Organisatie | Werkendam |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels Wmo gemeente Werkendam 2015 |
Citeertitel | Beleidsregels Wmo gemeente Werkendam 2015 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | archief |
Geen
Verordening maatschappelijke ondersteuning Werkendam 2015
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2015 | 01-01-2016 | nieuwe regeling | 23-12-2014 Altena Nieuws, 08-01-2015 | 73309 |
1.1 Persoonskenmerken, behoeften en voorkeuren van de cliënt
In de allereerste richtingbepalende uitspraak van 10 december 2008 heeft de Centrale Raad van Beroep helder uiteengezet hoe zij aankijkt tegen de compensatieplicht en wat van het college bij de uitvoering mag worden verwacht. Kenmerkend is daarbij de grote invloed van de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager op het gemeentelijk onderzoek.
‘Zie UN 8G6612.De latere jurisprudentie laat voortdurend zien dat er door gemeenten te weinig onderzoek wordt gedaan, zij hebben daardoor geen of onvoldoende kennis van de persoonskenmerken en behoeften en daar houden zij dan ook niet of te weinig rekening mee. In de Wmo 2015, artikel 2.3.2 lid 4a, wordt benoemd dat het college onderzoekt wat de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt zijn. Ook onder de nieuwe wet zullen deze factoren dus een rol spelen.
Naast de persoonskenmerken, behoeften en voorkeuren van de cliënt zal gekeken moeten worden of er sprake is van een noodzaak tot compenseren. Dat kan bijvoorbeeld een medische noodzaak zijn. In de verordening worden verschillende grenzen gehanteerd tussen de begrippen wens en noodzaak. Wanneer er een woningaanpassing nodig is, wordt aangepast tot op het niveau van sociale woningbouw; daar ligt de noodzaak. Wil een cliënt een ruimere aanpassing, dan is dat zijn wens. Binnen de term noodzaak dient in alle gevallen gekeken te worden naar de persoonskenmerken, behoeften en voorkeuren van de cliënt. Soms kunnen persoonskenmerken, behoeften en voorkeuren zo zwaar wegen dat ze bepalend zijn voor de noodzaak. Een voorbeeld hiervan is een cliënt die vanwege beperkingen geen gebruik meer kan maken van zijn keuken. Wanneer deze cliënt zelf nooit kookt of andere handelingen aan het aanrecht verricht, is er geen noodzaak tot aanpassen van de keuken. Bij een andere cliënt met dezelfde beperkingen die elke dag kookt voor zijn gezin en tevens actief lid is van een kookclub, kan dit wel reden zijn voor een keukenaanpassing. In deze situatie zijn persoonskenmerken, behoeften en voorkeuren doorslaggevend voor het al dan niet toekennen van een voorziening.
Deze afweging dient niet verward te worden met wat wenselijk is. Wenselijk zou in dit geval bijvoorbeeld kunnen zijn een keuken met een duurder afwerkingsniveau dan standaard.
Wordt tegemoet gekomen aan de wens van de aanvrager zonder dat hiervoor een noodzaak is vastgesteld, dan wordt de compensatieplicht opgerekt en dat is niet de bedoeling. Maatwerk in het wenselijke deel creëert willekeur en rechtsongelijkheid. Volstaat een standaard scootmobiel maar wil de aanvrager bijvoorbeeld heel graag een extra geveerde scootmobiel terwijl hier geen medische noodzaak voor is, dan wordt niet aan deze wens tegemoet gekomen. Wel kan er in deze situatie een persoonsgebonden budget worden verstrekt gebaseerd op de goedkoopst compenserende voorziening. Zo kan de cliënt de maatwerkvoorziening die hij wenst aanschaffen en draagt hij zelf de financiële consequenties hiervan.
1.3 Zelfredzaamheid en zelfstandigheid
Onder zelfredzaamheid wordt verstaan: in staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden.
Dit is niet hetzelfde als zelfstandigheid. Bij zelfstandigheid heb je het over onafhankelijkheid. Zowel van personen met als zonder beperkingen mag worden verwacht dat zij waar mogelijk hulp vragen en aanvaarden van naasten en derden. Zowel een persoon die klein van postuur is als een persoon die rolstoelgebonden is, zal in een supermarkt voor het pakken van hooggeplaatste artikelen hulp van anderen moeten vragen. Dit is algemeen aanvaard.
