Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Zutphen

Nadere regels jeugdhulp 2015

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieZutphen
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingNadere regels jeugdhulp 2015
CiteertitelNadere regels Verordening jeugdhulp 2015
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp
Externe bijlagenStappenplan en toegangscriteria voor individuele voorzieningen Individuele voorzieningen gemeenten MIJ/OV

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Verordening jeugdhulp gemeente Zutphen 2015
  2. Lokaal Beleidsplan Jeugdhulp Lochem-Zutphen 2015
  3. Uitvoeringsplan Toegang Sociaal Domein Zutphen

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-2015Nieuwe regeling

16-12-2014

GVOP, 24-12-2014

Onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

Nadere regels jeugdhulp 2015

Burgemeester en wethouders van Zutphen,

 

overwegende dat het gewenst is dat de gemeente beleidsregels vaststelt ter uitvoering van de Verordening jeugdhulp Zutphen 2015;

 

gelet op de Jeugdwet, de Verordening jeugdhulp gemeente Zutphen 2015, het Lokaal Beleidsplan Jeugdhulp Lochem-Zutphen 2015 en het Uitvoeringsplan Toegang Sociaal Domein Zutphen;

  

 

BESLUITEN:

 

vast te stellen de Nadere regels jeugdhulp 2015.

1. Algemeen
Artikel 1.1 Algemene inleiding

De Verordening jeugdhulp gemeente Zutphen 2015 (hierna te noemen: Verordening) geeft uitvoering aan de Jeugdwet. Deze wet maakt onderdeel uit van de bestuurlijke en financiële decentralisatie naar gemeenten van de jeugdzorg, de jeugd-ggz, de zorg voor verstandelijk beperkte jeugdigen en de begeleiding en persoonlijke verzorging van jeugdigen. Daarnaast maakt deze wet een verandering mogelijk van een stelsel welke is gebaseerd op een wettelijk recht op zorg (aanspraak), naar een stelsel op basis van een voorzieningenplicht voor gemeenten (voorziening). Dit vindt plaats op een wijze zoals eerder is gebeurd met de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo).

Het wettelijke recht op jeugdzorg en individuele aanspraken op jeugdzorg zijn hiermee vervangen door een voorzieningenplicht waarvan de aard en omvang in beginsel door de gemeente worden bepaald (maatwerk). Het doel van het jeugdzorgstelsel blijft echter onverminderd overeind: jeugdigen en ouders krijgen waar nodig tijdig bij hun situatie passende hulp, en daarbij wordt zoveel mogelijk de eigen kracht en het zorgend en probleemoplossend vermogen van het gezin versterkt.

 

De Jeugdwet schrijft voor dat de gemeenteraad per verordening in ieder geval regels opstelt:

  • ·

    over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige (jeugdhulp)voorzieningen;

  • ·

    met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning, de wijze van beoordeling van en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening;

  • ·

    over de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen;

  • ·

    over de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld;

  • ·

    voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of persoonsgebonden budget, alsmede van misbruik of oneigenlijke gebruik van de wet;

  • ·

    over de wijze waarop ingezetenen worden betrokken bij de uitvoering van de wet, en

  • ·

    ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit van jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, waar het college ten aanzien daarvan de uitvoering van de wet door derden laat verrichten. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden.

 

Het Lokaal Beleidsplan Jeugdhulp Lochem-Zutphen 2015-2016 geeft richting aan de invulling van de wettelijke verantwoordelijkheid voor de zorg voor jeugd vanaf 1 januari 2015. De Verordening jeugdhulp gemeente Zutphen 2015 is eveneens, op grond van de Jeugdwet, vastgesteld door de gemeenteraad. Deze verordening verwijst naar nadere regels over de toegang tot jeugdhulp en Persoonsgebonden budget. Het beleidsplan, de verordening en de nadere regels zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden.

Artikel 1.2 Definities en begrippen

Alle definities die in deze nadere regels worden gebruikt, hebben dezelfde betekenis als in de wet, de verordening en het besluit.

Artikel 2. Vormen van en toegang tot hulp

Toegang jeugdhulp

Toeleiding naar jeugdhulp vindt op verschillende manieren plaats. Toegang tot jeugdhulp is mogelijk via de gemeentelijke toegang, de huisarts, jeugdarts of medisch specialist en via een gecertificeerde instelling, kinderrechter, openbaar ministerie en de directeur of selectiefunctionaris van de justitiële inrichting.

 

Toegang jeugdhulp via de gemeente

Voor de gemeentelijke toegang heeft de gemeente Zutphen gekozen voor een gebiedsgerichte werkwijze voor het gehele sociale domein. Burgers kunnen op verschillende plekken dicht bij huis met hun vragen terecht (bijvoorbeeld bij ondersteuningsteams op de scholen, huisartsen, CJG, gebiedsgericht sociaal team, Plein) en kunnen daar ook geholpen worden of worden verwezen naar de juiste plek.

De toegang kent 3 hoofdpijlers:

  • -

    Het Plein: voor WMO voorzieningen en werk/inkomen en participatie

  • -

    Het CJG: voor jeugdhulp / opvoed- en opgroeivragen

  • -

    De gebiedsgerichte sociale teams (GST): voor generalistisch sociaal werk, versterken van eigen kracht en netwerk, schakel tussen algemene en maatwerkoplossingen.

Deze organisaties werken samen volgens het principe van één gezin, één plan, één regisseur. De professionals in het veld werken volgens een gezamenlijke werkwijze, waarbij wordt gewerkt met het maken van een gezinsplan en het consulteren van elkaar als er sprake is van meervoudige problematiek. Het gezin zelf heeft de regie over het plan. Casusregisseur is degene waar de vraag binnenkomt of de organisatie waar de problematiek het meest thuishoort.

 

De gemeentelijke toegangsverlening waar het gaat om individuele voorzieningen Jeugdhulp, is belegd bij het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG). Onderdeel van het CJG is een team van specialisten op het gebied van jeugd op de terreinen GGZ, LVB en jeugdzorg.

3. Procedure jeugdhulp
Artikel 3.1 Melding hulpvraag
  • 3.1.1.

    Jeugdigen en ouders kunnen zich met hun hulpvraag rechtstreeks melden bij het Centrum voor Jeugd en Gezin Zutphen. Een vraag wordt integraal benaderd. Dat betekent dat bij de melding van de hulpvraag er ook doorgevraagd wordt naar hoe het gaat op andere domeinen, werk, scholing en inkomen, huisvesting, gezondheid van alle gezinsleden.

  • 3.1.2

    Het college bevestigt de ontvangst van een melding schriftelijk of per e-mail.

  • 3.1.3

    In spoedeisende gevallen treft het college zo spoedig mogelijk een passende tijdelijke maatregel of vraagt het college een machtiging gesloten jeugdhulp als bedoeld in hoofdstuk 6 van de wet.

  • 3.1.4

    Jeugdigen en ouders kunnen zich met hun vraag ook rechtstreeks wenden tot een algemene - vrij toegankelijke - voorziening.

Artikel 3.2 Vooronderzoek
  • 3.2.1

    Het college bepaalt de te hanteren woonplaats, met dien verstande dat bij de start van jeugdhulp of een maatregel altijd een bepaling wordt gedaan van het woonplaatsbeginsel volgens de landelijke richtlijnen.

  • 3.2.2

    Het college verzamelt alle voor het gesprek, bedoeld in artikel 3.3, van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de jeugdige en zijn situatie en maakt vervolgens zo spoedig mogelijk met hem een afspraak voor een gesprek.

  • 3.2.3

    Voor het gesprek verschaffen de jeugdige of zijn ouders aan het college alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college voor het onderzoek nodig zijn en waarover zij redelijkerwijs de beschikking kunnen krijgen. De jeugdige of zijn ouders verstrekken in ieder geval een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage.

  • 3.2.4

    Het college kan in overleg met de jeugdige of zijn ouders afzien van een vooronderzoek als bedoeld in lid 2 en 3.

Artikel 3.3 Gesprek
  • 3.3.1

    Het college onderzoekt in een gesprek tussen deskundigen en de jeugdigeof zijn ouders, zo spoedig mogelijk en voor zover nodig:

    • a.

      de behoeften, persoonskenmerken, voorkeuren, veiligheid, ontwikkeling engezinssituatie van de jeugdige en het probleem of de hulpvraag;

    • b.

      het gewenste resultaat van het verzoek om jeugdhulp;

    • c.

      het vermogen van de jeugdige of zijn ouders om zelf of met ondersteuning van de naaste omgeving/ sociaal netwerk een oplossing voor de hulpvraag te vinden;

    • d.

      de mogelijkheden om gebruik te maken van een andere voorziening;

    • e.

      de mogelijkheden om jeugdhulp te verlenen met gebruikmaking van een overige voorziening;

    • f.

      de mogelijkheden om een individuele voorziening te verstrekken;

    • g.

      de wijze waarop een mogelijk toe te kennen individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, of werk en inkomen;

    • h.

      hoe rekening zal worden gehouden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige en zijn ouders, en

    • i.

      de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een pgb, waarbij de jeugdige of zijn ouders in begrijpelijke bewoordingen worden ingelicht over de gevolgen van die keuze.

  • 3.3.2

    In de gevallen bedoeld in artikel 8.2.1 van de wet informeert het college de ouders dat een ouderbijdrage is verschuldigd en hoe deze bijdrage wordt geïnd.

  • 3.3.3

    Het college informeert de jeugdige of zijn ouders over de gang van zaken bij het gesprek, hun rechten en plichten en de vervolgprocedure en vraagt hen toestemming om hun persoonsgegevens te verwerken.

  • 3.3.4

    Het college kan in overleg met de jeugdige of zijn ouders afzien van een gesprek.

Artikel 3.4 Verslag
  • 3.4.1

    Het college zorgt voor schriftelijke verslaglegging van het vooronderzoek en het gesprek. Het gesprek kan worden gebruikt voor het opstellen van een plan. Dit plan kan dienen als verslag. Binnen 15 werkdagen na het gesprek verstrekt het college aan de jeugdige of zijn ouders een verslag van het gesprek, tenzij zij hebben meegedeeld dit niet te wensen.

