Organisatie | Lochem |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening op de heffing en invordering van haven-, kade- en opslaggelden 2015 |
Citeertitel | Verordening haven-, kade-, en opslaggelden 2015 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp |
Geen
Gemeentewet, artikel 229, eerste lid, aanhef en onderdeel a en b
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
15-01-2015 | 01-01-2015 | 01-01-2017 | nieuwe regeling | 13-10-2014 Digitaal gemeenteblad, 14 januari 2015 | 2012-014027 |
De Raad van de GemeenteLochem;
gezien het voorstel van het college van Burgemeester en Wethouders van 9 september 2014;
gelet op artikel 229, eerste lid, aanhef en onderdeel a en b van de Gemeentewet;
de volgende verordening vast te stellen.
Verordening op de heffing en invordering van haven-, kade- enopslaggelden 2015.
Belastingplichtig is de schipper, de gezagvoerder, de reder of de eigenaar van het vaartuig dat gebruik maakt van gemeentelijk vaarwater, dan wel degene die het vaartuig heeft gecharterd of degene die als vertegenwoordiger van één van dezen optreedt.
Artikel 6. Maatstaf van heffing en tarief
De rechten worden geheven naar de maatstaven en tarieven, opgenomen in hoofdstuk 2 van de bij deze verordening behorende tarieventabel, met inachtneming van de in de verordening en tarieventabel gegeven aanwijzigen en bijzondere bepalingen.
Voor de toepassing van de tarieven wordt:
bij het ontbreken van een meetbrief of enig ander daarmee vergelijkbaar document of bij weigering om één van deze te tonen, de waterverplaatsing door de ambtenaar - belast met de heffing van de gemeentelijke belastingen als bedoeld in artikel 231, tweede lid, onderdeel b van de Gemeentewet vastgesteld en wordt het havengeld naar de uitkomst daarvan geheven.
Artikel 10. Overschrijving, verrekening, teruggaf en ontheffing
Hoofdstuk 3 VAN HET KADE- EN OPSLAGGELD
Belastingplichtig is degene, die gebruik maakt van de in artikel 11 genoemde voor de openbare dienst bestemde werken en inrichtingen, dan wel het genot daarvan heeft.
Geen opslaggeld wordt geheven voor het opslaan van aan het Rijk of aan de gemeente Lochem toebehorende zaken.
Artikel 16 Ontstaan van de belastingschuld
De belastingschuld ontstaat bij aanvang van het gebruik van de gemeentelijke kade en/of het opslagterrein, dan wel bij aanvraag van het genot van de dienst.
Indien voor het verstrijken van de termijn het gebruik, waarvoor het onder Hoofdstuk 3, onder 3.1.1 van de bij de verordening behorende tarieventabel genoemde opslaggeld is betaald, niet meer plaatsvindt, wordt teruggaaf verleend van het gedeelte van het kade- en opslaggeld dat overblijft na aftrek van de kade- en opslaggelden, welke voor het plaatsgevonden gebruik of genot worden geheven.
Artikel 21 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders
Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de geheven rechten.
Gedaan ter openbare vergadering van 13 oktober 2014,
de griffier, de burgemeester,
J.P. Stegeman S.W. van ‘t Erve
Toelichting op model Havengeld Twentekanalen
Voor de begripsomschrijvingen is zoveel als mogelijk aangesloten bij de vastgestelde beheersverordening. Om misverstanden te vermijden, wordt voor een aantal begrippen in de havengeldverordening daarom verwezen naar de beheersverordening.
Havengelden worden geheven voor het gebruik dat schepen maken van water, havens, kaden, sluizen, bruggen, kranen, dokken enz. die in beheer en onderhoud zijn van de gemeente of het genot van door de gemeente verleende (haven)diensten.
De havengelden vinden hun wettelijke basis in artikel 229, aanhef en onderdeel a en b, Gemeentewet. Havengelden kunnen zowel gebruiksrechten als genotsrechten omvatten.
Bij gebruiksrechten gaat het om rechten geheven voor het gebruik overeenkomstig de bestemming van voor de openbare dienst bestemde gemeentebezittingen of voor de openbare dienst bestemde werken of inrichtingen die bij de gemeente in beheer en onderhoud zijn (artikel 229, eerste lid, onderdeel a, Gemeentewet). Dergelijke gemeentebezittingen zijn bijvoorbeeld de gemeentelijke havens en het gemeentelijke water. Bij werken en inrichtingen kan worden gedacht aan kaden, sluizen, bruggen, kranen, dokken enz.
De heffing van gebruiksrechten is derhalve verbonden aan de voorwaarden:
Bij genotsrechten gaat het om rechten voor het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten (art. 229, eerste lid, onderdeel b, Gemeentewet). Dergelijke diensten kunnen bijvoorbeeld zijn het loodsen of slepen van schepen in de haven.
Belastingplichtige is degene ten aanzien van wie zich het belastbaar feit voordoet. Soms is het nodig een ruime formulering te kiezen. Dit doet zich ook voor bij de havengeldrechten. Het komt dat meer dan één persoon als belastingplichtige kan worden aangewezen. Havengeld is een heffing op grond van artikel 229 Gemeentewet, wat betekent dat er een dienst (in ruimste zin) wordt verleend, waarvan de kosten mogen worden verhaald op diegene met het meeste belang bij de dienst. Bij een havendienst is dat niet anders, want ook die wordt ten behoeve van een (rechts)persoon verleend, waarbij de behoefte en het belang van die (rechts)persoon bestaat uit het aandoen van een haven ter lading/lossing van goederen ter uitvoering van een haling/levering voor eigen rekening (bijvoorbeeld visser die zijn gevangen vis levert) dan wel ter uitvoering van een overeenkomst met een ander tot haling/levering (vervoersovereenkomst).
