Organisatie | Rijswijk |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening Tegemoetkoming Wet kinderopvang gemeente Rijswijk 2005 |
Citeertitel | Verordening Tegemoetkoming Wet kinderopvang |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Deze regeling vervangt de Verordening Wet kinderopvang, voor zover het betreft het kinderopvang-gedeelte.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2005 | Dit is een nieuwe regeling. | 14-12-2004 Groot Rijswijk, 10-02-2005 | 04-079 |
Artikel 4 Inhoud van de beschikking
Het besluit tot vaststelling van de noodzaak van kinderopvang op grond van een sociaal-medische indicatie bevat in ieder geval:
Het college weigert de noodzaak van kinderopvang op grond van een sociaal-medische indicatie vast te stellen indien:
a.de ouder en de partner reeds een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang ontvangen of kunnen ontvangen;
b.de ouder of partner niet behoort tot de personen als bedoeld in artikel 6, lid 1, onderdeel k of l van de wet.
Het college weigert de tegemoetkoming indien de ouder niet behoort tot de personen als bedoeld in artikel 22 van de wet.
Indien een ouder de verplichtingen zoals genoemd in artikel 16 van deze verordening niet nakomt, kan het college een ouder een maal in de gelegenheid stellen om binnen twee weken na schriftelijke berichtgeving de tekortkoming te herstellen. Indien hieraan geen gevolg wordt gegeven kan dit leiden tot opschorting van de voorschotbetalingen. Alvorens hiertoe wordt overgegaan, stelt het college de ouder van dit besluit schriftelijk en met redenen omkleed in kennis.
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Het college kan regels vaststellen die noodzakelijk zijn voor de juiste uitvoering van de verordening.
Op 1 januari 2005 treedt de Wet kinderopvang in werking. De Wet kinderopvang beoogt het ouders of verzorgers gemakkelijker te maken werk en zorg te combineren. Niet alleen werkenden kunnen een beroep doen op de Wet kinderopvang. Een aantal in de wet benoemde doelgroepen kan een beroep doen op de gemeente voor het betalen van een deel van de kosten die zij maken voor kinderopvang. De vergoeding door de gemeente van een deel van de kosten voor kinderopvang wordt aangeduid met de term “tegemoetkoming kosten kinderopvang (gemeente)”.
Artikel 25 Wet kinderopvang bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels vaststelt omtrent de tegemoetkoming van de gemeente. Deze regels hebben betrekking op de verlening, de voorschotverlening en de vaststelling van de tegemoetkoming. Deze verordening geeft uitvoering aan deze wettelijke opdracht.
De tegemoetkoming is een subsidie in de zin van artikel 4:21 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), te weten: een aanspraak op financiële middelen door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op een bepaalde activiteit van de aanvrager. Titel 4.2 van de Awb die regels stelt over subsidies is van toepassing op de tegemoetkomingen. Dit betekent dat op de verstrekking van tegemoetkomingen in de kosten van kinderopvang door gemeenten drie regelingen van toepassing zijn:
In deze verordening is de hoofdlijn van het proces van verstrekking van de tegemoetkomingen door de gemeente vastgelegd. Daarbij zijn twee uitgangspunten gehanteerd. Het eerste uitgangspunt is dat de uitvoeringslasten voor zowel de gemeente als de aanvragers van de tegemoetkoming zo beperkt mogelijk moeten zijn. Het tweede uitgangspunt is dat de gemeentelijke uitgaven die gemoeid zijn met de verstrekking van de tegemoetkomingen zo goed mogelijk beheersbaar zijn.
De gemeentelijke tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang is een zogeheten “open-einde regeling”. Dit houdt in dat iedereen die op grond van de wet behoort tot een van de gemeentelijke doelgroepen aanspraak heeft op een tegemoetkoming van de gemeente.
Om de kosten van de kinderopvang beheersbaar te houden zijn in deze verordening de volgende bepalingen opgenomen:
De omvang van de aanspraak op een tegemoetkoming, met name van de ouders die geen eigen bijdrage in de kosten kinderopvang hoeven te betalen, wordt aan beperkingen gebonden. In de verordening is bepaald dat de tegemoetkoming wordt verstrekt voor het aantal uren kinderopvang per week dat naar het oordeel van het college voor de ouder redelijkerwijs noodzakelijk is om de combinatie van arbeid, scholing of het volgen van een traject en zorg mogelijk te maken.