  • 3.4.2

    Opmerkingen of latere aanvullingen van de jeugdige of zijn ouders worden aan het verslag toegevoegd.

Artikel 3.5 Opstellen van het plan
  • 3.5.1

    Het college stelt samen met de jeugdige en/of zijn ouders een plan op.

  • 3.5.2

    Het plan wordt opgesteld vanuit het kader: één gezin, één plan zoals benoemd in het Lokaal beleidsplan Jeugd Zutphen-Lochem 2015-2016. Het plan vermeld de in te zetten zorg en ondersteuning met gebruikmaking van eigen kracht en netwerk. Hierin zal ook beschreven zijn van welke vrij toegankelijke voorzieningen de jeugdige en/of de ouders gebruik gaan maken en/of voor welke individuele jeugdhulp oplossingen (voorzieningen) de jeugdige en/of de ouders een aanvraag indienen bij het college.

Artikel 3.6 Aanvraag
  • 3.6.1

    Jeugdigen en ouders kunnen een aanvraag om een individuele voorziening schriftelijk indienen bij het college door middel van een door het college beschikbaar gesteld format.

  • 3.6.2

    Het college kan een ondertekend verslag van het gesprek en/ of het plan aanmerken als aanvraag als de jeugdige of zijn ouders dat op het verslag of het plan hebben aangegeven.

  • 3.6.3

    Uit de aanvraag blijkt welke ondersteuning wordt aangevraagd door de jeugdige en/of zijn ouders en welk doel deze ondersteuning dient.

Artikel 3.7 Criteria voor een individuele voorziening
  • 3.7.1

    Het college neemt het verslag en het gezinsplan, als uitgangspunt voor de beoordeling van een aanvraag om een individuele voorziening.

  • 3.7.2

    Een cliënt komt in aanmerking voor een individuele voorziening indien:

    • a.

      de jeugdige op eigen kracht, of met zijn ouders of andere personen uit zijn naaste omgeving, geen oplossing voor zijn hulpvraag kan vinden; en

    • b.

      er geen oplossing gevonden kan worden voor zijn hulpvraag door, al dan niet gedeeltelijk, gebruik te maken van een overige voorziening;

    • c.

      of geen oplossing gevonden kan worden voor zijn hulpvraag door, al dan niet gedeeltelijk, gebruik te maken van andere voorzieningen.

    Bij het beoordelen hiervan hanteert het college de regionale toegangscriteria voor individuele voorzieningen jeugdhulp, zoals beschreven i n de bijlage ‘toegangscriteria’.

  • 3.7.3

    Wanneer het plan vraagt om een individuele voorziening dan is de coördinator van het Centrum Jeugd en Gezin (CJG coördinator) op grond van een ondermandaat bevoegd beschikkingen af te geven die toegang verlenen tot de individuele voorziening jeugdhulp. Naast de CJG-coördinator, is er een jeugdarts en een gedragswetenschapper beschikbaar voor consultatie- en advies.

  • 3.7.4

    Het college kent eveneens een individuele voorziening toe voor zover met betrekking tot de jeugdige een verwijzing is afgegeven via de huisarts, medisch specialist, jeugdarts en rechter of gecertificeerde instelling.

  • 3.7.5

    Het college kent geen individuele voorziening toe voor psychologische interventies binnen de GGZ die niet voldoen aan de stand der wetenschap en praktijk, zoals opgesteld door het zorginstituut Nederland, conform de bijlage ‘psychologische interventies”.

Artikel 3.8 Advisering

Voordat het college een individuele voorziening verleend, kan het college advies inwinnen van een door het college aan te wijzen adviseur.

4. Persoonsgebonden budget

 

Artikel 4.1 Regels voor Persoonsgebonden budget

Bij toewijzing van een individuele oplossing voor jeugdhulp is er een keuze om de voorziening in natura te ontvangen, of om zelf formele of informele hulp in te zetten en dit te bekostigen vanuit een Persoonsgebonden budget .

 

Naast de in de Jeugdwet en verordening Jeugdhulp genoemde regels, stelt de gemeente de in artikel 4.2, 4.3 en 4.4 genoemde voorwaarden.

Artikel 4.2 Voorwaarden en verplichtingen persoonsgebonden budget
  • 4.2.1

    De ouder en jeugdige kunnen in aanmerking komen voor een persoonsgebonden budget indien:

    • a.

      deze in het plan motiveren dat het door de gemeente gecontracteerde aanbod niet passend is in hun specifieke situatie;

    • b.

      deze in het plan, voldoende motiveren waarom de ouders en jeugdigen de jeugdhulpvoorziening als persoonsgebonden budget wensen te krijgen;

    • c.

      is gewaarborgd dat de jeugdhulpverlening voldoet aan de kwaliteitseisen van de wet en in redelijkheid geschikt is voor het doel waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt;

  • 4.2.2

    De inzet van informele hulp kan waar nodig gecombineerd worden met formele hulp, om de informele hulpverlener te ondersteunen en specifieke vaardigheden die de opvoedsituatie vraagt, aan te leren.

  • 4.2.3

    Voor de inzet van jeugdhulp wordt geen eigen bijdrage berekend.

  • 4.2.4

    Aan het persoonsgebonden budget zijn de volgende verplichtingen verbonden:

    • a.

      de ouders en/of jeugdige stellen - naast een inhoudelijk plan- een budgetplan op;

    • b.

      het college toetst inhoudelijk de contracten die de persoonsgebonden budgethouder afsluit aan het persoonlijk plan;

    • c.

      de jeugdige en/of zijn ouders aan wie een persoonsgebonden budget is verleend komt met de  aanbieder in een schriftelijke overeenkomst overeen, waar ten minste afspraken in zijn opgenomen over de kwaliteit en het resultaat van de jeugdhulpvoorziening en de wijze van declareren;

    • d.

      de door de Sociale Verzekeringsbank (hierna te noemen: SVB) opgestelde richtlijnen zijn voor de budgethouder leidend bij het opstellen van deze overeenkomst;

    • e.

      het persoonsgebonden budget kan niet worden besteed aan een voorziening die voor de jeugdige en zijn ouders als algemeen gebruikelijk wordt geacht;

    • f.

      de hulp die met het persoonsgebonden budget betaald wordt, komt volledig ten diensten aan de doelen die in de beschikking en het onderliggende plan zijn beschreven;

    • g.

      uit het persoonsgebonden budget worden geen administratieve bemiddelingsbureaus, tussenpersonen of belangenbehartigers betaald;

    • h.

      het persoonsgebonden budget kan niet gebruikt worden voor: administratie en crisishulp, JeugdzorgPlus, Jeugdbescherming, jeugdreclassering, voortgezette diagnostiek en pleegzorg;

    • i.

      het persoonsgebonden budget moet binnen zes maanden na toekenning zijn aangewend voor de bekostiging van het resultaat waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 4.2.5

    Op basis van periodiek gesprek aan de hand van de in het plan vastgestelde doelen wordt de inzet van zorg geëvalueerd.

     

    De kwaliteit dient naar het oordeel van het college gewaarborgd te zijn. Voor de jeugdhulp die ingekocht wordt met het persoonsgebonden budget gelden dezelfde wettelijke kwaliteitseisen als voor voorzieningen in natura. Jeugdhulp dient volgens de Jeugdwet uitgevoerd te worden door geregistreerde professionals, tenzij aannemelijk kan worden gemaakt dat dat niet nodig is.

  • 4.2.6

    De volgende kwaliteitseisen gelden voor alle professionele jeugdhulpaanbieders:

    • a.

      de norm van verantwoorde hulp, inclusief de verplichting om geregistreerde professionals in te zetten;

    • b.

      gebruik van een plan van aanpak als onderdeel van verantwoorde hulp;

    • c.

      systematische kwaliteitsbewaking door de jeugdhulpaanbieder;

    • d.

      verklaring omtrent het gedrag (VOG);

    • e.

      de verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling;

    • f.

      de meldplicht calamiteiten en geweld;

    • g.

      verplichting om de vertrouwenspersoon in de gelegenheid te stellen zijn taak uit te oefenen.

     

    De SVB toetst de contracten vanuit arbeidsrechtelijk oogpunt op onder meer het overeenkomen van een redelijk uurloon, het doorbetalen van loon bij ziekte en het hanteren van een redelijke opzegtermijn.

  • 4.2.7

    Na de beschikking informeert het college de SVB over het in te zetten persoonsgebonden budget en voorziet het college in de betaling aan de SVB.

  • 4.2.8

    De persoonsgebonden budgethouder dient de facturen voor de zorg en ondersteuning die hij/zij heeft ingekocht in bij de SVB en fiatteert deze. De ingediende facturen worden door de SVB getoetst aan de afgesloten zorgcontracten. De SVB betaalt deze vanuit het persoonsgebonden budget uit aan de zorgverlener.

Artikel 4.3 Afwegingskader informele hulp
  • 4.3.1

    Bij de beoordeling van de mogelijkheid tot betaling van een mantelzorger of informele hulpverlener voor zijn taken zal het volgende tijdens de onderzoeksfase worden meegewogen:

    • a.

      De cliënt moet zijn keus om een informele hulp met het pgb in te schakelen motiveren;

    • b.

      De informele hulp mag daarbij op geen enkele wijze druk op de cliënt hebben uitgeoefend bij zijn besluitvorming om over te gaan tot uitbetaling;

    • c.

      De wens en de behoefte van de cliënt om invloed uit te oefenen op de invulling en het tijdstip van de geboden informele hulp wordt meegewogen. Wie betaalt bepaalt.

    • d.

      Is de informele hulp in staat om de gevraagde hulp te bieden (mag niet te zwaar zijn)?

    • e.

      De totale belasting van de mantelzorger dat wil zeggen de combinatie van gebruikelijke hulp, mantelzorg en werk.

    • f.

      Is de kwaliteit van de geboden hulp voldoende geborgd?

    • g.

       De kosten die iemand moet maken om mantelzorg te verlenen en de mogelijkheid om dit zelf te kunnen bekostigen.

    • h.

