Organisatie | Bergen op Zoom |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Re-integratieverordening Wet werk en bijstand 2009 |
Citeertitel | Re-integratieverordening Wet werk en bijstand 2009 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-12-2010 | 01-01-2010 | 01-01-2012 | art. 1, lid 2, art. 3, art. 3a, art. 5 art. 6, art. 9, art. 10, art. 11, art. 12, art. 14, art. 15, art. 17, art. 18, art. 19 art. 20 | 25-11-2010 Weekblad Bergen op Zoomse Bode 05-12-2010 | RVB10-0113 |
01-01-2009 | 01-12-2010 | nieuwe regeling | 17-12-2008 Weekblad Bergen op Zoomse Bode 25-01-2009 | RVB08-0187 |
De raad van de gemeente Bergen op Zoom;
overwegende dat de Reïntegratieverordening 2006 aanpassing behoeft;
gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 11 november 2008, nummer RVB08-0187;
gelet op artikel 147 van de Gemeentewet en artikel 8, lid 1, sub a juncto artikel 7, lid 1, sub a van de Wet werk en bijstand;
de Re-integratieverordening Wet werk en bijstand 2009 vast te stellen.
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader zijn omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand (WWB), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (Ioaw), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (Ioaz) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
In deze verordening wordt verstaan onder:
duurzame uitstroom: gedurende een aaneengesloten periode van negen maanden verzekeringsplichtig reguliere arbeid verrichten waardoor wordt voldaan aan het gestelde in artikelen 17, 17a, 17b en 17c van de Werkloosheidswet dan wel gedurende een dusdanige periode verrichten van gesubsidieerde arbeid indien perspectief op het verkrijgen van reguliere arbeid niet aanwezig is. Ook valt hieronder het verrichten van arbeid als zelfstandige in een rechtmatig gevestigd levensvatbaar beroep of bedrijf, mits gedurende een periode van 3 jaar geen beroep wordt gedaan op een uitkering voor levensonderhoud ingevolge het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004;
participatietrede: trede van de participatieladder waarop de klant participeert, waarbij de hoogst haalbare trede 6 voor betaald werk staat, trede 5 voor betaald werk met ondersteuning, trede 4 voor onbetaald werk, trede 3 voor deelname aan georganiseerde activiteiten, trede 2 voor sociale contacten buitenshuis en trede 1 voor geïsoleerd levend.
Het toekennen van de ondersteuning geschiedt met inachtneming van de bepalingen van de wet en deze verordening.
a. De premie als bedoeld in artikel 10a, lid 6 van de Wet werk en bijstand bedraagt de helft van het laagste jaarbedrag, genoemd in artikel 7, onder h, van de regeling WWB;
b. De laatste door de belanghebbende ontvangen activeringspremie wordt verhoogd tot € 1.000,00, indien het college heeft vastgesteld dat de participatieplaats voor de klant heeft geresulteerd in een opwaartse doorstroming op de participatieladder.
Hoofdstuk 8. Staatssteunbepaling
Als en voor zover de verstrekking van de voorzieningen aan de werkgever staatssteun oplevert in de zin van artikel 87 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, geschiedt de verstrekking op grond van:
a. de Verordening nr. 1998/2006 van de Commissie van 15 december 2006 bereffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op de-minimissteun, zoals gepubliceerd op 28 december 2006 in het Publicatieblad van de Europese Uni L379; of
b. de artikelen 39, 40, 41 of 42 van de Verordening nr. 800/2008 van de Europese Commissie van 6 augustus 2008, waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag met de gemeenschappelijke markt verenigbaar worden verklaard, zoals gepubliceerd op 9 augustus 2008 in het Publicatieblad van de Europese Unie L214.
Als en voor zover de verstrekking van de voorzieningen aan de werkgever staatssteun oplevert in de zin van artikel 87 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, wordt de voorziening verstrekt onder de voorwaarde dat de begunstigde onderneming een dossier bijhoudt aan de hand waarvan kan worden geverifieerd of de verleende steun voldoet aan de voorwaarden van in lid 1 genoemde toegepaste verordening.
