Organisatie | Maastricht |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening individuele inkomenstoeslag Participatiewet Maastricht-Heuvelland 2015 |
Citeertitel | Verordening individuele inkomenstoeslag 2015 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Regeling vervangt de verordening langdurigheidstoeslag Wet werk en bijstand 2013
Participatiewet, artikel 36
Uitvoeringsbesluit individuele inkomenstoeslag 2015
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2015 | Nieuwe regeling | 16-12-2014 Gemeenteblad 2014, nr. 81521 | Volgno. 132-2014 |
Een verzoek als bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de wet, wordt ingediend middels een door of namens het college vastgesteld formulier.
Onverlet het bepaalde in artikel 36 van de wet komt in aanmerking voor de individuele inkomenstoeslag de belanghebbende die gedurende de referteperiode beschikte over een laag inkomen en op de peildatum niet beschikt over een vermogen hoger dan de vermogensgrens zoals bedoeld in artikel 34 van de wet.
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager afwijken van de bepalingen van deze verordening, indien strikte toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Aan de bijstand ligt het uitgangspunt ten grondslag dat het normbedrag, bedoeld ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan met inbegrip van een component reservering, in beginsel toereikend is. Toch kan de financiële positie van mensen die langdurig op een minimuminkomen zijn aangewezen onder druk komen te staan als er na verloop van tijd geen enkel perspectief lijkt te zijn om door inkomen uit arbeid het inkomen te verhogen. Om die reden is bij de invoering van de Wet werk en bijstand (hierna: WWB) in 2004 de langdurigheidstoeslag in het leven geroepen. Sinds 1 januari 2009 is de langdurigheidstoeslag gedecentraliseerd. Ook is de langdurigheidstoeslag sinds die datum een bijzondere vorm van (categoriale) bijzondere bijstand. Per 1 januari 2015 vervangt de individuele inkomenstoeslag de langdurigheidstoeslag. Sindsdien is het verlenen van de toeslag geen gebonden bevoegdheid meer, maar een discretionaire bevoegdheid. Dit betekent dat het college een individuele inkomenstoeslag kan verlenen als een persoon voldoet aan de voorwaarden daarvoor. Het college kan in beleidsregels aangeven welke groepen niet in aanmerking komen voor individuele inkomenstoeslag en in welke gevallen personen uitzicht hebben op inkomensverbetering. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan personen aan wie in de referteperiode een maatregel is opgelegd wegens een schending van een arbeidsverplichting of een re-integratieverplichting of aan personen die uit 's Rijks kas bekostigd onderwijs volgen.
Vast te leggen regels in verordening
De individuele inkomenstoeslag is niet gerelateerd aan bepaalde kosten. Het is een inkomensondersteunende maatregel voor bepaalde personen die langdurig een laag inkomen hebben en daarbij, gelet op de omstandigheden van die persoon, geen uitzicht hebben op inkomensverbetering (artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet). Bij verordening moeten regels vastgesteld worden over het verlenen van een individuele inkomenstoeslag als bedoeld in artikel 36 van de Participatiewet. Deze regels moeten in ieder geval betrekking hebben op de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen ‘langdurig’ en ‘laag inkomen’. Op grond van deze verordening is geen sprake van een laag inkomen bij een inkomen hoger dan 100% van de toepasselijke bijstandsnorm. Daarnaast moet bij verordening de hoogte van de individuele inkomenstoeslag bepaald worden.
Het college kan in (wet interpreterende) beleidsregels aangeven wanneer sprake is van 'geen uitzicht op inkomensverbetering'. Gelet op de tekst van artikel 8, tweede lid, van de Participatiewet hoeft dit criterium niet te worden vastgelegd in de verordening. Bij de beoordeling van het criterium 'geen uitzicht op inkomensverbetering' moet het college rekening houden met de omstandigheden van de persoon. In artikel 36, tweede lid, van de Participatiewet is bepaald dat tot die omstandigheden in ieder geval worden gerekend:
De begrippen die in de Participatiewet voorkomen en die deels in deze verordening terugkeren, hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet. Voor de overige begrippen geldt een eigen definitie.