      Betaling van vrienden, kennissen, collega’s en buren is afhankelijk van de sociale relatie die de cliënt met deze mensen heeft en de mogelijkheid van de cliënt om zelf iets terug te doen voor de mantelzorger.

    • i.

      Het type hulp, de frequentie van de geboden hulp, de duur van de hulp (tijdelijk of langere periode) en de mate van verplichting (kan degene die de hulp levert een keer overslaan als hij/zij ziek is of op vakantie wil, of is dit niet mogelijk?) spelen een rol bij het al dan niet overgaan tot betaling.

    • j.

      De mogelijkheid om zorg uit handen te kunnen geven. Is er passende natura zorg beschikbaar? Heeft de cliënt zich hier eerst op georiënteerd?

  • 4.3.2

    Na zorgvuldig onderzoek bepaalt het college of mantelzorg wel of niet voor betaling in aanmerking komt.

    a. Mantelzorg die structureel wordt geboden, te typeren is als zwaar, een hoge mate van verplichting kent en van behoorlijke omvang is, zal eerder voor vergoeding in aanmerking komen dan incidenteel geboden hulp.

    b. Gebruikelijke hulp komt niet voor vergoeding in aanmerking. In de bijlage ‘gebruikelijke hulp’, wordt beschreven wat het college onder gebruikelijke hulp verstaat.

     

  • 4.3.3

    De informele hulpverlener die op een ander adres woont dan de jeugdige, dient een verklaring omtrent het gedrag (VOG) te kunnen overleggen welke niet langer dan 3 maanden geleden is afgegeven;

Artikel 4.4 Vaststellen hoogte persoonsgebonden budget
  • 4.4.1

    Het tarief voor een persoonsgebonden budget:

    • a.

      is gebaseerd op een door de jeugdige of zijn ouders opgesteld plan over hoe zij het persoonsgebonden budget gaan besteden;

    • b.

      is toereikend om effectieve en kwalitatief goede jeugdhulp in te kopen; en

    • c.

      voldoet aan de kwaliteit met betrekking tot het doel waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt;

    • d.

      bedraagt ten hoogste de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate individuele voorziening in natura, zoals deze is weergegeven in de bijlage ‘PGB tarieven 2015 individuele voorzieningen jeugdwet’;

    • e.

      de vergoeding voor informele hulp is voor jongeren tot 23 jaar gebaseerd op het wettelijk gestelde en door SVB gehanteerde minimumloon;

    • f.

      de vergoeding voor informele hulp komt voor informele hulpverleners van 23 jaar en ouder overeen met vergoeding van goedkoopst adequate voorziening in natura rekening houdend met overheadkosten met een maximum tarief van 20,- per uur;

    • g.

      zijn voor de logeeropvang gemaximeerd en worden berekend per etmaal of dagdeel.

  • 4.4.3

    Als de indicatie in 2015 nog doorloopt, wordt het Persoonsgebonden budget - op basis van het overgangsrecht – behouden tot het moment dat deze afloopt, maar uiterlijk tot en met 31 december 2015. De hoogte van het Persoonsgebonden budget blijft tijdens deze periode ongewijzigd tenzij de situatie wijzigt of wanneer de cliënt zelf aangeeft dat deze naar beneden kan worden bijgesteld.

  • 4.4.3

    Wanneer sprake is van een vaste inzet van uren per maand mag met de hulpverlener een maandloon afgesproken.

  • 4.4.4

    Op basis van verantwoording en/of in contact met de budgethouder, kan gekozen worden voor aanpassing van het budget. 


  • 4.4.5

    Een declaratie van een aanbieder bevat:

    • a.

      een overzicht van de dagen waarop is gewerkt, het uurtarief, het aantal te betalen uren, dagdelen of etmalen het Burgerservicenummer en de naam van de aanbieder, en wordt door de aanbieder ondertekend;

    • b.

      het nummer waarmee die aanbieder staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel, een overzicht van de dagen waarop is gewerkt, en de naam van degene die de hulp heeft geleverd, het tarief, het aantal te betalen uren, dagdelen of etmalen, en de naam en het adres van de aanbieder, en wordt namens de aanbieder ondertekend;

    • c.

      de jeugdige en zijn ouders stellen, op verzoek van het college of de Sociale verzekeringsbank, de in onderdeel a en b bedoelde schriftelijke overeenkomst en declaraties tot vijf jaar na de datum van de verlening van het persoonsgebonden budget ter beschikking van het college of de Sociale verzekeringsbank.

Artikel 5. Inherente afwijkingsbevoegdheid

Het college is bevoegd in bijzondere gevallen af te wijken van het bepaalde in deze nadere regels.

Artikel 6. Inwerkingtreding en citeertitel
  • 5.1.1

    Deze nadere regels op de Verordening treden in werking op 1 januari 2015.

  • 5.1.2

    Deze nadere regels op de Verordening worden aangehaald als: “Nadere Regels Verordening jeugdhulp 2015”.

Aldus besloten in de vergadering van,

De burgemeester, de secretaris,

Toelichting  

Toelichting op artikel 3.2

Op basis van het woonplaatsbeginsel wordt bepaald onder wiens verantwoordelijkheid het kind welke jeugdhulp nodig heeft valt, in deze context bedoelen we: onder welke gemeente. De verantwoordelijke gemeente is de gemeente waar de ouder met gezag woont. Als een kind hulp nodig heeft, moet daarom gekeken worden waar het gezag ligt. Daarna wordt vastgesteld wat het adres is. Zo wordt duidelijk welke gemeente verantwoordelijk is voor de desbetreffende inzet van jeugdhulp. Meestal is dat direct duidelijk, maar soms ligt het ingewikkelder. Daarvoor is landelijk een stappenplan en factsheet ontwikkeld.

 

Voor het onderzoek (naar aanleiding van de melding) worden relevante bekende gegevens in kaart gebracht, zodat cliënten niet worden belast met vragen over zaken die bij de gemeente al bekend zijn. Ook is een goede afstemming mogelijk met eventuele andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen.

 

De regels met betrekking tot de privacy van betrokkenen en gegevensuitwisseling die gelden op grond van de Jeugdwet en de Wet bescherming persoonsgegevens zijn hierop van overeenkomstige toepassing. Indien gegevens nodig zijn waartoe het college geen toegang heeft in verband met de privacyregels, kan het college de jeugdige of zijn ouders vragen om toestemming om deze op te vragen of in te zien. Het vooronderzoek kan afhankelijk van de inhoud van de melding meer of minder uitgebreid zijn en omvat ook de uitnodiging voor het gesprek.

 

In het kader van de rechtmatigheid wordt in ieder geval de identiteit van de jeugdige of ouders vastgesteld aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht. Tevens kan worden beoordeeld of sprake is van een voorliggende voorziening en of het college op grond van artikel 1.2 van de wet al dan niet is gehouden om een voorziening op basis van deze wet te treffen.

 

Als de gemeente al een dossier heeft van de jeugdige of zijn ouders, en de jeugdige of zijn ouders geven toestemming om dit dossier te gebruiken, dan kan een vooronderzoek achterwege blijven. Een gesprek over de acute hulpvraag is dan in de regel nog wel nodig. Indien de hulpvraag ook al bekend is, en het bijvoorbeeld over een vervolgvraag gaat, dan kan in overleg met de jeugdige of zijn ouders ook van het gesprek worden afgezien.

 

Toelichting op artikel 3.3

Voor een zorgvuldig te nemen besluit is het van belang dat alle feiten en omstandigheden van de specifieke hulpvraag worden onderzocht. Daarbij is het van belang dat het onderzoek in samenspraak met de jeugdige en zijn ouders wordt verricht. Voor een zorgvuldig onderzoek is veelal persoonlijk contact nodig om een totaalbeeld van de jeugdige en zijn ouders te krijgen. Het ligt daarom ook voor de hand dat tijdens een gesprek met de jeugdige en zijn ouders het een en ander wordt besproken. Of dit gesprek op een gemeentelocatie (wijkteam) plaatsvindt, op school, bij de jeugdige of zijn ouders thuis, of bij een andere deskundige zal afhankelijk van de concrete situatie worden besloten. Indien nodig voor het onderzoek, kan ook sprake zijn van meerdere (opeenvolgende) gesprekken.

 

 

In de onderdelen a tot en met i zijn de onderwerpen van het gesprek weergegeven. Het betreft uiteraard altijd maatwerk. Indien de jeugdige al bij de gemeente bekend is, zal een aantal gespreksonderwerpen niet meer uitgediept hoeven te worden en zal bijvoorbeeld alleen kunnen worden gevraagd of er nog nieuwe ontwikkelingen zijn. Komen een jeugdige of zijn ouders voor het eerst bij de gemeente, dan zal het gesprek dienen om een totaalbeeld van de jeugdige en zijn situatie te krijgen. In onderdeel c wordt de eigen kracht van jeugdigen en ouders voorop gesteld overeenkomstig het in de considerans van de wet [en de verordening] vermelde uitgangspunt dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf ligt. Een te verstrekken voorziening kan ook juist nodig zijn om de mate van probleemoplossend vermogen van de jeugdige en zijn ouders en die van de naaste omgeving te versterken.

 

Ten aanzien van de afstemmingsplicht in onderdeel g valt te denken aan een voorziening die een jeugdige ontvangt op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning, Zorgverzekeringswet, de Wet passend onderwijs, de Participatiewet of de Wet langdurige zorg.

 

Het tweede lid dient ertoe ouders te informeren. Het college neemt niet de hoogte van de bijdrage in de kosten in de beschikking op. Dat loopt via het CAK. In artikel 8.2.3 van de wet is bepaald dat de ouderbijdrage door het CAK  wordt vastgesteld en ten behoeve van de gemeente wordt geïnd. De ouderbijdrage geldt op grond van art. 8.2.1 van de wet alleen in situaties van jeugdhulp buiten de thuissituatie.  