Dat wil zeggen, dat de persoon zich er soms bij neer moet leggen dat er belemmeringen blijven, of dat hij zich enige beperkingen zal moeten getroosten.
De door het college te bieden ondersteuning beperkt zich in die zin tot wat noodzakelijk is in
het licht van de versterking of het behoud van zelfredzaamheid en participatie. De
ondersteuning gaat niet zover dat het college ervoor moet zorgen dat iemand volledig zelfstandig moet kunnen participeren en zelfredzaam moet zijn.
Een term die vaak terug komt in deze beleidsregels is “in alle redelijkheid”. De wet geeft het college de opdracht om: “te beoordelen in hoeverre iemand op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, mantelzorg of andere personen uit zijn sociale netwerk danwel met gebruikmaking van algemene voorzieningen zijn beperkingen kan verminderen of wegnemen”.
Het is onmogelijk om in beleidsregels vast te stellen welke criteria per situatie gelden om bovenstaande te beoordelen. Dit strookt ook niet met het uitgangspunt van maatwerk: iedere situatie is anders en per situatie zal beoordeeld moeten worden hoe de beperking opgelost kan worden. Om die reden wordt gewerkt met de term “in alle redelijkheid”. Onder redelijkheid wordt verstaan: naar aanvaardbare normen gangbaar. Per situatie zal beoordeeld moeten worden wat redelijk is. Dit is afhankelijk van allerlei factoren zoals bijvoorbeeld de mate waarin het probleem voorkomt, aanwezigheid en omvang van de mantelzorg en de grootte van het sociale netwerk.
Hoofdstuk 2. Procedureregels melding, onderzoek en aanvraag 2.1 Hulpvraag
Wanneer een inwoner behoefte heeft aan ondersteuning kan hij of zij (of iemand uit het sociale netwerk van de cliënt) telefonisch of bij het Wmo loket zijn vraag stellen. Soms blijkt na een korte vraagverkenning dat informatie en advies voldoende is voor belanghebbende
om het ondervonden probleem op te lossen. Wanneer verdere vraagverheldering of verdieping nodig blijkt dan zal een afspraak gepland worden voor een uitgebreider gesprek.
Op het moment dat er (telefonisch) een afspraak wordt gemaakt voor een gesprek, meestal zal dat een huisbezoek betreffen, is er sprake van een melding. Tijdens dit telefonisch contact zal op hoofdlijnen met de cliënt besproken worden op welke levensgebieden de cliënt zijn hulpvraag heeft. Er wordt een inschatting gemaakt of het een complexe of eenvoudige hulpvraag betreft.
De cliënt ontvangt een schriftelijke bevestiging van de melding, waarin aangegeven wordt dat de cliënt de mogelijkheid heeft om vóór het gesprek, maar uiterlijk binnen zeven dagen na melding, een persoonlijk plan te overhandigen. In het persoonlijk plan dient de cliënt gemotiveerd aan te geven welke doelen de cliënt wil bereiken en welke ondersteuning volgens de cliënt nodig is om die doelen te bereiken.
Voorafgaand aan het gesprek onderzoekt de professional welke gegevens er al bekend zijn bij de gemeente over de cliënt, zodat al bekende gegevens niet opnieuw gevraagd hoeven te worden. Eenvoudige vragen worden afgehandeld binnen Loket Altena. Complexe vragen worden doorgezet naar het wijkteam. Het wijkteam bestaat uit de volgende professionals; een Wmo consulent, algemeen maatschappelijk werker, Wijkverpleegkundige en Consulent van MEE.
Afhankelijk van het karakter van de hulpvraag wordt bepaald welke professional het onderzoek uitvoert. Bij aanvang van het gesprek meldt de professional aan de cliënt welke informatie uit het vooronderzoek naar boven is gekomen. Ook wordt de bescherming van de privacy van de cliënt besproken. Er wordt aan cliënt gevraagd om toestemming om de persoonlijke gegevens te bewaren in de gemeentelijk administratie en deze te verstrekken aan een (medisch) adviseur als dat nodig is. De cliënt tekent hiervoor een toestemmingsverklaring.
