Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Bergen op Zoom

Beleidsregels heffing gemeentelijke belastingen en uitvoering wet woz

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieBergen op Zoom
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels heffing gemeentelijke belastingen en uitvoering wet woz
CiteertitelBeleidsregels fiscale heffingen / WOZ 2010
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Algemene wet bestuursrecht, art. 4:81
  2. Algemene wet rijksbelastingen, art. 65
  3. Algemene wet rijksbelastingen, hoofdstuk VIIIA
  4. Algemene wet bestuursrecht, art. 1:3
  5. Algemene wet bestuursrecht, art. 4:81
  6. Algemene wet bestuursrecht, art. 7:15
  7. Gemeentewet, art. 231
  8. Gemeentewet, art. 242
  9. Gemeentewet. art. 244
  10. Wet waardering onroerende zaken, art. 1, tweede lid
  11. Wet waardering onroerende zaken, hoofdstuk IV
  12. Wet waardering onroerende zaken, art. 29a, tweede lid
  13. Wet waardering onroerende zaken, art. 27
  14. Uitvoeringsbesluit Wet waardering onroerende zaken
  15. Besluit proceskosten bestuursrecht
  16. Verordening afvalstoffenheffing 2004, art. 2
  17. Verordening hondenbelasting 2004, art. 2
  18. Verordening onroerende-zaakbelastingen 2010, art. 1
  19. Verordening parkeerbelastingen 2006
  20. Verordening reclamebelasting 2008, art. 3
  21. Verordening reinigingsrecht 2003, art. 3
  22. Verordening rioolheffing 2010, art. 2
  23. Verordeningen toeristen- en watertoeristenbelasting 2010
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

08-03-201014-02-2011nieuwe regeling

16-02-2010

Weekblad Bergen op Zoomse Bode 28-02-2010

B en W, 07-10

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels Heffing Gemeentelijke Belastingen en Uitvoering Wet WOZ

Het college van burgemeester en wethouders van Bergen op Zoom

gelet op artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht,

mede gelet op het bepaalde in: artikel 65 en hoofdstuk VIIIA van de Algemene wet rijksbelastingen; artikelen 1:3, 4:81 en 7:15 van de Algemene wetbestuursrecht; artikel 231, 242 en 244 van de Gemeentewet; artikel 1, tweede lid, hoofdstuk IV, artikel 29a, tweede lid en artikel 27 van de Wet waardering onroerende zaken; het Uitvoeringsbesluit Wet waardering onroerende zaken; het Besluit proceskostenbestuursrecht; artikel 2 van de Verordeningafvalstoffenheffing 2004; artikel 2 van de Verordening hondenbelasting 2004; artikel 1 van de Verordeningonroerende-zaakbelastingen 2010; de Verordening parkeerbelastingen 2006; artikel 3 van de Verordening reclamebelasting 2008; artikel 3 van de Verordening reinigingsrecht 2003; artikel 2 van de Verordening rioolheffing 2010 en de Verordeningen toeristen- en watertoeristenbelasting 2010.

 

 

B E S L U I T :

 

vast te stellen de volgende:

 

Beleidsregels Heffing Gemeentelijke Belastingen en Uitvoering Wet WOZ

HOOFDSTUK 1. HET AANWIJZEN VAN EEN BELASTINGPLICHTIGE IN EEN KEUZESITUATIE

1.1. Algemeen.

In sommige gevallen brengen de wettelijke regels met zich, dat verschillende natuurlijke en/of niet-natuurlijke personen belastingplichtig kunnen zijn voor één belastingobject (onroerende of roerende zaak, perceel, aansluiting, hond, etc.).

In de gevallen waarin dat voorkomt mag de gemeente de aanslag ten name van één van de belastingplichtigen stellen.

In die gevallen hanteert de gemeente Bergen op Zoom een voorkeursvolgorde bij de aanwijzing van de belastingplichtige die de aanslag op zijn of haar naam krijgt.

Deze voorkeursvolgorde is gebaseerd op de veronderstelde betaalcapaciteit en doelmatige c.q. doeltreffende heffing en invordering en wordt toegepast voor zover de gegevens voorhanden of te achterhalen zijn.

De in de voorkeursvolgorde neergelegde criteria bevatten geen limitatieve opsomming.

Zij moeten worden beschouwd als richtlijnen voor de meest voorkomende gevallen.

1.2. Voorkeursvolgorde

  • 1.2.1 .

    Met betrekking tot de gemeentelijke belastingen die worden geheven van genothebbenden krachtens eigendom, bezit of beperkt recht wordt, indien er met betrekking tot één roerende of onroerende zaak verschillende categorieën genothebbenden zijn, de aanslag in onderstaande volgorde gesteld ten name van:

    • 1.2.1.1.

      de beperkt gerechtigde, waarbij de volgende voorkeursvolgorde geldt:

      • a.

        de vruchtgebruiker c.q. gerechtigde krachtens recht van gebruik en bewoning;

      • b.

        de opstaller, met uitzondering van degene die een afhankelijk opstalrecht, dan wel een opstalrecht ten behoeve van de aanleg en het onderhoud van onder- of bovengrondse leidingen heeft;

      • c.

        de erfpachter dan wel de beklemde meier;

    • 1.2.1.2.

      de eigenaar of de appartementsgerechtigde;

    • 1.2.1.3.

      degene die op andere wijze als genothebbende naar voren komt, daaronder begrepen de bezitter.

  • 1.2.2.

    Met betrekking tot de gemeentelijke belastingen die worden geheven van genothebbenden krachtens eigendom, bezit of beperkt recht wordt de aanslag in onderstaande volgorde gesteld ten name van:

    • 1.2.2.1.

      indien er binnen één categorie genothebbenden personen zijn die volgens de beschikbare gegevens in Bergen op Zoom wonen of gevestigd zijn:

      • a.

        degene die ook als gebruiker wordt aangemerkt;

      • b.

        degene die in de gemeente woont of is gevestigd;

      • c.

        degene die het grootste aandeel in het genotsrecht heeft;

      • d.

        een natuurlijk persoon boven een niet-natuurlijk persoon;

      • e.

        bij gelijke aandelen de oudste in leeftijd;

      • f.

        degene die bij de afdeling financiële informatie en belastingen van de sector middelen (na 1 april 2010: de afdeling middelen) als genothebbende of gebruiker bekend is;

      • g.

        de eerstgerechtigde in de volgorde die door het kadaster wordt aangehouden.