De doelgroepen, genoemd in deze verordening zijn wettelijke doelgroepen als bedoeld in de Wet kinderopvang. De gemeente Rijswijk maakt vooralsnog geen gebruik van de mogelijkheid om andere doelgroepen aan te wijzen welke in aanmerking kunnen worden gebracht voor een tegemoetkoming als bedoeld in deze verordening. Hierbij is het beleid gevolgd dat de gemeente zich beperkt tot de wettelijk opgelegde taken.
Een tegemoetkoming wordt in beginsel verstrekt voor de duur van een jaar. Daarmee wordt aangesloten bij de wijze waarop de betalingen door de Belastingdienst worden verstrekt. Dit betekent dat een tegemoetkoming elk jaar opnieuw moet worden aangevraagd. Uitzondering wordt gemaakt voor de gevallen waarin bij de aanvraag reeds duidelijk is dat de aanspraak op de tegemoetkoming beperkt is tot een bepaalde periode (bijvoorbeeld de duur van een reïntegratietraject die in het trajectplan is vastgelegd of de datum waarop het kind naar de basisschool gaat of de basisschool verlaat).
Verstrekking van de tegemoetkoming
De verstrekking van de tegemoetkoming vindt plaats in twee stappen. Hiermee wordt aangesloten bij de Algemene wet bestuursrecht. De eerste stap is de beschikking tot het verlenen van de tegemoetkoming. Hierbij moet eerst worden bepaald of iemand tot een van de in de wet aangewezen doelgroepen behoort. Omdat ouders op het aanvraagformulier bij de Belastingdienst alleen hoeven aan te geven of een gemeentelijke bijdrage wordt verstrekt is er uit praktische overwegingen voor gekozen om de doelgroepbepaling in een afzonderlijke beschikking te kunnen regelen. De toekenning van een tegemoetkoming wordt dan in een andere beschikking vastgelegd. Deze beschikking geeft de ontvanger van de tegemoetkoming een voorwaardelijke aanspraak op de tegemoetkoming tot een bepaald bedrag. De aanspraak is voorwaardelijk omdat op het moment dat de beschikking wordt gegeven nog niet zeker is dat de aanvrager daadwerkelijk gebruik zal maken van kinderopvang en zich aan de opgelegde verplichtingen houdt. Ondanks het voorwaardelijke karakter schept de subsidieverlening wel een rechtens afdwingbare aanspraak. De tweede stap is de beschikking tot het vaststellen van de tegemoetkoming. In deze beschikking wordt vastgesteld in hoeverre de ontvanger aan de gestelde voorwaarden heeft voldaan en hoeveel het uiteindelijke bedrag van de tegemoetkoming is. Met het vaststellen van de tegemoetkoming wordt deze definitief. Voordat tot de vaststelling wordt overgegaan kan de gemeente onderzoek doen naar de rechtmatigheid van de tegemoetkoming door gegevens van de ouders te controleren en eventueel inlichtingen bij de houders van een kindcentrum of gastouderbureau op te vragen.
De Minister heeft besloten om de artikelen van de Wet kinderopvang die gaan over de sociaal- medisch geïndiceerde, een van de doelgroepen uit de Wet kinderopvang, in het jaar 2005 niet in werking te laten treden. Vanwege budgettaire en efficiency redenen wil de Minister een organisatie aanwijzen voor de indicatieadvisering van deze doelgroep. Daarbij kan gedacht worden aan de Regionale Indicatie Organen.
De in deze verordening over deze doelgroep opgenomen artikelen treden dan ook nog niet in werking. Dit gebeurt op het moment dat deze artikelen van de wet die hier op van toepassing zijn, in werking treden (zie ook toelichting op artikel 19).
De begripsbepalingen in artikelen 1 en 2 van de Wet kinderopvang zijn ook van toepassing op deze verordening. Alleen de in deze artikelen niet gedefinieerde begrippen zijn aangevuld.