Diegene die in het kader van die uitvoering het meeste belang bij de havendienst heeft, moet dan ook worden aangewezen als belastingplichtige. Net als bij de leges: degene ten behoeve van wie die dienstaanvraag is ingediend, niet noodzakelijkerwijs de feitelijke aanvrager, reden waarom (ook) de leges niet zijn opgenomen in de beleidsregels. In beginsel is dat de feitelijke gebruiker van de haven, maar het kan ook zijn dat deze ‘slechts’ werknemer is van de uitvoerder, in welk geval deze moet worden aangewezen. In die zin is de volgorde in de Verordening zelf reeds bepalend.
Artikel 6 en hoofdstuk 2 van de tarieventabel
Afgezien van de beperkingen opgenomen in artikel 219, lid 2, van de Gemeentewet zijn gemeenten vrij in het opnemen van heffingsmaatstaven in hun verordening. In de memorie van toelichting bij de wijziging van de gemeentewet met betrekking tot de materiële belastingbepalingen (Kamerstukken II 1989/90, 21591, nr. 3, pag. 77/78; heeft geleid tot de Wet van 27 april 1994, Stb. 419) wordt hierover het volgende opgemerkt:
‘Wij wijzen er op dat dit niet inhoudt dat er geen wijziging optreedt voor deze rechten. In een aantal arresten heeft de Hoge Raad uitgesproken dat de tarieven zich moeten richten naar het gebruik dat wordt gemaakt van de gemeentebezittingen (HR 9 mei 1984, Belastingblad 1984, blz. 311) en dat het karakter van de retributie uitsluitend een differentiatie in het tarief toelaat naar de grootte van het voordeel, gelegen in de vergroting van de gebruiksmogelijkheden (HR 1 februari 1984, Belastingblad 1984, blz. 176). Deze jurisprudentie verliest zijn geldigheid onder de nieuwe regeling. Uit artikel 219, tweede lid, vloeit immers voort dat de rechten kunnen worden geheven naar in de verordening op te nemen maatstaven, welke zich slechts niet mogen richten naar het inkomen, de winst en het vermogen.
In concreto betekent dit dat tariefdifferentiaties op andere gronden dan verschillend gebruik van gemeentebezittingen geoorloofd zijn indien deze zich naar het oordeel van de gemeenteraad beter verstaan met het gemeentelijk beleid ter zake.’ Tarieven kunnen worden gedifferentieerd, bijvoorbeeld naar gebruik, voordeel of kostentoedeling; zelfs milieuaspecten kunnen bij de tariefbepaling een rol spelen en dus ook bevordering Twentse economie. Om die reden is een tariefsbepaling opgenomen voor een jaarabonnement en worden deelladingen met een lager tarief belast.
Overigens dienen gemeenten bij het vaststellen van de tarieven wel het evenredigheidsbeginsel en gelijkheidsbeginsel in acht te nemen. Het evenredigheidsbeginsel houdt volgens de memorie van antwoord in dat een ieder bijdraagt in de kosten van de gemeentelijke dienstverlening naar de mate van profijt van die dienstverlening. Het gelijkheidsbeginsel houdt in dat gelijke gevallen gelijk behandeld moeten worden (Kamerstukken II 1990/91, 21591, nr. 7, pag. 19). Uit het voorgaande valt af te leiden dat de beleidsvrijheid van gemeenten bij de keuze van heffingsmaatstaven (voor de rechten) is vergroot.
De tarieven in de verordening Havengeld mogen op grond van artikel 229b van de Gemeentewet niet zodanig worden vastgesteld dat de geraamde baten van die rechten uitgaan boven de geraamde gemeentelijke lasten ter zake. Het havengeld bedraagt volgens afspraak voor vaartuigen per kubieke meter waterverplaatsing (of gedeelte van een kubieke meter) € 0,12 met een minimum van € 15,00 per reis. Dit laatste komt overeen met 125 m3 waterverplaatsing. Onder waterverplaatsing wordt volgens de begripsomschrijving in artikel 2, sub i, verstaan de in m3 uitgedrukte waterverplaatsing bij de grootste toegelaten diepgang van het vaartuig op de Twentekanalen met een maximum van 2.80 meter (Lochem 3.5 meter), volgens een bij het vaartuig behorende geldige meetbrief,waarbij 1.000 kg laadvermogen gelijkgesteld wordt met 1 m3. Vanaf Eefde tot aan sluis van Delden is deze diepgang er al, de rest volgt over een paar jaar. Het hanteren van deze methodiek heeft het positieve effect voor de grotere schepen klasse IV en V dat zij niet meer hoeven te betalen voor wat zij niet mee kunnen nemen en maakt voor hen de bestemming Twentekanalen aantrekkelijker. Dit is afgestemd met een afgevaardigde van Schuttevaer en voldoet aan de volgende eisen:
Omdat de havens gelegen aan het Twentekanaal hun eigen juridische entiteit vooralsnog blijven houden, wordt bij een deellading door elke gemeente de helft van het havengeld in rekening gebracht.
Dit artikel regelt de overschrijving en verrekening van abonnementsgelden. In Lid 4 is geregeld dat recht op ontheffing bestaat als men door overmacht niet langer gebruik kan maken van een gemeentelijke haven. Van overmacht is bijvoorbeeld sprake als de schipper overlijdt of als het schip is gezonken.
Hiermee wordt een recht geheven voor het opslaan van zaken op of boven de gemeentelijke kade, laad- en losplaatsen of het gemeentelijk opslagterrein en het waar mogelijk gebruik maken van een hijskraan of weegbrug. De tarieven hiervoor zijn opgenomen in hoofdstuk 3 van de tarieventabel.