    • 1.2.2.2.

      indien er binnen één categorie genothebbenden geen personen zijn die volgens de beschikbare gegevens in Bergen op Zoom wonen of gevestigd zijn, maar wel personen die volgens de beschikbare gegevens elders in Nederland wonen of gevestigd zijn:

      • a.

        degene die het grootste aandeel in het genotsrecht heeft;

      • b.

        een natuurlijk persoon boven een niet-natuurlijk persoon;

      • c.

        bij gelijke aandelen de oudste in leeftijd;

      • d.

        degene die bij de afdeling financiële informatie en belastingen van de sector middelen (na 1 april 2010: de afdeling middelen) als genothebbende of gebruiker bekend is;

      • e.

        de eerstgerechtigde in de volgorde die door het kadaster wordt aangehouden;

    • 1.2.2.3.

      indien er binnen één categorie genothebbenden geen personen zijn die volgens de beschikbare gegevens in Nederland wonen of gevestigd zijn, maar wel personen die volgens de beschikbare gegevens in het buitenland wonen of gevestigd zijn:

      • a.

        degene die het grootste aandeel in het genotsrecht heeft;

      • b.

        degene die bij de afdeling financiële informatie en belastingen van de sector middelen (na 1 april 2010: de afdeling middelen) als genothebbende of gebruiker bekend is;

      • c.

        de eerstgerechtigde in de volgorde die door het kadaster wordt aangehouden.

  • 1.2.3.

    Met betrekking tot de onroerende-zaakbelasting die wordt geheven van gebruikers, wordt de aanslag in onderstaande volgorde gesteld ten name van:

    • 1.2.3.1.

      degene die ook als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht wordt aangemerkt;

    • 1.2.3.2.

      degene die een nutsvoorziening van het belastingobject op naam heeft;

    • 1.2.3.3.

      de oudste in leeftijd;

    • 1.2.3.4.

      degene die op andere wijze als gebruiker naar voren komt.

  • 1.2.4.

    Met betrekking tot de hondenbelasting, de rioolheffing, de afvalstoffenheffing en het reinigingsrecht, wordt de aanslag in onderstaande volgorde gesteld ten name van:

    • 1.2.4.1

      degene die de nutsvoorziening van het belastingobject en/of het object waar de hond wordt gehouden, op naam heeft;

    • 1.2.4.2.

      degene die de nutsvoorziening van het belastingobject en/of het object waar de hond wordt gehouden, betaalt aan een elders wonende verhuurder;

    • 1.2.4.3.

      degene die het grootste deel van het belastingobject en/of het object waar de hond wordt gehouden, gebruikt;

    • 1.2.4.4.

      degene die het langst in het belastingobject c.q. het object waar de hond wordt gehouden, woont;

    • 1.2.4.5.

      degene die het belastingobject en/of het object waar de hond wordt gehouden, het langst gebruikt;

    • 1.2.4.6.

      de oudste, ingeval van gelijktijdige vestiging in het belastingobject en/of het object waar de hond wordt gehouden;

    • 1.2.4.7.

      degene die op andere wijze als de gebruiker van het belastingobject of houder van de hond naar voren komt.

  • 1.2.5.

    Met betrekking tot het reinigingsrecht wordt onder belastingobject als hiervoor onder 1.2.4.4 genoemd, verstaan de woning waar de betreffende afvalstoffen zijn ontstaan, dan wel van waaruit de afvalstoffen worden aangeboden.

  • 1.2.6.

    Met betrekking tot de reclamebelasting wordt de aanslag in onderstaande volgorde gesteld ten name van:

    • 1.2.6.1.

      degene die overeenkomstig het bepaalde onder 1.2.3. als gebruiker wordt aangemerkt van een onroerende zaak waarop of waaraan een aankondiging is geplaatst of aangebracht;

    • 1.2.6.2.

      degene ten wiens name van gemeentewege toestemming is verleend voor het aanbrengen of plaatsen van de aankondiging;

    • 1.2.6.3.

      degene ten behoeve van wie of door wie de aankondiging is aangebracht;

    • 1.2.6.4.

      de genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van de onroerende zaak waaraan of waarop de aankondiging is geplaatst of aangebracht.

  • 1.2.7.

    Indien en voor zover aanslagen van verschillende gemeentelijke belastingen worden verenigd op één aanslagbiljet, worden deze in onderstaande volgorde ten name gesteld van de belastingplichtige, die:

    • 1.2.7.1.

      ingevolge de onderdelen 1.2.1. en 1.2.2. kan worden aangewezen;

    • 1.2.7.2.

      ingevolge onderdeel 1.2.3. kan worden aangewezen;

    • 1.2.7.3.

      ingevolge onderdeel 1.2.4. kan worden aangewezen;

    • 1.2.7.4.

      ingevolge onderdeel 1.2.6. kan worden aangewezen.

  • 1.2.8.

    De onderdelen 1.2.1. tot en met 1.2.7. vinden geen toepassing indien:

    • 1.2.8.1.

      de aanslag kan worden opgelegd aan degene die met betrekking tot het voorgaande belastingtijdvak of kalenderjaar de aanslag heeft gekregen, gezorgd heeft dat de aanslag betaald is en nog steeds belastingplichtig is;

    • 1.2.8.2.

      bij de afdeling financiële informatie en belastingen van de sector middelen bekend is, dat één van de potentiële belastingplichtigen te kennen heeft gegeven, dat hij/zij de desbetreffende aanslag op zijn/haar naam wil hebben, althans voor zover dit niet leidt tot een mogelijke situatie dat de belasting niet kan worden betaald, dan wel ingevorderd.

  • 1.2.9.

    Voor zover de belasting wordt geheven over een belastingtijdvak, is bij de toepassing van de voorkeursvolgorde beslissend de situatie bij de aanvang van dat tijdvak of, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.

  • 1.2.10.

    Aangezien de voorkeursvolgorde erop is gericht de aanslag op te leggen aan een belastingplichtige die in staat geacht mag worden om de belasting te betalen, kan ook tot een andere keuze gekomen worden dan uit de voorkeursvolgorde zou volgen.

  • 1.2.11.

    Wijzigingen kunnen - indien reeds een aanslag aan een belastingplichtige is opgelegd - pas plaatsvinden met ingang van het eerstvolgende belastingtijdvak.

  • 1.2.12.

    Indien in uitzonderingsgevallen, door welke oorzaak dan ook, een aanslag wordt opgelegd in afwijking van het in de voorgaande onderdelen bepaalde, is die aanslag alleen ongeldig als sprake is van willekeur.

  • 1.2.13.

    Indien een belasting niet wordt geheven bij wege van aanslag, maar op andere wijze, is het bepaalde in de onderdelen 1.2.1. tot en met 1.2.12. van overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK 2. HET AANWIJZEN VAN EEN WOZ-BELANGHEBBENDE IN EEN KEUZESITUATIE

2.1. Algemeen

In sommige gevallen brengen de wettelijke regels met zich, dat voor één eigendom verschillende natuurlijke en/of niet-natuurlijke personen als belanghebbende kunnen worden aangemerkt.

In deze gevallen mag de gemeente op grond van artikel 24 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de bekendmaking van de waardebeschikking aan één van de belanghebbenden verzenden.

De gemeente Bergen op Zoom hanteert een voorkeursvolgorde bij de aanwijzing van de belanghebbende die de waardebeschikking op zijn of haar naam krijgt.

De in de voorkeursvolgorde neergelegde criteria bevatten geen limitatieve opsomming.