Hoofdstuk 9. Overige bepalingen
Door of namens burgemeester en wethouders kan in bijzondere gevallen ten gunste van de persoon genoemd in artikel 1 onder d worden afgeweken van de bepalingen van deze verordening, indien toepassing hiervan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Gemeenten hebben de plicht een re-integratieverordening vast te stellen. In deze verordening wordt vastgelegd hoe de cliënten worden ondersteund bij de arbeidsparticipatie en hoe wordt omgegaan met het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling. Voorbeelden van voorzieningen zijn: scholing en stages, loonkosten-subsidie en gesubsidieerde arbeid, sociale activering, premies en kinderopvang.
In beginsel worden aan iedere cliënt de arbeidsverplichtingen opgelegd. De algemene verplichting staat in de wet genoemd. In de re-integratieverordening wordt aandacht geschonken aan de voorzieningen die kunnen worden ingezet. De vertaling daarvan vindt plaats in de individuele beschikking.
Met deze verordening wordt inhoudelijk invulling gegeven aan de uitgangspunten “werk boven uitkering” en “maatwerk”. De verordening regelt de aanspraak op het aanbod van voorzieningen en activiteiten dat er op is gericht te komen tot inschakeling in de arbeid. Het uiteindelijk doel is duurzame uitstroom naar reguliere arbeid.
Verder is het zo dat geen enkele doelgroep bij voorbaat wordt uitgesloten van de re-integratievoorzieningen. Het college bepaalt welke vorm van ondersteuning het meest recht doet aan de mogelijkheden van de aanvrager ten einde inschakeling in de arbeid binnen een redelijke termijn mogelijk te maken.
De verschillende vormen van ondersteuning maken deel uit van het re-integratietraject dat met de aanvrager wordt afgesloten.
Voor personen waarmee de gemeente geen formele uitkeringsrelatie heeft, kan de Maatregelenverordening niet worden toegepast. Immers de gemeente heeft geen mogelijkheden om, indien door deze categorie van personen niet aan de opgelegde voorwaarden wordt voldaan, een maatregel op te leggen.
Het overgangsrecht op het gebied van de gesubsidieerde arbeid (ID-banen en Wiw-dienstbetrekkingen) verdient nadrukkelijke aandacht. Gelet op de algemene beginselen van behoorlijk bestuur zal de gemeente, indien zij van mening is dat de middelen die met deze voorziening zijn gemoeid een te grote druk op het budget leggen, niet abrupt de subsidie aan de verschillende werkgevers kunnen beëindigen. De gemeente zal hiertoe dan ook een overgangsregeling moeten opstellen waarin een redelijke termijn is opgenomen. In deze gevallen wordt 2 jaar als redelijke termijn genomen.
In deze verordening zijn tevens een aantal bepalingen opgenomen naar aanleiding van de discussiebijeenkomsten met de raadscommissie. In het bijzonder gaat het over de wijze waarop de re-integratie van bepaalde doelgroepen wordt vormgegeven.
Tijdens een tweetal bijeenkomsten in 2008 met de raadscommissie inzake de Kadernota arbeidsmarkt en participatie-beleid, is door diverse raadsleden aangegeven dat ook in geval van participatie geen sprake mag / kan zijn van vrijblijvendheid van de zijde van de klant.
Dit is dan ook gewaarborgd in de “Maatregelenverordening Wet werk en bijstand 2009”. Hierin is immers glashelder opgenomen dat indien men niet voldoet aan de aan de uitkering verbonden verplichtingen, een “maatregel” wordt opgelegd.
In de raadsvergadering van december 2007 is de Kadernota Armoedebeleid vastgesteld, waarbij is voorzien in een verhoging van de premies voor (gedeeltelijke)uitstroom naar werk. De verordening is hierop aangepast. Nadere uitwerking hiervan geschiedt door het college in beleidsregels.
Met in achtneming van de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht en de Europese richtlijnen voor staatsteun is gekozen voor een aantal subsidies, te weten loonkostensubsidie en een scholingssubsidie.
