Organisatie | Drimmelen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening tegenprestatie Sociale Zekerheid 2015, gemeente Drimmelen |
Citeertitel | Verordening tegenprestatie Sociale Zekerheid 2015, gemeente Drimmelen |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Geen
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2015 | nieuwe regeling | 11-12-2014 | Onbekend |
gezien het voorstel van burgemeester en wethouder van 11 november 2014;
gelet op artikel 8, lid 1, aanhef en onderdeel b, van de Participatiewet, artikel 35, lid 1, aanhef en onderdeel e, van de Wet inkomensvoorziening ouderen en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers; artikel 35, lid 1, aanhef en onderdeel e, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht en de Gemeentewet;
overwegende dat het noodzakelijk is het opleggen van een tegenprestatie bij verordening te regelen;
vast te stellen: de “Verordening tegenprestatie Sociale Zekerheid 2015, gemeente Drimmelen”.
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, de Wet inkomensvoorziening ouderen en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers; de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen en de Algemene wet bestuursrecht.
Hoofdstuk 2 Tegenprestatie naar vermogen
Artikel 2 Voorwaarden aan de op te leggen tegenprestatie
Indien het college een uitkeringsgerechtigde opdraagt tot het verrichten van een tegenprestatie naar vermogen, dan dient deze tegenprestatie in ieder geval aan de volgende voorwaarden te voldoen:
Artikel 5 Vrijwillige tegenprestatie
Indien de uitkeringsgerechtigde de bereidheid heeft tot het verrichten van de in het eerste lid genoemde tegenprestatie, dan ondersteunt het college de uitkeringsgerechtigde bij het vinden van een geschikte tegenprestatie als de uitkeringsgerechtigde zelf onvoldoende in staat is hiervoor zelf geschikte activiteiten te vinden.
Aldus besloten in de openbare raadsvergadering
van 11 december 2014.
De raad voornoemd.
De griffier, De voorzitter,
mr. M.J.N. Schuurbiers drs. G.L.C.M. de Kok
Toelichting Verordening tegenprestatie Sociale Zekerheid 2015, gemeente Drimmelen
Het college is bevoegd een uitkeringsgerechtigde te verplichten naar vermogen een tegenprestatie te verrichten, ook als die tegenprestatie niet direct samenhangt met arbeidsinschakeling. Dit is vastgelegd in artikel 9, eerste lid, onderdeel c, van de Participatiewet. Ook in artikel 37, eerste lid onderdeel f van de IOAW en artikel 37, eerste lid, onderdeel f, van de IOAZ zijn bepalingen opgenomen over het opleggen van een tegenprestatie.
De tegenprestatie bestaat uit de plicht om naar vermogen door het college opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden te verrichten, naast of in aanvulling op reguliere arbeid en die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt.
Het college bepaalt aan de hand van de individuele omstandigheden en de voorhanden zijnde onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden, de aard, de duur en de omvang van de aan een persoon op te leggen tegenprestatie. Hierbij moet het college de in deze verordening neergelegde criteria in acht nemen. Als het college een tegenprestatie vraagt van belanghebbende, moet het een duidelijke omschrijving geven van de te verrichten werkzaamheden. Het moet voor een belanghebbende immers duidelijk zijn welke tegenprestatie van hem verwacht wordt.
Net als bij het niet nakomen van de arbeids- en re-integratieverplichting geldt voor het niet nakomen van de opgedragen tegenprestatie dat de bijstand kan worden afgestemd overeenkomstig de gemeentelijke afstemmingsverordening.
Bevoegdheid opdragen tegenprestatie
De bevoegdheid van het college om een belanghebbende te verplichten naar vermogen een tegenprestatie te verrichten geldt al sinds 1 januari 2012. De regering meent dat de tegenprestatie voor uitkeringsgerechtigden een gelegenheid is om te blijven participeren in de samenleving en om een sociaal netwerk, arbeidsritme en regelmaat te behouden. Dit zijn volgens de regering ook noodzakelijke voorwaarden om de kansen op de arbeidsmarkt te vergroten (TK 2013-2014, 33 801, nr. 3, p. 29).
In artikel 8a, eerste lid, onderdeel b, van de Participatiewet is bepaald dat de gemeenteraad bij verordening regels stelt met betrekking tot het opleggen van een tegenprestatie. Ook in artikel 35, eerste lid, onderdeel e van de IOAW en artikel 35, eerste lid, onderdeel e, van de IOAZ, is een bepaling opgenomen dat de gemeenteraad bij verordening regels stelt over het opleggen van een tegenprestatie.
In de visienota Participatiewet is ook aandacht besteed aan de tegenprestatie. In de raadsvergadering van 30 januari 2014 is de visienota Participatiewet vastgesteld. Ten aanzien van de tegenprestatie is in de visienota opgenomen:
De burger is primair zelf verantwoordelijk voor de voorziening in zijn bestaanskosten. Indien een beroep op uitkering wordt gedaan, is het primair de eigen verantwoordelijkheid van de cliënt om door middel van een betaalde baan weer uitkeringsonafhankelijk te worden. Indien de cliënt deze verantwoordelijkheid niet zelf kan nemen, dan wordt hij hierin ondersteund. Een cliënt die de verantwoordelijkheid niet wil nemen zal de consequenties hiervan ondervinden door een verlaging van of (tijdelijke) uitsluiting uit de uitkering.