 

Toelichting op artikel 3.4

Het verslag is in het belang van een zorgvuldige dossiervorming en een zorgvuldige procedure. Dat moet in beginsel schriftelijk. Een goede weergave maakt het voor de gemeente inzichtelijk om een juiste beslissing te nemen te nemen op een aanvraag en draagt bij aan een inzichtelijke communicatie met de cliënt. Uiteraard zal de mate van onderzoeksverslaglegging kunnen variëren met de uitkomsten van het onderzoek. Zo zal de weergave van het onderzoek bijvoorbeeld heel beperkt kunnen zijn als de cliënt van mening is goed geholpen te zijn en de uitkomst is dat geen aanvraag van een individuele voorziening noodzakelijk is. Bij meer complexe onderzoeken zal uiteraard een uitgebreidere weergave noodzakelijk zijn. De uitkomsten van het onderzoek kunnen  ook direct worden verwerkt in  het met de cliënt overeengekomen gezinsplan waarin de gemaakte afspraken en de verplichtingen die daaruit voortvloeien, zijn vastgelegd. Het is in dat geval passend dat het college en de cliënt dit plan ondertekenen. Het gezinsplan kan dan dienen als verslag.

 

Het later toevoegen van opmerkingen of het aanbrengen van wijzigingen of het herstellen van feitelijke onjuistheden is vormvrij.

 

Toelichting op artikel 3.5

Het gezinsplan wordt samen met de jeugdige en/of de ouders en mogelijk andere betrokkenen opgesteld. In de praktijk kan dit betekenen dat het gespreksverslag , vastgesteld wordt als het gezinsplan.

Het gezinsplan gaat uit van de werkwijze één huishouden, één plan.

In het plan staan de afspraken beschreven over wat de jeugdige en/ of zijn ouders zelf zullen oppakken. Daarnaast wordt beschreven welke vrij toegankelijke jeugdhulpvoorzieningen en welke individuele maatwerkvoorzieningen nodig zijn en de verwachte tijdsduur van de inzet. Het gezinsplan legt daarbij verbinding met ondersteuning uit andere voorzieningen bijvoorbeeld onderwijs, participatie en volwassenenzorg.

Het gezinsplan is geen statisch document. Er kunnen afspraken aan toegevoegd worden, wanneer dat naar inzicht van de jeugdige en/of de ouders of het college van belang is. Bovendien kan het zijn dat als er meerdere vragen/problemen in een gezin zijn, deze gefaseerd worden opgepakt.

 

 

Toelichting op artikel 3.6

Een aanvraag is nodig om een verleningsbeschikking voor een individuele voorziening te verkrijgen. De Algemene wet bestuursrecht (Awb) geeft regels omtrent de aanvraag. De Verordening wijkt daarvan niet af. Op grond van artikel 4:1 van de Awb wordt een aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk ingediend bij het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen (hier het college), tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.

Ter voorkoming van onnodige administratieve lasten is in het tweede lid van artikel 3.6 de mogelijkheid opgenomen om een door de jeugdige of zijn ouders ondertekend verslag of plan als aanvraag aan te merken.

 

Beslistermijnen Awb

In de Verordening is geen termijn opgenomen om te beslissen op een aanvraag. De regeling in de Awb geldt onverkort. In artikel 4:13 van de Awb is bepaald dat een beschikking dient te worden gegeven binnen een redelijke termijn van acht weken na ontvangst van de aanvraag. Indien een beschikking niet binnen acht weken kan worden gegeven, dient het bestuursorgaan dit binnen deze termijn aan de aanvrager mede te delen en daarbij een redelijk termijn te noemen waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien (artikel 4:14, derde lid, van de Awb).

Deze termijnen zijn maximumtermijnen. Indien nodig kan na een melding binnen enkele dagen een individuele voorziening worden verstrekt, in complexe situaties zal in de regel in het belang van een zorgvuldig onderzoek een langere termijn nodig zijn. Bijvoorbeeld, indien een langer durend diagnosetraject benodigd is, kan dit ook tot een wat langere afhandelingsduur van de aanvraag leiden.

 

Toelichting op artikel 3.7

In dit artikel wordt duidelijk gemaakt welke afwegingsfactoren het college hanteert bij toekenning van individuele maatwerkvoorzieningen. Hierbij is het voor het college van belang om goed te beoordelen: de mate van ‘eigen kracht’ en het al of niet gedeeltelijk gebruik kunnen maken van overige of andere voorzieningen.

In geval dat een verwijzing is afgegeven via de rechter of gecertificeerde instelling, dient het college de individuele voorziening schriftelijk toe te kennen.

Bij 3.7.5 wordt verwezen naar het overzicht van het Zorginstituut Nederland, waarin wordt aangegeven welke psychologische interventies binnen de ggz wel en niet voldoen aan de stand der wetenschap en praktijk. Dit is een dynamische lijst, die meegaat met de ontwikkelingen in de wetenschap en praktijk. Deze lijst werd in 2014 gehanteerd als basis voor vergoeding van ggz uit de basiszorgverzekering. Het gaat dus om voortzetting van het huidige landelijke beleid op dit terrein.

 

Toelichting op artikel 3.8

Het college kan extern advies inwinnen indien dat voor de beoordeling van een aanvraag of het opstellen van het gezinsplan nodig is; als dat de enige mogelijkheid is om een zorgvuldig onderzoek naar de aanvraag te doen, is het zelfs in zekere zin verplicht. Het is bij de adviesvraag van belang dat hierbij een heldere vraag of afgebakende opdracht wordt versterkt, zodat duidelijk is voor de cliënt en de adviseur welk aanvullend onderzoek nog nodig is.

 

Bijlage toegangscriteria  

Inleiding

 

In de Jeugdwet is bepaald dat gemeenten moeten zorgen voor een kwalitatief en kwantitatief toereikend aanbod voor jeugd. Het recht op zorg wordt vervangen door een jeugdhulpplicht die gemeenten invullen door het treffen van voorzieningen voor jeugdigen die ondersteuning nodig hebben bij het opgroeien, zelfredzaamheid of maatschappelijke participatie. Ook ouders kunnen hiermee in hun opvoedtaak worden ondersteund.

In dit voorzieningenaanbod maken gemeenten onderscheid in algemene voorzieningen en individuele voorzieningen. Algemene voorzieningen (ook wel overige, collectieve of vrij toegankelijke voorzieningen genoemd) zijn voor alle jeugdigen en hun ouders toegankelijk. Individuele voorzieningen (ook wel maatwerkvoorzieningen of niet-vrijtoegankelijke voorzieningen genoemd) zijn alleen toegankelijk met een verleningsbeschikking van de gemeente.

 

Wie bepaalt er of iemand in aanmerking komt voor een individuele voorziening?

In de Jeugdwet is deze bevoegdheid om toegang te verlenen bij 4 partijen neergelegd:

 

  • 1.

    Het college/ de gemeente (meestal gemandateerd aan het CJG of wijkteam)

  • 2.

    De huisarts

  • 3.

    De jeugdarts

  • 4.

    De medisch specialist

 

Daarnaast mogen, in het gedwongen kader, ook de GI , de rechter, het OM en de JJI aangeven dat zij bepaalde vormen van jeugdhulp wenselijk vinden gedurende het jeugdbeschermings- of jeugdreclasseringstraject. De gemeente moet ervoor zorgen dat deze hulp dan wordt ingezet.

 

In de Jeugdwet staat hierover het volgende:

1. De gecertificeerde instelling bepaalt of en, zo ja, welke jeugdhulp is aangewezen in het kader van de uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering. Zij overlegt hiertoe met het college van de gemeente waar de jeugdige zijn woonplaats heeft.

2. De gecertificeerde instelling en het college leggen de wijze van overleggen vast in een protocol.

3. Het eerste lid blijft buiten toepassing indien de verplichting tot het bieden van jeugdhulp

rechtstreeks voortvloeit uit een strafbeschikking of een rechterlijke beslissing waarbij in

jeugdreclassering is voorzien.

 

Hoe beslissen degenen die toegang mogen verlenen tot een individuele voorziening ?

Welke stappen moeten zij doorlopen alvorens te besluiten om een individuele voorziening in te zetten ? Hoe komen zij tot hun besluit ?

 

De Jeugdwet zegt hierover:

 

De gemeenteraad stelt bij verordening en met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens deze wet in ieder geval regels:

  • 1.

    over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige voorzieningen, met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening; (Artikel 2.9)

 

[1] Zie bijlage 1. voor een overzicht van de individuele voorzieningen van de gemeenten in Midden IJssel/Oost-Veluwe.

[1]

 

Twee beslismomenten

 

Bij de bepaling van een individuele voorziening zijn er twee beslismomenten te onderscheiden.

Allereerst moet de lokale toegang bepalen óf er een noodzaak is voor het inzetten van een individuele voorziening. Hierbij gaat het om de vraag hóe dat te bepalen en het zichtbaar maken van de daarbij gemaakte afwegingen.

Ten tweede moet er, na de beslissing dát er een individuele voorziening moet worden ingezet, nog besloten worden wélke individuele voorziening het beste past bij de ondersteuningsvraag, en wélke zorgvormen (bouwstenen) moeten worden ingezet.

 

Deze notitie gaat over het eerste beslismoment.

Het tweede beslismoment wordt gefaciliteerd door middel van het productenboek dat hier nauw mee samenhangt en gelijktijdig wordt ontwikkeld op basis van de ingekochte zorgvormen bij diverse gecontracteerde aanbieders. Het productenboek wordt ingebouwd in het dashboard waardoor voor zowel de gehele regio als per gemeente inzichtelijk is welke hulpvormen door welke aanbieders worden aangeboden.

 

Het beoogde resultaat van deze notitie is:

 

 

Het ontwikkelen van bruikbare toegangscriteria voor lokale toegangsverleners bij het beslissen over het al dan niet inzetten van een individuele voorziening voor een jeugdige

(en zijn ouders).

 

 

 

Visie en uitgangspunten in eerder vastgestelde nota’s

In de transitie en transformatie van de jeugdzorg is een aantal uitgangspunten eerder vastgesteld in regionale nota’s[1]: Deze zijn van belang bij het vaststellen van de toegangscriteria voor individuele voorzieningen en de toepassing ervan..

 

  • 1.

    Belang van preventie en vroegsignalering van opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen; daarmee voorkomen van zwaardere hulpvraag

  • 2.