Er is sprake van een generieke subsidieregeling die in zijn uitwerking non-discriminatoir is voor alle ondernemingen in alle sectoren van de economie in heel Nederland. Er is geen sprake van met staatsmiddelen bekostigd voordeel voor bepaalde ondernemingen waardoor de mededinging wordt vervalst en het interstatelijke handelsverkeer ongunstig wordt beïnvloed. Verder wordt gehandeld conform de bepalingen in de bijlage van de verzamelbrief d.d. 7 april 2004 van het Ministerie van Sociale zaken en Werkgelegenheid, waardoor deze subsidieregeling niet hoeft te worden gemeld bij de Europese Unie.
Voor wat betreft de inzet van subsidie dient een onderscheid te worden gemaakt op basis van de afstand tot de arbeidsmarkt, gemeten naar de periode van werkloosheid. Hoe langer de werkeloosheidsperiode, hoe hoger de investering voor de werkgever en dus hoe hoger de werkgeverssubsidie.
Toelichting per 1 december 2010:
Gemeenten hebben de plicht een re-integratieverordening vast te stellen. In een dergelijke verordening wordt vastgelegd hoe de cliënten worden ondersteund bij de (arbeids)participatie en hoe wordt omgegaan met het
aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling / participatie. Voorbeelden van voorzieningen zijn: scholing en stages, loonkostensubsidie en gesubsidieerde arbeid, sociale activering, premies en kinderopvang.
In beginsel worden aan iedere cliënt de arbeidsverplichtingen opgelegd. De algemene verplichting staat in de wet genoemd. In de re-integratieverordening wordt aandacht geschonken aan de voorzieningen die kunnen worden ingezet. De vertaling daarvan vindt plaats in de individuele beschikking.
Verder is het zo dat geen enkele doelgroep bij voorbaat wordt uitgesloten van de re-integratievoorzieningen.
Het college bepaalt welke vorm van ondersteuning het meest recht doet aan de mogelijkheden van de aanvrager.
Wijzigingen in (aanpalende) wet- en regelgeving, invoering van de Wetstimulering arbeidsparticipatie en de participatieladder alsmede de wijkgerichte aanpak in Gageldonk-West op het terrein van re-integratie, participatie
en inburgering maken aanpassing van de verordening noodzakelijk.
Dit artikel spreekt voor zich.
Toelichting per 1 december 2010:
artikel 1, lid2 sub c: Dit betreft een aanpassing aan een wetswijziging.
Artikel 1, lid 2 sub d: Door de invoering van de Wet investeren in jongeren en beëindiging van het overgangsrecht blijven de re-integratieactiviteiten in het kader van de Wet werk en bijstand beperkt tot personen vanaf 27 jaar.
artikel 1, lid 2 sub u en v: Om gemeentelijke prestaties in het kader van verantwoording zichtbaar te maken is de participatieladder ontwikkeld. De participatieladder is een instrument waarmee de participatie van de burger, het meedoen in de samenleving, meetbaar wordt. De participatieladder is bedoeld om inzicht in het klantenbestand te verbeteren en om beweging op de ladder in beeld te brengen, als zijnde de resultaten van inspanningen. De ladder is geen instrument om de afstand tot de arbeidsmarkt te bepalen. Voor sommige werkzoekenden blijkt economische onafhankelijkheid te hoog gegrepen. Sommigen hebben begeleiding nodig om maatschappelijk actief te zijn. Om te bepalen in hoeverre dat lukt is er de participatieladder. Die meet niet alleen hoeveel mensen er in slagen betaald werk te vinden, maar ook andere resultaten. Zoals werk met behoud van uitkering, vrijwilligerswerk, of het volgen van een cursus om noodzakelijke vaardigheden te leren.
Ook dat zijn immers resultaten die tellen, zeker voor iemand die gewend was om nauwelijks de straat op te gaan.
De participatieladder meet daadwerkelijke participatie op het gebied van re-integratie, inburgering en educatie. Met behulp van een korte vragenlijst wordt per cliënt de participatiegraad vastgesteld. Door dit regelmatig te doen worden de resultaten van het participatiebeleid over de volle breedte in kaart gebracht.
