Organisatie | Zutphen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Nadere regels jeugdhulp 2015 |
Citeertitel | Nadere regels Verordening jeugdhulp 2015 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | |
Externe bijlagen | Stappenplan en toegangscriteria voor individuele voorzieningen Individuele voorzieningen gemeenten MIJ/OV |
Geen.
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2015 | Nieuwe regeling | 16-12-2014 | Onbekend |
Burgemeester en wethouders van Zutphen,
overwegende dat het gewenst is dat de gemeente beleidsregels vaststelt ter uitvoering van de Verordening jeugdhulp Zutphen 2015;
gelet op de Jeugdwet, de Verordening jeugdhulp gemeente Zutphen 2015, het Lokaal Beleidsplan Jeugdhulp Lochem-Zutphen 2015 en het Uitvoeringsplan Toegang Sociaal Domein Zutphen;
De Verordening jeugdhulp gemeente Zutphen 2015 (hierna te noemen: Verordening) geeft uitvoering aan de Jeugdwet. Deze wet maakt onderdeel uit van de bestuurlijke en financiële decentralisatie naar gemeenten van de jeugdzorg, de jeugd-ggz, de zorg voor verstandelijk beperkte jeugdigen en de begeleiding en persoonlijke verzorging van jeugdigen. Daarnaast maakt deze wet een verandering mogelijk van een stelsel welke is gebaseerd op een wettelijk recht op zorg (aanspraak), naar een stelsel op basis van een voorzieningenplicht voor gemeenten (voorziening). Dit vindt plaats op een wijze zoals eerder is gebeurd met de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo).
Het wettelijke recht op jeugdzorg en individuele aanspraken op jeugdzorg zijn hiermee vervangen door een voorzieningenplicht waarvan de aard en omvang in beginsel door de gemeente worden bepaald (maatwerk). Het doel van het jeugdzorgstelsel blijft echter onverminderd overeind: jeugdigen en ouders krijgen waar nodig tijdig bij hun situatie passende hulp, en daarbij wordt zoveel mogelijk de eigen kracht en het zorgend en probleemoplossend vermogen van het gezin versterkt.
De Jeugdwet schrijft voor dat de gemeenteraad per verordening in ieder geval regels opstelt:
ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit van jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, waar het college ten aanzien daarvan de uitvoering van de wet door derden laat verrichten. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden.
Het Lokaal Beleidsplan Jeugdhulp Lochem-Zutphen 2015-2016 geeft richting aan de invulling van de wettelijke verantwoordelijkheid voor de zorg voor jeugd vanaf 1 januari 2015. De Verordening jeugdhulp gemeente Zutphen 2015 is eveneens, op grond van de Jeugdwet, vastgesteld door de gemeenteraad. Deze verordening verwijst naar nadere regels over de toegang tot jeugdhulp en Persoonsgebonden budget. Het beleidsplan, de verordening en de nadere regels zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden.
Alle definities die in deze nadere regels worden gebruikt, hebben dezelfde betekenis als in de wet, de verordening en het besluit.
Toeleiding naar jeugdhulp vindt op verschillende manieren plaats. Toegang tot jeugdhulp is mogelijk via de gemeentelijke toegang, de huisarts, jeugdarts of medisch specialist en via een gecertificeerde instelling, kinderrechter, openbaar ministerie en de directeur of selectiefunctionaris van de justitiële inrichting.
Toegang jeugdhulp via de gemeente
Voor de gemeentelijke toegang heeft de gemeente Zutphen gekozen voor een gebiedsgerichte werkwijze voor het gehele sociale domein. Burgers kunnen op verschillende plekken dicht bij huis met hun vragen terecht (bijvoorbeeld bij ondersteuningsteams op de scholen, huisartsen, CJG, gebiedsgericht sociaal team, Plein) en kunnen daar ook geholpen worden of worden verwezen naar de juiste plek.
De toegang kent 3 hoofdpijlers:
Deze organisaties werken samen volgens het principe van één gezin, één plan, één regisseur. De professionals in het veld werken volgens een gezamenlijke werkwijze, waarbij wordt gewerkt met het maken van een gezinsplan en het consulteren van elkaar als er sprake is van meervoudige problematiek. Het gezin zelf heeft de regie over het plan. Casusregisseur is degene waar de vraag binnenkomt of de organisatie waar de problematiek het meest thuishoort.
De gemeentelijke toegangsverlening waar het gaat om individuele voorzieningen Jeugdhulp, is belegd bij het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG). Onderdeel van het CJG is een team van specialisten op het gebied van jeugd op de terreinen GGZ, LVB en jeugdzorg.
Jeugdigen en ouders kunnen zich met hun hulpvraag rechtstreeks melden bij het Centrum voor Jeugd en Gezin Zutphen. Een vraag wordt integraal benaderd. Dat betekent dat bij de melding van de hulpvraag er ook doorgevraagd wordt naar hoe het gaat op andere domeinen, werk, scholing en inkomen, huisvesting, gezondheid van alle gezinsleden.
