Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Oosterhout

Verordening individuele inkomenstoeslag Participatiewet 2015, gemeente Oosterhout

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieOosterhout
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening individuele inkomenstoeslag Participatiewet 2015, gemeente Oosterhout
Citeertitel
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

wet Participatiewet

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

06-04-201701-01-2017

21-03-2017

gmb-2017-56287

BI.0170050
01-01-201506-04-2017nieuwe regeling

17-12-2014

zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2014-81997.html, 29-12-2014

BI.0140597

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening individuele inkomenstoeslag Participatiewet 2015, gemeente Oosterhout

De raad van de gemeente Oosterhout;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van d.d. 21 november 2014;

gelet op artikel 8, lid 1, onderdeel b en tweede lid en artikel 36 van de Participatiewet;

overwegende dat de raad bij verordening regels dient te stellen over het verstrekken van een individuele inkomenstoeslag aan personen van 21 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd;

besluit

vast te stellen de Verordening individuele inkomenstoeslag Participatiewet 2015, gemeente Oosterhout.

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

  • 1.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      college: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oosterhout;

    • b.
    • c.

      peildatum: de datum waarop het recht op de individuele inkomenstoeslag ontstaat, voor zover deze datum niet ligt voor de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld om de individuele inkomenstoeslag aan te vragen;

    • d.

      referteperiode: periode van 36 maanden voorafgaand aan de peildatum;

    • e.

      inkomen: inkomen als genoemd in artikel 32 van de Participatiewet, met dien verstande dat voor de zinsnede “een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan” moet worden gelezen “de referteperiode”. Een bijstandsuitkering wordt voor de beoordeling van het recht op de individuele inkomenstoeslag gezien als inkomen;

    • f.

      vermogen: vermogen als bedoeld in artikel 34 van de wet;

    • g.

      rechthebbende: een alleenstaande, alleenstaande ouder of gehuwde met recht op individuele inkomenstoeslag.

Artikel 2 Voorwaarden

  • 1.

    Onverlet het bepaalde in artikel 36 van de wet komt in aanmerking voor de individuele inkomenstoeslag de belanghebbende van 21 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd die op de peildatum:

    • a.

      gedurende de referteperiode aangewezen is geweest op een inkomen dat niet hoger is dan 110% van de voor hem geldende bijstandsnorm, en

    • b.

      in de gemeente Oosterhout woonachtig is, en

    • c.

      gedurende de referteperiode rechtmatig in Nederland heeft verbleven, met uitzondering van een periode als bedoeld in artikel 13, lid 1, onderdeel e, van de wet.

  • 2.

    Geen recht op een individuele inkomenstoeslag heeft de belanghebbende die op de peildatum of in de referteperiode een opleiding volgt als bedoeld in de WTOS, dan wel een studie volgt als genoemd in de WSF 2000.

Artikel 3 De hoogte van de individuele inkomenstoeslag

  • 1.

    De individuele inkomenstoeslag bedraagt naar boven afgerond op hele euro’s:

    • a.

      voor gehuwden: 38% van de norm als genoemd in artikel 21, onderdeel b, van de wet;

    • b.

      voor alleenstaande ouders: 90% van het bedrag genoemd onder a;

    • c.

      voor alleenstaanden: 70% van het bedrag genoemd onder a.

  • 2.

    In afwijking van het voorgaande lid bedraagt de individuele inkomenstoeslag voor personen die in een inrichting verblijven 50% van het van toepassing zijnde bedrag als bedoeld in lid 1.

  • 3.

    De hoogte van de individuele inkomenstoeslag wordt afgeleid van de op 1 januari van het betreffende jaar geldende bijstandsnorm als genoemd in artikel 21, onderdeel b, van de wet.

  • 4.

    Voor de hoogte van de individuele inkomenstoeslag is de peildatum bepalend.

  • 5.

    In afwijking van artikel 2, lid 1 onderdeel a, kan de persoon met een inkomen dat op jaarbasis niet hoger is dan twaalf maal 110% van de voor hem geldende bijstandsnorm per maand vermeerderd met tweemaal de toeslag als genoemd in lid 1 voor een gedeeltelijke toeslag in aanmerking komen.

  • 6.

    De hoogte van de gedeeltelijke toeslag voor de persoon als genoemd in lid 5 is het bedrag van de toeslag als genoemd in lid 1 verminderd met de helft van het bedrag waarmee het inkomen op jaarbasis de toepasselijke 110% van de bijstandsnorm overschrijdt.

Artikel 4 Uitvoering

De uitvoering van deze verordening berust bij het college.