Artikel 2 Te verstrekken gegevens
Een aanvraag voor de toekenning van een sociaal-medische indicatie moet worden ingediend bij het college. In de procedure gaat de aanvraag voor de toekenning van een sociaal-medische indicatie vooraf aan de aanvraag voor een tegemoetkoming, maar in de praktijk zullen de aanvragen vaak gelijktijdig worden ingediend. Ook de besluiten over de toekenning van een sociaal-medische indicatie en de verlening van de tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang kunnen in één beschikking worden opgenomen. Wel moet de juiste volgorde worden aangehouden: eerst het besluit over de aanwezigheid van een sociaal-medische indicatie en vervolgens een besluit over de verstrekking van een tegemoetkoming.
Bij het bepalen van de beslistermijn dient rekening gehouden te worden met de tijd die gemoeid is met het uitbrengen van advies door een ‘onafhankelijke organisatie die beschikt over adequate deskundigheid’ (artikel 23, lid 3, van de wet). Om de doorlooptijd van de adviesaanvraag te bespoedigen, zullen voor zover mogelijk afspraken worden gemaakt met adviserende instanties over de termijn waarbinnen adviezen worden uitgebracht.
Artikel 4 Inhoud van de beschikking
Het besluit is een beschikking in de zin van titel 4.1 van de Algemene wet bestuursrecht. Dit betekent dat tegen het besluit bezwaar kan worden gemaakt en beroep kan worden ingesteld. Als de noodzaak van kinderopvang op grond van een sociaal-medische indicatie wordt vastgesteld, wordt in de beschikking aangegeven hoeveel uren kinderopvang noodzakelijk wordt geacht. Het besluit over de noodzakelijke omvang van de kinderopvang vormt de grondslag voor de aanvraag voor een tegemoetkoming van de gemeente. Bovendien moet in het besluit de geldigheidsduur van de indicatie worden vermeld. Deze verplichting staat in artikel 23, lid 4 van de wet. Het kan gaan om een geldigheidsduur voor een beperkte termijn, maar ook om een geldigheidsduur voor onbepaalde tijd. In het indicatieadvies zal hierover ook een uitspraak moeten worden gedaan.
Het college neemt het besluit op basis van het uitgebrachte advies. Dit advies is niet bindend. Dit betekent dat het college van het advies kan afwijken. Als het college een beschikking geeft die afwijkt van het uitgebrachte advies, zal het college de redenen voor de afwijking in de beschikking moeten motiveren. De motiveringsplicht geldt vooral voor het geval waarin een positief advies wordt gegeven en het college een afwijzend besluit neemt.
Dit artikel bevat twee weigeringsgronden. De weigeringsgrond onder a geeft aan dat een gemeentelijke tegemoetkoming op grond van een sociaal-medische indicatie een vangnetvoorziening is. Alleen ouders die niet op grond van een andere bepaling in de Wet kinderopvang aanspraak kunnen doen op een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang, kunnen aanspraak doen op een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang wegens een sociaal-medische noodzaak.
Artikel 6 Te verstrekken gegevens bij de aanvraag
Een tegemoetkoming wordt door de ouder aangevraagd bij het college (artikel 26 van de wet). Het moet dan gaan om het college van de gemeente waar de ouder woonachtig is (artikel 22, lid 3, van de wet). De aanvraag moet schriftelijk gebeuren (artikel 4:1 Algemene wet bestuursrecht).
Omdat een tegemoetkoming voor de duur van een tegemoetkomingsjaar (kalenderjaar) wordt verstrekt (artikel 4, lid 4 van de wet) moet deze elk jaar opnieuw worden aangevraagd. Binnen de mogelijkheden van de gemeentelijke administratieve organisatie zal er naar worden gestreefd om de lasten voor de aanvragers zo beperkt mogelijk te houden. Er zal gewerkt worden met een hiertoe door de gemeente vastgesteld mutatieformulier (zgn. statusformulier)
Als er sprake is van een verhoging van de tegemoetkoming bijvoorbeeld in verband met verhoging van het aantal uren of dagdelen kinderopvang, zal dit van invloed zijn op de gemeentelijke tegemoetkoming. Er dient dan door de ouder om een verhoging van de tegemoetkoming te worden gevraagd. Op het mutatieformulier kan dit worden aangegeven. Op basis van de door de ouders te verstrekken relevante gegevens zal er een herziene beschikking worden afgegeven. Ook in geval van een verlaging van de tegemoetkoming in verband met een vermindering van de omvang van de kinderopvang hoeft niet te worden aangevraagd moet de ouder hiervan onmiddellijk mededeling doen aan het college (artikel 28, lid 3, van de wet en artikel 16, lid 1).