Voor het gesprek verschaffen de jeugdige of zijn ouders aan het college alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college voor het onderzoek nodig zijn en waarover zij redelijkerwijs de beschikking kunnen krijgen. De jeugdige of zijn ouders verstrekken in ieder geval een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage.
Het college zorgt voor schriftelijke verslaglegging van het vooronderzoek en het gesprek. Het gesprek kan worden gebruikt voor het opstellen van een plan. Dit plan kan dienen als verslag. Binnen 15 werkdagen na het gesprek verstrekt het college aan de jeugdige of zijn ouders een verslag van het gesprek, tenzij zij hebben meegedeeld dit niet te wensen.
Het plan wordt opgesteld vanuit het kader: één gezin, één plan zoals benoemd in het Lokaal beleidsplan Jeugd Zutphen-Lochem 2015-2016. Het plan vermeld de in te zetten zorg en ondersteuning met gebruikmaking van eigen kracht en netwerk. Hierin zal ook beschreven zijn van welke vrij toegankelijke voorzieningen de jeugdige en/of de ouders gebruik gaan maken en/of voor welke individuele jeugdhulp oplossingen (voorzieningen) de jeugdige en/of de ouders een aanvraag indienen bij het college.
Wanneer het plan vraagt om een individuele voorziening dan is de coördinator van het Centrum Jeugd en Gezin (CJG coördinator) op grond van een ondermandaat bevoegd beschikkingen af te geven die toegang verlenen tot de individuele voorziening jeugdhulp. Naast de CJG-coördinator, is er een jeugdarts en een gedragswetenschapper beschikbaar voor consultatie- en advies.
Voordat het college een individuele voorziening verleend, kan het college advies inwinnen van een door het college aan te wijzen adviseur.
Bij toewijzing van een individuele oplossing voor jeugdhulp is er een keuze om de voorziening in natura te ontvangen, of om zelf formele of informele hulp in te zetten en dit te bekostigen vanuit een Persoonsgebonden budget .
Naast de in de Jeugdwet en verordening Jeugdhulp genoemde regels, stelt de gemeente de in artikel 4.2, 4.3 en 4.4 genoemde voorwaarden.
Op basis van periodiek gesprek aan de hand van de in het plan vastgestelde doelen wordt de inzet van zorg geëvalueerd.
De kwaliteit dient naar het oordeel van het college gewaarborgd te zijn. Voor de jeugdhulp die ingekocht wordt met het persoonsgebonden budget gelden dezelfde wettelijke kwaliteitseisen als voor voorzieningen in natura. Jeugdhulp dient volgens de Jeugdwet uitgevoerd te worden door geregistreerde professionals, tenzij aannemelijk kan worden gemaakt dat dat niet nodig is.
De persoonsgebonden budgethouder dient de facturen voor de zorg en ondersteuning die hij/zij heeft ingekocht in bij de SVB en fiatteert deze. De ingediende facturen worden door de SVB getoetst aan de afgesloten zorgcontracten. De SVB betaalt deze vanuit het persoonsgebonden budget uit aan de zorgverlener.
Bij de beoordeling van de mogelijkheid tot betaling van een mantelzorger of informele hulpverlener voor zijn taken zal het volgende tijdens de onderzoeksfase worden meegewogen:
Het type hulp, de frequentie van de geboden hulp, de duur van de hulp (tijdelijk of langere periode) en de mate van verplichting (kan degene die de hulp levert een keer overslaan als hij/zij ziek is of op vakantie wil, of is dit niet mogelijk?) spelen een rol bij het al dan niet overgaan tot betaling.
Na zorgvuldig onderzoek bepaalt het college of mantelzorg wel of niet voor betaling in aanmerking komt.
a. Mantelzorg die structureel wordt geboden, te typeren is als zwaar, een hoge mate van verplichting kent en van behoorlijke omvang is, zal eerder voor vergoeding in aanmerking komen dan incidenteel geboden hulp.
b. Gebruikelijke hulp komt niet voor vergoeding in aanmerking. In de bijlage ‘gebruikelijke hulp’, wordt beschreven wat het college onder gebruikelijke hulp verstaat.
Als de indicatie in 2015 nog doorloopt, wordt het Persoonsgebonden budget - op basis van het overgangsrecht – behouden tot het moment dat deze afloopt, maar uiterlijk tot en met 31 december 2015. De hoogte van het Persoonsgebonden budget blijft tijdens deze periode ongewijzigd tenzij de situatie wijzigt of wanneer de cliënt zelf aangeeft dat deze naar beneden kan worden bijgesteld.
Een declaratie van een aanbieder bevat:
het nummer waarmee die aanbieder staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel, een overzicht van de dagen waarop is gewerkt, en de naam van degene die de hulp heeft geleverd, het tarief, het aantal te betalen uren, dagdelen of etmalen, en de naam en het adres van de aanbieder, en wordt namens de aanbieder ondertekend;
de jeugdige en zijn ouders stellen, op verzoek van het college of de Sociale verzekeringsbank, de in onderdeel a en b bedoelde schriftelijke overeenkomst en declaraties tot vijf jaar na de datum van de verlening van het persoonsgebonden budget ter beschikking van het college of de Sociale verzekeringsbank.