    Demedicaliseren, ontzorgen en normaliseren door het opvoedkundig klimaat te versterken in gezinnen, wijken, buurten, scholen en voorzieningen als kinderopvang en peuterspeelzalen;

  • 3.

    Bevorderen van de opvoedcapaciteit van de ouders; ouders zijn primair verantwoordelijk

  • 4.

    Inschakelen, herstellen en versterken van het eigen probleemoplossend vermogen van de jeugdige, zijn ouders en zijn sociale omgeving (eigen kracht);

  • 5.

    Waarborgen van de veiligheid van de jeugdige in de opvoedsituatie waarin hij opgroeit; veiligheid van kind staat voorop

  • 6.

    Integrale hulp aan gezinnen volgens het uitgangspunt ‘ één gezin, één plan, één regisseur’.

  • 7.

    Ondersteuning zoveel mogelijk inzetten op lokaal niveau, zo dicht mogelijk bij kind en gezin

  • 8.

    Afstemming met het onderwijs

  • 9.

    Jeugdzorg moet betaalbaar blijven (binnen de financiële kaders realiseren)

  • 10.

    Individuele voorzieningen alleen toekennen als mogelijkheden van het gezin, sociaal netwerk en algemene voorzieningen ontoereikend zijn

  • 11.

    Transitie en transformatie vraagt om een forse cultuuromslag bij álle betrokkenen

 

[1] Regionale kadernota Midden-IJssel/Oost-Veluwe en  Uitvoeringsnota Midden-IJssel/Oost-Veluwe

 

Wat is eerder besloten ten aanzien van de toegang en toegangscriteria ?[1] 

 

  • 1.

    We spreken samen af welke zorg niet-vrij toegankelijk is en richten op een eenduidige manier de toeleiding naar de bovenlokale zorgvormen in.

  • 2.

    Wij hebben afspraken gemaakt over de inrichting van de toegang waarbij elke gemeente op lokaal niveau de vrijheid heeft om de vorm van de toegang te bepalen en zelf verantwoordelijk is voor een tijdige inrichting van deze toegang

  • 3.

    Wij stemmen het competentieprofiel met elkaar af waaraan de toegangsverleners (de gemandateerde professionals) tot de individuele voorzieningen moeten voldoen.

  • 4.

    Wij stemmen de criteria met elkaar af die geldenbij de toegangsverlening tot de individuele voorzieningen (niet vrij toegankelijk)

 

Uitgangspunten bij bepaling toegangscriteria voor individuele voorzieningen

 

  • 1.

    Methodische werkwijze toegangverleners essentieel

De gemeenten van MIJ/OV zijn van mening dat er in de toegang methodisch gewerkt moet worden vanuit de visie van het oplossingsgerichte werken en dat álle toegangsmedewerkers (uniforme) instrumenten gebruiken bij het beslissen over hulp (bijvoorbeeld instrumenten voor risico-inschatting en veiligheid in het gezin; vaststellen van draagkracht in het gezin en het sociale netwerk). Deze werkwijze is essentieel in de transformatie van de jeugdzorg en vormt de basis bij het werken met de toegangscriteria voor individuele voorzieningen.

 

  • 2.

    Geen gedetailleerde protocollen bij het ontwikkelen van toegangscriteria.

Gemeenten in MIJ/OV kiezen ervoor om niet in gedetailleerde protocollen voor elke cliëntvraag vast te leggen welk aanbod daar het beste bij past. Wél willen gemeenten dat de afweging en beslissing over het al dan niet inzetten van een individuele voorziening door de professionals die een verantwoordelijkheid hebben in de toegang, zoveel mogelijk op uniforme wijze tot stand komt.

Gemeenten zijn van mening dat er bij de toegang gekwalificeerde professionals[2] moeten werken en er voldoende expertise aanwezig moet zijn om samen met jeugdige en ouders, een goede inschatting te kunnen maken van de benodigde ondersteuning . Ze richten hun toegangspoort daarop in en laten het beslissen over hulp over aan de expertise van deze professionals. Waar nodig wordt extra expertise betrokken om een juiste beoordeling te kunnen maken (Bijvoorbeeld van een kinderarts, kinder- en jeugdpsychiater, revalidatiearts of verslavingsspecialist).

 

  • 3.

    Zoveel mogelijk uniforme werkwijze nastreven in de regio in de toegang

 Wat gemeenten wél doen is het vaststellen van een aantal stappen en afwegingscriteria die in de toegang worden gevolgd wanneer beslist moet worden over het al dan niet inzetten van een individuele voorziening.

Op deze manier werken we toe naar een zoveel mogelijk uniforme handelswijze bij het toekennen van individuele voorzieningen, zowel op lokaal als regionaal niveau. Dit is van belang om het zorgverbruik van individuele voorzieningen in de regiogemeenten te kunnen benchmarken en een voorwaarde voor het creëren en behouden van draagvlak voor eventuele solidariteitsafspraken tussen gemeenten.

 

 

[1] Uitvoeringsnota Midden-IJssel/Oost-Veluwe

[2] Voor toelichting m.b.t.gekwalificeerde professionals zie bijlage 2

 

  • 4.

    Toegangscriteria ook geldig voor niet-gemeentelijke toegangverleners

Deze werkwijze brengen we ook onder de aandacht bij de overige toegangverleners (zowel de artsen als ook de partners in het gedwongen kader die mogen verzoeken om de inzet van jeugdhulp).

  • 5.

    Intervisie ter ondersteuning van uniforme werkwijze

 

Naast het vaststellen van een stappenplan met afwegingscriteria, overwegen gemeenten om lokaal en regionaal te werken met intervisie tussen de toegangverleners.

Op die manier worden werkwijzen gedeeld en ervaringen uitgewisseld en ontstaat een

gezamenlijke uitvoeringspraktijk die knelpunten kan signaleren en voorstellen kan doen voor verbetering.

 

Op basis van voorgaande visie en uitgangspunten en de gemeenschappelijke uitgangspunten in de verordeningen jeugd , komen we tot het volgende stappenplan en bijbehorende toegangscriteria voor individuele voorzieningen :

 

Stappenplan en toegangscriteria voor individuele voorzieningen

 

BRONNEN:

 

  • 1.

    Jeugdwet en Memorie van Toelichtingen

  • 2.

    Regionale Kadernota MIJ/OV

  • 3.

    Regionale Uitvoeringsnota MIJ/OV

  • 4.

    Gemeentelijke verordeningen jeugd afzonderlijke gemeenten MIJ/OV

  • 5.

    Groningen : Project Zorgroutes, triage & casemanagement 

  • 6.

    “Functioneel ontwerp “Zorg voor jeugd (Een handreiking met inrichtings- en uitvoeringsmodellen voor gemeenten ; Deloite Consulting In opdracht van het Transitiebureau Jeugd, juli 2013)

  • 7.

    Toegangscriteria individuele jeugdhulp Epe

  • 8.

    Zelfredzaamheidsmatrix Achterhoek

  • 9.

    Trechter toegangsverlening individuele voorzieningen (WMO Apeldoorn)

  • 10.

    Richtlijn beslissen over passende hulp, mei 2014 © NVO, NVMW en NIP

 

Bijlage 1 Individuele voorzieningen gemeenten MIJ/OV

Individuele voorzieningen gemeenten MIJ/OV

Bijlage 2.  

Noot 4. Gekwalificeerde professionals in de toegang

 

Kwaliteit

Professionals die beslissen over hulp zijn in staat om een ondersteuningsvraag, de geestelijke gezondheid en de veiligheid van de jeugdige of zijn ouders te beoordelen en professioneel advies te geven (jeugdwet MvT). Zij kunnen eenvoudige vragen direct beantwoorden. Bij complexere vragen of problemen schatten zij in welke deskundige de jeugdige of zijn ouders het beste kan helpen. Deze professional maakt de juiste afwegingen wanneer de veiligheid van het kind niet gegarandeerd kan worden, of waar een (strafrechtelijke) maatregel door een rechter voor het kind is uitgesproken. De kwaliteit wordt gewaarborgd door:

• de deskundigheidseisen, die de wetgever stelt;

• de kwaliteitsstandaarden van de beroepsuitoefening van de professional;

• de afwegingen van de professional zelf.

Daarnaast zijn hulpmiddelen (instrumenten) nodig om de besluitvorming te objectiveren.

 

Noot 5. Instrumenten voor risicotaxatie en waarborgen van de veiligheid van de kind en gezin

 

  • 1.

    Signs of Safety

  • 2.

    CFRA (California Family Risk Assessment) veiligheidstaxatie-instrument

  • 3.

    LIRIK (Licht Instrument Risicotaxatie Kindveiligheid)

  • 4.

    Invullen en bespreken van formulier ‘Veiligheid in gezinnen’ om de situaties te

    begrenzen en veiligheid voorop te houden.

  • 5.

    De­escalatie beloop grafieken.

  • 6.

    Eerste Hulpkaart.

  • 7.

    Stoplicht.

  • 8.