Artikel 5 Nadere regels

Het college is bevoegd om nadere regels te stellen met betrekking tot de uitvoering van deze verordening.

Artikel 6 Intrekking

De Verordening Langdurigheidstoeslag Wet werk en bijstand gemeente Oosterhout 2013, zoals vastgesteld bij raadsbesluit van 27 december 2012 en gewijzigd bij raadsbesluit van 17 december 2013 wordt ingetrokken met ingang van de datum van inwerkingtreding genoemd in artikel 7.

Artikel 7 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2015.

Artikel 8 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: ‘Verordening individuele inkomenstoeslag Participatiewet 2015, gemeente Oosterhout’.

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 17 december 2014

de voorzitter de griffier

Algemene toelichting

Aan de bijstand ligt het uitgangspunt ten grondslag dat het normbedrag, bedoeld ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan met inbegrip van een component reservering, in beginsel toereikend is. Toch kan de financiële positie van mensen die langdurig op een minimuminkomen zijn aangewezen onder druk komen te staan als er na verloop van tijd geen enkel perspectief lijkt te zijn om door inkomen uit arbeid het inkomen te verhogen. Om die reden is bij de invoering van de Wet werk en bijstand (hierna: WWB) in 2004 de langdurigheidstoeslag in het leven geroepen. Sinds 1 januari 2009 is de langdurigheidstoeslag gedecentraliseerd. Ook is de langdurigheidstoeslag sinds die datum een bijzondere vorm van (categoriale) bijzondere bijstand. Per 1 januari 2015 vervangt de individuele inkomenstoeslag de langdurigheidstoeslag. Sindsdien is het verlenen van de toeslag geen gebonden bevoegdheid meer, maar een discretionaire bevoegdheid. Dit betekent dat het college een individuele inkomenstoeslag kan verlenen als een persoon voldoet aan de voorwaarden daarvoor. Het college kan in beleidsregels aangeven welke groepen niet in aanmerking komen voor individuele inkomenstoeslag en in welke gevallen personen uitzicht hebben op inkomensverbetering. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan personen aan wie in de referteperiode een maatregel is opgelegd wegens een schending van een arbeidsverplichting of een re-integratieverplichting of aan personen die uit 's Rijks kas bekostigd onderwijs volgen.

De voorwaarden om voor een individuele inkomenstoeslag in aanmerking te komen, staan vermeld in artikel 36 van de Participatiewet.

Het college verleent de toeslag op verzoek. Dit sluit de mogelijkheid voor een ambtshalve toekenning uit.

Door de zinsnede in de wet ”geen uitzicht heeft op inkomensverbetering” wordt gewaarborgd dat bepaalde groepen met een goed arbeidsmarktperspectief, zoals studenten, niet in aanmerking komen voor de inkomenstoeslag.

Verder is de ondergrens voor aanvragers bepaald op 21 jaar, omdat dit de leeftijd is waarop de ouderlijke onderhoudsplicht vervalt. Hiermee blijft de inkomenstoeslag aansluiten op het systeem van de wet ten aanzien van personen jonger dan 21 jaar.

Personen die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt, zijn uitgesloten van het recht op een inkomenstoeslag. Als gevolg van de al gerealiseerde inkomensverbetering voor deze categorie (hogere norm) blijft deze doelgroep buiten het bereik van de regeling.

Wettelijk is bepaald, dat een persoon ten hoogste eenmaal binnen 12 maanden in aanmerking komt voor deze inkomenstoeslag.

Vast te leggen regels in verordening

De individuele inkomenstoeslag is niet gerelateerd aan bepaalde kosten. Het is een inkomensondersteunende maatregel voor bepaalde personen die langdurig een laag inkomen hebben en daarbij, gelet op de omstandigheden van die persoon, geen uitzicht hebben op inkomensverbetering (artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet). Bij verordening moeten regels vastgesteld worden over het verlenen van een individuele inkomenstoeslag als bedoeld in artikel 36 van de Participatiewet. Deze regels moeten in ieder geval betrekking hebben op de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen ‘langdurig’ en ‘laag inkomen’. Op grond van deze verordening is geen sprake van een laag inkomen bij een inkomen hoger dan 110% van de toepasselijke bijstandsnorm. Daarnaast moet bij verordening de hoogte van de individuele inkomenstoeslag bepaald worden. Het college kan in (wetsinterpreterende) beleidsregels aangeven wanneer sprake is van 'geen uitzicht op inkomensverbetering'. Gelet op de tekst van artikel 8, tweede lid, van de Participatiewet hoeft dit criterium niet te worden vastgelegd in de verordening. Bij de beoordeling van het criterium 'geen uitzicht op inkomensverbetering' moet het college rekening houden met de omstandigheden van de persoon. In artikel 36, tweede lid, van de Participatiewet is bepaald dat tot die omstandigheden in ieder geval worden gerekend:

  • -

    de krachten en bekwaamheden van de persoon, en

  • -

    de inspanningen die de persoon heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen.