Met laag inkomen wordt bedoeld een inkomen niet hoger dan 100% van de voor belanghebbende(n) van toepassing zijnde bijstandsnorm . Voor de beoordeling van het recht op individuele inkomenstoeslag wordt Algemene bijstand in aanmerking genomen als inkomen. Bijzondere bijstand kan niet als inkomen in aanmerking worden genomen. Aangezien een individuele inkomenstoeslag een vorm van bijzondere bijstand is, is het niet nodig expliciet te bepalen dat een eerder verstrekte individuele inkomenstoeslag buiten beschouwing moet worden gelaten bij de vaststelling van het inkomen. Het wordt niet wenselijk geacht een eerder verstrekte individuele inkomenstoeslag in aanmerking te nemen als inkomen, omdat dit het ongewenst effect kan hebben dat een persoon geen recht op een individuele inkomenstoeslag heeft omdat hij een te hoog inkomen heeft gehad in de referteperiode vanwege een eerder verstrekte toeslag. Wat voor een eerder verstrekte individuele inkomenstoeslag geldt, dat geldt ook voor een eerder verstrekte langdurigheidstoeslag op grond van de WWB zoals die luidde vóór 1 januari 2015.
De peildatum is de datum waartegen een persoon individuele inkomenstoeslag aanvraagt (artikel 1 van deze verordening). Het gaat om de datum waarop een persoon langdurig een laag inkomen heeft, geen in aanmerking te nemen vermogen heeft als bedoeld in artikel 34 van de Participatiewet en, gelet op de omstandigheden van die persoon, geen uitzicht op inkomensverbetering heeft. De peildatum komt meestal overeen met de meldingsdatum. De peildatum kan in beginsel niet liggen vóór de dag waarop een persoon zich heeft gemeld om individuele inkomenstoeslag aan te vragen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Dit volgt uit artikel 44, eerste lid, van de Participatiewet en de jurisprudentie rondom artikel 44 van de Participatiewet.
Op grond van artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet kan een persoon een verzoek tot verlening van individuele inkomenstoeslag indienen. Voorheen was de langdurigheidstoeslag alleen op aanvraag verkrijgbaar. Onder aanvraag wordt verstaan: een verzoek van een persoon, een besluit te nemen (artikel 1:3, derde lid, van de Awb). Een aanvraag dient in beginsel schriftelijk te worden ingediend (artikel 4:1 Awb).
Om onduidelijkheid te voorkomen over de wijze waarop het verzoek moet worden ingediend, bepaalt artikel 2 van deze verordening dat het verzoek moet worden gedaan middels een door het college vastgesteld formulier. Een verzoek wordt dan gezien als een aanvraag zoals bedoeld in afdeling 4.1.1 van de Awb. Het gaat dan om een schriftelijke aanvraag (artikel 4:1 van de Awb) die wordt ondertekend door de aanvrager en ten minste de naam en het adres van de aanvrager bevat, de dagtekening en een aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd (artikel 4:2, eerste lid, van de Awb). De aanvrager verschaft ook de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen (artikel 4:2, tweede lid, van de Awb). Een mondeling verzoek kan hiermee dus niet worden aangemerkt als een verzoek om individuele inkomenstoeslag zoals bedoeld in artikel 36 van de Participatiewet.
Aan de begrippen langdurig laag inkomen is invulling gegeven door te bepalen dat het inkomen gedurende een onafgebroken periode van 36 maanden voorafgaand aan de peildatum (referteperiode) niet hoger mag zijn geweest dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm. De grens waar artikel 36 van de wet op doelt is een maximale grens. Dit kan worden afgeleid uit de toelichting van de wet en de wetsgeschiedenis. Het langdurig laag inkomen bepalen op een lager bedrag is dus toegestaan. De gemeenten binnen Maastricht-Heuvelland hanteren overigens al vanaf invoering van de Langdurigheidstoeslag in 2004 de geldende bijstandsnorm als grens.
De duur van de referteperiode is gehandhaafd op 36 maanden. Er is in het verleden gekozen voor een kortere referteperiode (van 60 naar 36 maanden) omdat wordt aangenomen (onder meer door het NIBUD) dat na 36 maanden de reserveringsmogelijkheden minimaal worden.
