Organisatie | Haarlem |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels HaarlemPas |
Citeertitel | Beleidsregels HaarlemPas |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Nav invoering Participatiewet
Participatiewet
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2015 | 13-07-2016 | Nieuwe regeling | 09-12-2014 Gemeenteblad | 2014/ 445794 |
Hoofdstuk II. Bepalingen beleidsregels HaarlemPas
Artikel 6. De inkomensgrens De inkomensgrens bedraagt 115% van het van toepassing zijnde bijstandsnorm. Voor het vaststellen van de bijstandsnorm maakt het college gebruik van een normentabel, hierbij wordt aangesloten bij artikel 4 van de wet.
De belanghebbende die een vermogen heeft dat lager is of gelijk is aan het vrij te laten vermogen conform artikel 34, derde lid, heeft geen vermogen.
De draagkracht wordt vastgesteld voor een periode van maximaal 12 maanden vanaf de datum waarop de HaarlemPas wordt toegekend. Gedurende deze periode wordt verondersteld dat belanghebbende geen draagkracht heeft. Wijzigingen in inkomen en vermogen gedurende deze periode hebben geen invloed op de draagkracht.
Artikel 9. Geldigheidsduur HaarlemPas
Artikel 10.Uitzondering De HaarlemPas als verificatiemiddel is niet van toepassing op:
In uitzonderingsgevallen, waarbij strikte toepassing van de hiervoor beschreven bepalingen leidt tot een kennelijk onredelijke situatie, kan ten gunste van de belanghebbende worden afgeweken.
Artikel 15. Inwerkingtreding en intrekking
Deze beleidsregels treden op 1 januari 2015 in werking onder gelijktijdige intrekking van huidige beleidsregels HaarlemPas (reg. nummer: SZW 2012/200985)
Toelichting op de beleidsregels
Op 1 november 2012 heeft de Raad de nota ‘Samen voor elkaar: Groeien naar financiële zelfredzaamheid’ (reg. nummer: SZW 2012/338471) vastgesteld. De HaarlemPas fungeert, naast de kortingsregelingen van instellingen en voorzieningen, als toetsingsinstrument voor de overige minimaregelingen. Met deze beleidsregels is het mogelijk om de klant ook voor de overige minimaregelingen in aanmerking te laten komen door de HaarlemPas als toetsingsinstrument te gebruiken. Bij de toekenning van de HaarlemPas is namelijk de inkomens- en vermogenspositie van de klant al bepaald. Naast de uitvoering van de gemeentelijke minimaregelingen wordt de HaarlemPas ook gebruikt als toetsingsinstrument voor het grootste deel van de aanvragen bijzondere bijstand. Op het resterende deel van de bijzondere bijstand dient, vanwege de aard van die bijzondere bijstand, een zwaardere toetsing plaats te vinden.
De HaarlemPas als toetsingsinstrument leidt dus tot een betere en snellere dienstverlening aan minima. Daarnaast dient het bestand van de HaarlemPas als basisregistratie van de minima binnen de gemeente Haarlem. De gemeente kan op deze wijze de minima direct benaderen voor de bijzondere bijstand en voor de huidige en eventuele toekomstige gemeentelijke minimaregelingen. Op deze wijze wordt het niet gebruik tegengegaan.
De HaarlemPas is een onderdeel van de gemeentelijke minimaregelingen. Voor de bepalingen wordt aansluiting gezocht bij de bepalingen in de Participatiewet die per 1 januari 2015 is werking treedt. Met de inwerking treding van de Participatiewet wordt de mogelijkheid tot het verlenen van categoriale bijzondere bijstand sterk beperkt. Tevens vervalt de wettelijke grens van 110% voor categoriale bijzondere bijstand. Dit schept de mogelijkheid om de inkomensgrens gelijk te trekken met de grens die in Haarlem wordt gehanteerd voor de bijzondere bijstand.
Daarnaast worden twee doelgroepen toegevoegd:
Studerenden zijn uitgesloten van de HaarlemPas, hierbij wordt uitgegaan van het uitgangspunt dat het (vaak) lage inkomen van studerenden een tijdelijke situatie is die past bij het student zijn. Er zijn echter ook studerenden met kinderen, en deze aantallen nemen toe sinds het volgen van onderwijs vóór het ontvangen van bijstand gaat, voor jongeren tot 27 jaar. Aan de HaarlemPas zijn diverse regelingen voor kinderen gekoppeld, zoals de gratis peuterspeelzaal, de schoolregelingen voor kinderen vanaf vier jaar en het Jeugd sport- en cultuurfonds. Deze regelingen willen we kinderen van studerende ouders niet onthouden, vandaar dat deze doelgroep wordt toegevoegd.
Mensen in een minnelijke schuldenregeling. Voor mensen in een WSNP -regeling geldt al dat zij, op grond van de beleidsregels, een HaarlemPas krijgen. Een minnelijke-regeling schuldenregeling kent echter minder strikte bepalingen voor de schuldenaar dan de WSNP. Deze doelgroep willen we toevoegen aan de doelgroep Haarlempas met de extra voorwaarden dat zij zich houden aan alle bepalingen uit de minnelijke regeling. De doelgroep ‘minnelijke regeling’ is ook al in de nota ‘Minimabeleid 2008-2010’ aangewezen, maar niet overgenomen in de beleidsregels. De nota ‘Minimabeleid 2008-2010’ is vastgesteld in de raad van 22.11.2007 (2007/171835). In de praktijk wordt de Haarlempas nu al verstrekt aan deze doelgroep.
