Organisatie | Aalsmeer |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening Individuele inkomenstoeslag gemeente Aalsmeer |
Citeertitel | Verordening Individuele inkomenstoeslag gemeente Aalsmeer |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Deze regeling vervangt de Verordening Langdurigheidstoeslag Wet werk en bijstand gemeente Aalsmeervastgesteld op 14 maart 2013.
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2015 | nieuwe regeling | 04-12-2014 gemeentelijke website, 17-12-2014 | Z-2014/061711 |
In deze verordening wordt verstaan onder:
wet: de Participatiewet;
bijstandsnorm: de norm bedoeld in artikel 5 onderdeel c van de wet;
WSF 2000: Wet Studiefinanciering;
Een verzoek als bedoeld in artikel 36, eerste lid van de wet, wordt ingediend middels een door het college vastgesteld formulier.
Artikel 4 Hoogte van het inkomen
De belanghebbende komt in aanmerking voor de individuele inkomenstoeslag als gedurende de referteperiode het in aanmerking te nemen gemiddeld inkomen niet hoger is geweest dan 110 % van de toepasselijke bijstandsnorm.
Artikel 5 Hoogte van de toeslag
De individuele inkomenstoeslag bedraagt per jaar
Voor een alleenstaanden: 40 % van de bijstandsnorm als bedoeld in artikel 21, onderdeel a van de wet;
voor een alleenstaande ouders: 50 % van de bijstandsnorm als bedoeld in artikel 21, onderdeel a van de wet;
voor gehuwden: 40 % van de bijstandsnorm als bedoeld in artikel 21, onderdeel b van de wet;
Indien één van de gehuwden op de peildatum is uitgesloten van het recht op de individuele inkomenstoeslag ingevolge artikel 11 of artikel 13, eerste lid, van de wet, komt de rechthebbende echtgenoot in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.
Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien onverkorte toepassing zou leiden tot onredelijkheid of onbillijkheid.
Artikel 7 Inwerkingtreding en citeertitel
Op het tijdstip genoemd in het eerste lid wordt de “Verordening Langdurigheidstoeslag Wet werk en bijstand gemeente Aalsmeer”, zoals vastgesteld bij raadsbesluit van 14 maart 2013, ingetrokken.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 4 december 2014.
De wnd. griffier,
drs. ing. T.D. van Petersen
De voorzitter,
drs. J. Vonk - Vedder
De Individuele inkomenstoeslag
De Individuele inkomenstoeslag vindt zijn grondslag in artikel 36 van de Participatiewet. Daarin is omschreven in welke gevallen en onder welke voorwaarden mensen met een laag inkomen in aanmerking komen voor de toeslag. De gedachte achter de toeslag is dat mensen die langdurig een inkomen op het sociaal minimum hebben, geen financiële ruimte hebben om te reserveren voor onverwachte uitgaven.
In artikel 36, eerste lid, is de basis voor de individuele inkomenstoeslag opgenomen.
Volgens deze verordening komt iedereen met een inkomen tot 110% van de geldende bijstandsnorm in aanmerking voor de individuele inkomenstoeslag, ongeacht het soort inkomen. De voorwaarden verbonden aan de toekenning van de inkomenstoeslag zijn opgenomen in artikel 2 van de verordening.
Voor de bepaling van de hoogte van de toeslag wordt uitgegaan van een percentage van de toepasselijke bijstandsnorm en per 1 januari van het toepasselijke kalenderjaar. Door deze systematiek wordt de hoogte van de individuele inkomenstoeslag jaarlijks aangepast.
De toeslag wordt eenmaal in de 12 maanden verstrekt.
Een laag inkomen is een inkomen niet hoger dan 110 % van de voor belanghebbende toepasselijke bijstandsnorm. Dit sluit aan bij het minimabeleid voor personen tot de pensioengerechtigde leeftijd.
De huidige referteperiode is 3 jaar, een periode waarvoor ook door het Nibud is aangegeven dat de reserveringsmogelijkheden minimaal worden.
Bij het opstellen van de verordening is waar mogelijk uitgegaan van de regels en/of normen zoals zij nu worden toegepast binnen het Aalsmeerse minimabeleid. Dit doet recht aan het uitgangspunt van zo min mogelijk regels en maakt het voor de klanten en de uitvoering eenduidiger en daardoor eenvoudiger.
In de wet wordt bepaald dat het college op verzoek van de belanghebbende de toeslag op aanvraag verstrekt. Dit sluit de mogelijkheid voor ambtshalve toekenning uit. Het kabinet geeft hierbij aan dat het gaat om een vorm van bijzondere bijstand, waarbij geldt dat voor elk individueel geval beoordeeld moet worden of er een recht bestaat.
In artikel 36, lid 1 van de wet is geregeld dat belanghebbende een verzoek kan indienen voor de verlening van de individuele inkomenstoeslag. Voorheen diende een aanvraag schriftelijk te worden gedaan zoals bedoeld in artikel 4:1 van de Awb. Na de aanvraag volgde dan een beschikking met de beslissing op de aanvraag.