Indien een beroep op uitkering onvermijdelijk is, is het de primaire verantwoordelijkheid van de cliënt om naar vermogen een tegenprestatie te leveren voor deze uitkering
Bij het opstellen van deze verordening zijn de conceptverordening van Stimulanz/Kluwer – Schulinck/VNG en ook de Visienota als uitgangspunt gehanteerd
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Er is voor gekozen om begrippen die al zijn omschreven in de Participatiewet, de IOAW, de IOAZ of de Awb niet afzonderlijk te definiëren in deze verordening. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van betreffende definities in deze wetten de verordening moet worden gewijzigd.
De begrippen die niet zijn omschreven in de Participatiewet, de IOAW, de IOAZ of de Awb, of die verduidelijkt moeten worden, zijn in het tweede lid omschreven.
In onderdeel f van het tweede lid is omschreven wat onder een tegenprestatie wordt verstaan. Hierbij is conform de amendering van de visienota expliciet bepaald dat het niet mag gaan om arbeid waar een reguliere betaling tegenover zou moeten staan. Vanwege deze amendering is tevens een begripsbepaling voor mantelzorg (onderdeel g) en vrijwilligerswerk (onderdeel h) opgenomen.
Hoofdstuk 2 Tegenprestatie naar vermogen
Artikel 2 Voorwaarden aan de op te leggen tegenprestatie
Zoals in de algemene toelichting als is aangegeven, is in de Visienota aandacht besteed aan de tegenprestatie. De voorwaarden zijn in artikel 2 van deze verordening opgenomen.
Artikel 3 Relatie tussen re-integratie en tegenprestatie
Uitgangspunt is dat een uitkeringsgerechtigde weer in staat gesteld wordt om zelfstandig een inkomen te verwerven en hiermee weer onafhankelijk te worden van een uitkering. Om deze reden is in dit artikel nog expliciet opgenomen dat primair aandacht moet zijn voor het verkleinen van de afstand tot de arbeidsmarkt, zodat de kansen op betaald werk vergroot worden. Ondersteuning van uitkeringsgerechtigden vindt dan ook primair plaats met inzet van re-integratievoorzieningen. Secundair komt dan de tegenprestatie pas aan de orde.
Artikel 4 Verplichte tegenprestatie
In de verordening is opgenomen dat een tegenprestatie alleen verplicht opgelegd kan worden aan personen die ten aanzien van activiteiten gericht op verkleining van de arbeidsmarkt wel kunnen maar niet willen. In artikel 4 van de verordening wordt deze verplichte tegenprestatie geregeld. De algemene bepaling hiervoor is opgenomen in het eerste lid.
Uitgangspunt van de wetgever is dat sprake is van een tegenprestatie naar vermogen, maar dat een tegenprestatie wel beperkt is in duur en omvang. Ten aanzien hiervan zijn regels gesteld in het tweede lid.
In het derde lid is bepaald dat de uitkeringsgerechtigde primair zelf verantwoordelijk is voor de tegenprestatie. Hij zal dus in beginsel zelf met voorstellen moeten komen over de te verrichten tegenprestatie. Alleen wanneer de uitkeringsgerechtigde dit nalaat zal het college een tegenprestatie opdracht (vierde lid) verplicht opleggen.
Op grond van de wet en de gemeentelijke afstemmingsverordening dient het college een afstemming (verlaging) van de uitkering toe te passen als de uitkeringsgerechtigde de re-integratie en arbeidsverplichting niet of onvoldoende nakomt. Het opleggen van een tegenprestatie brengt hierin geen verandering.
Artikel 5 Vrijwillige tegenprestatie
Vanuit oogpunt van activering en participatie kan het goed zijn voor een uitkeringsgerechtigde om maatschappelijke activiteiten te verrichten. In artikel 5 is opgenomen dat het college de uitkeringsgerechtigde kan stimuleren om dit te doen. Uitgangspunt is dat de uitkeringsgerechtigde zelf kijkt wat bij zijn interesses en mogelijkheden past. Als betrokkene zelf niet goed in staat is om een geschikte activiteit te vinden, dan kan hierbij ondersteuning plaatsvinden.
Aansluitend bij de geamendeerde visienota kan het verrichten van mantelzorg of vrijwilligerswerk ook worden beschouwd als een tegenprestatie.
Artikel 6 Onkostenvergoeding of vrijwilligersvergoeding
In het eerste lid is geregeld dat een ontvangen onkostenvergoeding buiten beschouwing wordt gelaten bij de bepaling van de uitkering. Ook een vrijwilligersvergoeding blijft buiten beschouwing voor zover deze blijft binnen de grenzen die de wetgever hieraan stelt. De vrijlatingsbedragen voor de vrijwilligersvergoeding worden vastgesteld in een ministeriële regeling. Voor 2014 geldt hierbij een vrijlating van maximaal € 95 per maand of € 764 per jaar.
Op grond van het bepaalde in artikel 31, lid 7 van de Participatiewet geldt de vrijlating van de vrijwilligersvergoeding niet voor personen jonger dan 27 jaar.
Voor de juiste uitvoering van de verordening kan het noodzakelijk zijn dat nadere uitvoeringsregels worden vastgesteld. Dit artikel geeft het college de bevoegdheid om dergelijke regels vast te stellen.
Evenals de uitvoering van de Participatiewet, de IOAW en de IOAZ berust de uitvoering van deze verordening bij het college.
Op 1 januari 2015 treden de “Wet maatregelen Wet werk en bijstand en enkele andere wetten” en de “Invoeringswet Participatiewet” in werking. De inwerkingtreding van deze verordening dient dan ook samen te vallen met de inwerkingtreding van de genoemde wetten.