishoudelijk werk.

De leidraad vindt men in het Verstrekkingenboek voorzieningen maatschappelijke ondersteuning.

Onder licht huishoudelijk werk valt stof afnemen, opruimen enz.

Zwaar huishoudelijk werk betreft stofzuigen, schrobben, dweilen, onderhoud sanitair/ keuken alsmede bedden opmaken en verschonen.

Een apart onderdeel hiervan is kleding reinigen en was verzorgen. Dit houdt in: was sorteren en machinaal wassen, wasgoed ophangen, -afhalen en eventueel strijken.

Categorie 2, huishoudelijke werkzaamheden aangevuld met organisatie van het huishouden en hulp bij een ontregeld huishouden. Dit betreft de activiteiten uit categorie 1 aangevuld met signalering / instructie / advies gericht op het huishouden, dagelijkse organisatie van het huishouden, opvang en verzorging van kinderen.

Artikel 2.2 Weigeringsgronden

Men is zelf primair verantwoordelijk voor het voeren van het eigen huishouden, levensstijl en de wijze waarop het huishouden wordt gevoerd. De WMO moet gezien worden als een aanvulling op de eigen mogelijkheden. Dit betekent dat van een gezin verwacht mag worden dat bij uitval van één van de leden, gestreefd dient te worden naar een herverdeling van de huishoudelijke taken. Redenen als ‘niet gewend zijn om’ of geen huishoudelijk werk willen en/of kunnen (in de zin van niet geleerd hebben) verrichten, leiden niet tot een indicatie voor het overnemen van huishoudelijke taken. Voor gebruikelijke zorg zal dan ook geen vergoeding worden verstrekt.

Als het nodig is, kan er een indicatie worden gesteld voor een periode van maximaal 6 weken huishoudelijke verzorging voor het aanleren van huishoudelijke taken en/of het leren (efficiënter) organiseren van het huishouden.

Een aanvraag voor huishoudelijke voorziening kan ook geweigerd worden als er aanzienlijk meer hulp wordt gevraagd vanwege het feit dat men in een veel grotere of meer luxe woning woont. Deze bepaling geldt eveneens indien de voorziening noodzakelijk is vanwege de situatie in de woning, gerelateerd aan het feit dat de gebruikte materialen van de woning (meer) hulp noodzakelijk maakt..

Hoofdstuk 3 Woonvoorzieningen

Artikel 3.1 Soorten individuele woonvoorzieningen.

a. verhuis- en herinrichtingskosten:

Het College kan besluiten om een tegemoetkoming te verstrekken in de verhuis- en herinrichtingskosten, indien verhuisd wordt naar een aangepaste of een goedkoper aan te passen woning dan de reeds bewoonde woning. Het College maakt de afweging tussen verstrekking van een tegemoetkoming in de verhuiskosten en een woningaanpassing. Een woonvoorziening, en dus ook een verhuiskostenvergoeding is, volgens de Wvg-jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep, alleen bedoeld voor situaties waarin de ondervonden problemen in direct oorzakelijk verband staan met bouwkundige of woontechnische aspecten van de te verlaten woning zelf. Omgevingsfactoren als lawaai, stank, onveiligheidsgevoelens, overlast enzovoort zijn dus niet van belang. Uitgangspunt van het gemeentelijk beleid is dat zo goed mogelijk gebruik wordt gemaakt van de voorraad aangepaste woningen in de gemeente.

Indien een ondersteuningsvrager verhuist naar een andere gemeente, betaalt de gemeente waaruit de ondersteuningsvrager vertrekt de financiële tegemoetkoming. Dit is vastgelegd in jurisprudentie.

Verhuis- en inrichtingskosten, vergoeding voor de kosten van tijdelijke huisvesting en kosten in huurderving worden slechts verstrekt in de vorm van een financiële tegemoetkoming, aangezien de aard van deze voorzieningen dit noodzaakt.

b. woningaanpassing

Een woningaanpassing is een aanpassing van bouwkundige aard van de woning zelf, ter compensatie van de problemen die in de woning spelen ten aanzien van de bewoner met een beperking. Deze voorziening kan verstrekt worden in natura (bijvoorbeeld in bruikleen of huur, zodat hergebruik mogelijk is).