Overgangsrecht

Per 1 januari 2015 vervangt de individuele inkomenstoeslag de langdurigheidstoeslag. Het is niet nodig om in deze verordening overgangsrecht op te nemen met betrekking tot eerder verstrekte langdurigheidstoeslagen, omdat artikel 78z van de Participatiewet voorziet in algemeen overgangsrecht met betrekking tot de wijzigingen in de Participatiewet als gevolg van de inwerkingtreding van de Invoeringswet Participatiewet en de Wet maatregelen WWB op 1 januari 2015. De individuele inkomenstoeslag en voorheen de langdurigheidstoeslag worden immers toegekend tegen een peildatum. Zaken die na de peildatum gebeuren hebben geen betekenis voor het recht op een dergelijke toeslag. Wie op een datum gelegen vóór 1 januari 2015 op basis van de toepasselijke verordening recht had op langdurigheidstoeslag, behoudt dat onverkort, ongeacht of hij voldoet aan de voorwaarden die per 1 januari 2015 zijn gesteld in artikel 36 van de Participatiewet en deze verordening. Toekenning van het recht op individuele inkomenstoeslag tegen een datum gelegen op of ná 1 januari 2015 is uitsluitend mogelijk als wordt voldaan aan de in artikel 36 van de Participatiewet en deze verordening opgenomen voorwaarden.

Wijziging leefvorm

De leefvorm (alleenstaande, alleenstaande ouder of gehuwd) van een persoon kan wijzigen binnen de referteperiode. Dit is bijvoorbeeld het geval indien gehuwden individuele inkomenstoeslag aanvragen, maar zij over een gedeelte van de referteperiode als alleenstaande moeten worden aangemerkt. Personen moeten dan ook over dat deel van de referteperiode aan de voorwaarden voldoen om voor individuele inkomenstoeslag in aanmerking te komen. Gehuwden moeten immers zowel gezamenlijk als afzonderlijk aan de voorwaarden voldoen.

De individuele inkomenstoeslag op grond van de Participatiewet kan gezien worden als de opvolger/vervanger van de langdurigheidstoeslag die de Wet werk en bijstand kende. Er is dan ook voor gekozen om met in deze verordening aan te sluiten bij de verordening langdurigheid die op grond van de Wet werk en bijstand is vastgesteld. Met de inwerkingtreding van deze verordening individuele inkomenstoeslag wordt de verordening langdurigheidstoeslag overigens ingetrokken.

Artikelgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Voor wat betreft de begripsomschrijving wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de begripsomschrijvingen zoals deze zijn opgenomen in de Participatiewet en de Algemene wet bestuursrecht. Door naar de begripsomschrijvingen in deze wetten te verwijzen wordt voorkomen dat de verordening aangepast moet worden op het moment dat een begripsomschrijving in de betreffende wet wordt aangepast.

In het tweede lid worden enkele begrippen nader omschreven. Ook bij deze omschrijvingen wordt zoveel mogelijk verwezen naar artikelen in de Participatiewet.

Artikel 2 Voorwaarden

In lid 1 van dit artikel worden de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een individuele inkomenstoeslag weergegeven. Hoewel deze bepaling al uit de wet voorvloeit wordt in de aanhef van het eerste lid nog expliciet omschreven dat de toeslag alleen van toepassing is op de belanghebbende in de leeftijdscategorie van 21 jaar tot het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd.

In lid 1, onderdeel a, wordt er invulling aan het begrip “langdurig” gegeven door dit te koppelen aan de referteperiode van 36 maanden. Dit betekent dus dat aanspraak bestaat op een individuele inkomenstoeslag indien belanghebbende gedurende een onafgebroken periode van 36 maanden een laag inkomen heeft en aan de overige voorwaarden voldoet.

Tevens wordt in het eerste lid onderdeel a invulling gegeven aan het begrip laag inkomen. Een laag inkomen is een netto maandinkomen tot 110% van de voor de belanghebbende toepasselijke bijstandsnorm.

