Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Nuenen, Gerwen en Nederwetten

Beleidsregels verlaging uitkering Participatiewet, Ioaw en Ioaz gemeente Nuenen c.a. en gemeente Son en Breugel 2015

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieNuenen, Gerwen en Nederwetten
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels verlaging uitkering Participatiewet, Ioaw en Ioaz gemeente Nuenen c.a. en gemeente Son en Breugel 2015
CiteertitelBeleidsregels verlaging uitkering Participatiewet, Ioaw en Ioaz gemeente Nuenen c.a. en gemeente Son en Breugel 2015
Vastgesteld doorgemandateerde functionaris
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerpBeleidsregels verlaging uitkering Participatiewet, Ioaw en Ioaz gemeente Nuenen c.a. en gemeente Son en Breugel 2015

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Participatiewet

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-2015Nieuwe regeling

01-12-2014

Rond de Linde, 18-12-2014

Onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels verlaging uitkering Participatiewet, Ioaw en Ioaz gemeente Nuenen c.a. en gemeente Son en Breugel 2015

Beleidsregels verlaging uitkering Participatiewet, Ioaw en Ioaz

gemeente Nuenen c.a. en gemeente Son en Breugel 2015

Artikel 1 Verlaging woonsituatie

De verlaging bedoeld in artikel 27 van de Participatiewet wordt berekend op 20 procent van de norm genoemd in art. 21 lid b van die wet indien een woning wordt bewoond waaraan voor de belanghebbende geen woonkosten verbonden zijn.

Artikel 2 Verlaging schoolverlaters

a) Voor een thuisinwonende schoolverlater als bedoeld in artikel 28 van de Participatiewet wordt de norm gedurende maximaal zes maanden vastgesteld op maximaal het bedrag zoals genoemd in artikel 3.18 van de Wet Studiefinanciering onder 1a.

b) Voor een uitwonende schoolverlater als bedoeld in artikel 28 van de Participatiewet wordt de norm gedurende maximaal zes maanden vastgesteld op maximaal het bedrag zoals genoemd in artikel 3.18 van de Wet Studiefinanciering onder 1b.

c) Van verlaging schoolverlaters wordt afgezien wanneer volledige of gedeeltelijke arbeid vanwege medische omstandigheden niet tot de mogelijkheden behoort.

Artikel 3 Samenloop

a) Indien toepassing wordt gegeven aan de verlaging voor schoolverlaters (artikel 2) wordt voor de duur van die verlaging niet de verlaging wegens ontbrekende woonkosten (artikel 1) toegepast.

b) Indien toepassing wordt gegeven aan art. 22a van de Participatiewet vindt verlaging van de norm op grond van artikel 2 slechts plaats indien en voor zover de van toepassing zijnde kostendelersnorm hoger is dan de norm genoemd onder artikel 2 van deze beleidsregels.

 

Deze beleidsregels treden gelijktijdig met de invoering van de Participatiewet in werking met ingang van 1 januari 2015.

 

 

1 december 2014

Namens het college van de gemeente Nuenen c.a. en de gemeente Son en Breugel,

 

De heer V. Fijneman,

Directeur van de Dienst Dommelvallei.

 

Toelichting

Met de introductie van de kostendelersnorm (art. 22a Participatiewet) vervalt de toeslagenverordening. Dit kan omdat immers de normen worden afgestemd op het aantal meerderjarige personen dat hoofdverblijf heeft in dezelfde woning. Er zijn echter een tweetal situaties waarin verlaging van de norm (anders dan afstemming op grond van de sanctieverordening) wenselijk is. Voor de verlaging in deze situaties is in de wet een grondslag gegeven in art. 27 en 28 van de Participatiewet. Het gaat om de verlaging wegens het ontbreken van woonkosten en om de verlaging vanwege het recentelijk beëindigen van studie.

De bevoegdheid om de uitkering te verlagen is rechtstreeks verleend aan het college. Om die reden kunnen deze situaties via beleidsregels worden geregeld en is een verordening (vastgesteld door de raad) niet noodzakelijk.

Artikel 1 Verlaging woonsituatie

Voor de verlaging wegens het ontbreken van woonkosten is aangesloten bij de wijze waarop dit voorheen was geregeld in de Toeslagenverordening. Er vindt een korting plaats van 20% van de gehuwdennorm indien een woning wordt bewoond waaraan voor belanghebbende geen woonkosten zijn verbonden. Ook bij alleenstaanden vindt dezelfde korting plaats; reden hiertoe is dat de woonkosten niet of nauwelijks verschillen indien de woning door één of meer personen wordt bewoond.