Een woningaanpassing kan ook noodzakelijk zijn voor de stalling van een scootermobiel, driewielfiets en pendelscooter. In de Verordening staat in artikel 4.3 onder 4 de bepaling dat een ondersteuningsvrager alleen in aanmerking kan worden gebracht voor een scootermobiel of ander verplaatsingsmiddel (bijvoorbeeld driewielfiets en pendelscooter) als er een adequate stallingsruimte aanwezig is.

c. woonvoorzieningen van niet-bouwkundige of woningtechnische aard

Onder de categorie woonvoorziening van niet-bouwkundige of woningtechnische aard wordt begrepen die aanpassing die niet aard- of nagelvast is. Hieronder valt naast voorzieningen als hulpmiddelen in de natte cel, ook de traplift. Een traplift wordt in principe in bruikleen verstrekt. Na verhuizen of overlijden van de ondersteuningsvrager kan de traplift uit de woning verwijderd worden en hergebruikt. Er wordt een bruikleen-overeenkomst met de ondersteuningsvrager gesloten.

g. uitraasruimte

Omdat met de Wet maatschappelijke ondersteuning niet wordt beoogd om het inhoudelijke beleidsterrein ten opzichte van de vervallen Wet voorzieningen te verbreden, noch om dat te versmallen, is de uitraasruimte als woonvoorziening opgenomen. Een uitraasruimte is een ruimte die op basis van het vervallen artikel 1, lid 1, onder e. van de Wet voorzieningen gehandicapten kan worden gedefinieerd als een verblijfsruimte, waarin een persoon die tengevolge van een beperking in de vorm van een ernstige gedragsstoornis ernstig ontremd gedrag vertoont, zich kan afzonderen of tot rust kan komen. Een zeer specifieke voorziening derhalve, die alleen op basis van een specifieke noodzaak en op basis van een specifieke beperking kan worden verstrekt. Het zal in de regel gaan om een kleine, veilige en prikkelarme ruimte.

Artikel 3.2 Wijze van verstrekken

De ondersteuningsvrager kan de te verstrekken woonvoorziening als persoonsgebonden budget wensen, maar kosten voor onderhoud, keuring en reparatie worden in principe als financiële tegemoetkoming verstrekt, omdat de aard van de verstrekking dit noodzaakt.

Paragraaf 2 Aanspraak op een woonvoorziening.

Artikel 3.3 Primaat van verhuizen

Al onder de Wet voorzieningen gehandicapten gold de regel dat bij een aanvraag voor een woningaanpassing eerst werd bezien of verhuizing naar een andere woning een oplossing kon bieden. Dit is het zogenaamde primaat van de verhuizing. In feite gaat het om een uitwerking van de regel dat in beginsel wordt gekozen voor de goedkoopst adequate voorziening. De mogelijkheid tot het hanteren van het primaat van de verhuizing is onder de Wet voorzieningen gehandicapten in de jurisprudentie erkend, zij het dat wel enkele duidelijke voorwaarden zijn gesteld. In de eerste plaats moeten de financiële gevolgen van de verhuizing voor de woonlasten binnen aanvaardbare financiële grenzen vallen, een eis die ook onder de wet gesteld kan worden. Verder moet duidelijk zijn dat de oplossing in de vorm van een verhuizing kan worden gerealiseerd binnen een uit het advies blijkende medisch verantwoorde termijn. Dat houdt dus in dat het College zicht moet hebben op de woningvoorraad om een indicatie te kunnen geven van de mogelijkheden om binnen die medisch verantwoorde termijn te kunnen verhuizen naar een geschikte aangepaste of goedkoper aan te passen woning. Andere relevante aspecten als mantelzorg, emotionele gevolgen en of de dreiging te komen in een sociaal isolement kunnen, afhankelijk van de situatie een rol spelen bij de afweging omtrent het toepassen van het primaat van de verhuizing in een concreet geval.

Daar enerzijds, door woningschaarste voor bepaalde woningen, de redelijke termijn van 6 maanden tot een jaar, wordt overschreden, kan voor een woningaanpassing worden gekozen boven het primaat van verhuizen.

Artikel 3.4 Stallingskosten scootermobiel.

In principe wordt een financiële tegemoetkoming voor een stallingsruimte verstrekt, waarbij de hoogte van het bedrag is vastgelegd in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning.

Indien de mogelijkheid bestaat gebruik te kunnen maken van een gemeenschappelijke stallingsruimte geldt dit als een algemene voorziening en zal de ondersteuningsvrager daarnaar worden verwezen.

Artikel 3.5 Uitsluitingen

Een persoonsgebonden budget of een financiële tegemoetkoming voor het treffen van voorzieningen wordt alleen verstrekt als het woonruimten betreft die als zelfstandige woonruimte in het kader van de Wet op de huurtoeslag ook als zodanig aangemerkt worden. Verder worden geen woonvoorzieningen verstrekt in gemeenschappelijke ruimten van woongebouwen voor ouderen of ondersteuningsvrager of voorzieningen, die in dergelijke gebouwen, ook in de wooneenheden, bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten kunnen worden meegenomen.

Artikel 3.6 Weigeringsgronden

Om in aanmerking te komen voor woonvoorzieningen moet er een duidelijke samenhang zijn tussen de ondervonden woonproblemen en de beperking die men heeft. Aanvragen voor woonvoorzieningen die hun oorzaak vinden in andere factoren dan die beperking, kunnen worden geweigerd op grond van artikel 3.6.

Lid 1:

a.