Op basis van het woonplaatsbeginsel wordt bepaald onder wiens verantwoordelijkheid het kind welke jeugdhulp nodig heeft valt, in deze context bedoelen we: onder welke gemeente. De verantwoordelijke gemeente is de gemeente waar de ouder met gezag woont. Als een kind hulp nodig heeft, moet daarom gekeken worden waar het gezag ligt. Daarna wordt vastgesteld wat het adres is. Zo wordt duidelijk welke gemeente verantwoordelijk is voor de desbetreffende inzet van jeugdhulp. Meestal is dat direct duidelijk, maar soms ligt het ingewikkelder. Daarvoor is landelijk een stappenplan en factsheet ontwikkeld.
Voor het onderzoek (naar aanleiding van de melding) worden relevante bekende gegevens in kaart gebracht, zodat cliënten niet worden belast met vragen over zaken die bij de gemeente al bekend zijn. Ook is een goede afstemming mogelijk met eventuele andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen.
De regels met betrekking tot de privacy van betrokkenen en gegevensuitwisseling die gelden op grond van de Jeugdwet en de Wet bescherming persoonsgegevens zijn hierop van overeenkomstige toepassing. Indien gegevens nodig zijn waartoe het college geen toegang heeft in verband met de privacyregels, kan het college de jeugdige of zijn ouders vragen om toestemming om deze op te vragen of in te zien. Het vooronderzoek kan afhankelijk van de inhoud van de melding meer of minder uitgebreid zijn en omvat ook de uitnodiging voor het gesprek.
In het kader van de rechtmatigheid wordt in ieder geval de identiteit van de jeugdige of ouders vastgesteld aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht. Tevens kan worden beoordeeld of sprake is van een voorliggende voorziening en of het college op grond van artikel 1.2 van de wet al dan niet is gehouden om een voorziening op basis van deze wet te treffen.
Als de gemeente al een dossier heeft van de jeugdige of zijn ouders, en de jeugdige of zijn ouders geven toestemming om dit dossier te gebruiken, dan kan een vooronderzoek achterwege blijven. Een gesprek over de acute hulpvraag is dan in de regel nog wel nodig. Indien de hulpvraag ook al bekend is, en het bijvoorbeeld over een vervolgvraag gaat, dan kan in overleg met de jeugdige of zijn ouders ook van het gesprek worden afgezien.
Voor een zorgvuldig te nemen besluit is het van belang dat alle feiten en omstandigheden van de specifieke hulpvraag worden onderzocht. Daarbij is het van belang dat het onderzoek in samenspraak met de jeugdige en zijn ouders wordt verricht. Voor een zorgvuldig onderzoek is veelal persoonlijk contact nodig om een totaalbeeld van de jeugdige en zijn ouders te krijgen. Het ligt daarom ook voor de hand dat tijdens een gesprek met de jeugdige en zijn ouders het een en ander wordt besproken. Of dit gesprek op een gemeentelocatie (wijkteam) plaatsvindt, op school, bij de jeugdige of zijn ouders thuis, of bij een andere deskundige zal afhankelijk van de concrete situatie worden besloten. Indien nodig voor het onderzoek, kan ook sprake zijn van meerdere (opeenvolgende) gesprekken.
In de onderdelen a tot en met i zijn de onderwerpen van het gesprek weergegeven. Het betreft uiteraard altijd maatwerk. Indien de jeugdige al bij de gemeente bekend is, zal een aantal gespreksonderwerpen niet meer uitgediept hoeven te worden en zal bijvoorbeeld alleen kunnen worden gevraagd of er nog nieuwe ontwikkelingen zijn. Komen een jeugdige of zijn ouders voor het eerst bij de gemeente, dan zal het gesprek dienen om een totaalbeeld van de jeugdige en zijn situatie te krijgen. In onderdeel c wordt de eigen kracht van jeugdigen en ouders voorop gesteld overeenkomstig het in de considerans van de wet [en de verordening] vermelde uitgangspunt dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf ligt. Een te verstrekken voorziening kan ook juist nodig zijn om de mate van probleemoplossend vermogen van de jeugdige en zijn ouders en die van de naaste omgeving te versterken.
Ten aanzien van de afstemmingsplicht in onderdeel g valt te denken aan een voorziening die een jeugdige ontvangt op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning, Zorgverzekeringswet, de Wet passend onderwijs, de Participatiewet of de Wet langdurige zorg.
Het tweede lid dient ertoe ouders te informeren. Het college neemt niet de hoogte van de bijdrage in de kosten in de beschikking op. Dat loopt via het CAK. In artikel 8.2.3 van de wet is bepaald dat de ouderbijdrage door het CAK wordt vastgesteld en ten behoeve van de gemeente wordt geïnd. De ouderbijdrage geldt op grond van art. 8.2.1 van de wet alleen in situaties van jeugdhulp buiten de thuissituatie.