Onderdeel d van het eerste lid bepaalt dat bij de aanvraag in een aantal gevallen kan worden verwezen naar bij de gemeente bekende gegevens waaruit blijkt dat de ouder behoort tot een gemeentelijke doelgroep. Dit kan zijn in de volgende situaties:
In andere gevallen zal de ouder de volgende gegevens aan de gemeente moeten verstrekken:
* Alleen als een ouder gehuwd of samenwonend is en hij/zij een WWB-uitkering ontvangt als aanvulling op de WW-uitkering kan een tegemoetkoming door de gemeente worden verstrekt.
* *Als een alleenstaande een WW-uitkering ontvangt en een WWB-uitkering heeft als aanvulling, geldt dat de tegemoetkoming loopt via het UWV.
Onderdeel g van het eerste lid bepaalt dat bij de aanvraag een offerte of contract van het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen moet worden gevoegd. Dit betekent dat de aanvraag voor de tegemoetkoming pas bij de gemeente kan worden ingediend als de ouder over een offerte of contract beschikt. Op basis hiervan kan de gemeente de hoogte van de tegemoetkoming vaststellen. Het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen, moet ingeschreven staan in een gemeentelijk register (artikel 5, lid 1, van de wet).
Artikel 7 Het besluit tot het verlenen van de tegemoetkoming
De termijn waarbinnen het college een besluit moet nemen over de aanvraag van een tegemoetkoming geldt voor alle aanvragen om een tegemoetkoming. Deze termijn geldt niet alleen voor nieuwe aanvragen, maar ook voor aanvragen die betrekking hebben op een voortzetting van een tegemoetkoming en voor aanvragen voor een hogere tegemoetkoming in verband met uitbreiding van de omvang van de kinderopvang.
Er is gekozen voor een beslistermijn van acht weken met een verlengingsmogelijkheid van vier weken. Uiteraard kan een afdoening korter duren. Door middel van mandatering van de beslissingsbevoegdheid kan de besluitvorming worden versneld.
De beslistermijn van acht weken heeft ook gevolgen voor de datum waarbinnen aanvragen voor een voortgezette tegemoetkoming moeten worden aangevraagd. Om er zeker van te zijn dat de tegemoetkoming na 1 januari kan worden voortgezet, zullen ouders hun aanvraag enkele weken vóór 1 januari bij de gemeente moeten indienen.
Bij het bepalen van de beslistermijn dient rekening te worden gehouden met de tijd die gemoeid is met het uitbrengen van advies door een onafhankelijke organisatie die beschikt over adequate deskundigheid (artikel 23, lid 3, van de wet).
Om de doorlooptijd van de adviesaanvraag te bespoedigen, zullen afspraken worden gemaakt met de adviserende instantie over de termijn waarbinnen adviezen worden uitgebracht.
Indien de gemeente er niet in slaagt de genoemde termijnen te halen, dan dient dit opgevat te worden als een fictieve weigering. De gebruikelijke rechtsmiddelen staan dan open.
De weigeringsgrond dat de ouder niet behoort tot de personen als bedoeld in artikel 22 van de Wet spreekt voor zich. Naast de weigeringsgrond in dit artikel kent de Awb ook een aantal gronden om de subsidieverlening te weigeren. Ook deze weigeringsgronden zijn van toepassing. Artikel 4:35 Awb bepaalt dat de subsidieverlening kan worden geweigerd indien een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat:
Het tweede lid van artikel 4:35 Awb bepaalt dat de subsidieverlening voorts in ieder geval kan worden geweigerd indien de aanvrager:
Een gemeentelijke tegemoetkoming op grond van sociaal-medische indicatie is een vangnetvoorziening. Alleen ouders die niet op grond van een andere bepaling in de Wet kinderopvang aanspraak kunnen doen op een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang, kunnen hierop aanspraak maken.