Bij een toekenning van verhuis- en inrichtingskosten wordt in de beschikking een programma van eisen benoemd. Indien verhuisd wordt naar een inadequate woning kan dit leiden tot een weigering van uitbetaling van verhuiskosten.

Ook wordt er geen financiële tegemoetkoming verstrekt, indien een verhuizing niet noodzakelijk was in verband met de ondervonden beperkingen.

Een deel van de aanvragen betreffende verhuiskostenvergoedingen zijn als algemeen gebruikelijk te beschouwen, ook los van de beperking die men heeft. Te denken valt aan verhuizing van senioren naar een kleinere woning, omdat de eengezinswoning te bewerkelijk is geworden.

b.

Als een persoon met beperkingen verhuist, zal deze, in relatie tot die beperkingen, moeten zoeken naar een zo geschikt mogelijke woning. Met “verhuizen” wordt hier overigens niet alleen gedoeld op de feitelijke verhuizing, maar ook op alle onomkeerbare handelingen die normaal gesproken voorafgaan aan een verhuizing, zoals het tekenen van een koop-, huur- of erfpachtcontract.

Voor de toepassing van deze weigeringsgrond geldt dat ook de gemeente ervoor zorg dient te dragen zicht te hebben op de aangepaste of makkelijk aan te passen woningvoorraad, niet alleen sociale huurwoningen, maar ook in de vrije sector en zonodig via het koopwoningenbestand.

c.

Op basis van het feit dat voorzieningen op grond van de wet in hoofdzaak zijn gericht op het individu, worden in beginsel geen voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten van wooncomplexen verstrekt. Evenals onder de Wet voorzieningen gehandicapten gold, zijn er uitzonderingen gemaakt voor de in de Verordening genoemde voorzieningen in gemeenschappelijk ruimten. De opsomming is limitatief, dat wil zeggen dat er niet meer hoeft te worden verstrekt dan er in de Verordening is genoemd.

d.

Het gaat hier om leeftijdsgerelateerde verhuizingen. Indien de ondersteuningsvrager ergonomische belemmeringen in de woning ondervindt, maar dat gezien zijn leeftijd niet onverwacht is, kan de verhuiskostenvergoeding geweigerd worden. Het zal hier gaan om personen van 65 jaar en ouder. De belemmering zal meestentijds ondervonden worden bij het gebruik van de trap en/of natte cel. Indien de ondersteuningsvrager plotseling geconfronteerd wordt met beperkingen komt hij wel voor de verhuis- en inrichtingskosten in aanmerking.

e.

Verhuizingen naar AWBZ- en andere zorginstellingen leiden ertoe dat de ondersteuningsvrager buiten de doelgroep van de wet valt; deze mensen kunnen immers niet meer zelfstandig participeren en hebben dus geen aanspraak op woonvoorzieningen, ook al omdat ze die onder de Wvg ook al niet hadden.

Lid 2:

De ondersteuningsvrager, die voor het eerst zelfstandig gaat wonen, krijgt geen financiële tegemoetkoming in de verhuis – en herinrichtingskosten toegekend. Eén ieder, die voor het eerst zelfstandig gaat wonen heeft deze kosten. De kosten kunnen dan ook als algemeen gebruikelijk worden beschouwd. De ondersteuningsvrager heeft wel recht op aanpassingen in de nieuwe woning.

Artikel 3.7 Eigen aandeel

Bij een financiële tegemoetkoming in de kosten van een woningaanpassing wordt een eigen aandeel gevraagd. Dit betekent dat alleen de hogere inkomens (2,5 maal het norminkomen) met een eigen aandeel in de kosten voor woningaanpassingen worden geconfronteerd.

Artikel 3.8 Hoofdverblijf of tweede verblijf

Bij de besluitvorming zal naast de algemeen geldende uitgangspunten zoals goedkoopst adequaat en langdurig noodzakelijk de frequentie, de duur en het belang van de bezoek/logeer-mogelijkheid worden betrokken. Aangezien het om een tweede verblijf gaat is er een maximum aan de kosten van de aanpassing gesteld, vastgelegd in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning.

Artikel 3.12 Kosten in verband met onderhoud, keuring en reparatie

Alleen van bepaalde voorzieningen komen de kosten van onderhoud, keuring en reparatie in aanmerking voor een financiële tegemoetkoming. Hiervoor wordt verwezen naar het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning.

Artikel 3.13 Kosten in verband met tijdelijke huisvesting

Alleen in die gevallen dat het redelijkerwijs buiten de mogelijkheden van de ondersteuningsvrager ligt om te voorkomen dat er dubbele woonlasten opgebracht moeten worden, kan tot vergoeding van extra woonlasten in verband met tijdelijke huisvesting worden overgegaan. De kosten verbonden aan de 1ste maand dubbele huurbetaling komen niet voor vergoeding in aanmerking, aangezien dit algemeen gebruikelijk is wanneer een persoon verhuist. Dit geldt evenzeer voor de verblijfskosten en kosten voor nutsvoorzieningen. Deze kosten zou de ondersteuningsvrager zonder de tijdelijkheid van de huisvesting ook hebben.