Hieronder valt ook de situatie waarin er geen huur of hypotheeklasten zijn, maar anderszins wel sprake is van andere woonlasten. Ook in dat geval bedraagt de verlaging 20 procent van de gehuwdennorm. Van lagere bestaanskosten als gevolg van de woonsituatie kan sprake zijn bij bewoning van een woning waaraan geen woonlasten zijn verbonden, bijvoorbeeld in het geval van krakers en indien een derde, bijvoorbeeld een onderhoudsplichtige, de woonlasten betaalt van de woning. Als een derde, bijvoorbeeld de ex-echtgenoot, de woonlasten van de door belanghebbende bewoonde woning draagt, heeft het college de keuze om het aldus verkregen woongenot aan te merken als inkomen in natura of de norm of toeslag te verlagen op grond van artikel 27 Participatiewet (zie ook TK 2002-2003, 28 870, nr. 3, p. 54-55). Overigens kan het college, indien noch in het kader van artikel 27 Participatiewet noch in het kader van artikel 33 lid 1 Participatiewet rekening wordt gehouden met de situatie waarin een ander dan belanghebbende de woonkosten betaalt, de bijstand in voorkomende gevallen lager vaststellen op grond van het individualiseringsbeginsel van artikel 18 lid 1 Participatiewet.

Artikel 2 Verlaging schoolverlaters

Artikel 28 van de Participatiewet biedt de mogelijkheid om de uitkering voor personen die aansluitend aan het beëindigen van het onderwijs uitkering aanvragen te verlagen. Deze verlagingsmogelijkheid is destijds al in de Wwb opgenomen om te voorkomen dat een uitkering na beëindiging van de studie veel hoger zou zijn dan het levensonderhoud tijdens de studiefinanciering. De verwachting is dat de lagere norm jongeren zal stimuleren eerder werk te aanvaarden omdat werk dan flink meer inkomen zal opleveren.

Studerenden ontvangen op grond van de Wet studiefinanciering een bedrag voor levensonderhoud; de norm van levensonderhoud is genoemd in art. 3.18 van de Wet studiefinanciering 2000. Bij deze bedragen kan worden aangesloten. De Participatiewet noemt een maximale periode van 6 maanden; na die periode mag geen verlaging op grond van deze beleidsregels meer plaatsvinden.

Uiteraard vindt deze verlaging slechts plaats indien de normuitkering hoger is dan het bedrag genoemd in art. 3.18 van de Wet Studiefinanciering. Indien sprake is van een jongerennorm als genoemd in art. 20 lid 1 onder a van de Participatiewet, dan geldt uiteraard dié norm en wordt de uitkering niet verhoogd naar het bedrag in art. 3.18 Wet studiefinanciering. Om die reden is het woord “maximaal” ingevoegd in het artikel.

 

De verlaging voor schoolverlaters gedurende 6 maanden, moet gerekend worden vanaf het tijdstip van de beëindiging van de aanspraak op de studiefinanciering of tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en de schoolkosten. Bij toepassing van de verlaging voor schoolverlaters is het volgende van belang. Om de verlaging te kunnen toepassen moet voldaan zijn aan de voorwaarde dat voor het onderwijs of de beroepsopleiding recht bestond op studiefinanciering op grond van de Wet op de studiefinanciering 2000 (WSF 2000) of op een tegemoetkoming in de studiekosten op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS). Van belang is dat de belanghebbende daadwerkelijk recht heeft op studiefinanciering en niet dat het volgen van de soort opleiding daar in theorie recht op geeft. Dit volgt uit de bedoeling van de wetgever zoals die blijkt uit de toelichting op artikel 28 Participatiewet. Daarnaast is van belang dat de belanghebbende zijn recht op studiefinanciering ontleent aan de WSF 2000 of de WTOS. Een extraneus valt niet onder de WSF 2000. Daarvoor is inschrijving als student vereist. Een voormalig extraneus is dus geen schoolverlater in de zin artikel 28 Participatiewet.

Artikel 3 Samenloop

Indien de uitkering wordt verlaagd naar het niveau van de studiefinanciering, dan bestaat geen ruimte meer om de uitkering verder te verlagen als er geen woonkosten zijn. Om die reden vindt cumulatie van de verlagingen niet plaats.

Indien de uitkering al voor de duur van 6 maanden is verlaagd, dan is toepassing van de korting op grond van woningdeling (art. 22a Participatiewet) niet meer terecht, immers de uitkering is dan al verlaagd. Dat ligt iets anders indien de normaanpassing bij woningdeling al leidt tot een norm die lager is dan de norm voor schoolverlaters. In dat geval vindt geen verlaging wegens schoolverlating meer plaats, maar vindt art. 22a Participatiewet toepassing.

Ter informatie:

Artikel 3.18. Wet studiefinanciering 2000 Overzicht normbedragen

De bedragen in onderstaande overzichten luiden per maand en zijn uitgedrukt in euro’s:

Overzicht 1. Maandbedragen periode 1 januari 2014 tot 1 januari 2015

 

Hoger onderwijs

Beroepsonderwijs

Levensonderhoud

 

 

a.thuiswonend

€ 633,44.

€ 484,48.

b.uitwonend

€ 833,22.

€ 684,25