Artikel 9 Ingangsdatum en tegemoetkoming
Dit artikel bepaalt de ingangsdatum van verstrekking van de tegemoetkoming. Er zijn twee ingangsdata mogelijk:
Dit artikel bepaalt dat er geen tegemoetkoming wordt verstrekt voor de kosten van kinderopvang die plaatsvindt voordat een aanvraag voor een tegemoetkoming bij de gemeente is ingediend. Een aanvraag wordt door de gemeente in ontvangst genomen wanneer deze voldoet aan de vormvereisten van artikel 4:1 en 4:2 Awb. Dit betekent dat een aanvraag:
De uitbetaling van de tegemoetkoming vindt pas plaats vanaf het moment dat het besluit tot verlening van de tegemoetkoming is genomen. De betaling vindt dan met terugwerkende kracht plaats tot de datum waarop de aanvraag in ontvangst is genomen. De ingangsdatum van verstrekking van de tegemoetkoming is ook van toepassing op aanvragen voor uitbreiding van het aantal uren kinderopvang. De verhoogde tegemoetkoming wordt verstrekt vanaf het moment dat de aanvraag daarvoor door het college in ontvangst is genomen.
Artikel 10 De periode waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend
De tegemoetkoming wordt in principe voor een heel kalenderjaar verleend. Voor aanvragen die in de loop van een jaar worden toegekend, geldt dat de tegemoetkoming wordt verstrekt tot uiterlijk 31 december van het betreffende jaar. Dit betekent dat indien de noodzaak van kinderopvang ook na die datum nog bestaat, een ouder elk jaar vóór 1 januari opnieuw een aanvraag voor een tegemoetkoming bij de gemeente zal moeten indienen.
Het college kan de tegemoetkoming voor een andere periode vaststellen. Dit kan het geval zijn als de aanvrager voor een bepaalde periode recht heeft op de tegemoetkoming, bijvoorbeeld als de aanvrager een reïntegratietraject voor een bepaalde periode volgt. Door de periode van verstrekking van de tegemoetkoming te koppelen aan de duur van het reïntegratietraject, hoeft de ouder geen actie te ondernemen om de verstrekking van de tegemoetkoming stop te zetten of hoeft de gemeente geen eventueel ten onrechte uitgekeerde bedragen terug te vorderen.
Artikel 11 Omvang van de kinderopvang
De Wet kinderopvang regelt uitsluitend de aanspraak van ouders op een tegemoetkoming van de gemeente voor de kosten van kinderopvang en niet de omvang van die aanspraak. Wanneer een ouder op basis van de wettelijke criteria tot een gemeentelijke doelgroep behoort, heeft deze recht op een gemeentelijke tegemoetkoming. De wet stelt geen beperkingen aan het aantal uren kinderopvang waarvoor de tegemoetkoming wordt verstrekt. Dit past in het systeem van de wet waarin de ouder zelf bepaalt hoeveel kinderopvang hij nodig heeft in verband met de combinatie van arbeid en zorg.
Voor bepaalde gemeentelijke doelgroepen is de eigen bijdrage in de kosten van kinderopvang nihil. Voor deze groepen wordt de inkomensafhankelijke eigen bijdrage door de gemeente gecompenseerd (het zogenaamde “Koa-kopje”, zie artikel 24, lid 1, onderdeel a, en lid 2, onderdeel a. van de wet.) Bij deze ouders zet de hoogte van de eigen bijdrage geen rem op de vraag naar kinderopvang. Dat ligt bij ouders die wel een (inkomensafhankelijke) eigen bijdrage in de kosten van kinderopvang moeten betalen genuanceerder. Zij zullen de hoogte van die bijdrage wel laten meewegen in hun vraag naar kinderopvang.
Om de kosten voor de gemeente te kunnen beheersen, is de bepaling van lid 2 in de verordening opgenomen die de aanspraak op een tegemoetkoming enigszins beperkt. In het algemene deel van deze toelichting is hier uitgebreid op ingegaan. Dit artikel geeft het college de bevoegdheid om per geval te beoordelen hoeveel kinderopvang de ouder redelijkerwijs nodig heeft om de activiteiten gericht te kunnen combineren met zorgtaken. Bij het bepalen van de omvang van de kinderopvang die redelijkerwijs nodig is om arbeid, scholing of het volgen van een reïntegratietraject en zorg te combineren, zal ook rekening moeten worden gehouden met de omstandigheden als een handicap of chronische ziekte van de ouder(s) of een beperking die de huiselijke situatie meebrengt. Voor de goede medische indicatie op grond van artikel 23 van de wet, hoeft voor deze beoordeling geen advies te worden aangevraagd.