Het principe van de participatieladder is simpel. Zes treden geven het participatieniveau aan. De onderste vier zijn voor mensen zonder een arbeidscontract. De bovenste twee voor mensen met regulier werk: met ondersteuning (trede 5) of zonder (trede 6). Wie op welke trede thuishoort is overzichtelijk gedefinieerd en valt relatief eenvoudig vast te stellen. De zes niveaus zijn:
niveau 5: betaald werk met ondersteuning;
niveau 3: deelname aan georganiseerde activiteiten (cursus, vereniging);
niveau 2: sociale contacten buitenshuis;
Periodiek wordt bekeken en vastgelegd op welk niveau iemand thuishoort. Daarbij wordt ook gekeken of dat het maximaal haalbare niveau is, of dat de persoon in kwestie nog kan stijgen op de ladder.
De resultaten van de metingen bieden nuttig inzicht in de bestanden. De gemeentelijke organisatie kan bovendien per klantgroep bekijken wat de resultaten zijn. Zeker de cijfers over de in- en uitstroom per trede, maken maatwerk in investeringen mogelijk. Zo kan tevens worden gemeten in hoeverre het participatiebeleid is gerealiseerd.
Dit artikel spreekt voor zich.
Het college draagt zorg voor een evenwichtige aandacht voor de verschillende doelgroepen.
Toelichting per 1 december 2010:
De life-coaches gaan als voorziening onderdeel uitmaken van het re-integratie instrumentaria Maatwerk.
Om de life-coaches ook bereikbaar te houden voor niet-uitkeringsgerechtigden is opneming van een dergelijke bepaling noodzakelijk.
artikel 3a: De gemeente kan om de financiële risico’s te beheersen een verdeling maken van de middelen over de verschillende voorzieningen. Het uitgeput zijn van begrotingsposten kan echter nooit een reden zijn om aanvragen voor voorzieningen te weigeren. Om dat wel mogelijk te maken dient in de verordening te worden opgenomen dat het mogelijk is subsidie- en budgetplafonds in te stellen.
De memorie van toelichting van de Wet werk en bijstand stelt dat het ontbreken van financiële middelen alleen geen reden kan zijn voor de afwijzing van een aanvraag. De gemeente dient dan na te gaan welke andere goed-kopere alternatieven er beschikbaar zijn. Dit houdt dus in, dat er geen algemeen plafond kan worden ingesteld.
Wel kan per voorziening een plafond worden ingebouwd, hetgeen de mogelijkheid openlaat naar een ander instrument uit te wijken. Het college heeft de bevoegdheid om plafonds in te stellen. De vastgestelde plafonds
dienen uiteraard binnen de financiële kaders te blijven.
Een budgetplafond geldt voor de overige uitgaven die het college doet in het kader van voorzieningen.
Een subsidieplafond geldt voor voorzieningen die subsidies inhouden. Een subsidieplafond dient wel bekend te worden gemaakt vóór de aanvang van het tijdvak waarvoor deze geldt (artikel 4:27, lid 1 Algemene wet bestuurs-recht).
Er moet sprake zijn van voldoende deelname van de nugger aan het traject om voor ondersteuning in aanmerking te komen.
Gelet op gemaakte afspraken, is er voor gekozen ten aanzien van de zogenaamde niet –uitkeringsgerechtigden (nuggers) een ruimhartig beleid te voeren.
De grenzen met betrekking tot het inkomen van de nugger zijn aangegeven. Er is bewust gekozen voor een eenvoudige inkomensbepaling. Dit geeft voor zowel de klant als de uitvoering minder administratieve rompslomp.
Er bestaat geen recht op ondersteuning indien er sprake is van een voorliggende voorziening welke voor belangheb-bende in voldoende mate kan bijdragen aan de inschakeling op de arbeidsmarkt.
Om de participatiegraad te verhogen is de inkomentoets voor nuggers (niet-uitkeringsgerechtigden) vervallen.
Dit artikel geeft het kader aan waarlangs de inschakeling in de arbeid vorm wordt gegeven.
Uitgangspunt is hierbij dat de ondersteuning gericht moet zijn op duurzame aanvaarding van algemeen geaccepteerde arbeid dan wel participatie.
De voorzieningen die worden aangeboden zijn niet langer opgenomen in dit artikel. Hier is bewust voor gekozen, omdat het uitgangspunt is dat er maatwerk voor de klant geleverd moet kunnen worden. Dat wil zeggen, dat in beginsel geen enkel instrument / activiteit uitgesloten moet worden zolang aan de voorwaarden wordt voldaan. De voorkeur zal hierbij echter eerst uitgaan naar instrumenten / activiteiten die contractueel zijn ingekocht.