    Thermometer methode

 

Bijlage Psychologische Interventies, overzicht Zorginstituut Nederland:  

Dynamisch overzicht van psychologische interventies binnen de GGZ die wel voldoen aan de stand der wetenschap en praktijk (positieve lijst)

Algemeen (mogelijk bij meer stoornissen)

  • ·

    Cognitieve gedragstherapie (CGT)

  • ·

    Problem solving therapie (PST)

  • ·

    Interpersoonlijke therapie (IPT)

  • ·

    Kortdurende psychodynamische psychotherapie

  • ·

    Motiverende gespreksvoering (MGV)

  • ·

    Cue-exposure behandeling

  • ·

    Gedragstherapeutische relatietherapie

  • ·

    Groepspsychotherapie

  • ·

    Exposure in vivo

  • ·

    Psychologische paniekmanagement

  • ·

    Cognitieve herstructurering

  • ·

    Systeemtherapie

     

Specifiek (bij een bepaalde stoornis)

  • ·

    Community reinforcement approach (CRA): verslaving

  • ·

    Deep Brain Stimulation: obsessieve-compulsieve stoornis

  • ·

    Hypnotherapie: conversiestoornis

  • ·

    Dialectische gedragstherapie: borderline persoonlijkheidsstoornis

  • ·

    Systems training for emotionally predictability and problem solving (STEPPS): persoonlijkheidsstoornissen

  • ·

    Mentalization based therapy (MBT): borderline persoonlijkheidsstoornis

  • ·

    Mindfulness based cognitieve gedragstherapie (MBCT): recidiverende depressie

  • ·

    Relaxatietherapie: gegeneraliseerde angststoornis

  • ·

    Eye movement desensitization and reprocessing (EMDR): post traumatisch stresssyndroom (PTSS)

 

Dynamisch overzicht van psychologische interventies binnen de GGZ die niet voldoen aan de stand der wetenschap en praktijk (negatieve lijst)

  • ·

    Neurofeedback

  • ·

    Psychoanalyse

  • ·

    Op inzicht gerichte psychotherapeutische interventies: bij alcoholafhankelijkheid

  • ·

    Maudsley methode

  • ·

    KIDD workshop

  • ·

    Tomatis therapie

  • ·

    QEEG geïntegreerde therapie: kwantitative Elektro EncefaloGrafie

  • ·

    MET (mentaal-Emotieve Training)

  • ·

    Cogmed werkgeheugentraining

  • ·

    Gestalttherapie

  • ·

    Haptotherapie

  • ·

    i-TOF (Ingratieve therapie op formaat)

  • ·

    Speyertherapie

  • ·

    Mind-tuning

  • ·

    Mindfulnesscursus/-training

  • ·

    Psychosynthese

  • ·

    Rebirthing

  • ·

    Regressietherapie

  • ·

    Wat-Sji-Gong

  • ·

    Neuro linguïstisch programmeren (NLP)

  • ·

    Psycho-energetische psychotherapie

  • ·

    Emotional Freedom Technique

  • ·

    Existentiële therapie

  • ·

    Klankschaaltherapie

  • ·

    Reiki

Nov. 2014

 

Bijlage PGB Tarieven 2015  

INDIVIDUELE VOORZIENINGEN JEUGDWET

BEKOSTIGINGSEENHEDEN

FORMELE HULP

INFORMELE HULP 

 

Regie voeren

Beschrijving/ AWBZ-code

Maximum tarieven

Maximum tarieven

Opstellen plan en aansturen hulpen

Voor het voeren van regie en de administratie kan geen vergoeding uit het pgb worden ontvangen.

Uitzondering: wanneer er geen passend natura aanbod is, de cliënt niet zelf regie kan voeren en er ook niemand in zijn omgeving is die dit kan verzorgen. Dan zoekt het college naar een passende oplossing zodat de cliënt de zorg kan krijgen die nodig is.

Geen pgb mogelijk

 

Geen pgb mogelijk

 

Wonen

 

 

 

Crisisopvang en spoedopvang

X

Geen pgb mogelijk

Geen pgb mogelijk

Deeltijd verblijf/ logeeropvang/ verblijfscomponent

incl. hulpverlening

Verblijfscomponent ZZP GGZ, VG & LG, ZG, V&V

Z992, Z993, Z994 Z996

€45,- per 24 uur

excl. hulpverlening

 

 

max. €30,- per 24 uur excl. hulpverlening

Dit bedrag kan opgehoogd worden met een bedrag voor hulpverlening. Het totaal voor logeeropvang bedraagt maximaal €100,- per 24 uur.-

Hulpverlening CARE

 

 

 

Individuele begeleiding

Licht

H300, H150

€45,- per uur

 

max. €20,- per uur

 

< 23 jaar max. minimumloon

 

maximaal 40 uur per week

 

Medium

H152, H153, H303

€74,- per uur

 

 

Zwaar

H301, H304

€82,- per uur

 

Dagbesteding

Licht

€9,- per uur

€5,- per uur

 

Medium

€12,75 per uur

 

Zwaar

€22,25 per uur

Behandeling

Licht

€65,- per uur

N.v.t. (Niet van toepassing: geen informele hulp mogelijk)

 

Medium

€86,- per uur

N.v.t.

 

Zwaar

€98,- per uur

N.v.t.

Basis GGZ Chronisch

180004

€1.138,98 per traject

N.v.t.

Vervoer naar dagbesteding/ behandeling

H896, V905

€16,- per dag

 

 

Autovervoer door derden: max. €0,38 per km. (€0,48 per kilometer minus €0,10 per kilometer voor algemeen gebruikelijke vervoerskosten)

Persoonlijke verzorging

H126, H127, H132

€42,- per uur

max. €20,- per uur

ZZP LVG

Licht

V513, V523 Z513, Z 523

€140,- per dag

 

 

Medium

V533, Z533

€195,- per dag

 

 

Zwaar

V543, V553, Z543, Z553

€230,- per dag

 

ZZP VG

Licht

V414, V415, Z414, Z415

€79,- per dag

 

 

Medium

V424, V425, Z424, Z425

€97,- per dag

 

 

Zwaar

V430- V433, Z430-Z433

€106,- per dag

 

 

 

BEKOSTIGINGSEENHEDEN

FORMELE HULP

 

INFORMELE HULP 

 

Hulpverlening CURE

Beschrijving/ code AWBZ of jeugdhulp

Maximum tarieven

Tijdseenheid

Maximum tarieven

Ambulant

Ambulant specialistisch/therapeutische jeugdhulp

 

JH2-A, JH3-A

€80,-

per uur

N.v.t.

 

Zwaardere ambulante specialistische jeugdhulp

 

JH2-A

€140,-

per uur

N.v.t.

 

JH4

€229,-

per uur

N.v.t.

Dagbehandeling

 

Dagbehandeling

JH2-B, JH3-B, JH2-C, JH2-D

€40,-

per uur

N.v.t.

 

Dagbehandeling

VF1

€95,-

per dag

N.v.t.

Residentieel

Behandelgroep kamertraining centrum/ fasehuis

VF2, VF5

€175,-

per 24 uur

N.v.t.

 

Behandelgroep gezinshuis

VF3, VF4

€155,-

per 24 uur

N.v.t.

 

Behandelgroep

VF6

€180,-

per 24 uur

N.v.t.

 

Behandelgroep zwaar

VF7

€210,-

per 24 uur

N.v.t.

 

VF8

€232,-

per 24 uur

N.v.t.

 

Gesloten behandelgroep

VF9

€400,-

per 24 uur

N.v.t

Jeugdbescherming en Jeugd reclassering?

OTS < 1 jaar

€ 8.928,00

cliënt/jaar

N.v.t.

 

OTS > 1 jaar

€ 7.465,00

cliënt/jaar

N.v.t.

 

Voogdij

€ 5.230,00

cliënt/jaar

N.v.t.

 

Reguliere JR

€ 6.655,00

cliënt/jaar

N.v.t.

 

ITB-Harde kern

€ 1.266,00

cliënt/jaar

N.v.t.

 

ITB-Criem

€ 1.679,00

cliënt/jaar

N.v.t.

 

STP

€ 1.488,00

cliënt/jaar

N.v.t.

 

GBM-advies

€ 6.642,00

cliënt/jaar

N.v.t.

 

GBM-begeleiding

€ 1.670,00

cliënt/jaar

N.v.t.

Specialistische Jeugd-GGZ

 

 

Aantal minuten

 

Diagnostiek

007

€ 180,68

0 - 99

N.v.t.

Diagnostiek

008

€ 280,72

100 - 199

N.v.t.

Diagnostiek

009

€ 559,71

200 - 399

N.v.t.

Diagnostiek

162

€ 1.060,78

400 - 799

N.v.t.

Diagnostiek

307

€ 1.821,83

800 >

N.v.t.

Crisis

013

€ 134,35

0 - 99

N.v.t.

Crisis

014

€ 295,92

100 - 199

N.v.t.

Crisis

015

€ 552,64

200 - 399

N.v.t.

Crisis

016

€ 1.032,33

400 - 799

N.v.t.

Crisis

165

€ 1.745,78

800 - 1199

N.v.t.

Crisis

213

€ 2.607,11

1200 - 1799

N.v.t.

Crisis

214

€ 4.100,52

1800>

N.v.t.

Behandeling Kort

215

€ 128,00

0 - 99

N.v.t.

Behandeling Kort

216

€ 306,54

100 - 199

 

Behandeling Kort

217

€ 589,42

200 - 399

N.v.t.

Behandeling Kort

264

€ 983,40

400 >

N.v.t.

Schizofrenie en andere psychotische stoornissen

230

€ 1.167,56

250 - 799

N.v.t.

Schizofrenie en andere psychotische stoornissen

184

€ 2.245,66

800 - 1799

N.v.t.

Schizofrenie en andere psychotische stoornissen

066

€ 4.190,33

1800 - 2999

N.v.t.

Schizofrenie en andere psychotische stoornissen

067

€ 7.254,10

3000 - 5999

N.v.t.

Schizofrenie en andere psychotische stoornissen

068

€ 13.453,35

6000 - 11999

N.v.t.

Schizofrenie en andere psychotische stoornissen

143

€ 22.900,54

12000 - 17999

N.v.t.

Schizofrenie en andere psychotische stoornissen

144

€ 32.455,06

18000 - 23999

N.v.t.

Schizofrenie en andere psychotische stoornissen

185

€ 39.287,13

24000 -29999

N.v.t.

Schizofrenie en andere psychotische stoornissen

186

€ 64.154,81

30000 >

N.v.t.

Depressieve stoornissen

231

€ 1.227,64

250 - 799

N.v.t.

Depressieve stoornissen

232

€ 2.391,49

800 - 1799

 

Depressieve stoornissen

233

€ 4.334,18

1800 - 2999

N.v.t.

Depressieve stoornissen

234

€ 7.437,75

3000 - 5999

N.v.t.

Depressieve stoornissen

235

€ 14.530,78

6000 - 11999

N.v.t.

Depressieve stoornissen

146

€ 23.776,54

12000 - 17999

N.v.t.

Depressieve stoornissen

187

€ 35.550,37

18000 - 23999

N.v.t.

Depressieve stoornissen

188

€ 46.182,26

24000 >

N.v.t.

Bipolaire en overige stemmingsstoornissen

189

€ 1.232,77

250 - 799

N.v.t.