Artikel 12 De verleningsbeschikking
Het besluit is een beschikking in de zin van titel 4.1 van de Algemene wet bestuursrecht. Dit betekent dat tegen het besluit bezwaar kan worden gemaakt en beroep kan worden ingesteld.
Motivering is derhalve een belangrijk punt. In ieder geval dient de doelgroep waartoe de ouder behoort in de beschikking te worden opgenomen alsmede de naam en geboortedatum van het kind waarop de tegemoetkoming betrekking heeft.
Als de noodzaak van kinderopvang op grond van een sociaal-medische indicatie is vastgesteld, is in de beschikking aangegeven hoeveel uren kinderopvang noodzakelijk wordt geacht. Het besluit over de noodzakelijke omvang van de kinderopvang vormt de grondslag voor de aanvraag voor een tegemoetkoming van de gemeente. Ook moet in het besluit de geldigheidsduur van de indicatie worden vermeld. Deze verplichting staat in het vierde lid van artikel 23 van de wet. Het kan gaan om een geldigheidsduur voor een beperkte termijn, maar ook een geldigheidsduur voor onbepaalde tijd. In het indicatieadvies zal hierover ook een uitspraak moeten worden gedaan.
Onderdeel f bepaalt dat in de beschikking wordt aangegeven hoe het bedrag van de tegemoetkoming wordt vastgesteld.
In de beschikking moet onder andere de wijze van uitbetaling van de tegemoetkoming worden vermeld (onderdeel g). Artikel 13 van de verordening bepaalt dat de uitbetaling plaatsvindt in de vorm van maandelijkse voorschotten.
Onderdeel h schrijft voor dat in de beschikking de verplichtingen van de ouder worden opgenomen. Daarbij moet worden gedacht aan de informatieverplichtingen (zie artikel 16) en de verplichting om een overzicht te verstrekken van de feitelijke kosten van kinderopvang op basis van een door het kinderopvangcentrum verstrekte eindafrekening:
De subsidieverstrekking vindt plaats in de vorm van maandelijkse voorschotten. Dit betekent dat het totale bedrag van de tegemoetkoming waarop de aanvrager recht heeft, wordt gedeeld in twaalf gelijke delen (indien de aanvraag het gehele tegemoetkomingsjaar betreft).
De gemeente betaalt de tegemoetkoming uit aan de ouder.
In het tweede lid is de mogelijkheid opgenomen om de betaling van de voorschotten op te schorten. Artikel 4:56 Awb is mede van toepassing. Dit artikel in de Awb geeft uitgebreid aan onder welke voorwaarden tot opschorting kan worden overgegaan. (zie ook de toelichting bij artikel 16)
Het derde lid geeft het college de bevoegdheid om nadere voorschriften te stellen over de wijze van bevoorschotting van de tegemoetkoming. Zo kan het college bepalen dat er alleen een voorschot wordt betaald op basis van een factuur van het kindercentrum of gastouderbureau. Het college zou zo´n voorschrift kunnen stellen wanneer er twijfels bestaan of een ouder daadwerkelijk gebruik zal maken van kinderopvang.
Artikel 14 Vaststelling van de tegemoetkoming
De ouders zijn verplicht om binnen vier weken na afloop van de periode waarvoor de tegemoetkoming is verleend aan het college een overzicht van de feitelijke kosten van kinderopvang over deze periode te verstrekken. Als een tegemoetkoming voor een kalenderjaar is verleend, dient het overzicht van de kosten uiterlijk vier weken na 31 december bij het college te worden ingediend. Het overzicht van de kosten kan zowel een apart jaaroverzicht zijn dat door het kindercentrum of gastouderbureau wordt opgesteld of een verzameling van de maandoverzichten. Het college heeft vervolgens acht weken de tijd om de tegemoetkoming vast te stellen. In deze periode kan de gemeente een onderzoek doen naar de rechtmatigheid van de tegemoetkoming door gegevens van de ouders te controleren en eventueel inlichtingen bij de houders van een kindcentrum of gastouderbureau op te vragen.
In het besluit tot het vaststellen van de tegemoetkoming wordt bepaald wat precies het bedrag is waar de ouder die de tegemoetkoming heeft aangevraagd recht op heeft. De berekeningswijze die is opgenomen in de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming geldt als het uitgangspunt voor het vaststellen van de tegemoetkoming. Dit betekent dat de tegemoetkoming wordt vastgesteld op basis van het aantal uren kinderopvang dat in de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming is vastgelegd. Dat is het maximum aantal uren. In de beschikking tot vaststelling van de tegemoetkoming kan wel worden uitgegaan van een lager aantal uren, maar niet van een hoger aantal.