Artikel 3.15 Anti-speculatiebeding

De eigenaar-bewoner, die krachtens de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning een woonvoorziening heeft ontvangen, die leidt tot waardestijging van de woning, dient bij verkoop van deze woning binnen een periode van 5 jaar na gereedmelding van de voorziening, deze verkoop van de woning onverwijld aan het College te melden. De datum van de verkoop is daarbij bepalend, omdat op die datum reeds vaststaat wat de verkoopprijs van de woning is en wat de meerwaarde ten gevolge van de aanpassing is. De meerwaarde van de woning dient volgens in het tweede lid vastgelegde afschrijvingsschema te worden terugbetaald. Onder meerwaarde wordt hier begrepen de volume uitbreiding. Belangrijk in dit geheel is dat er sprake is van waardestijging. In sommige gevallen blijkt dat de aanpassing van en/ of in de woning juist negatief uitpakt, omdat de woning duurder en minder aantrekkelijk kan worden.

Uit jurisprudentie blijkt dat een gemeente die naar aanleiding van de woningaanpassing de eigenaar voor een hoger bedrag aan WOZ waarde had aangeslagen, teruggefloten werd. In de desbetreffende zaak werd de WOZ waarde juist verlaagd, omdat naar het oordeel van de rechter niet is gebleken dat de woningaanpassing voor de reguliere woningmarkt een meerwaarde kent en de woning waarschijnlijk minder goed verkoopbaar is. (Gerechtshof Leeuwarden).

Hoofdstuk 4 Vervoersvoorzieningen

Belangrijkste aanvulling ten opzichte van de Wet voorzieningen gehandicapten is het persoonsgebonden budget. De vaststelling van de hoogte van het persoonsgebonden budget door het College wordt in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning uitgewerkt.

Artikel 4.1 Type vervoersvoorzieningen

Het artikel beschrijft de verschillende soorten individuele vervoersvoorzieningen, die in het kader van deze Verordening verstrekt kunnen worden. Een al dan niet aangepaste gesloten buitenwagen, een open elektrische buitenwagen en een eventueel ander verplaatsingsmiddel kunnen in de vorm van natura of een persoonsgebonden budget worden verstrekt.

De collectieve vervoersvoorziening is al bekend in de vorm van het collectief vraagafhankelijk vervoer, zoals dat zich vanaf 1994 onder de Wet voorzieningen gehandicapten heeft ontwikkeld. Naast het collectief vervoer kan ook worden gedacht aan de mogelijkheden voor het opzetten van scootermobielpools, zoals in sommige verzorgingshuizen al op basis van de Wet voorzieningen gehandicapten gebeurde.

Onder de voorziening als bedoeld in artikel 4.1, lid 4 sub a, de eigen auto, wordt in dit verband tevens verstaan de auto van de echtgenoot (e) respectievelijk de auto van de ouder(s) voor het geval het een kind met beperkingen betreft, die woonachtig is bij diens ouder(s).

Artikel 4.3 Aanspraak op een individuele vervoersvoorziening

Een al dan niet aangepaste gesloten buitenwagen, een open elektrische buitenwagen en een eventueel ander verplaatsingsmiddel kunnen ook in combinatie met een collectieve vervoersvoorziening worden verstrekt. Dit is het geval wanneer het collectief systeem de belemmeringen van de ondersteuningsvrager die een aanspraak heeft, niet volledig compenseert. Dit is volgens de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep onder de Wet voorzieningen gehandicapten van bijzonder belang bij mensen die slechts zeer beperkt mobiel zijn (mensen met een loopafstand van maximaal circa 100 meter). Alleen collectief vervoer is voor deze categorie mensen geen adequate voorziening.

Artikel 4.4 Wijze van verstrekken

Lid 1 geeft aan dat met een inkomen dat hoger is dan 1,5 maal het norminkomen, de ondersteuningsvrager in staat is om de extra vervoerskosten, die hij door zijn beperkingen heeft of moet maken, zelf te kunnen dragen.

Artikel 4.5 Omvang en gebied in kilometers

Onder de Wet voorzieningen gehandicapten is de zorgplicht voor vervoer beperkt tot verplaatsingen in het kader van het leven van alledag in de directe woon- of leefomgeving; de wet spreekt nu in artikel 4 lid 1, onder c. over “het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel”. Dit lijkt beperkter te zijn dan de zorgplicht onder de Wet voorzieningen gehandicapten, maar aangezien met de Wet maatschappelijke ondersteuning niet is beoogd de reikwijdte van de Wet voorzieningen gehandicapten te beperken of uit te breiden, is er geen reden om aan te nemen dat alleen de letterlijk lokale verplaatsingen onder de wet zullen vallen. Vandaar dat in artikel 4.6, conform de onder de Wet voorzieningen gehandicapten gevormde jurisprudentie, wordt uitgegaan van de eigen woon- of leefomgeving, met als uitzondering de bovenregionale zorgplicht, zoals die ook in de Wvg-jurisprudentie is omschreven.