Voor de berekening kan volstaan worden met jaaropgaven aangevuld met loonstroken van de eerste en laatste maand van het betreffende jaar. Het bruto salaris kan dan omgerekend worden naar een netto inkomen. Als er geen jaaropgaven zijn, kan er volstaan worden met een loonstrook van het begin van het jaar en één van het einde van het jaar. Het inkomen zal getoetst worden aan de geldende bijstandsnorm op de datum waarop het recht op de individuele inkomenstoeslag is ontstaan (de peildatum).

Lid 1, onderdeel b behoeft geen toelichting.

De bepaling in onderdeel c is opgenomen om te voorkomen dat de persoon die zich nieuw in Nederland vestigt en in het buitenland een laag inkomen heeft gehad direct in aanmerking kan komen voor een langdurigheidstoeslag. Bij deze keuze speelt onder andere een rol dat een inkomenspositie in een ander land vaak moeilijk te vergelijken is met een inkomenspositie in Nederland.

In het tweede lid wordt per definitie gesteld dat zij zicht hebben op inkomensverbetering in de toekomst. Als het gaat om gehuwden, of degenen die daarmee gelijk te stellen zijn, waarvan een van beiden een uitkering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 heeft genoten in een periode waarin beiden niet als gehuwd zijn aan te merken, komt het recht de ander toe, voor zover aan de overige voorwaarden is voldaan.

Artikel 3 De hoogte van de toeslag

In dit artikel wordt de hoogte van de toeslag geregeld. De hoogte van de norm voor gehuwden (artikel 21 onderdeel b van de Participatiewet) vormt het uitgangspunt voor de individuele inkomenstoeslag. Op basis van deze toeslag worden de toeslagen voor alleenstaanden en alleenstaande ouders berekend. Het bedrag dat vervolgens uit de berekening volgt, wordt naar boven afgerond op hele euro’s. In de berekening wordt er exclusief vakantie toeslag (VT) gerekend.

Door de hoogte van de individuele inkomenstoeslag vast te stellen als percentage van de bijstandsnorm loopt de indexering van de toeslag automatisch mee met de indexering van de bijstandsnorm.

In lid 2 is geregeld dat personen die op de peildatum in een inrichting verblijven de helft van de voor hen toepasselijke langdurigheidstoeslag ontvangen. In het algemeen komen personen die in een inrichting verblijven niet voor hoge kosten zoals vervangingsuitgaven te staan. In inrichtingen wordt voorzien in wezenlijke gebruiksgoederen, zoals een bed en een wasmachine. Daardoor zijn er minder vervangingsuitgaven, en kan de langdurigheidstoeslag voor deze personen lager worden vastgesteld.

Lid 3 bepaalt dat de hoogte vastgesteld wordt per 1 januari van het betreffende jaar.

In het vierde lid wordt nog expliciet opgenomen dat de peildatum bepalend is voor de hoogte van de langdurigheidstoeslag.

In lid 5 is geregeld dat personen met een inkomen hoger dan 110% van de bijstandsnorm in aanmerking kunnen komen voor een gedeeltelijke toeslag. Het inkomen mag daarvoor op jaarbasis niet meer dan twaalf maal 110% van de geldende bijstandsnorm per maand vermeerderd met tweemaal het toepasselijke bedrag aan individuele inkomenstoeslag bedragen. Op deze manier worden armoedeval-effecten verkleind. Armoedeval- effecten ontstaan wanneer personen al door een kleine inkomensstijging niet langer in aanmerking voor de langdurigheidstoeslag komen.

Indien iemand een inkomen hoger dan 110% van de bijstandsnorm heeft, wordt de hoogte van de individuele inkomenstoeslag vastgesteld conform de bepaling in lid 6. Het bedrag aan inkomensoverschrijding wordt voor de helft in mindering gebracht op het te ontvangen bedrag aan toeslag.

Artikel 4 Uitvoering

Evenals de uitvoering van de Participatiewet ligt de uitvoering van deze verordening bij het college.

Artikel 5 Nadere regels

Voor de juiste uitvoering van de verordening kan het noodzakelijk zijn dat nadere uitvoeringsregels worden vastgesteld. Dit artikel geeft het college de bevoegdheid om dergelijke regels vast te stellen.

Artikel 6 Intrekking

Deze verordening vervangt de Verordening Langdurigheidstoeslag Wet werk en bijstand gemeente Oosterhout 2013. Deze verordening wordt hierbij dan ook ingetrokken.

Artikel 7 Inwerkingtreding

De verordening treedt in werking met ingang van de datum van inwerkingtreding van de Participatiewet.

Artikel 8 Citeertitel

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.