Als de aanvrager de gegevens niet verstrekt, kan het college de tegemoetkoming op een lager bedrag vaststellen. Lager vaststellen kan ook betekenen op nul vaststellen. Het college heeft deze bevoegdheid op grond van artikel 4:46, lid 2 en lid 3, Awb. Op grond van het tweede lid kan de subsidie lager worden vastgesteld indien:
Het derde lid van artikel 4:46 Awb luidt: ‘Voor zover het bedrag van de subsidie afhankelijk is van de werkelijke kosten van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, worden kosten die in redelijkheid niet als noodzakelijk kunnen worden beschouwd bij de vaststelling van de subsidie niet in aanmerking genomen’.
Artikel 15 Verrekening met de voorschotten
Dit artikel regelt de uitbetaling door de gemeente van het nog te betalen deel van de tegemoetkoming. Als de gemeente een ouder een hoger bedrag heeft uitgekeerd dan waarop deze recht heeft, kan de gemeente het te veel betaalde bedrag terugvorderen. Terugvordering is geregeld in artikel 38 van de wet (zie ook de toelichting bij artikel 16).
Deze verplichtingen zijn opgenomen in artikel 28, lid 1 tot en met 3 van de wet.
Het vierde lid van artikel 28 bevat de inlichtingenplicht voor houders van een kindercentrum of gastouderbureau. Deze bepaling luidt: ‘De houder verstrekt desgevraagd aan het college van burgemeester en wethouders alle gegevens en inlichtingen die voor de aanspraak van een ouder op de tegemoetkoming van belang zijn’.
Er kunnen twee vormen van schending van de inlichtingenplicht worden onderscheiden:
Als een ouder de inlichtingenplicht schendt en als gevolg hiervan ten onrechte een tegemoetkoming heeft ontvangen of een te hoog bedrag, kan het college de beschikking tot het verlenen of tot het vaststellen van de tegemoetkoming intrekken of wijzigen en het te veel betaalde bedrag terugvorderen. Ook is mogelijk om in aanvulling hierop een bestuurlijke boete aan de betreffende ouder op te leggen. Hieronder wordt op de twee maatregelen nader ingegaan.
Intrekken van de beschikking en terugvorderen van de tegemoetkoming
In de Awb is geregeld op welke gronden een subsidie (een tegemoetkoming in de terminologie van de Wet kinderopvang) kan worden ingetrokken en teruggevorderd. Daarbij moeten twee situaties worden onderscheiden:
Ad a de tegemoetkoming is nog niet vastgesteld: intrekken of wijzigen van de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming (artikel 4:48 Awb)
Zolang de tegemoetkoming nog niet is vastgesteld kan het college de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming intrekken of ten nadele van de ontvanger van de tegemoetkoming wijzigen, indien:
De intrekking of wijziging werkt terug tot en met het tijdstip waarop de subsidie is verleend, tenzij bij de intrekking of wijziging anders is bepaald.
Opschorten van de bevoorschotting (artikel 4:56 Awb)
Het college hoeft niet te wachten met het treffen van een maatregel tot dat het besluit tot verlening van de tegemoetkoming is ingetrokken of gewijzigd. Het college kan al eerder besluiten de betaling van de tegemoetkoming op te schorten. Op grond van artikel 4:56 Awb kan het college de verplichting tot betaling van een voorschot opschorten met ingang van de dag waarop het college aan de ouder schriftelijk kennis geeft van het ernstige vermoeden dat er grond bestaat om de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming in te trekken of te wijzigen. Deze opschorting duurt tot en met de dag waarop de beschikking omtrent de intrekking of wijziging is bekendgemaakt of de dag waarop sedert de kennisgeving van het ernstige vermoeden dertien weken zijn verstreken.
Ad b de tegemoetkoming is wel vastgesteld: intrekken of wijzigen van de beschikking tot subsidievaststelling (artikel 4:49 Awb)
Ook als de tegemoetkoming is vastgesteld, is het college in bepaalde gevallen bevoegd de beschikking tot het vaststellen van de tegemoetkoming in te trekken of ten nadele van de ontvanger van de tegemoetkoming te wijzigen.