Bij het gesprek is aandacht voor:
Indien noodzakelijk doet de professional nader onderzoek op basis van de gegevens uit het gesprek, om te bepalen of belanghebbende een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo nodig heeft. Het aanvragen van een medisch advies bij het door de gemeente gecontracteerde bureau voor sociaal medisch advies kan onderdeel uitmaken van het onderzoek. De professional bespreekt met belanghebbende welke voorziening het meest geschikt is in de situatie van belanghebbende. Onder andere kan een passing van een voorziening (bijvoorbeeld een rolstoel), een haalbaarheidstraining, het inmeten of een offerte opmaken onderdeel uitmaken van het onderzoek.
Van het gesprek wordt door de professional aantekeningen gemaakt die uitgewerkt worden tot een gesprekverslag. Dit verslag wordt toegezonden aan de cliënt en bevat een weergave van het gevoerde gesprek. De cliënt heeft de mogelijkheid in het verslag correcties en aanvullingen aan te brengen. Deze komen niet in de plaats van het oorspronkelijke gesprekverslag, maar worden als bijlage aan het gespreksverslag toegevoegd en samen met het oorspronkelijke verslag in het dossier gestopt.
De professional zorgt voor een schriftelijke verslaglegging van het onderzoek zoals beschreven in paragraaf 2.3. Het onderzoeksverslag bevat, naast het gespreksverslag welke er integraal onderdeel van uitmaakt, een advies ten aanzien van de eventueel te verstrekken maatwerkvoorziening. Dit verslag wordt ter kennisgeving verstuurd naar de cliënt.
Tijdens het gesprek kan duidelijk worden dat een maatwerkvoorziening nodig is. Hiervoor kan na afronding van het onderzoek een aanvraag voor worden ingediend.
Indien de cliënt en de professional van mening verschillen over de noodzaak van een maatwerkvoorziening, dan heeft cliënt altijd het recht na het onderzoek een aanvraag in te dienen. Indien ten tijde van het gesprek nog geen duidelijkheid is over het al dan niet indienen van een aanvraag heeft de cliënt de mogelijkheid om na ontvangst van het onderzoeksverslag alsnog een aanvraag in te dienen. De datum waarop de aanvraag ontvangen is dient als startdatum voor de beslistermijn van 2 weken.
Belanghebbende ontvangt de beslissing op zijn aanvraag op grond van de Wmo 2015 schriftelijk in de vorm van een beschikking. Indien de termijn voor beslissen overschreden lijkt te worden, zal op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de klant schriftelijk geïnformeerd worden over een verlenging van deze termijn.
De professional zal cliënt doorgaans vóór verzending van de beschikking telefonisch informeren over de aard van de beslissing, wanneer deze voor cliënt negatief is. Tegen deze beslissing zijn bezwaar en beroep volgens de Awb mogelijk.
Hoofdstuk 3: Zelfredzaamheidsmatrix als basis voor het onderzoek
Zelfredzaamheid is het vermogen om algemene dagelijkse levensverrichtingen zelfstandig te kunnen doen. Deze dagelijkse levensverrichtingen hebben betrekking op verschillende leefgebieden. Zo moeten in het dagelijks leven verrichtingen uitgevoerd worden om in een inkomen te voorzien, lichamelijk en geestelijk gezond te blijven, of een steunend sociaal netwerk te onderhouden. Levensverrichtingen betreffen ook het zelf organiseren van de juiste hulp op het moment dat een behoefte ontstaat waarin de persoon niet kan voorzien. Bijvoorbeeld (tijdig) naar de huisarts gaan bij lichamelijke ziekte, of (professioneel) advies vragen bij het invullen van de belastingaangifte. De mate van zelfredzaamheid is daarom een uitkomst van persoonskenmerken zoals vaardigheden, persoonlijkheid en motivatie en omgevingskenmerken zoals cultuur, economie en infrastructuur, die een persoon in meer of mindere mate in staat stellen om (zelf) in basale levensbehoeften te voorzien.
Het onderzoek zoals genoemd in paragraaf 2.3 van het vorige hoofdstuk, vindt plaats met behulp van de Zelfredzaamheidsmatrix (ZRM). Op alle leefgebieden van de ZRM wordt beoordeeld hoe zelfredzaam de cliënt is. In bijlage 1 “ZRM samenvatting” wordt de werking van de ZRM verder toegelicht.