Het verslag is in het belang van een zorgvuldige dossiervorming en een zorgvuldige procedure. Dat moet in beginsel schriftelijk. Een goede weergave maakt het voor de gemeente inzichtelijk om een juiste beslissing te nemen te nemen op een aanvraag en draagt bij aan een inzichtelijke communicatie met de cliënt. Uiteraard zal de mate van onderzoeksverslaglegging kunnen variëren met de uitkomsten van het onderzoek. Zo zal de weergave van het onderzoek bijvoorbeeld heel beperkt kunnen zijn als de cliënt van mening is goed geholpen te zijn en de uitkomst is dat geen aanvraag van een individuele voorziening noodzakelijk is. Bij meer complexe onderzoeken zal uiteraard een uitgebreidere weergave noodzakelijk zijn. De uitkomsten van het onderzoek kunnen ook direct worden verwerkt in het met de cliënt overeengekomen gezinsplan waarin de gemaakte afspraken en de verplichtingen die daaruit voortvloeien, zijn vastgelegd. Het is in dat geval passend dat het college en de cliënt dit plan ondertekenen. Het gezinsplan kan dan dienen als verslag.
Het later toevoegen van opmerkingen of het aanbrengen van wijzigingen of het herstellen van feitelijke onjuistheden is vormvrij.
Het gezinsplan wordt samen met de jeugdige en/of de ouders en mogelijk andere betrokkenen opgesteld. In de praktijk kan dit betekenen dat het gespreksverslag , vastgesteld wordt als het gezinsplan.
Het gezinsplan gaat uit van de werkwijze één huishouden, één plan.
In het plan staan de afspraken beschreven over wat de jeugdige en/ of zijn ouders zelf zullen oppakken. Daarnaast wordt beschreven welke vrij toegankelijke jeugdhulpvoorzieningen en welke individuele maatwerkvoorzieningen nodig zijn en de verwachte tijdsduur van de inzet. Het gezinsplan legt daarbij verbinding met ondersteuning uit andere voorzieningen bijvoorbeeld onderwijs, participatie en volwassenenzorg.
Het gezinsplan is geen statisch document. Er kunnen afspraken aan toegevoegd worden, wanneer dat naar inzicht van de jeugdige en/of de ouders of het college van belang is. Bovendien kan het zijn dat als er meerdere vragen/problemen in een gezin zijn, deze gefaseerd worden opgepakt.
Een aanvraag is nodig om een verleningsbeschikking voor een individuele voorziening te verkrijgen. De Algemene wet bestuursrecht (Awb) geeft regels omtrent de aanvraag. De Verordening wijkt daarvan niet af. Op grond van artikel 4:1 van de Awb wordt een aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk ingediend bij het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen (hier het college), tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.
Ter voorkoming van onnodige administratieve lasten is in het tweede lid van artikel 3.6 de mogelijkheid opgenomen om een door de jeugdige of zijn ouders ondertekend verslag of plan als aanvraag aan te merken.
In de Verordening is geen termijn opgenomen om te beslissen op een aanvraag. De regeling in de Awb geldt onverkort. In artikel 4:13 van de Awb is bepaald dat een beschikking dient te worden gegeven binnen een redelijke termijn van acht weken na ontvangst van de aanvraag. Indien een beschikking niet binnen acht weken kan worden gegeven, dient het bestuursorgaan dit binnen deze termijn aan de aanvrager mede te delen en daarbij een redelijk termijn te noemen waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien (artikel 4:14, derde lid, van de Awb).
Deze termijnen zijn maximumtermijnen. Indien nodig kan na een melding binnen enkele dagen een individuele voorziening worden verstrekt, in complexe situaties zal in de regel in het belang van een zorgvuldig onderzoek een langere termijn nodig zijn. Bijvoorbeeld, indien een langer durend diagnosetraject benodigd is, kan dit ook tot een wat langere afhandelingsduur van de aanvraag leiden.
In dit artikel wordt duidelijk gemaakt welke afwegingsfactoren het college hanteert bij toekenning van individuele maatwerkvoorzieningen. Hierbij is het voor het college van belang om goed te beoordelen: de mate van ‘eigen kracht’ en het al of niet gedeeltelijk gebruik kunnen maken van overige of andere voorzieningen.
In geval dat een verwijzing is afgegeven via de rechter of gecertificeerde instelling, dient het college de individuele voorziening schriftelijk toe te kennen.
Bij 3.7.5 wordt verwezen naar het overzicht van het Zorginstituut Nederland, waarin wordt aangegeven welke psychologische interventies binnen de ggz wel en niet voldoen aan de stand der wetenschap en praktijk. Dit is een dynamische lijst, die meegaat met de ontwikkelingen in de wetenschap en praktijk. Deze lijst werd in 2014 gehanteerd als basis voor vergoeding van ggz uit de basiszorgverzekering. Het gaat dus om voortzetting van het huidige landelijke beleid op dit terrein.
Het college kan extern advies inwinnen indien dat voor de beoordeling van een aanvraag of het opstellen van het gezinsplan nodig is; als dat de enige mogelijkheid is om een zorgvuldig onderzoek naar de aanvraag te doen, is het zelfs in zekere zin verplicht. Het is bij de adviesvraag van belang dat hierbij een heldere vraag of afgebakende opdracht wordt versterkt, zodat duidelijk is voor de cliënt en de adviseur welk aanvullend onderzoek nog nodig is.