Zij moeten worden beschouwd als richtlijnen voor de meest voorkomende gevallen, waarbij beoogd is de ontvanger van de waardebeschikking gelijk te laten zijn aan de belastingplichtige voor de onroerende-zaakbelastingen die de aanslag op zijn of haar naam krijgt.

2.2. Voorkeursvolgorde

In de gevallen, dat er een keuzesituatie bestaat met betrekking tot de tenaamstelling van een beschikking ingevolge hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ), is hoofdstuk 1 van deze beleidsregels, voor zover de daarin opgenomen bepalingen betrekking hebben op de onroerende-zaakbelastingen, van overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK 3. HET TOEKENNEN VAN AMBTSHALVE VERMINDERING VAN GEMEENTELIJKE BELASTINGEN

3.1. Algemeen.

Op grond artikel 231 van de Gemeentewet en artikel 65 van de Algemene wet rijksbelastingen (hierna: AWR) kan de heffingsambtenaar een onjuiste belastingaanslag ambtshalve verminderen.

Daarnaast kan hij ambtshalve een in de belastingwet voorziene vermindering, ontheffing of teruggaaf verlenen.

In de hier vastgestelde beleidsregels is de termijn waarbinnen de belastingplichtige aanspraak kan maken op het ambtshalve verlenen van vermindering van belasting afgestemd op de termijn waarbinnen op grond van artikel 11 van de AWR een aanslag kan worden opgelegd, te weten uiterlijk drie jaar na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan.

3.2. Reikwijdte en definities.

  • 3.2.1.

    Dit hoofdstuk geldt bij de heffing van gemeentelijke belastingen in de zin van artikel 219 van de Gemeentewet, met dien verstande dat onder gemeentelijke belastingen mede worden begrepen rechten die door de gemeente kunnen worden geheven.

  • 3.2.2.

    Van dit hoofdstuk zijn uitgezonderd belastingaanslagen, waaraan ingevolge een wettelijk voorschrift een op voet van hoofdstuk IV van de Wet Waardering onroerende zaken gegeven beschikking tot vaststelling van de waarde ten grondslag heeft gelegen, voor zover op deze aanslagen artikel 18a, eerste lid, onder b, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van (overeenkomstige) toepassing is.

  • 3.2.3.

    Voor de toepassing van deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      de ambtshalve vermindering: de vermindering, ontheffing, teruggaaf of vrijstelling van belastingen bedoeld in artikel 65 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en artikel 244 van de Gemeentewet;

    • b.

      de belanghebbende: de belastingplichtige of degene die de belasting als hoofdelijk mede-aansprakelijke heeft betaald;

    • c.

      de driejaarstermijn: de termijn door welks verloop na het tijdstip van het ontstaan van de belastingschuld op voet van artikel 11, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de bevoegdheid tot het vaststellen van een aanslag vervalt;

    • d.

      het bedrag van de vermindering: de vermindering van het belastingbedrag vermeerderd met (het daaraan toe te rekenen gedeelte van) de bestuurlijke boete of de kostenopslag, indien een bestuurlijke boete of kostenopslag is toegepast. Het bedrag van de vermindering wordt berekend per belastingaanslag.

    • e.

      De belastingaanslag: de aanslag bedoeld in artikel 2, derde lid, onder e, van de Algemene Wet inzake rijksbelastingen, met dien verstande dat voor de toepassing van deze beleidsregels wordt verstaan onder:

      • de aanslag, de voorlopige aanslag, de navorderingsaanslag: het gevorderde bedrag, onderscheidenlijk het voorlopig gevorderde, het nagevorderde bedrag;

      • het aanslagbiljet: de kennisgeving van het hiervoor bedoelde bedrag.

    • f.

      De belastingwet: algemeen verbindende voorschriften en beleidsregels op het gebied van gemeentelijke belastingen.

  • 3.2.4.

    Ambtshalve vermindering kan worden verleend op verzoek van de belanghebbende, dan wel op initiatief van de heffingsambtenaar.

3.3. Gevallen waarin ambtshalve vermindering wordt verleend.

  • 3.3.1.

    Indien wegens het te laat indienen van een bezwaar- of verzoekschrift, dan wel om andere redenen van formele aard, de belanghebbende niet-ontvankelijk is in het bezwaar of verzoek, verleent de heffingsambtenaar bij uitspraak waarin de niet-ontvankelijkheid wordt uitgesproken, ambtshalve de vermindering van de bestreden aanslag tot het bedrag waarvoor belanghebbende redelijkerwijs in aanmerking komt.

  • 3.3.2.

    Wanneer de heffingsambtenaar bij besluit geheel of gedeeltelijk tegemoetkomt aan een bezwaar- of verzoekschrift, vermindert hij ambtshalve tevens de aanslagen ten name van die belanghebbende over voorgaande jaren, wanneer op grond van dat bezwaar of verzoek ook die voorgaande aanslagen zouden zijn verminderd, wanneer dat bezwaar of verzoek tijdig tegen die voorgaande aanslagen zou zijn gericht.

  • 3.3.3.

    De ambtshalve vermindering wordt – voor zover van toepassing - verleend over het lopende en de drie daaraan voorafgaande belastingjaren.

  • 3.3.4.

    Indien het bezwaar of verzoek, dat aanleiding geeft tot ambtshalve vermindering, tijdig is ingekomen en betrekking heeft over een voorgaand kalenderjaar, wordt ambtshalve – voor zover van toepassing - vermindering verleend over het oudste belastingjaar waarop het ontvankelijk verklaarde bezwaar of verzoek betrekking heeft, alsmede over maximaal de drie daaraan voorafgaande jaren.

  • 3.3.5.

    Wanneer uit enig feit blijkt dat een belastingaanslag tot een te hoog bedrag is vastgesteld en deze aanslag bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid niet gehandhaafd kan worden, kan eveneens ambtshalve een vermindering worden verleend.

3.4. Uitzonderingen

Ambtshalve teruggaaf wordt niet verleend, indien:

  • tegen de betreffende aanslag(en) nog andere rechtsmiddelen openstaan;

  • indien de fout die tot de nadien gebleken onjuiste aanslag(en) heeft geleid, (mede) aan belanghebbende zelf te wijten is;

  • indien het te verminderen bedrag per aanslag minder dan € 25,-- bedraagt;

  • Indien aannemelijk is dat de belanghebbende door opzet of grove schuld de wettelijke termijn voor het indienen van een bezwaar- of verzoekschrift ongebruikt heeft laten verstrijken.

Tenzij uitdrukkelijk is overeengekomen vormt een fiscaal compromis tussen de heffingsambtenaar en belanghebbende, geen aanleiding voor het ambtshalve verlenen van vermindering.

3.5. Jurisprudentie

  • 3.5.1.