Sinds maart 2002 houdt de vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep onder de Wet voorzieningen gehandicapten in dat een vervoersvoorziening of een combinatie van voorzieningen de mogelijkheid moet bieden om op jaarbasis minimaal 1.500 tot maximaal 2.000 kilometer af te leggen. Deze jurisprudentie wordt hier vastgelegd, aangezien met de wet niet wordt beoogd de werkingssfeer van de Wet voorzieningen gehandicapten uit te breiden.

Onder eigen auto wordt in dit verband tevens verstaan de auto van de echtgenoot (e) respectievelijk de auto van de ouder(s) voor het geval het een kind met beperkingen betreft, die woonachtig is bij diens ouder (s), dan wel in een gezinsvervangend tehuis. De ondersteuningsvrager dient deze voorkeur voor een financiële tegemoetkoming schriftelijk kenbaar te maken.

Hoofdstuk 5 Rolstoelvoorzieningen

Artikel 5.1 Type rolstoelen

De rolstoel kan zowel handbewogen als elektrisch aangedreven zijn. Een (elektrische)trippelstoel wordt niet als rolstoel beschouwd en wordt niet op grond van de wet verstrekt. De trippelstoel valt onder de door de Regeling Zorgverzekering te verstrekken voorzieningen. Een rolstoel kan zowel worden gebruikt als een verplaatsingsmiddel voor binnen als voor buiten. Primair doel van de rolstoel is het zittend verplaatsen, omdat lopend verplaatsen, ook met op grond van andere regelingen te verstrekken voorzieningen als looprekken, rollators, wandelstokken en krukken niet of onvoldoende mogelijk is.

Kosten van onderhoud en reparatie van de rolstoel vallen eveneens onder de wet.

Voorzieningen die geen verband houden met het genoemde primaire verstrekkingsdoel, het verplaatsen, omdat ze nodig zijn in verband met therapeutische doeleinden, worden niet op grond van de wet verstrekt.

Wel verstrekt worden accessoires die medisch noodzakelijk en niet-algemeen gebruikelijk zijn. Het betreft zaken als een stokhouder of houder voor een zuurstofapparaat.

Ook individuele aanpassingen als een zitkussen vallen onder het verstrekkingenregiem.

In sommige gevallen kan gekozen worden voor een algemene rolstoelvoorziening, indien aanwezig. Het betreft dan situaties waarbij soms een rolstoel nodig is, terwijl het dagelijks verplaatsen in en om de woning zonder rolstoel plaatsvindt. Het recht op een dergelijke rolstoel kan in die situaties ingevuld worden via een rolstoelpool waarop de betrokkene een beroep kan doen. Hierdoor wordt voorkomen dat een groot aantal rolstoelen weinig frequent wordt gebruikt. De rolstoelen uit de rolstoelpool worden daarentegen wel frequent gebruikt. Uiteraard moet het daadwerkelijk mogelijk zijn een rolstoel uit de pool te lenen. De pool moet dan ook voldoende geschikte rolstoelen op voorraad hebben. Onder b. en c. betreft het de individuele rolstoel voor dagelijks zittend gebruik.

Er is de mogelijkheid van “in natura” of in de vorm van een persoonsgebonden budget. Deze verstrekking zal plaats vinden, als de rolstoel voor het dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning langdurig medisch noodzakelijk is. Geen rolstoel wordt verstrekt als hulpmiddelen als krukken, een rollator, of andere hulpmiddelen een voldoende oplossing bieden voor het verplaatsingsprobleem. Wel kan, als dit noodzakelijk is, een rolstoel verstrekt worden in aanvulling op dergelijke voorzieningen, mits het gebruik dagelijks noodzakelijk is.

De nadere verstrekkingscriteria worden vastgelegd in de beleidsregels.

Artikel 5.3 Aanspraak op rolstoelvoorzieningen voor AWBZ-bewoners

Recht op een op grond van de AWBZ verstrekte rolstoel aan AWBZ-bewoners bestaat alleen indien de AWBZ-bewoner zowel de AWBZ-functie “verblijf”, als de functie “behandeling” geniet in één en dezelfde erkende AWBZ-instelling. Als een AWBZ-bewoner niet aan deze voorwaarde voldoet, is er ook geen recht op een AWBZ-rolstoel, en zal er door de gemeente een rolstoel moeten worden verstrekt op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning.