1. De participatieplaats is gedefinieerd in de Wet werk en bijstand (WWB). De participatieplaats heeft een tijdelijk karakter en het college heeft de plicht om periodiek te onderzoeken of de participatieplaats nog een adequate voorziening is. De klant verricht op de participatieplaats additionele werkzaamheden met behoud van uitkering. Alleen WWB-uitkeringsgerechtigden komen in aanmerking voor een participatieplaats.
2. Aanpassing van lid 4 heeft te maken met de invoering van de participatieladder.
3. Toevoeging van lid 5 betreft het voormalige artikel 20, lid 2 van de verordening.
Dit artikel spreekt voor zich.
De klant kan een vergoeding in de reiskosten worden verleend, of andere vergoedingen die bijdragen aan het welslagen van het traject. Hierbij kan gedacht worden aan het volgen van een training, coaching, opdoen van werkervaring en sollicitatiegesprekken.
Zonodig kan scholing worden ingezet.
In dit artikel is geregeld aan welke voorwaarden de inzet van dit instrument moet voldoen.
De loonkostensubsidie als onderdeel van een traject is hiermee eveneens mogelijk voor nuggers.
De scholing of opleiding moet altijd onderdeel uitmaken van een traject.
Wanneer betrokkene niet beschikt over een startkwalificatie, staat dit veelal de duurzame arbeidsinschakeling in de weg. In artikel 10a, lid 5 van de Wet werk en bijstand is bepaald dat scholing of opleiding onderdeel uit moet maken van een participatieplaats en dat gemeenten de plicht hebben scholing of opleiding aan te bieden aan betrokkenen zonder startkwalificatie op een participatieplaats. Dit geldt vanaf zes maanden na aanvang van de werkzaamheden op een participatieplaats. Deze scholing moet gericht zijn op het vergroten van de kansen op de arbeidsmarkt. Er hoeft geen scholing of opleiding aangeboden te worden indien deze naar het oordeel van
het college niet bijdraagt aan de kansen op de arbeidsmarkt. Onder scholing of opleiding vallen al die vormen van onderricht die naar het oordeel van de gemeente de kansen op de arbeidsmarkt vergroten.
Er is sprake van een generieke subsidieregeling die in zijn uitwerking non-discriminatoir is voor alle ondernemingen in alle sectoren van de economie in heel Nederland. Er is geen sprake van met staatsmiddelen bekostigd voordeel voor bepaalde ondernemingen waardoor de mededinging wordt vervalst en het interstatelijke handelsverkeer ongunstig wordt beïnvloed. Verder wordt gehandeld conform de bepalingen in de Bijlage van de verzamelbrief d.d. 7 april 2004 van het Ministerie van SZW, waardoor deze subsidieregeling niet hoeft te worden gemeld bij de Europese Unie.
De loonkostensubsidie als onderdeel van een traject is hiermee eveneens mogelijk voor nuggers.
De hoogte van de loonkostensubsidie is afhankelijk van de duur van de werkloosheid. Deze periode wordt niet alleen bepaald door de periode dat iemand als werkzoekende ingeschreven staat bij het CWI. Op basis van artikel 1, sub n worden ook de perioden dat iemand vanwege detentie, opvoeding van kinderen of alleen een bijstandsuitkering heeft ontvangen, meegenomen.
Met betrekking tot het verstrekken van loonkostensubsidie wordt er vanuit gegaan, dat de uitkeringsgerechtigde die bij een werkgever wordt geplaatst, beschikt over een dusdanige arbeidsproductiviteit / capaciteit dat de werkgever daar direct al voordeel van heeft. Het verstrekken van een loonkostensubsidie, die de volledige bruto-loonkosten dekt is dan ook niet reëel. Tevens wordt aangenomen dat, in de loop van de tijd, de productiviteit van de uitkeringsgerechtigde zal toenemen en de loonkostensubsidie als gevolg daarvan kan worden verlaagd.
Door de huidige situatie op de arbeidsmarkt is flexibiliteit bij de plaatsing van werklozen wenselijk.