    Een uitspraak van de Hoge Raad of andere rechtelijke instantie, waarin toepassing van de belastingwet besloten ligt die voor de belanghebbende gunstiger is, dan de bij de heffing van de belasting gevolgde toepassing, leidt niet tot het ambtshalve verlenen van vermindering van belasting indien de belastingaanslag of de voldoening op aangifte onherroepelijk is komen vast te staan voor de dag, waarop de uitspraak door de Hoge Raad of andere rechtelijke instantie is gewezen, tenzij het college van burgemeester en wethouders op dit punt een afwijkende regeling heeft getroffen.

  • 3.5.2.

    Hetgeen onder 3.5.1. is bepaald met betrekking tot een uitspraak van de Hoge Raad of andere rechterlijke instantie, is in daartoe leidende gevallen van overeenkomstige toepassing op prejudiciële beslissingen van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen alsmede op rechtelijke uitspraken van het Hof en andere supranationale colleges.

3.6. Mededeling van afwijzing.

Indien geen termen aanwezig zijn om ambtshalve vermindering te verlenen, wordt daarvan uitsluitend gemotiveerd mededeling gedaan in een uitspraak waarin de niet-ontvankelijkheid wordt uitgesproken van een bezwaar- of verzoekschrift, bedoeld onder 3.3.1.

HOOFDSTUK 4. HET VERLENEN VAN AMBTSHALVE VERMINDERING VAN IN HET KADER VAN DE WET WAARDERING ONROERENDE ZAKEN VASTGESTELDE WAARDE

4.1

Ingeval de waarde van een onroerende zaak had behoren te zijn vastgesteld op een bedrag dat tenminste 20% met een minimum van € 10.000,-- lager is dan de te hoog vastgestelde waarde van die onroerende zaak, verleent de heffingsambtenaar ambtshalve vermindering voor het verschil tussen beide waarden, indien:

  • a.

    een bezwaarschrift niet-ontvankelijk wordt verklaard wegens het te laat indienen van het bezwaarschrift dan wel om andere redenen van formele aard, of

  • b.

    hem dat ambtshalve uit enig feit blijkt.

4.2

Indien bij de beoordeling van een tijdig ingekomen bezwaar blijkt, dat de waarde op een te hoog bedrag is vastgesteld uitsluitend als gevolg van de omstandigheden dat daarin één of meer objectdelen zijn begrepen die bij het onderhavige object ontbreken, kan bij wijze van compromis tussen partijen, in afwijking van de efficiencydrempel als bedoeld in artikel 26a van de Wet waardering onroerende zaken, de waarde worden verminderd met de aan dat objectdeel / die objectdelen toegerekende waarde.

HOOFDSTUK 5. GELEGENHEID TOT NADERE ONDERBOUWING VAN BEZWAAR- OF VERZOEKSCHRIFT

5.1. Gebruik of genot van een onroerende zaak in afwijking van GBA, Kamer van Koophandel of Kadaster

  • 5.1.1.

    Wanneer een belanghebbende om intrekking of vermindering van één of meer belastingaanslagen verzoekt omdat:

    • het gebruik van een onroerende zaak is beëindigd op een tijdstip dat afwijkt van de Gemeentelijke Basisadministratie (natuurlijke personen) of van het register bij de Kamer van Koophandel (rechtspersonen), dan wel

    • het genot krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is beëindigd in afwijking van de openbare registers van het kadaster,

    wordt hij/zij gedurende een periode van drie weken in de gelegenheid gesteld om alsnog bewijsstukken te overleggen waaruit blijkt, dat het gebruik, respectievelijk de eigendom c.a. is beëindigd.

  • 5.1.2.

    Wanneer geen bewijsstukken worden overlegd, wordt het verzoek bij voor bezwaar of bezwaar vatbaar besluit afgewezen.

5.2. Overlijden van hond op een eerder tijdstip dan datum van ontvangst van de afmelding

Wanneer een belastingplichtige om intrekking of vermindering van een aanslag hondenbelasting verzoekt omdat hij/zij geen houder meer van de hond is met ingang van een eerdere datum dan die van ontvangst van het bezwaar- of verzoekschrift, wordt belanghebbende gedurende een periode van drie weken schriftelijk in de gelegenheid gesteld dat tijdstip aan te tonen door middel van een proces-verbaal van vermissing, verklaring van ontvangst door asiel of andere verkrijger, een door de dierenarts af te geven verklaring van overlijden van de hond, of een andere schriftuur.

5.3. Aanvang belastingplicht hondenbelasting bij constatering van niet aangemelde hond

Wanneer bij een van gemeentewege gehouden huis-aan-huis controle is geconstateerd dat de belanghebbende een hond houdt zonder daarvan aangifte te hebben gedaan, wordt als ingangsdatum van de belastingplicht aangemerkt 1 januari van het jaar waarin de hond wordt geconstateerd, tenzij de belastingplichtige schriftelijk aantoont op een later tijdstip houder van de hond te zijn geworden.

5.4. Nadere onderbouwing van bezwaar tegen waardebeschikking Wet WOZ

Wanneer een bezwaar tegen een waardebeschikking Wet WOZ niet is gemotiveerd (een zgn. pro-forma bezwaarschrift) wordt belanghebbende alsnog schriftelijk in de gelegenheid gesteld het bezwaar binnen een periode van drie weken te motiveren, welke periode aanvangt:

  • indien belanghebbende om aanvullende informatie vraagt ter onderbouwing van het bezwaar: op het moment dat de informatie wordt verstrekt, dan wel wordt meegedeeld dat deze niet wordt verstrekt;

  • in alle andere gevallen: op het moment van verzending van de bevestiging van de ontvangst van het (pro-forma) bezwaarschrift.

Deze termijn kan op verzoek met nogmaals drie weken worden verlengd.

5.5. Herstel van vormverzuim bezwaar-, beroep- en verzoekschriften anders dan hiervoor genoemd.

Wanneer:

  • een verzoek om ontheffing of vrijstelling van een gemeentelijke belasting, dan wel

  • een bezwaarschrift tegen een aanslag gemeentelijke belastingen, tegen een waardebeschikking of tegen een besluit tot afwijzing van een verzoek als boven bedoeld

niet voldoet aan de daaraan te stellen vereisten, anders dan hiervoor onder 5.4. bedoeld, wordt belanghebbende schriftelijk in de gelegenheid gesteld om dat vormverzuim binnen een periode van drie weken te herstellen.

4.5. Overschrijding termijnen

Wanneer een belanghebbende binnen de hem/haar geboden termijn geen gebruik heeft gemaakt van de geboden mogelijkheid om een verzuim te herstellen of een verzoek/bezwaar anderszins nader te onderbouwen, wordt de belanghebbende schriftelijk in de gelegenheid gesteld om binnen een periode van drie weken alsnog daartoe over te gaan.

De betreffende mededeling wordt onaangetekend per post verzonden.

HOOFDSTUK 6. WEGINGSFACTOREN BIJ BEPALING HOOGTE VERGOEDING KOSTEN BESTUURLIJKE VOORPROCEDURES

6.1.

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder een belastingbedrag:

  • a.

