Organisatie | Losser |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ 2015 |
Citeertitel | Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ 2015 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | |
Externe bijlage | Toelichting op de Afstemmingsverordening 2015 |
Deze regeling is vervangen door de Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ 2016.
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
25-05-2016 | 25-05-2016 | intrekking | 10-05-2016 Elektronisch Gemeenteblad, 24-05-2016 | Onbekend. | |
01-01-2015 | 25-05-2016 | nieuwe regeling | 16-12-2014 | Onbekend. |
De raad van de gemeente Losser,
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 11 november 2014
gelet op artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Participatiewet, artikel 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en artikel 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ),
vast te stellen de Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ 2015
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
Alle begrippen die in deze verordening gebruikt worden en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Deze verordening verstaat onder:
uitkering: de uitkering als bedoeld in hoofdstuk 3, paragraaf 2 en 3 en hoofdstuk 4, paragraaf 1 en de bijzondere bijstand bedoeld in artikel 12 van de Participatiewet inclusief vakantiegeld en zonder aftrek van inkomsten of de uitkering (bruto grondslag) als bedoeld in artikel 5, eerste lid IOAW/IOAZ;
Artikel 2. Het besluit tot opleggen van een verlaging
In het besluit tot het opleggen van een verlaging worden in ieder geval vermeld:
Artikel 4. Ingangsdatum en tijdvak van een verlaging
Een verlaging wordt toegepast op de uitkering of periodieke bijzondere bijstand die is verleend met toepassing van artikel 12 van de Participatiewet met ingang van de datum waarop de gedraging heeft plaatsgevonden. Daarbij wordt uitgegaan van de op dat tijdstip voor die belanghebbende geldende bijstandsnorm.
Hoofdstuk 2. Niet nakomen van OVERIGE verplichtingen met betrekking tot de arbeidsinschakeling (de niet geüniformeerde arbeidsverplichtingen)
Artikel 6. Gedragingen Participatiewet
Gedragingen van een belanghebbende waardoor algemeen geaccepteerde arbeid niet wordt verkregen of een verplichting op grond van de artikelen 9, 9a en 55, van de Participatiewet niet of onvoldoende wordt nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:
het uit houding en gedrag ondubbelzinnig laat blijken niet mee te willen werken aan de aangeboden voorziening als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b, wat heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht voor een alleenstaande ouder, bedoeld in artikel 9a , eerst lid, van de Participatiewet.
Artikel 7. Gedragingen IOAW en IOAZ
Gedragingen van een belanghebbende waardoor algemeen geaccepteerde arbeid niet wordt verkregen of een verplichting op grond van de artikelen 37 en 38 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de artikelen 37 en 38 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen niet of onvoldoende wordt nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:
het uit houding en gedrag ondubbelzinnig laten blijken de verplichtingen als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel e, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of artikel 37, eerste lid, onderdeel e, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen niet te willen nakomen, wat heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht voor een alleenstaande ouder als bedoeld in artikel 38, eerste lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of artikel 38, eerste lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;
het niet of onvoldoende verrichten van een door het college opgedragen tegenprestatie naar vermogen als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel f, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of artikel 37, eerste lid, onderdeel f, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen.
het niet of onvoldoende gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in de artikelen 36, eerste lid, en 37, eerste lid, onderdeel e, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de artikelen 36, eerste lid, en 37, eerste lid, onderdeel e, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, voor zover dit heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van die voorziening.
Artikel 8. Hoogte en duur van een verlaging
De verlaging, bij gedragingen als bedoeld in de artikelen 6 en 7 wordt vastgesteld op:
Eerste categorie: 5 % van de uitkeringsnorm gedurende 1 maand bij gedragingen van de eerste categorie;
Tweede categorie: 10 % van de uitkeringsnorm gedurende 1 maand bij gedragingen van de tweede categorie;
Derde categorie: 20 % van de uitkeringsnorm gedurende 1 maand bij gedragingen van de derde categorie;
Vierde categorie: 50% van de uitkeringsnorm gedurende 1 maand bij gedragingen van de vierde categorie.