De oude bepalingen in het artikel werken belemmerend voor de plaatsing van personen die nog maar kort werkloos zijn.
Soms is het noodzakelijk dat de uitkeringsgerechtigde, om een bepaalde functie uit te kunnen oefenen, een korte cursus gaat volgen. Om dit mogelijk te maken kan de werkgever een scholingsubsidie aanvragen. De hoogte van de scholingsubsidie is afhankelijk van de periode van werkloosheid.
Door de huidige situatie op de arbeidsmarkt is flexibiliteit bij de plaatsing van werklozen wenselijk.
De oude bepalingen in het artikel werken belemmerend voor de plaatsing van personen die nog maar kort werkloos zijn.
Voorschotverlening is mogelijk.
Aangegeven is waarbinnen de aanvraag dient te worden ingediend. Hiermee wordt voorkomen, dat er blijvend aanspraak op subsidie kan worden gemaakt.
De desbetreffende gegevens kunnen ook worden verkregen uit basisregistraties via Suwinet.
Dit artikel moet voorkomen, dat het slagingspercentage van re-integratiebedrijven of andere bedrijven waarmee de gemeente een contract heeft gesloten, positief beïnvloed wordt door de inzet van werkgeverssubsidies. De gemeente maakt met verschillende partijen afspraken over de bemiddeling van werkzoekenden naar reguliere arbeid. Deze afspraken worden gemaakt op basis van no cure no pay. Indien het re-integratiebedrijf vervolgens gebruik zou kunnen maken van de werkgeverssubsidies, betaalt de gemeente dubbel voor hetzelfde resultaat.
Deze constructie wordt niet meer gehanteerd.
Het kan bij een uitkeringsgerechtigde klant noodzakelijk zijn om niet alleen de (volledige) arbeidsverplichtingen zoals bedoeld in artikel 9 van de WWB op te leggen, maar daarnaast ook nog gebruik te maken van de mogelijkheden die artikel 55 van de WWB biedt. Dit kan bijvoorbeeld zijn het verplicht meewerken aan een traject van derden zoals GGZ, Kentron of het Veiligheidshuis.
Bij een nugger kan geen terugvordering plaatsvinden op basis van de WWB. Terugvordering zal moeten gebeuren op basis van de Algemene wet bestuursrecht.
Dit betreft de correctie van een foutieve verwijzing.
Dit artikel biedt ter uitvoering van de Kadernota Armoedebeleid de mogelijkheid premies te verstrekken voor zover dit naar het oordeel van het college bijdraagt aan de arbeidsinschakeling van de uitkeringsgerechtigde.
Het college stelt met inachtneming van de Kadernota Armoedebeleid in beleidsregels de voorwaarden voor het recht op een dergelijke premie vast alsmede de hoogte hiervan.
Het toegevoegde lid 3 van artikel 18 geeft uitvoering aan artikel 8, lid 1, sub e van de Wet werk en bijstand (WWB).
De hoogte van die activeringspremie is gekoppeld aan het bedrag dat op grond van de Regeling WWB als kostenvergoeding voor het verrichten van vrijwilligerswerk ten hoogste kan worden vrijgelaten. De activeringspremie wordt verhoogd tot € 1.000,00 als de klant zich zodanig heeft ontwikkeld, dat deze voorziening naar het oordeel van het college niet langer noodzakelijk is, omdat de participatieplaats voor de klant geresulteerd heeft in een opwaartse doorstroming op de re-integratieladder.
Participatieplaatsen onderscheiden zich van andere re-integratie instrumenten door de grote afstand van de betrokkene tot de arbeidsmarkt, het tijdsbeslag van de activiteiten en de duur van het traject. Dit onderscheid was voor de wetgever aanleiding om nadere invulling te geven aan het bestaande kader voor de premie die behoort tot de voorzieningen als bedoeld in artikel 7, lid 1, sub a WWB. In artikel 10a, lid 6 WWB wordt bepaald dat degene die werkzaamheden verricht op een participatieplaats, voor het eerst na zes maanden en vervolgens iedere zes maanden na aanvang van die werkzaamheden recht heeft op een premie, indien hij naar het oordeel van het college voldoende heeft meegewerkt aan het vergroten van zijn kansen op de arbeidsmarkt. Bij het bepalen van de hoogte van de premie zijn de risico’s van de armoedeval betrokken.