Om te voorkomen dat een mondeling verzoek ook aangemerkt kan worden als een verzoek tot verlening van de toeslag wordt een formulier beschikbaar gesteld door het college. Een verzoek wordt dan gezien als een aanvraag zoals bedoeld in artikel 4:1 van de Awb.
Onder a worden studenten expliciet uitgesloten van de toeslag. In zijn algemeenheid mogen studenten, in de eerste drie jaar na het beëindigen van de studie, in staat worden geacht na afronding van hun studie door werkaanvaarding een inkomensstijging te realiseren.
Daarnaast wordt verwacht dat studenten in veel gevallen een te hoog inkomen hebben (gehad) om in aanmerking te komen voor de individuele inkomenstoeslag vanwege de WSF-toelage. Vanwege de ruime bijverdienregeling in de WSF kunnen studenten ruim bijverdienen en zal het totale inkomen al snel boven de toepasselijke bijstandsnorm liggen. Bij studenten zal in principe geen toetsing plaatsvinden op het inkomen.
Een substantieel deel van de belanghebbenden heeft een bijstandsuitkering. Aan veel belanghebbenden zijn de re-integratie- en arbeidsverplichtingen opgelegd. Bij het schenden van deze verplichtingen wordt, afhankelijk van de gedraging, een passende maatregel opgelegd.
Sub b biedt de mogelijkheid om een belanghebbende, die tijdens de referteperiode door eigen toedoen op de peildatum geen zicht heeft op inkomensverbetering, de individuele inkomenstoeslag te weigeren. Er moet in dat geval sprake zijn van een verband tussen de handeling of de keuze van een belanghebbende en het als gevolg hiervan ontbreken van zicht op inkomensverbetering.
Voorbeelden hiervan zijn het weigeren van betaald werk en een bewuste en vrijwillige keuze voor een parttime baan met een inkomen lager dan de bijstandsnorm, terwijl naar objectieve maatstaven meer uren kan worden gewerkt met een betere inkomenspositie als gevolg.
Als gedurende de referteperiode een afstemming is opgelegd vanwege een gedraging die ertoe leidde dat geen ‘algemeen geaccepteerde arbeid werd aanvaard, verkregen of behouden’ (gedragingen als bedoeld in artikel 18, vierde lid, onderdeel a, c, d, e en g van de Participatiewet en artikel 37, eerste lid, onderdeel a, c en d van de IOAW respectievelijk de IOAZ) is dit een reden om een aanvraag voor een inkomenstoeslag af te wijzen. De belanghebbende heeft immers als gevolg van eigen handelen geen zicht op inkomensverbetering.
In andere gevallen kunnen gedurende de referteperiode meerdere afstemmingen aan een belanghebbende zijn opgelegd voor gedragingen die elk afzonderlijk als minder ernstig worden bestempeld, maar gecumuleerd leiden tot ontbreken van zicht op inkomensverbetering. Dit kan eveneens een reden zijn voor weigering van een inkomenstoeslag.
Artikel 4 Hoogte van het inkomen
In dit artikel wordt het begrip ‘laag inkomen’ uitgedrukt als percentage van het voor de betrokkene toepasselijke bijstandsnorm. Voor werkenden zal gekeken moeten worden naar het inkomen, afgezet tegen de persoonlijke situatie (alleenstaand, alleenstaande ouder, gehuwden). Het begrip ‘langdurig’ wordt uitgedrukt in de referteperiode van drie jaar (zie ook de begripsomschrijving).
Bij een laag inkomen wordt het totaal aan netto inkomen over de referteperiode van 3 jaar afgezet tegen het totaal van de voor belanghebbende geldende bijstandsnorm x 110 % over deze drie jaar. Is het inkomen hoger dan bestaat er geen recht op de individuele inkomenstoeslag.
Artikel 5 Hoogte van de toeslag
In dit artikel wordt de hoogte van de toeslag geregeld. Uitgegaan wordt van een percentage van de toepasselijke bijstandsnorm. Door deze systematiek wordt de hoogte van de individuele inkomenstoeslag jaarlijks aangepast.
Toeslag voor alleenstaande ouders
Tot 1 januari 2015 was er een onderscheid in de hoogte van de bijstandsnorm van een alleenstaande en een alleenstaande ouder. Dit verschil kwam ook tot uitdrukking in de hoogte van de individuele inkomenstoeslag voor een alleenstaande en een alleenstaande ouder.
Vanaf januari 2015 is de systematiek gewijzigd. De norm van een alleenstaande en een alleenstaande ouder is gelijk getrokken en het verlies aan inkomen voor een alleenstaande ouder wordt gedeeltelijk gecompenseerd door een verhoging van het kindgebonden budget.
Om een verschil te houden in de Individuele inkomenstoeslag voor een alleenstaande en een alleenstaande ouder, wordt het percentage van de norm, in afwijking met een alleenstaande, vastgesteld op 50%.