In de Jeugdwet is bepaald dat gemeenten moeten zorgen voor een kwalitatief en kwantitatief toereikend aanbod voor jeugd. Het recht op zorg wordt vervangen door een jeugdhulpplicht die gemeenten invullen door het treffen van voorzieningen voor jeugdigen die ondersteuning nodig hebben bij het opgroeien, zelfredzaamheid of maatschappelijke participatie. Ook ouders kunnen hiermee in hun opvoedtaak worden ondersteund.
In dit voorzieningenaanbod maken gemeenten onderscheid in algemene voorzieningen en individuele voorzieningen. Algemene voorzieningen (ook wel overige, collectieve of vrij toegankelijke voorzieningen genoemd) zijn voor alle jeugdigen en hun ouders toegankelijk. Individuele voorzieningen (ook wel maatwerkvoorzieningen of niet-vrijtoegankelijke voorzieningen genoemd) zijn alleen toegankelijk met een verleningsbeschikking van de gemeente.
Wie bepaalt er of iemand in aanmerking komt voor een individuele voorziening?
In de Jeugdwet is deze bevoegdheid om toegang te verlenen bij 4 partijen neergelegd:
Daarnaast mogen, in het gedwongen kader, ook de GI , de rechter, het OM en de JJI aangeven dat zij bepaalde vormen van jeugdhulp wenselijk vinden gedurende het jeugdbeschermings- of jeugdreclasseringstraject. De gemeente moet ervoor zorgen dat deze hulp dan wordt ingezet.
In de Jeugdwet staat hierover het volgende:
1. De gecertificeerde instelling bepaalt of en, zo ja, welke jeugdhulp is aangewezen in het kader van de uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering. Zij overlegt hiertoe met het college van de gemeente waar de jeugdige zijn woonplaats heeft.
2. De gecertificeerde instelling en het college leggen de wijze van overleggen vast in een protocol.
3. Het eerste lid blijft buiten toepassing indien de verplichting tot het bieden van jeugdhulp
rechtstreeks voortvloeit uit een strafbeschikking of een rechterlijke beslissing waarbij in
jeugdreclassering is voorzien.
Hoe beslissen degenen die toegang mogen verlenen tot een individuele voorziening ?
Welke stappen moeten zij doorlopen alvorens te besluiten om een individuele voorziening in te zetten ? Hoe komen zij tot hun besluit ?
De gemeenteraad stelt bij verordening en met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens deze wet in ieder geval regels:
[1] Zie bijlage 1. voor een overzicht van de individuele voorzieningen van de gemeenten in Midden IJssel/Oost-Veluwe.
Bij de bepaling van een individuele voorziening zijn er twee beslismomenten te onderscheiden.
Allereerst moet de lokale toegang bepalen óf er een noodzaak is voor het inzetten van een individuele voorziening. Hierbij gaat het om de vraag hóe dat te bepalen en het zichtbaar maken van de daarbij gemaakte afwegingen.
Ten tweede moet er, na de beslissing dát er een individuele voorziening moet worden ingezet, nog besloten worden wélke individuele voorziening het beste past bij de ondersteuningsvraag, en wélke zorgvormen (bouwstenen) moeten worden ingezet.
Deze notitie gaat over het eerste beslismoment.
Het tweede beslismoment wordt gefaciliteerd door middel van het productenboek dat hier nauw mee samenhangt en gelijktijdig wordt ontwikkeld op basis van de ingekochte zorgvormen bij diverse gecontracteerde aanbieders. Het productenboek wordt ingebouwd in het dashboard waardoor voor zowel de gehele regio als per gemeente inzichtelijk is welke hulpvormen door welke aanbieders worden aangeboden.
Het beoogde resultaat van deze notitie is:
Het ontwikkelen van bruikbare toegangscriteria voor lokale toegangsverleners bij het beslissen over het al dan niet inzetten van een individuele voorziening voor een jeugdige |
Visie en uitgangspunten in eerder vastgestelde nota’s
In de transitie en transformatie van de jeugdzorg is een aantal uitgangspunten eerder vastgesteld in regionale nota’s[1]: Deze zijn van belang bij het vaststellen van de toegangscriteria voor individuele voorzieningen en de toepassing ervan..
[1] Regionale kadernota Midden-IJssel/Oost-Veluwe en Uitvoeringsnota Midden-IJssel/Oost-Veluwe
Wat is eerder besloten ten aanzien van de toegang en toegangscriteria ?[1]
Uitgangspunten bij bepaling toegangscriteria voor individuele voorzieningen
De gemeenten van MIJ/OV zijn van mening dat er in de toegang methodisch gewerkt moet worden vanuit de visie van het oplossingsgerichte werken en dat álle toegangsmedewerkers (uniforme) instrumenten gebruiken bij het beslissen over hulp (bijvoorbeeld instrumenten voor risico-inschatting en veiligheid in het gezin; vaststellen van draagkracht in het gezin en het sociale netwerk). Deze werkwijze is essentieel in de transformatie van de jeugdzorg en vormt de basis bij het werken met de toegangscriteria voor individuele voorzieningen.