Dit artikel voorziet in een overgangsregeling voor personen die onder het regime van de Algemene bijstandswet nog uitgestroomd zijn dan wel anderszins en waarvan pas in 2004 kan worden vastgesteld of deze uitstroom een duurzaam karakter kent waardoor recht ontstaat op een premie op grond van de Wiw-subsidieverordening.
Met het beëindigen van de banenpool werden de hierin nog werkzame personen, overgebracht naar de Wiw. Daarbij is hen een baangarantie gegeven zodat voor deze groep ook na 1 januari 2004 de subsidie gecontinueerd wordt.
Het college stelt jaarlijks de hoogte van de indexering van deze subsidiebedragen vast. Achterliggende gedachte hierbij, is dat de gevolgen van een eventuele stijging van het wettelijk minimumloon (welke als basis voor de hoogte van het salaris geldt) dan niet op de instellingen wordt afgewenteld.
Voor de indexering wordt hierbij uitgegaan van de door het CBS gehanteerde indexcijfer gerelateerd aan de contractuele loonkosten.
De overige bepalingen van het voormalige artikel 19 hebben geen betekenis meer.
Dit artikel sluit aan bij het uitgangspunt dat jongeren tot 27 jaar in principe eerst een startkwalificatie moeten halen. Wel is het zo, dat het realistisch is te veronderstellen dat dit niet voor iedereen is weggelegd en er dus uitzonderingen mogelijk moeten blijven.
Artikel 20 houdt een staatssteunbepaling in.De uitvoering van de Wet werk en bijstand, inclusief de uitvoering van deze verordening, moet worden beschouwd als een taak van algemeen belang. De subsidies die op grond van deze verordening worden verstrekt, zijn bedoeld als compensatie om deze taak van algemeen belang uit te kunnen voeren. Deze subsidies zijn geen staatsteun mits de hoogte ervan niet meer bedraagt dan nodig is om een werkgever te compenseren in de verminderde arbeids-productiviteit en de noodzakelijke extra kosten die verband houden met het in dienst nemen van een werkloze. In de situatie dat het college besluit re-integratiesubsidie te verstrekken die wel aangemerkt kunnen worden als staatssteun, worden deze verstrekt in het kader van òf de algemene groepsvrijstellingsverordening (werkgelegenheid kwetsbare werknemers of gehandicapten dan wel opleidingssteun) òf de de-minimisverordening. De “Beleidsaanbeveling voor gemeenten inzake subsidiëring van arbeidsplaatsen 2004”, zoals opgenomen in het voormalige artikel 10, lid 3 van de verordening, is vervallen. Deze beleidsaanbeveling viel van april 2004 tot 1 juli 2008 onder de toepasselijkheid van de vrijstellingsverordening werkgelegenheidssteun (Verordening (EG)
nr. 2204/2002 van de Commissie van 12 december 2002 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van
het EG-Verdrag op werkgelegenheidssteun. De vrijstellingsverordening werkgelegenheidssteun is met ingang van 30 september 2008 vervangen door de algemene groepsvrijstellingsverordening (Verordening (EG) nr. 800/2008 van de Commissie van 6 augustus 2008, waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag met de gemeenschappelijke markt verenigbaar worden verklaard). Hierin is ook een hoofdstuk over steun voor kwetsbare en gehandicapte werknemers opgenomen, dat grotendeels overeenstemt met wat in de vrijstellingsverordening werkgelegenheidssteun inzake steun voor deze groepen werd geregeld
Dit artikel heeft betrekking op de hardheidsclausule en maakt het mogelijk in het voordeel van de cliënt af te wijken van hetgeen in de verordening is vastgelegd.
Het college beslist in gevallen waarin deze verordening onverhoopt niet voorziet.
Dit artikel spreekt voor zich.
Dit artikel spreekt voor zich.
Dit artikel spreekt voor zich.
Dit artikel spreekt voor zich.
De terugwerkende kracht heeft te maken met verruiming van de doelgroep, het vervallen van de inkomenstoets voor nuggers, de invoering van participatieplaatsen en het anticiperen hierop.