    Het bedrag van een belastingaanslag tezamen met de bij de belastingplichtige opgelegde bestuurlijke boete, of:

  • b.

    indien geen belastingaanslag is vastgesteld, maar wel een bestuurlijke boete is opgelegd: het bedrag van de boete, of:

  • c.

    het bedrag van de belasting die op aangifte is voldaan.

Onder een belastingaanslag wordt mede verstaan een bedrag als bedoeld in artikel 233a, tweede lid, aanhef en onderdeel a, van de Gemeentewet.

Onder waarde wordt verstaan de waarde, zoals die in het kader van de Wet waardering onroerende zaken wordt vastgesteld.

6.2.

Voor de toepassing van de wegingsfactoren, die zijn genoemd in onderdeel C.1. van de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, wordt een zaak in beginsel aangemerkt als:

  • a.

    zeer licht, indien in geschil is:

    • -

      een belastingbedrag van minder dan € 500,--, of:

    • -

      een waarde van minder dan € 50.000,--, of:

    • -

      een belang, niet zijnde een belastingbedrag of een waarde, dat in zwaarte vergelijkbaar is met een belastingbedrag van minder dan € 500,-- dan wel met een waarde van minder dan € 50.000,--,

danwel:

indien de belanghebbende in het bezwaar niet meer dan één grief aanvoert en die grief niet nader is onderbouwd

  • b.

    licht, indien in geschil is:

    • -

      een belastingbedrag van € 500,-- of meer, maar minder dan € 1.000,--, of:

    • -

      een waarde van € 50.000,-- of meer, doch minder dan € 100.000,--, of:

    • -

      een belang, niet zijnde een belastingbedrag of een waarde, dat in zwaarte vergelijkbaar is met een belastingbedrag van € 500,-- of meer, maar minder dan € 1.000,-- dan wel met een waarde van € 50.000,-- of meer, maar minder dan € 100.000,--,

danwel:

indien het bezwaar op één onderbouwde grief, of op verschillende niet-onderbouwde grieven is gebaseerd, zonder dat daarbij gegevens uit andere bronnen worden aangevoerd;

  • c.

    gemiddeld, indien in geschil is:

    • -

      een belastingbedrag van € 1.000,-- of meer, maar minder dan € 7.000,--, of:

    • -

      een waarde van € 100.000,-- of meer, doch minder dan € 700.000,--, of:

    • -

      een belang, niet zijnde een belastingbedrag of een waarde, dat in zwaarte vergelijkbaar is met een belastingbedrag van € 1.000,-- of meer, maar minder dan € 7.000,-- dan wel met een waarde van € 100.000,-- of meer, maar minder dan € 700.000,--;

danwel:

indien de belanghebbende de aangevoerde grief of grieven nader onderbouwd en daarbij verwijst naar daartoe geraadpleegde bronnen en/of of baseert op een door hem/haar ingesteld eenvoudig nader onderzoek;

  • d.

    zwaar, indien in geschil is:

    • -

      een belastingbedrag van € 7.000,-- of meer, maar minder dan € 25.000,--, of:

    • -

      een waarde van € 700.000,-- of meer, doch minder dan € 2.500.000,--, of:

    • -

      een belang, niet zijnde een belastingbedrag of een waarde, dat in zwaarte vergelijkbaar is met een belastingbedrag van € 7.000,-- of meer, maar minder dan € 25.000,-- dan wel met een waarde van € 700.000,-- of meer, maar minder dan € 2.500.000,--;

danwel:

indien de grieven zijn onderbouwd met interpretatie van vakliteratuur met verwijzing naar geraadpleegde jurisprudentie en/of met de resultaten van een speciaal daartoe met gebruikmaking van externe bronnen ingesteld nader onderzoek;

  • e.

    Zeer zwaar, indien in geschil is:

    • -

      een belastingbedrag van € 25.000,-- of meer, of:

    • -

      een waarde van € 2.500.000,--, of meer, of:

    • -

      een belang, niet zijnde een belastingbedrag of een waarde, dat in zwaarte vergelijkbaar is met een belastingbedrag van € 25.000,-- of meer, dan wel met een waarde van € € 2.500.000,-- of meer.;

Danwel:

Indien specifiek voor het onderhavige geschil door of namens de belanghebbende uitgevoerd wetenschappelijk onderzoek aan de onderbouwing van de grief ten grondslag ligt.

HOOFDSTUK 7. ALGEMENE BEPALINGEN BESTUURLIJKE BOETEN GEMEENTELIJKE BELASTINGEN

7.1. Reikwijdte

De Regeling bestuurlijke boeten gemeentelijke belastingen (hierna te noemen: de regeling) bevat beleidsregels voor het opleggen van bestuurlijke boeten bij de heffing van gemeentelijke belastingen, heffingen en rechten waarop de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) van toepassing is.

7.2. Begrip belanghebbende

Onder de belanghebbende wordt voor de toepassing van deze regeling verstaan degene aan wie een boete is of kan worden opgelegd.

7.3. Toerekening

Een handeling of nalatigheid van een derde die voor of namens de belanghebbende optreedt, wordt aan de belanghebbende toegerekend.

7.4. Verzuimboete / vergrijpboete

  • 7.4.1.

    De verzuimboete heeft tot doel een gebod tot nakoming van fiscale verplichtingen aan te scherpen. Voor het opleggen van de verzuimboete is voldoende dat aan één of meer van deze verplichtingen niet is voldaan. Bij afwezigheid van alle schuld legt de heffingsambtenaar geen verzuimboete op. Indien bij bezwaar blijkt dat er sprake is van afwezigheid van alle schuld, vernietigt de heffingsambtenaar de boete. De belanghebbende dient afwezigheid van alle schuld te stellen en te bewijzen.

  • 7.4.2.

    De vergrijpboete is gericht op het bestraffen van een handeling of nalatigheid waarbij sprake is van opzet dan wel grove schuld. De heffingsambtenaar dient de aanwezigheid van opzet of grove schuld te stellen en te bewijzen.

7.5. Verplichte keuze verzuimboete of vergrijpboete

Bij het niet doen van aangifte met betrekking tot belastingen die bij wege van aanslag worden geheven alsmede bij het niet, gedeeltelijk niet of niet tijdig betalen van belastingen die op aangifte moeten worden voldaan, maakt de heffingsambtenaar een keuze tussen het opleggen van een verzuimboete en het opleggen van een vergrijpboete. Een eenmaal opgelegde verzuimboete sluit het opleggen van een vergrijpboete voor hetzelfde feit uit. Het opleggen van een vergrijpboete sluit het nadien opleggen van een verzuimboete voor hetzelfde feit uit.

7.6. Gelijktijdigheid

  • 7.6.1.

    De vaststelling van een belastingaanslag en de vaststelling van een met deze belastingaanslag samenhangende boetebeschikking vinden in beginsel gelijktijdig plaats. Uitzonderingen zijn met name de gevallen in de artikelen 67e, derde lid en 67f, vijfde lid, van de AWR.

  • 7.6.2.