Als de situatie van de cliënt bij de professional voldoende bekend is, kan het onderzoek worden beperkt tot de onderdelen, die volgens de professional en de cliënt of zijn vertegenwoordiger of mantelzorger van belang zijn in relatie tot de melding.
De gemeente heeft uitgesproken dat een score van 4 (voldoende zelfredzaam) op alle leefgebieden het streven is. Wanneer aanvragers op een bepaald leefgebied reeds een 4 of 5 scoren, zijn zij voldoende zelfredzaam en is verdere behandeling van de melding (op dat leefgebied) niet nodig. Mocht er na uitleg aan de cliënt toch een aanvraag volgen zal deze worden afgewezen.
Op de leefgebieden waar een 3 (beperkt zelfredzaam), 2 (niet zelfredzaam), of 1 (acute problematiek) wordt gescoord, zal met de cliënt gekeken worden welke oplossingen gewenst en beschikbaar zijn. Als een lagere score naar alle redelijkheid acceptabel is en/of de cliënt zelf geen noodzaak tot verbetering wenst, is geen verdere actie nodig. Is er aanleiding om verdere actie te ondernemen dan wordt eerst beoordeeld of de problematiek valt onder een resultaatgebied van de Wmo. Als dit niet het geval is, dan zal de cliënt doorverwezen worden naar voorliggende voorzieningen zoals schuldhulpverlening of verslavingszorg. Wanneer de problematiek wel onder resultaatgebied van de Wmo valt, zal verder onderzoek volgen. Dit onderzoek vindt plaats aan de hand van “de piramide van eigen kracht”. Deze piramide wordt in het volgende hoofdstuk uitgewerkt.
Om helder te krijgen in welke situaties er wel sprake is van een resultaatverplichting op grond van de Wmo, is de opdracht uit de wet vertaald naar een negental resultaatgebieden. Deze resultaatgebieden zijn:
Hoofdstuk 4. Piramide van eigen kracht
Wanneer vastgesteld is dat het probleem van de cliënt valt onder één van de resultaatgebieden van de Wmo, zal met de cliënt gekeken worden welke oplossingsmogelijkheden er zijn. Dit gebeurt aan de hand van de Piramide van eigen kracht (zie afbeelding 1).
De Piramide bestaat uit vier niveaus, te weten:
Het uitgangspunt is dat de oplossing voor het probleem van cliënt, zo laag mogelijk in de Piramide gevonden moet worden. Het beoordelen van de mogelijke oplossingen voor iemands probleem begint om die reden onderaan in de piramide: bij de eigen kracht. Zodra is vastgesteld dat hier geen oplossingsmogelijkheid gevonden kan worden, wordt het volgende niveau beoordeeld. Wanneer het sociaal netwerk en algemene voorzieningen ook geen oplossing bieden, kan iemand in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening.
In deze beleidsregels gebruiken we de definitie zoals die door Jumelet en Wenink (2012) wordt gehanteerd: ‘het vermogen van individuen om het leven (of situaties) optimaal vorm te geven en problemen op te lossen of draaglijk te maken’.
Na de vraagverheldering zal de professional onderzoeken welke inspanning van de cliënt redelijk is, of redelijkerwijs verwacht kan worden en wat de cliënt kan leren. Hierbij wordt de nadruk gelegd op het gebruik van de eigen kracht. Eigen kracht verwijst naar de mogelijkheden van de cliënt zelf. Welke fysieke capaciteiten zijn aanwezig, welke financiële mogelijkheden zijn er, welke oplossingen kunnen gevonden worden met algemeen gebruikelijke voorzieningen? Versterking van eigen kracht kan ook door nadruk te leggen op het aanpassen van de omstandigheden, zodat cliënten kunnen participeren.
Het principe van eigen kracht is nauw verwant met begrippen als zelfregie, eigen verantwoordelijkheid, zelfredzaamheid en participatie. Om de verschillende, met elkaar samenhangende begrippen enigszins af te bakenen en van elkaar te onderscheiden, sluiten we aan bij de indeling van Brink (2013):
Relevante begrippen en hun betekenis
De professional bespreekt en onderzoekt wat de cliënt kan, wat hij/zij wil en wat een tijdelijke (maatwerk)oplossing is om het beoogde resultaat te behalen. Indien de cliënt na de melding een persoonlijk plan heeft ingediend, wordt dat in de afweging meegenomen.