Het gaat om de volgende gevallen:
De subsidievaststelling kan niet meer worden ingetrokken of ten nadele van de ontvanger worden gewijzigd, indien vijf jaren zijn verstreken sinds de dag waarop zij is bekendgemaakt.
Terugvordering (artikel 38 Wet kinderopvang)
Indien de beschikking tot het verlenen of het vaststellen van de tegemoetkoming is ingetrokken of ten nadele van de ouder is gewijzigd, kan de gemeente het reeds betaalde bedrag van de ouder terugvorderen.
In artikel 38 van de wet worden de bepalingen in de Wet werk en bijstand (WWB) over de terugvordering van bijstand van overeenkomstige toepassing verklaard op het terugvorderen van een tegemoetkoming. Dit betekent bijvoorbeeld dat het bedrag dat wordt teruggevorderd kan worden verrekend met de tegemoetkoming die aan de ouder wordt verstrekt. In het besluit tot terugvordering moet de wijze waarop zal worden teruggevorderd worden vermeld (artikel 60, lid 1, WWB).
Naast het intrekken en terugvorderen van de tegemoetkoming kan het college in bepaalde gevallen ook een bestuurlijke boete opleggen. De bestuurlijke boete is geregeld in hoofdstuk 5 van de Wet kinderopvang. Een bestuurlijke boete is een bestuurlijke sanctie, inhoudende een onvoorwaardelijke verplichting tot betaling van een geldsom, die gericht is op bestraffing van de overtreder (artikel 1, lid 1, onderdeel t, van de wet). Het betreffende bedrag komt toe aan de gemeente (artikel 72, lid 4, van de wet).
Het college kan een bestuurlijke boete opleggen indien een ouder zijn inlichtingenplicht niet nakomt. Het gaat daarbij om het schenden van de volgende verplichtingen:
De hoogte van de bestuurlijke boete bedraagt maximaal € 2.269,-- (artikel 72, lid 1, onderdeel c, van de wet). Bij het vaststellen van de hoogte van de bestuurlijke boete zal het college maatwerk moeten leveren. Artikel 72, lid 2, van de wet bepaalt dat de hoogte van de boete wordt afgestemd op de ernst van de overtreding, de mate waarin de overtreding de ouder verweten kan worden en de omstandigheden waarin die persoon verkeert. Van het opleggen van een bestuurlijke boete wordt in elk geval afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
In de Wet kinderopvang is geregeld in welke gevallen het college géén bestuurlijke boete mag opleggen. Dit is het geval in de volgende situaties:
De procedure van het opleggen van een bestuurlijke boete is geregeld in de artikelen 77 tot en met 84 van de wet.
In artikel 72, lid 1 van de wet is aangegeven dat de houder van een kindercentrum een bestuurlijke boete kan worden opgelegd van ten hoogste € 45.000,-- als deze zijn inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 28, lid 4, niet nakomt.
Voor de juiste uitvoering van de verordening kan het noodzakelijk zijn dat nadere uitvoeringsregels worden vastgesteld. Dit artikel geeft het college de bevoegdheid om dergelijke regels vast te stellen.
De Wet kinderopvang treedt op 1 januari 2005 in werking. Dit betekent dat ook deze verordening op deze datum in werking treedt. Voor een tijdige effectuering van de rechten met ingang van 1 januari 2005 is het echter noodzakelijk dat de aanvraagprocedure al voor 1 januari 2005 kan worden opgestart. De doelgroep sociaal-medisch geïndiceerden vallen in 2005 nog niet onder de werking van de wet. Op het moment dat de wetgever alsnog artikel 23 in werking laat treden, gelden dan ook de bepalingen die hier op betrekking hebben uit de verordening.
Deze verordening is op grond van artikel 8 van de Tijdelijke referendumwet referendabel. De datum van de inwerkingtreding van de verordening moet daarom, met in achtneming van artikel 22 Tijdelijke referendumwet, op tenminste 6 weken na datum publicatie gesteld worden.
Artikel 25 van de Tijdelijke Referendumwet biedt echter de mogelijkheid om af te wijken van deze 6 wekenperiode. Gelet op het spoedeisende karakter van de invoering van deze Wet en de daarmee samenhangende termijn wordt dan ook gekozen om van deze mogelijkheid gebruik te maken.