Gemeenten in MIJ/OV kiezen ervoor om niet in gedetailleerde protocollen voor elke cliëntvraag vast te leggen welk aanbod daar het beste bij past. Wél willen gemeenten dat de afweging en beslissing over het al dan niet inzetten van een individuele voorziening door de professionals die een verantwoordelijkheid hebben in de toegang, zoveel mogelijk op uniforme wijze tot stand komt.
Gemeenten zijn van mening dat er bij de toegang gekwalificeerde professionals[2] moeten werken en er voldoende expertise aanwezig moet zijn om samen met jeugdige en ouders, een goede inschatting te kunnen maken van de benodigde ondersteuning . Ze richten hun toegangspoort daarop in en laten het beslissen over hulp over aan de expertise van deze professionals. Waar nodig wordt extra expertise betrokken om een juiste beoordeling te kunnen maken (Bijvoorbeeld van een kinderarts, kinder- en jeugdpsychiater, revalidatiearts of verslavingsspecialist).
Wat gemeenten wél doen is het vaststellen van een aantal stappen en afwegingscriteria die in de toegang worden gevolgd wanneer beslist moet worden over het al dan niet inzetten van een individuele voorziening.
Op deze manier werken we toe naar een zoveel mogelijk uniforme handelswijze bij het toekennen van individuele voorzieningen, zowel op lokaal als regionaal niveau. Dit is van belang om het zorgverbruik van individuele voorzieningen in de regiogemeenten te kunnen benchmarken en een voorwaarde voor het creëren en behouden van draagvlak voor eventuele solidariteitsafspraken tussen gemeenten.
[1] Uitvoeringsnota Midden-IJssel/Oost-Veluwe
[2] Voor toelichting m.b.t.gekwalificeerde professionals zie bijlage 2
Deze werkwijze brengen we ook onder de aandacht bij de overige toegangverleners (zowel de artsen als ook de partners in het gedwongen kader die mogen verzoeken om de inzet van jeugdhulp).
Naast het vaststellen van een stappenplan met afwegingscriteria, overwegen gemeenten om lokaal en regionaal te werken met intervisie tussen de toegangverleners.
Op die manier worden werkwijzen gedeeld en ervaringen uitgewisseld en ontstaat een
gezamenlijke uitvoeringspraktijk die knelpunten kan signaleren en voorstellen kan doen voor verbetering.
Op basis van voorgaande visie en uitgangspunten en de gemeenschappelijke uitgangspunten in de verordeningen jeugd , komen we tot het volgende stappenplan en bijbehorende toegangscriteria voor individuele voorzieningen :
Stappenplan en toegangscriteria voor individuele voorzieningen
Noot 4. Gekwalificeerde professionals in de toegang
Professionals die beslissen over hulp zijn in staat om een ondersteuningsvraag, de geestelijke gezondheid en de veiligheid van de jeugdige of zijn ouders te beoordelen en professioneel advies te geven (jeugdwet MvT). Zij kunnen eenvoudige vragen direct beantwoorden. Bij complexere vragen of problemen schatten zij in welke deskundige de jeugdige of zijn ouders het beste kan helpen. Deze professional maakt de juiste afwegingen wanneer de veiligheid van het kind niet gegarandeerd kan worden, of waar een (strafrechtelijke) maatregel door een rechter voor het kind is uitgesproken. De kwaliteit wordt gewaarborgd door:
• de deskundigheidseisen, die de wetgever stelt;
• de kwaliteitsstandaarden van de beroepsuitoefening van de professional;
• de afwegingen van de professional zelf.
Daarnaast zijn hulpmiddelen (instrumenten) nodig om de besluitvorming te objectiveren.
Noot 5. Instrumenten voor risicotaxatie en waarborgen van de veiligheid van de kind en gezin
Bijlage Psychologische Interventies, overzicht Zorginstituut Nederland:
Dynamisch overzicht van psychologische interventies binnen de GGZ die wel voldoen aan de stand der wetenschap en praktijk (positieve lijst)
Algemeen (mogelijk bij meer stoornissen)
Specifiek (bij een bepaalde stoornis)
Dynamisch overzicht van psychologische interventies binnen de GGZ die niet voldoen aan de stand der wetenschap en praktijk (negatieve lijst)
INDIVIDUELE VOORZIENINGEN JEUGDWET
Binnen de Wmo en Jeugdwet gaan wij er van uit dat het gebruikelijk is dat ouders, partners, inwonende kinderen en huisgenoten in bepaalde mate de zorg voor een gezinslid of huisgenoot op zich nemen. Dit heet gebruikelijke ondersteuning. Dit betekent dat als het mogelijk is op een andere manier in de ondersteuningsvraag te voorzien (sociaal netwerk) geen individuele of maatwerkvoorziening wordt ingezet. Dit document dient als denkrichting voor wat over het algemeen normaal wordt gevonden om tenminste voor elkaar te betekenen. Het betreft een denkrichting, want wat voor de één de gewoonste zaak van de wereld is, is dat voor een ander niet omdat hij of zij bijvoorbeeld niet over bepaalde vaardigheden beschikt. Van dit denkkader kan beargumenteerd worden afgeweken. De gemaakte afspraken worden vastgelegd in het gezinondersteuningsplan.