Een eigen verantwoordelijkheid is bijvoorbeeld het anticiperen op een levensfase waarin het hebben van beperkingen en ervaren van belemmeringen niet ongebruikelijk is.
Biedt de eigen kracht onvoldoende oplossing, dan wordt doorgegaan naar het volgende niveau, namelijk Sociaal netwerk. De motivatie wordt in het onderzoeksverslag opgenomen.
Het sociaal netwerk kan bestaan uit de eigen leefeenheid, familieleden, vrienden, buren, collega’s of bijvoorbeeld de trainer van de sportclub. Gebruikelijke zorg is afdwingbaar volgens de Richtlijn Gebruikelijke zorg (bronvermelding). Ook mantelzorgers vallen onder het sociaal netwerk van de cliënt. Onder mantelzorg wordt in deze beleidsregels verstaan; hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten zoals bedoeld in de Zorgverzekeringswet, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep.
De professional bespreekt en onderzoekt wat het sociaal netwerk kan bieden/betekenen. Biedt dit onvoldoende oplossing, dan wordt doorgegaan naar het volgende niveau, namelijk algemene voorzieningen. De motivatie wordt in het onderzoeksverslag opgenomen.
Alvorens te zoeken naar maatwerk voorzieningen wordt gekeken naar de mogelijkheden van algemene voorzieningen. We hebben al algemene voorzieningen in de vorm van sportaccommodaties, dorpshuizen en bejaardensoos. De algemene voorzieningen zijn binnen de gemeente in ontwikkeling. De professional onderzoekt of er algemene voorzieningen aanwezig zijn en geschikt zijn om het beoogde resultaat te behalen.
De professional bespreekt en onderzoekt wat de Algemene voorzieningen kunnen bieden/betekenen. Biedt dit onvoldoende oplossing, dan wordt doorgegaan naar het volgende niveau, namelijk Maatwerk voorzieningen. De motivatie wordt in het onderzoeksverslag opgenomen.
In het niveau Maatwerk wordt onderzocht welke maatwerkvoorziening een oplossing biedt. Een maatwerkvoorziening is een geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd:
De professional bespreekt en onderzoekt wat een maatwerk voorziening kan bieden/betekenen. Het moet afgestemd zijn met mogelijk ondersteuning in andere resultaatgebieden. Binnen alle beschikbare oplossingen wordt gekozen voor de goedkoopste oplossing. De motivatie hiervoor wordt in het onderzoeksverslag opgenomen
Hoofdstuk 5: Beoordeling van de te bereiken resultaten 5.1 Resultaat 1: Wonen in een geschikt huis 5.1.1 Inleiding
Als de belemmeringen voortvloeien uit de aard van de gebruikte materialen zoals bijvoorbeeld het gebruik van zeer gladde tegels op de badkamervloer, dan is de woningeigenaar verantwoordelijk. De compensatieplicht betreft het opheffen of verminderen van belemmeringen die voortkomen uit de bouwkundige of woon technische staat van de woning.
Eerst wordt onderzocht wat de eigen mogelijkheden binnen dit resultaatgebied zijn. Gaat het bijvoorbeeld om het bereiken van de bovenverdieping dan kan in bepaalde situaties door herinrichting het probleem in de woning worden opgelost. Door het bed in een ruimte op de begane grond te plaatsen bijvoorbeeld. Voor het stallen van een vervoersvoorziening kan het soms voldoende zijn om de bestaande berging op te ruimen waardoor er ruimte vrijkomt.
Het aanschaffen of realiseren van algemeen gebruikelijke zaken valt ook onder de noemer eigen kracht.