Wat betreft de vermogenseis, kan naar voren worden gebracht dat deze weliswaar al in artikel 36 van de wet is opgenomen, maar dat deze hier nog eens expliciet wordt herhaald, vanwege de beoogde effectieve uitvoering. De belangrijkste toetsingscriteria worden hier immers nog eens nadrukkelijk samen genoemd. Ook wordt in artikel 36 aangegeven dat de belanghebbende geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 van de wet mag hebben. De vermogenstoets blijft mitsdien verplicht. Daarnaast bepaalt artikel 36 nog steeds dat een individuele inkomenstoeslag maar één keer in de 12 maanden kan worden verstrekt. De minimum leeftijdsgrens voor het in aanmerking komen voor een individuele inkomenstoeslag blijft gehandhaafd op 21 jaar. De maximum leeftijd is thans vastgesteld op de pensioengerechtigde leeftijd.
Voor de hoogte van de toeslag is aansluiting gezocht bij het huidige niveau (2014). Om de verordening niet jaarlijks wegens een indexering aan te hoeven passen, zijn de bedragen uitgedrukt in een percentage van de gehuwdennorm zoals die geldt per 1 januari van het betreffend kalenderjaar (zie in dit verband ook lid 4). De afzonderlijke toeslagen die voortkomen uit de procentuele berekeningswijze worden naar boven toe afgerond op hele euro’s.
Verder kan hier nog worden opgemerkt dat een belanghebbende maar eenmaal binnen een periode van 12 maanden een toeslag kan krijgen. Dit is uitdrukkelijk in artikel 36 van de wet bepaald.
De situatie op de peildatum is bepalend voor welke individuele inkomenstoeslag een belanghebbende in aanmerking wordt gebracht. Is de belanghebbende op dat moment alleenstaande, dan ontvangt hij ook de individuele inkomenstoeslag voor een alleenstaande.
In dit lid wordt een regeling overeenkomstig artikel 24 van de wet geboden voor situaties waarin bij gehuwden één van beide partners ingevolge artikel 11 of 13, eerste lid van de wet is uitgesloten van het recht op bijstand (en dus ook van een LDT). De bijstandswet voorziet niet in een afwijzingsgrond voor de rechthebbende echtgenoot. Het toekennen van een toeslag voor gehuwden is echter ook niet opportuun, aangezien de andere echtgenoot géén rechthebbende is. Een concreet voorbeeld in deze is wanneer één echtgenoot op de peildatum in detentie verblijft terwijl de ander een bijstandsuitkering ontvangt.
Het derde lid ziet enkel op de situatie dat er bij één echtgenoot sprake is van een uitsluitingsgrond op basis van artikel 11 of artikel 13, eerste lid van de wet. Indien één van beide gehuwden niet in aanmerking komt voor een LDT wegens het niet voldoen aan de voorwaarden als genoemd in artikel 36 van de wet of in deze verordening, hebben beide echtgenoten geen recht op een LDT. Het recht op LDT komt gehuwden immers gezamenlijk toe. Zij moeten daarom ook allebei, zowel afzonderlijk als gezamenlijk aan de voorwaarden voldoen.
Zoals in de artikelsgewijze toelichting bij het eerste lid al is vermeld, is de gehuwdennorm die genoemd wordt in het eerste lid de norm die op 1 januari van het betreffende kalenderjaar geldt. Dit betekent dat de bedragen in het eerste lid niet worden aangepast indien in het toepasselijke kalenderjaar de in januari vastgestelde gehuwdennorm in bijvoorbeeld april en/of juli nog wordt gewijzigd.
Dit artikel bepaalt dat het college in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager kan afwijken van de bepalingen van deze verordening en dus niet van de in de wet zelf genoemde bepalingen.
Verder is met nadruk gemeld: in bijzondere gevallen. Het gebruik maken van de hardheidsclausule moet beschouwd worden als een uitzondering en niet als regel. Het college moet in verband met precedentwerking dan ook duidelijk aangeven waarom in een bepaalde situatie van de verordening wordt afgeweken.
Met de invoering van de participatiewet en hierin ondergebrachte individuele inkomenstoeslag vervalt de langdurigheidstoeslag. De verordening m.b.t. de langdurigheidstoeslag wordt dan ook ingetrokken per datum van invoering verordening individuele inkomenstoeslag.