    Een afzonderlijke boetebeschikking wordt gegeven in de gevallen waarin een boete kan worden opgelegd terwijl geen belasting verschuldigd is, dan wel geen belastingaanslag wordt of kan worden vastgesteld.

7.7. Ambtshalve vermindering

  • 7.7.1.

    Indien de belanghebbende niet meer in rechte tegen een hem opgelegde boete op kan komen, gaat de heffingsambtenaar na ontvangst van een verzoek om ambtshalve vermindering na of de boete tot de juiste hoogte is vastgesteld. Indien het de heffingsambtenaar blijkt dat de boete op een te hoog bedrag is vastgesteld, vermindert hij de boete.

  • 7.7.2.

    De termijn waarbinnen de belanghebbende kan verzoeken om ambtshalve vermindering van de boete bedraagt vijf jaar, te rekenen vanaf de dag na het onherroepelijk worden van de boetebeschikking.

  • 7.7.3.

    De heffingsambtenaar vermindert in elk geval ambtshalve een opgelegde boete indien deze als gevolg van een wijziging van de grondslag voor de berekening van de boete voor verlaging in aanmerking komt.

7.8. Dag van betaling

Voor de toepassing van deze regeling geldt als dag van betaling:

  • bij betalingen per bank: de datum van bijschrijving op de bankrekening van de gemeente;

  • bij contante betaling aan het loket: de datum waarop het bedrag aan het loket is betaald.

7.9. Karakter boete

  • 7.9.1.

    Het opleggen van een boete is aan te merken als het instellen van een strafvervolging in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).

  • 7.9.2.

    De aan de belanghebbende, in verband met het opleggen van boeten, toekomende waarborgen gelden, met uitzondering van het inzagerecht, vanaf het tijdstip waarop de heffingsambtenaar jegens de belanghebbende een handeling heeft verricht waaraan deze in redelijkheid de gevolgtrekking kan verbinden dat aan hem wegens bepaald gedrag een boete is of zal worden opgelegd.

7.10. Straftoemeting

Bij het opleggen van een boete gaat de heffingsambtenaar uit van de percentages of bedragen, vermeld in de hoofdstukken 7 en 8 van deze regeling. Aangezien het opleggen van een boete een vorm van straftoemeting is, houdt de heffingsambtenaar vervolgens in voorkomende gevallen rekening met omstandigheden die aanleiding geven tot een hogere of een lagere boete dan op grond van deze hoofdstukken kan worden opgelegd (zie hoofdstuk 9 van deze regeling).

7.11. Redelijke termijn

Overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM kan aanleiding zijn tot matiging van de boete, dan wel in uitzonderlijke gevallen tot het vervallen van de boete. Bij de beoordeling van de vraag of de redelijke termijn is overschreden, moet onder meer worden gelet op de ingewikkeldheid van de zaak, het processuele gedrag van de belanghebbende en de wijze waarop de heffingsambtenaar de zaak behandelt.

7.12. Beperking van de informatieverplichtingen (artikel 67j van de AWR)

Indien de heffingsambtenaar jegens de belanghebbende een handeling heeft verricht waaraan deze in redelijkheid de gevolgtrekking kan verbinden dat aan hem wegens bepaald gedrag een boete zal worden opgelegd, is de belanghebbende niet langer verplicht ter zake van dit gedrag een verklaring af te leggen voor zover het de boeteoplegging betreft. Het niet verstrekken van de uitsluitend met het oog op de boeteoplegging gevraagde inlichtingen en gegevens leidt niet tot omkering van de bewijslast.

7.13. Verhoor (artikel 67l van de AWR)

  • 7.13.1.

    Er is sprake van een verhoor in de zin van artikel 67l van de AWR indien de heffingsambtenaar de belanghebbende in een directe confrontatie ondervraagt in het kader van zijn voornemen een boete op te leggen.

  • 7.13.2.

    Een verhoor vindt niet eerder plaats dan na schriftelijke oproep door de heffingsambtenaar. De heffingsambtenaar vermeldt in de oproep dat de belanghebbende tijdens het verhoor niet tot antwoorden is verplicht.

  • 7.13.3.

    De belanghebbende dient zelf te verschijnen. Met instemming van de heffingsambtenaar kan de belanghebbende zich laten vertegenwoordigen.

  • 7.13.4.

    De belanghebbende is tijdens het verhoor niet tot antwoorden verplicht. Hij dient voor de aanvang van het verhoor hierop te worden gewezen (cautie).

  • 7.13.5.

    De belanghebbende kan zich tijdens het verhoor doen bijstaan.

  • 7.13.6.

    Wanneer een belanghebbende die de Nederlandse taal niet of gebrekkig beheerst, vóór het verhoor verzoekt om bijstand van een tolk, draagt de heffingsambtenaar er zorg voor dat deze wordt benoemd. Indien de heffingsambtenaar wéét dat de Nederlandse taal niet of gebrekkig beheerst, draagt hij zorg voor de aanwezigheid van een tolk. Indien tijdens het verhoor blijkt dat de belanghebbende de Nederlandse taal niet beheerst, wordt het verhoor afgebroken. Het verhoor vindt dan plaats op een later moment waarbij de heffingsambtenaar zorg draagt voor de aanwezigheid van een tolk. Voor dat nieuwe verhoor wordt een aparte oproep verzonden of uitgereikt.

  • 7.13.7.

    De heffingsambtenaar maakt na afloop van het verhoor een verslag waarin hij vermeldt dat de cautie is gegeven. De belanghebbende krijgt een afschrift van het verslag.

7.14 Recht op inzage (artikel 67m van de AWR)

Het aan de belanghebbende in artikel 67m van de AWR toegekende recht op inzage geldt vanaf het moment waarop de heffingsambtenaar de belanghebbende heeft medegedeeld dat hem een verzuimboete is opgelegd of hem ervan in kennis heeft gesteld dat hem een vergrijpboete zal worden opgelegd.

Indien het voornemen tot het opleggen van een boete (mede) berust op gegevens over derden worden de desbetreffende bescheiden, voor zover mogelijk, geanonimiseerd.

7.15 Mededelingsplicht (artikel 67g van de AWR)

  • 7.15.1.

    De in artikel 67g, tweede lid, van de AWR bedoelde mededeling geschiedt schriftelijk.

  • 7.15.2.

    Bij het opleggen van een verzuimboete vermeldt de mededeling het feit dat aanleiding heeft gegeven tot het opleggen van de boete alsmede de voor de berekening van de boete gehanteerde uitgangspunten.

  • 7.15.3.

    Bij het opleggen van een vergrijpboete vermeldt de mededeling de feiten die aanleiding hebben gegeven tot het opleggen van de boete alsmede de feiten en omstandigheden op grond waarvan kan worden aangenomen dat er sprake is van opzet of grove schuld. In voorkomende gevallen dient de mededeling tevens de bijzondere omstandigheden te vermelden van onderdeel 9.6. van deze regeling die tot een matiging dan wel verhoging van de boete hebben geleid.