Is er sprake van renovatie, dan wordt ervan uitgegaan dat de aanpassingen geheel of gedeeltelijk algemeen gebruikelijk zijn. Hiervoor geldt het volgende:
Verhuizen is een activiteit die algemeen gebruikelijk kan zijn. Verhuizen kan plaatsvinden om verschillende redenen. Voor het eerst zelfstandig gaan wonen is iets wat in de meeste mensenlevens voorkomt. Ook de gezinssituatie kan een rol spelen (huis is te klein of te groot). Er zijn veel ouderen of mensen met beperkingen die verhuizen omdat zij een toename aan beperkingen ondervinden en bijvoorbeeld moeite krijgen met traplopen. Een andere reden is dat zij de belasting van het huishouden, het onderhoud van het huis en de tuin, vanwege de grootte van de woning niet goed meer kunnen dragen. Over het algemeen komt een verhuizing niet uit de lucht vallen en denkt men er al langer, soms jaren, over na. Het feit dat men rekening houdt met mogelijke toekomstige ontwikkelingen en hierop inspeelt om problemen te voorkomen mag algemeen gebruikelijk genoemd worden. Het komt voort uit een eigen verantwoordelijkheid. Deze verantwoordelijkheid kan en mag in alle redelijkheid van de aanvrager gevraagd worden. Het is normaal en hoeft niet gecompenseerd te worden. Ook een echtscheiding kan een reden tot verhuizing zijn.
Als men in de wetenschap van de eigen aandoening en beperkingen verhuist naar een ongeschikte woning is dit ook een eigen verantwoordelijkheid. Men had immers kunnen weten dat er zich problemen zouden kunnen gaan voordoen. Deze keuze hoeft niet gecompenseerd te worden.
Verder zijn er nog allerlei voorzieningen denkbaar die het probleem in het normale gebruik van de woning kunnen compenseren en die algemeen gebruikelijk zijn. Te denken valt aan een verhoogde toiletpot, een tweede trapleuning of een thermostaatkraan. Voor een niet limitatieve opsomming van algemeen gebruikelijke (woon)voorzieningen zie bijlage 2.
Na het beoordelen van de eigen kracht, komt het sociaal netwerk aan bod. Binnen dit resultaatgebied zal het sociaal netwerk zelden tot een oplossing kunnen leiden. Te denken valt bijvoorbeeld aan het onder begeleiding van iemand uit het sociale netwerk kunnen overbruggen van de trap, als dit in het geval van de cliënt als een adequate oplossing geldt.
Betreft het een vraag voor een mantelzorgwoning dan kan er, als er sprake is van een daadwerkelijke situatie waarin mantelzorg een belangrijke rol speelt, vergunning vrij gebouwd worden. Er moet in dat geval een indicatie worden afgegeven door Loket Altena, een huisarts of wijfverpleegkundige. De verdere procedure verloopt via de unit Ruimte.
Een voorbeeld hiervan zou de aanwezigheid van een verrijdbare tillift opgenomen in een pool van voorzieningen opgezet in een wooncomplex voor ouderen kunnen zijn.
Mocht een (woon) voorziening slechts tijdelijk nodig zijn, dan kan hiervoor een beroep gedaan worden op de regeling hulpmiddelen via de Zvw.
In principe kan een persoon alleen voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komen als de cliënt woonachtig is in de gemeente Werkendam.
Is voor het normale gebruik in de woning een woonvoorziening noodzakelijk dan zal primair beoordeeld worden wat de goedkoopst compenserende oplossing is om het resultaat te bereiken. Dit geldt zowel voor bouwkundige als niet bouwkundige voorzieningen.
Betreft het een noodzakelijke woningaanpassing die minder kost dan € 15.000, - dan kan deze verstrekt worden onder de voorwaarde dat de woning na de aanpassing nog langdurig geschikt is voor de aanvrager om in te kunnen blijven wonen. Is het de verwachting dat de woning niet langdurig geschikt zal zijn om in te kunnen blijven wonen en/of is de woning onvoldoende aanpasbaar dan wordt beoordeeld of verhuizen naar een meer geschikte woning aan de orde is (het primaat van verhuizen). Dit geldt ook als de kosten van de aanpassing het bedrag van € 15.000,- zullen overstijgen.
Is voor het normale gebruik in de woning een woonvoorziening noodzakelijk dan zal primair beoordeeld worden wat de goedkoopst compenserende oplossing is om het resultaat te bereiken. Dit geldt zowel voor bouwkundige als niet bouwkundige voorzieningen.
Afwegingsfactoren primaat verhuizen
- De medische situatie van de aanvrager. Om inzicht te krijgen in de medische situatie van
de aanvrager kan, indien nodig, een medisch advies aangevraagd worden. De medisch adviseur objectiveert de aandoening en de progressie ervan. Tevens kan bepaald worden of verhuizen medisch gezien verantwoord is en binnen welke termijn verhuizen medisch gezien noodzakelijk is.