Gebruikelijke hulp door partners, ouders en huisgenoten
Gebruikelijke hulp bestaat uit de activiteiten die partners, ouders van kinderen of huisgenoten normaal gesproken geacht worden voor elkaar te doen. Welke ondersteuning mensen elkaar moeten bieden, hangt af van hun sociale relatie. Hoe intiemer de relatie, des te meer ondersteuning ze elkaar horen te geven.
Het is van belang te weten welke activiteiten partners, ouders van kinderen en huisgenoten al geacht worden te doen vanuit andere verplichtingen zoals het uitvoeren van huishoudelijke taken. Dit weegt mee bij de mate waarin zij overbelast zijn of dreigen te raken en bij de vraag in hoeverre van hen verlangd kan worden om bijvoorbeeld ondersteuning te bieden aan hun partner, kind of huisgenoot.
Als een naaste activiteiten moet aanleren die onder gebruikelijke ondersteuning vallen, dan kan de naaste ondersteuning krijgen bij het aanleren ervan. Als de cliënt een partner heeft die de gebruikelijke ondersteuning kan leveren, wordt die geacht dat te doen zolang de cliënt het niet zelf kan. Dat neemt niet weg dat de cliënt in staat moet worden gesteld de activiteiten aan te leren.
Voor zover een partner, ouder, volwassen kind en/of elke andere volwassen huisgenoot geobjectiveerde beperkingen heeft en/of kennis/vaardigheden mist om gebruikelijke ondersteuning ten behoeve van de cliënt uit te voeren en deze vaardigheden niet kan aanleren wordt van hen geen bijdrage verwacht.
Voor zover de cliënt zich in de terminale levensfase bevindt, wordt geen bijdrage verwacht van een partner, ouder, kind en/of andere huisgenoot.
Gebruikelijke ondersteuning van ouders voor kinderen
Wat gebruikelijke ondersteuning van ouders voor hun kinderen is, hangt vooral af van de leeftijd van het kind. Bij een baby of klein kind is de gebruikelijke inzet van ouders veel groter dan bij een 15-jarige. Wat kan meespelen is dat bepaalde handelingen bij een gehandicapt kind veel langer kunnen duren dan bij een gezond kind.
Als kinderen van 12 jaar en ouder geen intieme persoonlijke verzorging van hun ouders wensen, valt deze ondersteuning niet onder de gebruikelijke ondersteuning. Over de invulling hiervan worden afspraken gemaakt in het ondersteuningsplan. De leeftijdsgrens van 12 jaar is gerelateerd aan de Wet Geneeskundige Behandelovereenkomst (WGBO): kinderen vanaf 12 jaar hebben eigen beslisbevoegdheid wat betreft de lichamelijke integriteit.
Het is gebruikelijk dat ouders tijdens schoolvakanties meer aandacht en tijd aan hun kinderen besteden. Voor ondersteuning die boven die gebruikelijke inzet gaat, en die niet binnen het sociale netwerk en hulp door vrijwilligers kan worden opgevangen, kan een individuele/ maatwerkvoorziening worden ingezet.
Het is niet ongebruikelijk dat ouders extra aandacht besteden aan hun kind, bijvoorbeeld door thuis oefeningen met het kind te doen of het te begeleiden naar zwemles.
Kinderoppas, naschoolse opvang en dergelijke is gebruikelijk. Ook het instrueren van een oppas of begeleider is in eerste instantie de taak van de ouder. Als dat niet mogelijk is, bestaat er zonodig tijdelijk aanspraak op coaching en begeleiding. Het is wel mogelijk om de bovengebruikelijke ondersteuning tijdens de opvang te indiceren als een kind door zijn beperkingen of zorgbehoefte geen gebruik kan maken van (reguliere) kinderopvang. Hiermee kan de extra ondersteuning tijdens de opvang worden bekostigd. De opvang zelf blijft echter de (financiële) verantwoordelijkheid van de ouders.
Voor de beoordeling van de omvang van gebruikelijke ondersteuning gelden zekere marges. Er zijn nu eenmaal ‘makkelijke’ en ‘moeilijke’ kinderen (tegenstribbelen is niet ongewoon). Een standaardkind bestaat niet. Ook bij gezonde kinderen kan de ondersteuning per dag in omvang verschillen. Ondersteuning uit wmo of jeugdhulp komt pas aan de orde in een chronische situatie waarin de gebruikelijke ondersteuning in vergelijking met gezonde kinderen van dezelfde leeftijd wordt overschreden. Ook weegt mee of de ondersteuning gemakkelijk uitgevoerd kan worden tijdens de dagelijkse ondersteuning voor het kind.
Bijgevoegd zijn richtlijnen over wat gebruikelijke ondersteuningis van ouders voor kinderen bij verschillende leeftijden is. Deze richtlijnen zijn achtergrondinformatie bij het opstellen van een gezins- of ondersteuningsplan.