Bipolaire en overige stemmingsstoornissen

236

€ 2.328,36

800 - 1799

N.v.t.

Bipolaire en overige stemmingsstoornissen

190

€ 4.155,77

1800 - 2999

N.v.t.

Bipolaire en overige stemmingsstoornissen

087

€ 7.335,70

3000 - 5999

N.v.t.

Bipolaire en overige stemmingsstoornissen

148

€ 13.422,50

6000 - 11999

N.v.t.

Bipolaire en overige stemmingsstoornissen

191

€ 23.532,26

12000 - 17999

N.v.t.

Bipolaire en overige stemmingsstoornissen

192

€ 38.227,44

18000 >

N.v.t.

Angststoornissen

237

€ 1.201,40

250 - 799

 

Angststoornissen

238

€ 2.460,28

800 - 1799

N.v.t.

Angststoornissen

239

€ 4.407,20

1800 - 2999

N.v.t.

Angststoornissen

193

€ 7.168,51

3000 - 5999

N.v.t.

Angststoornissen

194

€ 15.094,95

6000 - 11999

N.v.t.

Angststoornissen

150

€ 25.960,60

12000 - 17999

N.v.t.

Angststoornissen

195

€ 35.807,97

18000 - 23999

N.v.t.

Angststoornissen

196

€ 43.271,88

24000 >

N.v.t.

Restgroep diagnoses

242

€ 1.227,89

250 - 799

N.v.t.

Restgroep diagnoses

203

€ 2.487,58

800 - 1799

N.v.t.

Restgroep diagnoses

118

€ 4.443,13

1800 - 2999

N.v.t.

Restgroep diagnoses

119

€ 7.405,53

3000 - 5999

N.v.t.

Restgroep diagnoses

156

€ 14.960,19

6000 - 11999

N.v.t.

Restgroep diagnoses

204

€ 24.813,83

12000 - 17999

N.v.t.

Restgroep diagnoses

205

€ 40.203,25

18000 >

N.v.t.

Aandachtstekort- en gedragsstoornissen

027

€ 1.137,47

250 - 799

N.v.t.

Aandachtstekort- en gedragsstoornissen

169

€ 2.437,04

800 - 1799

N.v.t.

Aandachtstekort- en gedragsstoornissen

030

€ 4.346,86

1800 - 2999

N.v.t.

Aandachtstekort- en gedragsstoornissen

031

€ 7.114,99

3000 - 5999

N.v.t.

Aandachtstekort- en gedragsstoornissen

131

€ 14.578,36

6000 - 11999

N.v.t.

Aandachtstekort- en gedragsstoornissen

170

€ 22.071,35

12000 - 17999

 

Aandachtstekort- en gedragsstoornissen

221

€ 34.068,83

18000 - 23999

N.v.t.

Aandachtstekort- en gedragsstoornissen

222

€ 41.042,84

24000 >

N.v.t.

Pervasieve stoornissen

033

€ 1.088,15

250 - 799

N.v.t.

Pervasieve stoornissen

172

€ 2.164,01

800 - 1799

N.v.t.

Pervasieve stoornissen

223

€ 3.970,62

1800 - 2999

N.v.t.

Pervasieve stoornissen

038

€ 6.891,72

3000 - 5999

N.v.t.

Pervasieve stoornissen

133

€ 13.226,96

6000 - 11999

N.v.t.

Pervasieve stoornissen

173

€ 25.289,03

12000 - 17999

N.v.t.

Pervasieve stoornissen

224

€ 33.850,81

18000 - 23999

N.v.t.

Pervasieve stoornissen

225

€ 46.820,45

24000 >

N.v.t.

Overige stoornissen kindertijd

040

€ 1.184,22

250 - 799

N.v.t.

Overige stoornissen kindertijd

041

€ 2.431,86

800 - 1799

N.v.t.

Overige stoornissen kindertijd

042

€ 4.248,55

1800 - 2999

N.v.t.

Overige stoornissen kindertijd

135

€ 6.873,92

3000 - 5999

 

Overige stoornissen kindertijd

175

€ 15.435,78

6000 - 11999

N.v.t.

Overige stoornissen kindertijd

226

€ 26.457,96

12000 - 17999

N.v.t.

Overige stoornissen kindertijd

227

€ 38.965,23

18000 >

N.v.t.

Delirium, dementie amnestische en overige cognitieve stoornissen

228

€ 1.143,71

250 - 799

N.v.t.

Delirium, dementie amnestische en overige cognitieve stoornissen

229

€ 2.165,60

800 - 1799

N.v.t.

Delirium, dementie amnestische en overige cognitieve stoornissen

048

€ 3.905,05

1800 - 2999

N.v.t.

Delirium, dementie amnestische en overige cognitieve stoornissen

049

€ 6.724,25

3000 - 5999

N.v.t.

Delirium, dementie amnestische en overige cognitieve stoornissen

137

€ 13.132,13

6000 - 11999

N.v.t.

Delirium, dementie amnestische en overige cognitieve stoornissen

177

€ 24.454,34

12000 - 17999

N.v.t.

Delirium, dementie amnestische en overige cognitieve stoornissen

178

€ 34.668,07

18000 >

N.v.t.

Aan alcohol gebonden stoornissen

051

€ 1.047,72

250 - 799

N.v.t.

Aan alcohol gebonden stoornissen

052

€ 2.102,93

800 - 1799

N.v.t.

Aan alcohol gebonden stoornissen

053

€ 3.919,46

1800 - 2999

N.v.t.

Aan alcohol gebonden stoornissen

054

€ 6.833,56

3000 - 5999

 

Aan alcohol gebonden stoornissen

139

€ 13.401,50

6000 - 11999

N.v.t.

Aan alcohol gebonden stoornissen

179

€ 23.088,48

12000 - 17999

N.v.t.

Aan alcohol gebonden stoornissen

180

€ 43.433,84

18000 >

N.v.t.

Aan overige middelen gebonden stoornissen

056

€ 1.063,42

250 - 799

N.v.t.

Aan overige middelen gebonden stoornissen

181

€ 2.083,93

800 - 1799

N.v.t.

Aan overige middelen gebonden stoornissen

059

€ 3.851,04

1800 - 2999

N.v.t.

Aan overige middelen gebonden stoornissen

060

€ 7.053,75

3000 - 5999

N.v.t.

Aan overige middelen gebonden stoornissen

141

€ 13.218,11

6000 - 11999

N.v.t.

Aan overige middelen gebonden stoornissen

182

€ 22.617,86

12000 - 17999

N.v.t.

Aan overige middelen gebonden stoornissen

183

€ 45.555,24

18000 >

N.v.t.

Persoonlijkheidsstoornissen

121

€ 1.150,45

250 - 799

N.v.t.

Persoonlijkheidsstoornissen

206

€ 2.412,71

800 - 1799

N.v.t.

Persoonlijkheidsstoornissen

243

€ 4.304,65

1800 - 2999

N.v.t.

Persoonlijkheidsstoornissen

207

€ 7.541,84

3000 - 5999

N.v.t.

Persoonlijkheidsstoornissen

208

€ 13.655,95

6000 - 11999

N.v.t.

Persoonlijkheidsstoornissen

158

€ 22.593,00

12000 - 17999

N.v.t.

Persoonlijkheidsstoornissen

209

€ 32.867,10

18000 - 23999

 

Persoonlijkheidsstoornissen

244

€ 46.072,63

24000 -29999

N.v.t.

Persoonlijkheidsstoornissen

245

€ 62.477,17

30000 >

N.v.t.

Somatoforme stoornissen

246

€ 1.238,62

250 - 799

N.v.t.

Somatoforme stoornissen

247

€ 2.462,48

800 - 1799

N.v.t.

Somatoforme stoornissen

248

€ 4.346,34

1800 - 2999

N.v.t.

Somatoforme stoornissen

249

€ 6.897,41

3000 - 5999

N.v.t.

Somatoforme stoornissen

250

€ 13.685,59

6000 - 11999

N.v.t.

Somatoforme stoornissen

251

€ 23.711,50

12000 >

N.v.t.

Eetstoornissen

252

€ 1.152,45

250 - 799

N.v.t.

Eetstoornissen

253

€ 2.360,57

800 - 1799

N.v.t.

Eetstoornissen

254

€ 4.231,02

1800 - 2999

N.v.t.

Eetstoornissen

255

€ 7.022,28

3000 - 5999

N.v.t.

Eetstoornissen

256

€ 14.092,42

6000 - 11999

N.v.t.

Eetstoornissen

257

€ 21.266,99

12000 - 17999

 

Eetstoornissen

258

€ 31.366,20

18000 >

N.v.t.

Basis GGZ kort

180001

€461,89

traject

N.v.t.

Basis GGZ middel

180002

€787,00

traject

N.v.t.

Basis GGZ intensief

180003

€1.234,06

traject

N.v.t.

Basis GGZ onvolledig behandeltraject

180005

€179,10

traject

N.v.t.

 

 

 

Bijlage Gebruikelijke hulp  

Inleiding

Binnen de Wmo en Jeugdwet gaan wij er van uit dat het gebruikelijk is dat ouders, partners, inwonende kinderen en huisgenoten in bepaalde mate de zorg voor een gezinslid of huisgenoot op zich nemen. Dit heet gebruikelijke ondersteuning. Dit betekent dat als het mogelijk is op een andere manier in de ondersteuningsvraag te voorzien (sociaal netwerk) geen individuele of maatwerkvoorziening wordt ingezet. Dit document dient als denkrichting voor wat over het algemeen normaal wordt gevonden om tenminste voor elkaar te betekenen. Het betreft een denkrichting, want wat voor de één de gewoonste zaak van de wereld is, is dat voor een ander niet omdat hij of zij bijvoorbeeld niet over bepaalde vaardigheden beschikt. Van dit denkkader kan beargumenteerd worden afgeweken. De gemaakte afspraken worden vastgelegd in het gezinondersteuningsplan.