Onduidelijkheid kan ontstaan, wanneer een instelling met alleen erkenning voor de AWBZ-functie “verblijf” (bijvoorbeeld een verzorgingshuis) de AWBZ-functie “behandeling”als het ware inkoopt bij een voor die functie wél erkende instelling. Het “verzorgingshuis met verpleegafdeling” is een veelvoorkomende situatie, waarin in de instelling wél beide AWBZ-functies kunnen worden “genoten”, maar de instelling zelf geen erkenning heeft voor beide AWBZ-functies, maar alleen voor de functie “verblijf”. Het gevolg is dat er geen recht op een AWBZ-rolstoel bestaat in een dergelijke situatie, juist omdat beide functies op die verpleegafdeling niet door één en dezelfde erkende AWBZ-instelling worden verzorgd. Maar door twee verschillende AWBZ-instellingen, waarbij de ene instelling gebruik maakt van de erkenning van de andere instelling.

Hoofdstuk 6 Sportvoorzieningen

De door het College te treffen voorzieningen ter compensatie van belemmeringen, die een ondersteuningsvrager ondervindt, hebben in hoofdzaak betrekking op het kunnen participeren in de maatschappij.

Met name het onder artikel 4, lid 1 sub d van de Wet maatschappelijke ondersteuning bedoelde kan in een ruimer verband worden gezien.

In dit kader kan het verstrekken van sportvoorzieningen vallen onder het compenseren van beperkingen van de ondersteuningsvrager. Sportbeoefening valt onder het aangaan van sociale verbanden.

Met de inwerkingtreding van de WMO is het verstrekken van sportrolstoelen niet langer bovenwettelijk beleid en kan ook niet langer volstaan worden met verstrekking van sportrolstoelen, maar moeten ook andere sportvoorzieningen in het kader van de compensatieplicht in de WMO in aanmerking komen.

Door te sporten kunnen ondersteuningsvragers in de gelegenheid worden gesteld, naast het sporten zelf, sociale verbanden aan te gaan en medemensen te ontmoeten.

Hoofdstuk 7 het verkrijgen van een voorziening

Artikel 7.1 Gebruik van een aanvraagformulier

In artikel 4:1 van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat een aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk wordt ingediend, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald. Dat betekent dat er altijd een eerste handeling van de kant van de ondersteuningsvrager noodzakelijk is: er moet eerst een aanvraag worden ingediend. Een persoon uit de doelgroep van deze wet kan dus niet verwachten dat vanuit de gemeente op eigen initiatief iets in zijn of haar richting wordt ondernomen. In dit artikel is bepaald dat de aanvraag plaats dient te vinden op een daartoe beschikbaar gesteld aanvraagformulier. De aanvraag in het kader van de wet die niet op het beschikbaar gestelde aanvraagformulier is ingediend, kan echter niet zonder meer buiten behandeling worden gelaten. De Algemene wet bestuursrecht bepaalt immers dat de aanvraag in ieder geval naam en adres van de ondersteuningsvrager en een aanduiding van de beschikking die gevraagd wordt, dient te bevatten en verder ondertekend moet zijn. Jurisprudentie leert dat een ondertekend formulier, dat overigens niet is ingevuld, geaccepteerd dient te worden als de overige benodigde bescheiden daarbij zijn gevoegd. Het ligt voor de hand in een dergelijke situatie te verzoeken om aanvulling van de gegevens.

Artikel 7.2 Relatie met de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten

Op basis van het amendement-Mosterd c.s. (kamerstuk nr. 30 131-54 ) is in artikel 5, lid 2, onder a. van de wet opgenomen dat de gemeenteraad bij Verordening regels moet vaststellen omtrent de wijze waarop de toegang tot individuele voorzieningen in samenhang met voorzieningen op het gebied van wonen en zorg als bedoeld in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten is geregeld.

Gezien de toelichting op dit amendement, waarbij is vermeld dat lid 2, onder a. ertoe strekt dat “de gemeente bepaalt hoe achter één loket de samenhang van toegang tot voorzieningen krachtens deze wet met toegang tot zorgvoorzieningen krachtens de AWBZ of toegang tot voorzieningen op het gebied van wonen is geregeld”, wordt gedoeld op de zogenaamde één-loketgedachte. Wetsbepaling en toelichting lopen echter enigszins uit elkaar, omdat in de wetsbepaling “voorzieningen op het gebied van wonen en zorg als bedoeld in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten” gebundeld (als vallend onder de AWBZ) worden genoemd, terwijl in de toelichting op het amendement waarop de wetsbepaling is gebaseerd onderscheid wordt gemaakt tussen toegang tot zorgvoorzieningen krachtens de AWBZ en toegang tot voorzieningen op het gebied van het wonen. Verder wordt er, zoals hierboven al geciteerd, in de toelichting geen onderscheid meer gemaakt tussen raad en College, slechts “de gemeente” wordt genoemd. Praktisch gezien zal de concrete uitvoering van activiteiten in het zorgloket en de werking ervan een typische uitvoeringsactiviteit zijn, dus naar zijn aard vallen onder de verantwoordelijkheid van het College. De door de raad vast te stellen Verordening beperkt zich daarom tot het aanwijzen van een loket,waarbij de nadere uitwerking daarvan via het College geregeld moet worden.