Gebruikelijke ondersteuning niet kunnen leveren door verplichte werktijden partner
Voor zover de verplichte werktijden van de partner tot gevolg hebben dat deze bepaalde taken niet kan uitvoeren, vallen deze taken niet onder de gebruikelijke ondersteuning. Bijvoorbeeld als de partner ploegendienst moet draaien, of vanwege het werk langere tijd van huis is. Over de invulling van de niet-uitstelbare taken, zoals de benodigde dagelijkse ondersteuning, worden afspraken gemaakt in het ondersteuningsplan..
Overbelasting of beperkingen van degene die gebruikelijke ondersteuning levert
Bij overbelasting of dreigende overbelasting van de ondersteunende huisgenoot, partner of ouder kan Wmo-ondersteuning worden ingezet. Het gaat erom of de partner daadwerkelijk de gebruikelijke ondersteuning niet kan bieden. Die beoordeling moet integraal plaatsvinden, niet per afzonderlijke taak. De huishoudelijke taken die iemand moet doen spelen daarbij ook mee. Maar ook andere ondersteuning en handelingen die een mantelzorger op zich neemt[1].
Ook als degene die gebruikelijke ondersteuning zou moeten leveren dat niet kan doordat hij zelf beperkingen heeft zal geen beroep worden gedaan op deze ondersteuning.
De psychische belasting van ouders die een gehandicapt kind krijgen kan zo zwaar zijn dat zij toch zijn aangewezen op gemeentelijke ondersteuning, ook als de gebruikelijke ondersteuning niet wordt overschreden. Coaching en coping, een onderdeel van behandeling in het kader van de Zvw, kan in dergelijke situaties bijdragen tot herstel van de balans tussen draaglast en draagkracht. Naast behandeling vanuit de Zvw kan in dat geval evt. tijdelijk Wmo-ondersteuning worden ingezet (respijtzorg).
Wanneer voor de partner, ouder, volwassen kind en/of andere volwassen huisgenoot eigen mogelijkheden en/of voorliggende voorzieningen zijn om de (dreigende) overbelasting op te heffen dienen deze eigen mogelijkheden en/of voorliggende voorzieningen hiertoe te worden aangewend. Als er sprake is van (dreigende) overbelasting vanwege het zelf leveren van betaalde ondersteuning, dient men die overbelasting op te heffen door deze ondersteuning door (andere) hulpverleners uit te laten voeren/in te kopen.
Voor zover de (dreigende) overbelasting wordt veroorzaakt door maatschappelijke activiteiten buiten de gebruikelijke begeleiding, wel of niet in combinatie met een fulltime school- of werkweek, gaat het verlenen van gebruikelijke begeleiding voor op die maatschappelijke activiteiten.
De combinatie werk of school en mantelzorg. De afspraken in het gezins- of ondersteuningsplan moeten dienstbaar zijn aan het deelnemen aan werk of school. En ook mantelzorgers moeten ondanks de geboden ondersteuning aan werk of school kunnen deelnemen.
Richtlijn gebruikelijke ondersteuning van ouders aan kinderen
• hebben bij alle activiteiten zorg van een ouder nodig;
• ouderlijk toezicht is zeer nabij nodig;
• zijn in toenemende mate zelfstandig in bewegen en verplaatsen.
• hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;
• hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden
• kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan binnenshuis korte tijd op gehoorafstand (bijv. ouder kan was ophangen in andere kamer);
• hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;
• kunnen zelf zitten, en op gelijkvloerse plaatsen zelf staan en lopen;
• ontvangen zindelijkheidstraining van ouders/verzorgers;
• hebben gedeeltelijk hulp en volledig stimulans en toezicht nodig bij aan- en uitkleden, eten en wassen, in- en uit bed komen, dag- en nachtritme en dagindeling bepalen;
• hebben begeleiding nodig bij hun spel en vrijetijdsbesteding;
• zijn niet in staat zich zonder begeleiding in het verkeer te begeven.
• hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.
• kinderen vanaf 5 jaar hebben een reguliere dagbesteding op school, oplopend van 22 tot 25 uur/week;
• kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan op enige afstand (bijv. kind kan buitenspelen in directe omgeving van de woning als ouder thuis is);
• hebben toezicht nodig en nog maar weinig hulp bij hun persoonlijke verzorging;
• hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;
• zijn overdag zindelijk, en 's nachts merendeels ook; ontvangen zonodig zindelijkheidstraining van de ouders/verzorgers;
• hebben begeleiding van een volwassene nodig in het verkeer wanneer zij van en naar school, activiteiten ter vervanging van school of vrije tijdsbesteding gaan.
• hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.
• hebben geen voortdurend toezicht nodig van volwassenen;
• kunnen vanaf 12 jaar enkele uren alleen gelaten worden;
• kunnen vanaf 16 jaar dag en nacht alleen gelaten worden;
• kunnen vanaf 18 jaar zelfstandig wonen;
• hebben bij hun persoonlijke verzorging geen hulp en maar weinig toezicht nodig;
• hebben tot 18 jaar een reguliere dagbesteding op school/opleiding;
• hebben begeleiding en stimulans nodig bij ontplooiing en ontwikkeling (bv. huiswerk of het zelfstandig gaan wonen).
• hebben tot 17 jaar een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.