 

Gebruikelijke hulp door partners, ouders en huisgenoten

 

Gebruikelijke hulp bestaat uit de activiteiten die partners, ouders van kinderen of huisgenoten normaal gesproken geacht worden voor elkaar te doen. Welke ondersteuning mensen elkaar moeten bieden, hangt af van hun sociale relatie. Hoe intiemer de relatie, des te meer ondersteuning ze elkaar horen te geven.

 

Het is van belang te weten welke activiteiten partners, ouders van kinderen en huisgenoten al geacht worden te doen vanuit andere verplichtingen zoals het uitvoeren van huishoudelijke taken. Dit weegt mee bij de mate waarin zij overbelast zijn of dreigen te raken en bij de vraag in hoeverre van hen verlangd kan worden om bijvoorbeeld ondersteuning te bieden aan hun partner, kind of huisgenoot.

 

Als een naaste activiteiten moet aanleren die onder gebruikelijke ondersteuning vallen, dan kan de naaste ondersteuning krijgen bij het aanleren ervan. Als de cliënt een partner heeft die de gebruikelijke ondersteuning kan leveren, wordt die geacht dat te doen zolang de cliënt het niet zelf kan. Dat neemt niet weg dat de cliënt in staat moet worden gesteld de activiteiten aan te leren.

 

Voor zover een partner, ouder, volwassen kind en/of elke andere volwassen huisgenoot geobjectiveerde beperkingen heeft en/of kennis/vaardigheden mist om gebruikelijke ondersteuning ten behoeve van de cliënt uit te voeren en deze vaardigheden niet kan aanleren wordt van hen geen bijdrage verwacht.

 

 

Voor zover de cliënt zich in de terminale levensfase bevindt, wordt geen bijdrage verwacht van een partner, ouder, kind en/of andere huisgenoot.

 

Gebruikelijke ondersteuning van ouders voor kinderen

 

Wat gebruikelijke ondersteuning van ouders voor hun kinderen is, hangt vooral af van de leeftijd van het kind. Bij een baby of klein kind is de gebruikelijke inzet van ouders veel groter dan bij een 15-jarige. Wat kan meespelen is dat bepaalde handelingen bij een gehandicapt kind veel langer kunnen duren dan bij een gezond kind.

 

Als kinderen van 12 jaar en ouder geen intieme persoonlijke verzorging van hun ouders wensen, valt deze ondersteuning niet onder de gebruikelijke ondersteuning. Over de invulling hiervan worden afspraken gemaakt in het ondersteuningsplan. De leeftijdsgrens van 12 jaar is gerelateerd aan de Wet Geneeskundige Behandelovereenkomst (WGBO): kinderen vanaf 12 jaar hebben eigen beslisbevoegdheid wat betreft de lichamelijke integriteit.

 

Het is gebruikelijk dat ouders tijdens schoolvakanties meer aandacht en tijd aan hun kinderen besteden. Voor ondersteuning die boven die gebruikelijke inzet gaat, en die niet binnen het sociale netwerk en hulp door vrijwilligers kan worden opgevangen, kan een individuele/ maatwerkvoorziening worden ingezet.

 

Het is niet ongebruikelijk dat ouders extra aandacht besteden aan hun kind, bijvoorbeeld door thuis oefeningen met het kind te doen of het te begeleiden naar zwemles.

 

Kinderoppas, naschoolse opvang en dergelijke is gebruikelijk. Ook het instrueren van een oppas of begeleider is in eerste instantie de taak van de ouder. Als dat niet mogelijk is, bestaat er zonodig tijdelijk aanspraak op coaching en begeleiding. Het is wel mogelijk om de bovengebruikelijke ondersteuning tijdens de opvang te indiceren als een kind door zijn beperkingen of zorgbehoefte geen gebruik kan maken van (reguliere) kinderopvang. Hiermee kan de extra ondersteuning tijdens de opvang worden bekostigd. De opvang zelf blijft echter de (financiële) verantwoordelijkheid van de ouders.

 

Voor de beoordeling van de omvang van gebruikelijke ondersteuning gelden zekere marges. Er zijn nu eenmaal ‘makkelijke’ en ‘moeilijke’ kinderen (tegenstribbelen is niet ongewoon). Een standaardkind bestaat niet. Ook bij gezonde kinderen kan de ondersteuning per dag in omvang verschillen. Ondersteuning uit wmo of jeugdhulp komt pas aan de orde in een chronische situatie waarin de gebruikelijke ondersteuning in vergelijking met gezonde kinderen van dezelfde leeftijd wordt overschreden. Ook weegt mee of de ondersteuning gemakkelijk uitgevoerd kan worden tijdens de dagelijkse ondersteuning voor het kind.

 

Bijgevoegd zijn richtlijnen over wat gebruikelijke ondersteuningis  van ouders voor kinderen bij verschillende leeftijden is. Deze richtlijnen zijn achtergrondinformatie bij het opstellen van een gezins- of ondersteuningsplan.

 

Gebruikelijke ondersteuning niet kunnen leveren door verplichte werktijden partner

 

Voor zover de verplichte werktijden van de partner tot gevolg hebben dat deze bepaalde taken niet kan uitvoeren, vallen deze taken niet onder de gebruikelijke ondersteuning. Bijvoorbeeld als de partner ploegendienst moet draaien, of vanwege het werk langere tijd van huis is. Over de invulling van de niet-uitstelbare taken, zoals de benodigde dagelijkse ondersteuning, worden afspraken gemaakt in het ondersteuningsplan..

 

Overbelasting of beperkingen van degene die gebruikelijke ondersteuning levert

 

Bij overbelasting of dreigende overbelasting van de ondersteunende huisgenoot, partner of ouder kan Wmo-ondersteuning worden ingezet. Het gaat erom of de partner daadwerkelijk de gebruikelijke ondersteuning niet kan bieden. Die beoordeling moet integraal plaatsvinden, niet per afzonderlijke taak. De huishoudelijke taken die iemand moet doen spelen daarbij ook mee. Maar ook andere ondersteuning en handelingen die een mantelzorger op zich neemt[1].

 

Ook als degene die gebruikelijke ondersteuning zou moeten leveren dat niet kan doordat hij zelf beperkingen heeft zal geen beroep worden gedaan op deze ondersteuning.

 

De psychische belasting van ouders die een gehandicapt kind krijgen kan zo zwaar zijn dat zij toch zijn aangewezen op gemeentelijke ondersteuning, ook als de gebruikelijke ondersteuning niet wordt overschreden. Coaching en coping, een onderdeel van behandeling in het kader van de Zvw, kan in dergelijke situaties bijdragen tot herstel van de balans tussen draaglast en draagkracht. Naast behandeling vanuit de Zvw kan in dat geval evt. tijdelijk Wmo-ondersteuning worden ingezet (respijtzorg).

 

Wanneer voor de partner, ouder, volwassen kind en/of andere volwassen huisgenoot eigen mogelijkheden en/of voorliggende voorzieningen zijn om de (dreigende) overbelasting op te heffen dienen deze eigen mogelijkheden en/of voorliggende voorzieningen hiertoe te worden aangewend. Als er sprake is van (dreigende) overbelasting vanwege het zelf leveren van betaalde ondersteuning, dient men die overbelasting op te heffen door deze ondersteuning door (andere) hulpverleners uit te laten voeren/in te kopen.

 

Voor zover de (dreigende) overbelasting wordt veroorzaakt door maatschappelijke activiteiten buiten de gebruikelijke begeleiding, wel of niet in combinatie met een fulltime school- of werkweek, gaat het verlenen van gebruikelijke begeleiding voor op die maatschappelijke activiteiten.

 

De combinatie werk of school en mantelzorg. De afspraken in het gezins- of ondersteuningsplan moeten dienstbaar zijn aan het deelnemen aan werk of school. En ook mantelzorgers moeten ondanks de geboden ondersteuning aan werk of school kunnen deelnemen.

 

Externe link 

 

Richtlijn gebruikelijke ondersteuning van ouders aan kinderen

 

Kinderen van 0 tot 3 jaar

• hebben bij alle activiteiten zorg van een ouder nodig;

• ouderlijk toezicht is zeer nabij nodig;

• zijn in toenemende mate zelfstandig in bewegen en verplaatsen.

• hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

• hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden

 

Kinderen van 3 tot 5 jaar

• kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan binnenshuis korte tijd op gehoorafstand (bijv. ouder kan was ophangen in andere kamer);

• hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

• kunnen zelf zitten, en op gelijkvloerse plaatsen zelf staan en lopen;

• ontvangen zindelijkheidstraining van ouders/verzorgers;

• hebben gedeeltelijk hulp en volledig stimulans en toezicht nodig bij aan- en uitkleden, eten en wassen, in- en uit bed komen, dag- en nachtritme en dagindeling bepalen;

• hebben begeleiding nodig bij hun spel en vrijetijdsbesteding;

• zijn niet in staat zich zonder begeleiding in het verkeer te begeven.

• hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

 

Kinderen van 5 tot 12 jaar

• kinderen vanaf 5 jaar hebben een reguliere dagbesteding op school, oplopend van 22 tot 25 uur/week;

• kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan op enige afstand (bijv. kind kan buitenspelen in directe omgeving van de woning als ouder thuis is);

• hebben toezicht nodig en nog maar weinig hulp bij hun persoonlijke verzorging;

• hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

• zijn overdag zindelijk, en 's nachts merendeels ook; ontvangen zonodig zindelijkheidstraining van de ouders/verzorgers;

• hebben begeleiding van een volwassene nodig in het verkeer wanneer zij van en naar school, activiteiten ter vervanging van school of vrije tijdsbesteding gaan.

• hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

 

Kinderen van 12 tot 18 jaar

• hebben geen voortdurend toezicht nodig van volwassenen;

• kunnen vanaf 12 jaar enkele uren alleen gelaten worden;

• kunnen vanaf 16 jaar dag en nacht alleen gelaten worden;

• kunnen vanaf 18 jaar zelfstandig wonen;

• hebben bij hun persoonlijke verzorging geen hulp en maar weinig toezicht nodig;

• hebben tot 18 jaar een reguliere dagbesteding op school/opleiding;

• hebben begeleiding en stimulans nodig bij ontplooiing en ontwikkeling (bv. huiswerk of het zelfstandig gaan wonen).

• hebben tot 17 jaar een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.