Artikel 7.3 Bijzondere bepalingen

Lid 4 vertaalt de opdracht van artikel 26 lid 1 van de Wet naar de Verordening en bepaalt dat de beschikking dient te vermelden op welke wijze het genomen besluit bijdraagt aan het behouden en bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem.

Artikel 7.4 Inlichtingen

Lid 1 sub a en b van dit artikel in de Verordening bepaalt dat het College bevoegd is de ondersteuningsvrager op te roepen in persoon te verschijnen en te ondervragen op een door het College te bepalen plaats en tijdstip en te laten onderzoeken en/of ondervragen door een of meer daartoe aangewezen deskundigen. Dit alles met de beperking dat dit in het belang moet zijn van de aanvraag.

De bepaling in lid 2 van dit artikel spreekt voor zich; het is duidelijk dat gegevens inzake de medische toestand, het inkomen, de woonsituatie en allerlei andere gegevens noodzakelijk kunnen zijn om een aanvraag te kunnen beoordelen. Er is een duidelijke praktische samenhang met artikel 7.1 van deze Verordening, inzake het gebruik van een door het College te verstrekken formulier. Door middel van gebruik van een formulier kunnen de procedures inzake de gegevensverstrekking worden gestroomlijnd.

Uiteraard moet er niet meer worden opgevraagd dan noodzakelijk is voor het nemen van een besluit op de aanvraag, zie hieromtrent ook artikel 4:3 Algemene wet bestuursrecht. Weigert de ondersteuningsvrager echter de voor het nemen van het besluit noodzakelijke gegevens te verstrekken, dan rest het College niets anders dan de aanvraag volgens de procedure van artikel 4:5 Algemene wet bestuursrecht buiten behandeling te laten.

Ten aanzien van het omgaan met de – vaak privacygevoelige – gegevens moet de gemeente rekening houden met de verplichtingen die voortvloeien uit de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp).

Artikel 7.5 Onderzoek en advies

Lid 2 van dit artikel geeft aan dat bij de advisering gebruik gemaakt moet worden van de zogenaamde ICF-classificatie van de Wereld Gezondheidsorganisatie. Deze bepaling is in de Verordening opgenomen naar aanleiding van de toelichting op amendement 65, waarin staat “Voor de gemeentelijke uitvoeringspraktijk biedt de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments (ICF classificatie) een uniform begrippenkader dat als grondslag kan dienen om de behoefte aan voorzieningen in individuele gevallen vast te stellen.”

Mede omdat bij de indicatiestelling van de diverse functies in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten eveneens van deze classificatie gebruik wordt gemaakt kan het gebruik van de ICF-classificatie afstemming tussen de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en deze wet vergemakkelijken.

Artikel 7.6 Samenhangende afstemming

In artikel 5, lid 2 onder b. van de Wet is vastgelegd dat de raad in de Verordening bepaalt op welke wijze de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend afgestemd wordt op de situatie van de ondersteuningsvrager. Deze bepaling is bedoeld om, naast de toepassing van algemene bestuursrechtelijke zorgvuldigheidseisen, de inhoud van de voorzieningen zelf, vanuit cliëntperspectief, in samenhang te bezien.

Artikel 7.8 Intrekking van een voorziening

Duidelijk is, dat verstrekking van voorzieningen gebonden is aan voorwaarden. Het is in verband met het kenbaarheidvereiste, verwoord in de passage “waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed zijn op het recht op een voorziening”, van groot belang om de beschikkingsvoorwaarden duidelijk te vermelden in een beschikking. Het is daarom raadzaam om een belanghebbende te wijzen op de voorwaarden die het recht op de voorziening met zich meebrengen. Daarnaast is het belangrijk in de beschikking ook expliciet te wijzen op de verplichting om wijzigingen in de situatie aan het College door te geven. Mocht er sprake zijn van een, om wat voor reden dan ook, ten onrechte toegekende voorziening, dan vergemakkelijkt een duidelijke formulering in de beschikking een eventuele beëindiging of terugvordering van (het recht op) een voorziening , omdat de betrokkene zich dan niet kan beroepen op onbekendheid met de feiten.

De in lid 3 genoemde verhuizing is alleen van toepassing indien de ondersteuningsvrager naar een andere gemeente verhuist. Het is een kan bepaling, immers als er een verhuizing binnen de gemeente plaats vindt kan het recht op de diverse voorzieningen als huishoudelijke, rolstoel en vervoer blijven bestaan.

Er dient wel een onderzoek gepleegd worden om te beoordelen of eerder genoemde voorzieningen in de nieuwe woonsituatie nog noodzakelijk zijn. Een verhuizing dient dus ten allen tijde doorgegeven te worden.