Er wordt aansluiting gezocht bij de begrippen in de Participatiewet.
Artikel 2 In dit artikel is vastgelegd welke doelgroep valt onder de beleidsregels HaarlemPas. De HaarlemPas is voor de inwoners en voor de belanghebbende die als adresloos worden aangemerkt die ingeschreven staan binnen de gemeente Haarlem en geen draagkracht heeft. Voor de doelgroep bepaling wordt aansluiting gezocht bij artikel 40 Participatiewet. De gemeente is verantwoordelijk voor het minimabeleid voor de inwoners binnen de gemeente Haarlem.
Op grond van de gehanteerde uitgangspunten van de gemeente inzake het minimabeleid, wordt een inkomen uit WSF/WTOS passend en toereikend geacht voor de bestaanskosten waarin de minimaregelingen voorzien. Hierop wordt een uitzondering gemaakt voor studerende ouders met een ten laste komend kind.
Het college neemt voor de vaststelling van iemands inkomen (geheel of gedeeltelijk) in beschouwing: 1. het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de hieronder genoemde normentabel;
De inkomenspositie en de vermogenspositie zijn bepalend voor de vaststelling of de betrokkene tot de minima behoort. Voor de bepaling wat als een minimuminkomen wordt aangemerkt, wordt voor de minimaregelingen aansluiting gezocht bij de middelentoets van de Participatiewet. Het betreft hier de artikelen 31, 32, 33 en 34 van de Participatiewet.
In de beleidsregel is vastgelegd dat belanghebbende geen draagkracht heeft indien het (gezins)inkomen niet hoger is dan 115% van de bijstandsnorm en het vermogen niet hoger is dan het vrij te laten vermogen conform artikel 34, lid 3 Participatiewet.
Tot 2012 hanteerde Haarlem een grens van 115% van het inkomen gebaseerd op een minimatabel, voor zowel categoriale bijzondere bijstand als “gewone” bijzondere bijstand. Vanaf 2012 is zo’n tabel niet meer toegestaan voor de categoriale bijzondere bijstand en werd de grens 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm (hierbij moesten ook alle toeslagen en verlagingen worden uitgerekend). Voor de bijzondere bijstand bleef Haarlem een draagkrachtberekening gebaseerd op de grens van 115% hanteren. In de nota ‘Samen voor elkaar: groeien naar financiële zelfredzaamheid’ is harmonisatie van beide draagkrachtberekeningen aangekondigd.
Het voorstel is om de inkomensgrens opnieuw op 115% te zetten en in een minimatabel aan te sluiten op de volledige norm voor gezinnen, alleenstaande ouders en alleenstaanden. Dit maakt de inkomensgrenzen veel overzichtelijk voor de burger en makkelijk uit te voeren. De kostendelersnorm heeft bij een minimatabel ook geen invloed op het recht op minimaregelingen en bijzondere bijstand.
Voor het vermogen wordt in afwijking van de wet bij de bepaling ervan het vermogen verbonden in een door belanghebbende zelf bewoonde woning, niet meegewogen. Het vermogen wat is verbonden in de woning is vaak niet direct beschikbaar en aan het beschikbaar maken van het vermogen zijn vaak hogere kosten verbonden dan de voorzieningen van het minimabeleid. Voor de bepaling van het vermogen wordt daarom alleen uitgegaan van het voor belanghebbende feitelijk beschikbare vermogen zoals bankrekeningen of contanten of bezittingen zoals een auto. Bij de vaststelling van de hoogte van het vermogen wordt 1½ keer de toepasselijke norm op de bank-, giro- en/of spaarrekeningen niet meegerekend voor de vaststelling van de hoogte van het vermogen.
In de beleidsregel is vastgelegd dat de draagkrachtperiode wordt vastgesteld voor een periode van maximaal12 maanden vanaf de datum waarop de HaarlemPas wordt toegekend tot het einde van het lopende kalenderjaar. Gedurende deze periode wordt verondersteld dat de belanghebbende geen draagkracht heeft.
Er wordt door de gemeente Haarlem geen gebruik gemaakt van de wettelijke mogelijkheid (art 35 lid 1 Participatiewet) om de individuele inkomenstoeslag ex artikel 36 Participatiewet als een voorliggende voorziening te zien of tot de middelen te rekenen.
Bij een belanghebbende ten aanzien van wie een schuldsaneringsregeling op grond van de WSNP is uitgesproken, dan wel een minnelijk schuldentraject is aangegaan met de gemeente, geldt dat enkel de draagkracht berekend wordt over middelen waarover belanghebbende daadwerkelijk de beschikking heeft.
Artikel 9 Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Artikel 10 De HaarlemPas fungeert als toetsingsinstrument bij de aanvragen voor de overige minimaregelingen en het grootste deel van de bijzondere bijstand.
Artikel 13 Uit een oogpunt van doelmatigheid en klantgerichtheid is het zinvol om de HaarlemPas ambtshalve te verlenen indien de gegevens, inzake de onder Hoofdstuk 2 gestelde voorwaarden, bij ons bekend zijn. Met een uitkering op grond van de Participatiewet wordt gelijkgesteld verstrekte minimaregelingen en bijzondere bijstand, waarbij is vastgesteld dat het inkomen onder de grens blijft zoals genoemd in artikel 6 van deze beleidsregels.