7.16. Begrijpelijke taal (artikel 67g, derde lid, van de AWR)

Indien de heffingsambtenaar weet dat de belanghebbende noch zijn gemachtigde de Nederlandse taal voldoende begrijpt, vult hij de mededeling aan met een vertaling daarvan, althans een korte weergave in een voor de belanghebbende of zijn gemachtigde begrijpelijke taal.

7.17. Termijnoverschrijding

Indien de belanghebbende niet binnen de in de wet gestelde termijn in bezwaar is gekomen tegen de boete en hij gemotiveerd stelt dat de termijnoverschrijding niet aan hem of zijn gemachtigde kan worden toegerekend, verklaart de heffingsambtenaar hem ontvankelijk in zijn bezwaar, tenzij de heffingsambtenaar aantoont dat deze stelling van de belanghebbende niet juist is.

7.18. Overlijden van belanghebbende (artikel 67i van de AWR)

Indien de heffingsambtenaar binnen vijf jaar na het tijdstip van overlijden van de belanghebbende daarvan op de hoogte raakt en hem geen verzoek heeft bereikt om de boetebeschikking te vernietigen, dan wel de boete te verminderen, past hij artikel 67i, tweede en derde lid, van de AWR ambtshalve toe.

HOOFDSTUK 8. BIJZONDERE BEPALINGEN MET BETREKKING TOT VERZUIMBOETEN GEMEENTELIJKE BELASTINGEN

8.1.

Bij het opleggen van een verzuimboete wegens het niet of niet tijdig doen van aangifte voor een belasting die bij wege van aanslag wordt geheven, wordt een onderscheid gemaakt tussen een eerste, tweede, derde, vierde, vijfde/volgend verzuim.

8.2.

Van een tweede respectievelijk derde, vierde, vijfde/volgend verzuim is sprake, indien de belanghebbende over de voorafgaande vijf belastingtijdvakken éénmaal respectievelijk tweemaal, driemaal, viermaal of meer in verzuim is geweest.

8.3.

De heffingsambtenaar legt in geval van een eerste, tweede en derde, vierde, vijfde/volgend verzuim een boete op van respectievelijk € 113,–, € 340,–, € 567,–, € 794,– of €1134,–. Wordt de aanslag op € 100,-- of lager vastgesteld, dan legt de heffingsambtenaar een boete op van respectievelijk € 23,–, € 68,–, € 113, € 159,– of € 227,–.

8.4.

De verzuimenreeks wordt toegepast per belastingmiddel. Om te bepalen of sprake is van een eerste, tweede, derde, vierde of vijfde/volgend verzuim worden verzuimboeten die gelijktijdig met een nihilaanslag of een op een negatief bedrag vastgestelde aanslag zijn opgelegd en verzuimboeten die gelijktijdig met een op een positief bedrag vastgestelde aanslag zijn opgelegd op gelijke voet meegeteld. Er wordt hierbij evenmin onderscheid gemaakt tussen een verzuim wegens het niet doen van aangifte en een verzuim wegens het niet tijdig doen van aangifte. Indien sprake is van afwezigheid van alle schuld telt het verzuim niet mee voor de reeks verzuimen.

HOOFDSTUK 9. BIJZONDERE BEPALINGEN MET BETREKKING TOT VERGRIJPBOETEN GEMEENTELIJKE BELASTINGEN

9.1. Algemeen

  • 9.1.1.

    Vergrijpboeten kunnen alleen worden opgelegd indien sprake is van grove schuld of opzet. Onder opzet wordt mede verstaan voorwaardelijk opzet. Grove schuld is een in laakbaarheid aan opzet grenzende mate van verwijtbaarheid en omvat mede grove onachtzaamheid.

  • 9.1.2.

    In geval van grove schuld legt de heffingsambtenaar een vergrijpboete op van 25% met een minimum van € 50,--.

  • 9.1.3.

    In geval van opzet legt de heffingsambtenaar een vergrijpboete op van 50% met een minimum van € 100,--.

  • 9.1.4.

    Indien bij het opleggen van een vergrijpboete slechts een gedeelte van de verschuldigde belasting door opzet of grove schuld van de belanghebbende te weinig is of zou zijn geheven dan wel betaald, berekent de heffingsambtenaar de boete over dat – naar evenredigheid bepaalde – gedeelte.

  • 9.1.5.

    Het in 9.1.4. neergelegde beginsel vindt overeenkomstige toepassing indien meer dan één boetepercentage moet worden toegepast.

9.2. Aanslagbelastingen (artikel 67d van de AWR)

  • 9.2.1.

    Gelijktijdig met de aanslag legt de heffingsambtenaar een vergrijpboete op indien een aangifte voor een belasting die bij wege van aanslag wordt geheven, met opzet niet, dan wel onjuist of onvolledig is gedaan.

  • 9.2.2.

    Indien een onjuiste of onvolledige aangifte is gedaan, wordt de vergrijpboete gebaseerd op het belastingbedrag dat is toe te rekenen aan de correcties ter zake van een of meer tekortkomingen in de aangifte waaraan de kwalificatie ‘opzet’ kan worden verbonden.

  • 9.2.3.

    De vergrijpboete wordt berekend over het bedrag van de aanslag. Onder het bedrag van de aanslag wordt voor de toepassing van deze paragraaf verstaan het bedrag van de aanslag na verrekening van voorheffingen en opgelegde voorlopige aanslagen.

9.3. Aanslagbelastingen (artikel 67e van de AWR)

  • 9.3.1.

    Met betrekking tot belastingen die bij wege van aanslag worden geheven, legt de heffingsambtenaar gelijktijdig met het vaststellen van de navorderingsaanslag, een vergrijpboete op, indien het aan opzet of grove schuld van de belanghebbende is te wijten dat de aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld of anderszins te weinig belasting is geheven.

  • 9.3.2.

    Worden de feiten en omstandigheden op grond waarvan wordt nagevorderd eerst bekend op of na het tijdstip dat is gelegen zes maanden voor het verstrijken van de navorderingstermijn, dan kan de heffingsambtenaar binnen zes maanden na de vaststelling van de navorderingsaanslag nog een vergrijpboete opleggen. In dat geval deelt de heffingsambtenaar de belanghebbende gelijktijdig met de vaststelling van de navorderingsaanslag mee dat nog onderzoek plaatsvindt of het opleggen van een vergrijpboete gerechtvaardigd is.

9.4. Kennisgeving / hoorplicht (artikel 67k van de AWR)

  • 9.4.1.

    De kennisgeving van het voornemen een vergrijpboete op te leggen en van de gronden waarop dat voornemen berust, geschiedt schriftelijk.

  • 9.4.2.

    De heffingsambtenaar geeft de belanghebbende een redelijke termijn waarbinnen hij de aangevoerde gronden kan betwisten.

  • 9.4.3.

    Indien de belanghebbende de in de kennisgeving aangevoerde gronden mondeling wenst te betwisten, wordt hij door de heffingsambtenaar gehoord.