Artikel 7.9 Terugvordering

De wet bevat geen bepalingen omtrent terugvordering van voorzieningen, wat reden is om deze mogelijkheid op te nemen in de Verordening, omdat er anders geen juridische basis is om voorzieningen terug te vorderen. Indien er, naar later blijkt, ten onrechte is uitbetaald of geleverd (voorziening in natura), kan het College de voorziening geheel of gedeeltelijk terugvorderen. Het besluit tot herziening van het recht op de voorziening en de daaraan gekoppelde terugvordering biedt echter geen executoriale titel, zoals bijvoorbeeld in de Wet werk en bijstand het geval is bij terugvordering. Er is wel sprake van een civielrechtelijke vordering op grond van onverschuldigde betaling waarvoor het Burgerlijk Wetboek, boek 6 artikel 203 e.v. de wettelijke basis biedt. Aan de gerechtelijke procedure zijn kosten verbonden, met name in gevallen waarin de vordering hoger is dan

€ 5.000,- en dus een procedure met procureurstelling bij de rechtbank noodzakelijk is. Bij lagere bedragen kan een eenvoudige dagvaardingsprocedure bij de kantonrechter gevolgd worden, zonder verplichte procureurstelling.

Het ligt voor de hand dat van de terugvorderingmogelijkheid in ieder geval gebruik wordt gemaakt indien er aan de zijde van de ondersteuningsvrager sprake is van verwijtbaarheid. Wanneer deze dus bewust verkeerde gegevens heeft verstrekt, bijvoorbeeld over zijn inkomen. Ook kan terugvordering van een voorziening in natura aan de orde zijn wanneer de ondersteuningsvrager in gebreke blijft zijn eigen bijdrage binnen de gestelde termijn en na aanmaning te voldoen. Het is raadzaam vooraf een inschatting te maken van de kosten en te verwachten baten, gezien de mogelijke kosten van een civielrechtelijke procedure. Daarbij moet niet alleen gekeken worden naar de kosten van inschakeling van een procureur, maar ook naar mogelijke invorderingskosten, zoals de kosten van inschakeling van een deurwaarder.

Wanneer blijkt dat een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget binnen zes maanden na de uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor deze is verleend, kan deze betaling ook worden teruggevorderd. Het gaat hierbij om voorzieningen waarbij de uitbetaling van de tegemoetkoming of de vergoeding aan de aanschaf van de voorziening voorafgaat. Bij woningaanpassingen zal dit in de regel niet voorkomen omdat de uitbetaling pas dan plaatsvindt nadat de woningaanpassing is uitgevoerd.

Hoofdstuk 8 Slotbepalingen

Artikel 8.1 Hardheidsclausule.

Artikel 8.1 bepaalt dat het College in bijzondere gevallen ten gunste van de ondersteuningsvrager kan afwijken van de bepalingen van deze Verordening, en dus niet van de in de wet zelf genoemde bepalingen. Zonodig wordt hierbij advies ingewonnen. Dit afwijken kan alleen maar ten gunste en nooit ten nadele van de betrokken persoon met beperkingen of de eigenaar van de woonruimte. Bij de woningeigenaar, bijvoorbeeld een corporatie kan gedacht worden aan een situatie waar het van belang is dat een woonruimte ook langer dan zes maanden leeg staat, omdat bijvoorbeeld bekend is dat een persoon met beperkingen voor wie de aangepaste woning uitermate geschikt is, op het punt staat om uit een revalidatiecentrum te worden ontslagen. In die gevallen kan het doelmatiger zijn om een langere periode een tegemoetkoming in de huurderving te verstrekken. Verder is met nadruk gemeld: in bijzondere gevallen. Het gebruik maken van de hardheidsclausule moet beschouwd worden als een uitzondering en niet als een regel. Het College moet in verband met precedentwerking dan ook duidelijk aangeven waarom in een bepaalde situatie van de Verordening wordt afgeweken.

Artikel 8.2. Indexering.

Deze bepaling, maakt het mogelijk alle bedragen, genoemd in het op de Verordening gebaseerde Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning te indexeren. Indexering voor de meeste van de op deze Verordening gebaseerde normbedragen vindt plaats volgens het CBS-prijsindexcijfer voor de gezinsconsumptie hiermee door te voeren.

Artikel 8.4 Periodieke evaluatie gemeentelijk beleid en bijstelling verordening

Op grond van dit artikel dient het gemeentelijk beleid periodiek geëvalueerd te worden. Dat beleid omvat zowel het algemene beleid, zoals door de gemeenteraad neergelegd in de Verordening, als het uitvoeringsbeleid, dat onder de bevoegdheid van het College is neergelegd in beleidsregels. Indien de evaluatie daartoe aanleiding geeft, bijvoorbeeld omdat het voorzieningenniveau te hoog of te laag blijkt te zijn, dient de evaluatie te leiden tot aanpassing van de Verordening of van de beleidsregels.