Hoofdstuk 3. Niet nakomen van de geüniformeerde verplichtingen met betrekking tot de arbeidsinschakeling
Artikel 9. Duur verlaging bij schending wettelijke arbeidsverplichting
Als een belanghebbende een verplichting als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet niet of onvoldoende nakomt, bedraagt de verlaging 100 % van de bijstandsnorm gedurende:
Hoofdstuk 4. oVERIGE GEDRAGINGEN DIE LEIDEN TOT EEN VERLAGING
Artikel 11. Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid
De verlaging wordt vastgesteld op:
Eerste categorie: 10% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij een benadelingsbedrag tot € 1000,-;
Tweede categorie: 20% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij een benadelingsbedrag vanaf € 1000,- tot € 2000,-;
Derde categorie: 40% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij een benadelingsbedrag vanaf € 2000,- tot € 4000,-;
Vierde categorie: 100% van de bijstandsnorm gedurende tenminste één maand bij een benadelingsbedrag van € 4000,- of hoger.
Indien de verlaging genoemd in lid 2 niet of niet volledig opgelegd kan worden, dan wordt deze verlaging toegepast op het toekomstig recht op bijstand indien dat toekomstig recht op bijstand ontstaat binnen 1 jaar na de datum waarop het feit en de feiten op grond waarvan de verlaging opgelegd diende te worden, zich voordeed.
Artikel 12. Zeer ernstige misdragingen
Als een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren of personen onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de Participatiewet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, wordt een verlaging opgelegd van minimaal 50% en maximaal 100% van de uitkeringsnorm gedurende één maand.
Hoofdstuk 5. Samenloop, recidive EN VOLHARDING
Artikel 13 Samenloop van gedragingen
Als een belanghebbende zich tegelijkertijd, dat wil zeggen binnen een periode van één kalendermaand, schuldig maakt aan verschillende gedragingen als genoemd in hoofdstuk 2, wordt voor het bepalen van de hoogte en duur van de verlaging uitgegaan van de gedraging waarvoor de hoogste verlaging geldt.
De duur van de verlaging als bedoeld in hoofdstuk 2 wordt verdubbeld, als de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na de bekendmaking van het besluit, over de vorige als verwijtbaar aangemerkte gedraging, opnieuw schuldig maakt aan dezelfde of ernstiger verwijtbare gedraging. Dit geldt ook als bij het eerste verwijtbare gedrag besloten is van een verlaging af te zien op grond van dringende redenen.
Na het verlagen van de uitkering als bedoeld in het eerste lid vindt elke drie maanden een herbeoordeling plaats om te beoordelen of de uitkeringsgerechtigde voldoende activiteiten onderneemt om zo spoedig mogelijk aan het werk te gaan. Wanneer de uitkeringsgerechtigde geen, dan wel onvoldoende activiteiten onderneemt, dan wordt de uitkering verlaagd met een hoger percentage voor de duur van drie maanden.
HOOFDSTUK 6. OVERIGE BEPALINGEN
Artikel 16. Maatregel bij verlies van een passende en toereikende voorliggende voorziening door toepassing van bestuurlijke boete
Wanneer een uitkeringsgerechtigde geen beroep meer kan doen op een passende en toereikende voorliggende voorziening, omdat deze volledig wordt verrekend met een bestuurlijke boete in het kader van het bij herhaling schenden van de inlichtingenplicht, dan wordt de uitkering verlaagd met 100 % gedurende de eerste drie maanden gerekend vanaf de start van de verrekening.
Artikel 17. Niet of onvoldoende meewerken aan nadere verplichtingen
Wanneer de uitkeringsgerechtigde niet dan wel in onvoldoende mate meewerkt aan eenverplichting als bedoeld in artikel 55 van de Participatiewet verlagen burgemeester enwethouders de uitkering. De hoogte en de duur van de verlaging zullen, indien mogelijk,
overeenkomstig de categorie-indeling van artikel 6 en 7 van deze verordening plaatsvinden.