  • 9.4.4.

    Onderdeel 7.15 van deze beleidsregels is van overeenkomstige toepassing.

9.5. Una Via (artikelen 67o en 69a van de AWR)

  • 9.5.1.

    Het ‘una via’-beginsel sluit het opleggen van een vergrijpboete op grond van de artikelen 67d of 67e van de AWR uit in gevallen waarin ter zake van hetzelfde feit tegen de belanghebbende een strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen, dan wel het recht tot strafvervolging is vervallen omdat de belanghebbende aan de hem daartoe gestelde voorwaarden heeft voldaan (transactie).Omgekeerd sluit het opleggen van een vergrijpboete aan de belanghebbende strafvervolging tegen hem ter zake van hetzelfde feit uit.

  • 9.5.2.

    Het voorgaande lid houdt in dat de heffingsambtenaar het opleggen van de vergrijpboete aanhoudt zodra hij weet dat bepaald gedrag onderwerp is of kan zijn van een opsporingsonderzoek dan wel van een strafrechtelijke vervolging. Indien de termijn waarbinnen de belastingaanslag en de boetebeschikking moeten zijn opgelegd, dreigt te verstrijken, treedt de heffingsambtenaar tijdig in overleg met de betrokken opsporingsautoriteiten om te bepalen of er definitief voor strafrechtelijke afwikkeling wordt gekozen of dat er alsnog een vergrijpboete wordt opgelegd.

9.6. Bijzondere omstandigheden

Er kunnen omstandigheden zijn die aanleiding geven de hoogte van de boete te verhogen of te matigen, dan wel de reeds opgelegde boete te verminderen.

9.6.1. Strafverzwarende omstandigheden

  • 9.6.1.1.

    In daarvoor in aanmerking komende gevallen moet rekening worden gehouden met het aantal malen dat vergrijpen in een bepaalde periode hebben plaatsgevonden (recidive). Van recidive is sprake als aan de belanghebbende voor hetzelfde belastingmiddel reeds eerder een vergrijpboete of een straf is opgelegd. In geval van recidive wordt de vergrijpboete bij grove schuld verhoogd tot maximaal 50% met een minimum van € 100,-- en de vergrijpboete bij opzet tot maximaal 100% met een minimum van € 200,--.Met een straf wordt gelijkgesteld het vervallen van het recht tot strafvordering volgens artikel 76, tweede lid van de AWR of op grond van artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht. Verhoging van de boete wegens recidive vindt uitsluitend plaats indien in de periode van vijf jaar voorafgaand aan de door de heffingsambtenaar opgelegde vergrijpboete reeds eerder een vergrijpboete is opgelegd, een transactie is voldaan, dan wel strafoplegging heeft plaatsgevonden.

  • 9.6.1.2.

    Vervalt de eerdere vergrijpboete naderhand wegens het ontbreken van opzet dan wel grove schuld, dan wordt de toegepaste verhoging van de vergrijpboete op de voet van het eerste lid ambtshalve gecorrigeerd.

  • 9.6.1.3.

    De ernst van het te beboeten gedrag kan aanleiding geven de op de voet van artikel 22, tweede en derde lid, van deze regeling, op te leggen boete te verhogen tot maximaal 100%. Hiertoe is in elk geval aanleiding indien sprake is van fraude of zwendel. Van fraude of zwendel is met name sprake in geval van listigheid, valsheid of samenspanning. Indien het gevolg van het te beboeten gedrag is dat de belasting die te weinig is of zou zijn geheven dan wel betaald omvangrijk of verhoudingsgewijs omvangrijk is, verhoogt de heffingsambtenaar de vergrijpboete eveneens tot maximaal 100%.

  • 9.6.1.4.

    Buiten de voorgaande leden kan er aanleiding zijn een vergrijpboete te verhogen, dan wel een vermindering van een vergrijpboete te beperken of na te laten op grond van de persoonlijke omstandigheden van de belanghebbende of de wijze waarop, dan wel de omstandigheden waaronder, het feit heeft plaatsgevonden.

9.6.2. Wanverhouding / verzachtende omstandigheden

Tot de omstandigheden welke aanleiding kunnen geven de op te leggen of opgelegde boete te matigen behoren een wanverhouding tussen de ernst van het feit en de op grond van de hoofdstukken 8 en 9 op te leggen of opgelegde boete en omstandigheden die hebben geleid tot het beboetbare feit, maar buiten de directe invloedssfeer van de belanghebbende liggen.

9.6.3. Financiële omstandigheden

Zowel bij de beoordeling van de mate van verwijtbaarheid als voor de mate waarin de boete de belanghebbende treft, kunnen de financiële omstandigheden van de belanghebbende een rol spelen. Een beroep op financiële omstandigheden kan slechts in bijzondere gevallen tot matiging dan wel vermindering van de boete leiden.

HOOFDSTUK 10. TOEPASSING HARDHEIDSCLAUSULE NAHEFFING PARKEERBELASTINGEN

 

Wanneer een belanghebbende ter zake van het parkeren tijdig en op correcte wijze door middel van parkeerapparatuur de verschuldigde parkeerbelastingen heeft voldaan, doch de tijd waarvoor de betaling gold aantoonbaar en onvermijdbaar door overmacht is verstreken, is de heffingsambtenaar bevoegd om de als gevolg daarvan opgelegde naheffingsaanslag met toepassing van de hardheidsclausule te vernietigen.

HOOFDSTUK 11. AMBTSHALVE VASTGESTELDE AANSLAG TOERISTENBELASTING

 

Wanneer een uitgereikt aangiftebiljet niet is terugbezorgd en voorts indien geen aangiftebiljet is uitgereikt en evenmin is aangevraagd, doch de betrokken persoon naar de mening van de heffingsambtenaar wel voor een aanslag toeristenbelasting in aanmerking komt, wordt die aanslag ambtshalve vastgesteld.

De hoogte van het bedrag van de aanslag wordt in die situatie gebaseerd op 150% van de grondslag die ter zake van die belasting over het daaraan voorafgaande belastingjaar is gehanteerd, tenzij een redelijke schatting van de grondslag tot een daarvan afwijkende aanslag leidt. In dat laatste geval wordt uitgegaan van die redelijke schatting.

HOOFDSTUK 12. TITEL, INWERKINGTREDING, SLOT- EN OVERGANGSBEPALINGEN

12.1.

Dit besluit kan worden aangehaald als Beleidsregels fiscale heffingen / WOZ 2010.

12.2.

Dit besluit treedt in werking acht dagen na bekendmaking.

12.3.

Met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze regeling vervalt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van 27 januari 2009, nr. 05-04, tot het vaststellen van Beleidsregels fiscale heffingen 2009

Het college van burgemeester en wethouders,

Secretaris

Mevr. Mr. A.C. Spindler

burgemeester

Drs. J.M.M. Polman

Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van 16 februari 2010 nr. 07-10 en bekendgemaakt op 28 februari 2010.