- De mate van professionele zorg die de aanvrager nodig heeft en in relatie hiermee ook de aanwezigheid en de mate van afhankelijkheid van mantelzorgers in de nabije omgeving. Is het zelfstandig wonen met deze hulp nog langdurig mogelijk in een nieuwe woonsituatie?
- De beschikbaarheid van de benodigde mantelzorg in de nieuwe woonsituatie. Het gaat hierbij voornamelijk om mantelzorg die in belangrijke mate de activiteiten van het dagelijkse leven (ADL) ondersteunt en waarmee een besparing van professionele zorg wordt gerealiseerd.
De bereikbaarheid van voorzieningen. Is het voor de aanvrager nu mogelijk om met hulpmiddelen zelfstandig winkels e.d. te bereiken of is hulp van derden in de huidige woonsituatie gemakkelijk bereikbaar om de noodzakelijke voorzieningen te kunnen bereiken? Dit speelt een rol in het zelfstandig kunnen blijven wonen. De vraag zal beantwoord moeten worden of deze situatie ook gehandhaafd kan blijven na een verhuizing.
De binding aan de woonplaats. Hoe lang woont iemand al in de woonplaats? Hoe is de sociale en emotionele binding met de woonplaats en wat zijn de consequenties als iemand zou verhuizen naar een andere woonplaats? Zijn er jonge kinderen die naar de basisschool gaan? Is er sprake van een bedrijf aan huis en is dit bedrijf eventueel verplaatsbaar? Al deze vragen worden meegenomen in het onderzoek.
Wat zijn de financiële consequenties voor de aanvrager? Vermogensverlies kan zich voordoen wanneer de aanvrager eigenaar is van de woning en de verkoopprijs van de woning aanzienlijk lager zal zijn dan de aankoopprijs. Bij woningen die al langer in eigendom zijn van de bewoner, zal er doorgaans geen sprake zijn van vermogensverlies.
Is verhuizen na het beoordelen van de bovenstaande aspecten een optie dan zal het primaat verhuizen als goedkoopst compenserende oplossing worden voorgesteld. De aanvrager kan, wanneer er aantoonbaar sprake is van meerkosten, worden gecompenseerd met een verhuiskostenvergoeding.
Om het verhuizen binnen een redelijke termijn te kunnen realiseren heeft het college een convenant met de wooncorporaties gesloten. Door dit convenant zijn ook de wooncorporaties actief betrokken bij het bereiken van het resultaat. Een (noodzakelijke) verhuizing kan over het algemeen binnen een redelijke termijn gerealiseerd worden, dat wil zeggen binnen een jaar. Bij het bereiken van het resultaat wordt van de aanvrager ook een inspanning gevraagd. Deze zal zich moeten inschrijven als woningzoekende en zal in samenwerking met de wooncorporatie een geschikte woning moeten accepteren. Hierbij kan het gaan om een woning zowel in de gemeente Werkendam als in de gemeente Woudrichem. Het streven is om mensen binnen de eigen woonkern te laten verhuizen. Wanneer dit niet haalbaar is zal beoordeeld worden in hoeverre in redelijkheid van een aanvrager verwacht kan en mag worden te verhuizen buiten de woonkern. Een programma van eisen wordt opgesteld door de Wmo consulent en aan de aanvrager en de wooncorporaties verstrekt, zodat gericht gezocht kan worden naar een geschikte woning. Als de aanvrager in een koopwoning woont kan van hem verwacht worden om een huurwoning te betrekken.
Wanneer het primaat van verhuizen wordt voorgesteld maar de aanvrager wil niet verhuizen dan is dit een eigen keuze van de aanvrager. Er is dan geen reden meer voor het college om tot compensatie over te gaan.
Voor verhuizen naar een zorginstelling wordt geen verhuiskostenvergoeding verstrekt, evenmin voor verhuizingen naar woningen die niet adequaat zijn.
Mocht een verhuizing na afweging van de bovenstaande factoren geen optie zijn dan zal de aanvrager gecompenseerd worden door het realiseren van een woningaanpassing. Hierbij wordt uitgegaan van het niveau van de sociale woningbouw.
Ook de vergoeding wordt afgestemd op het niveau van de sociale woningbouw en de minimumeisen zoals deze zijn opgesteld in het Bouwbesluit. Het staat de aanvrager vrij om te kiezen voor een hoger afwerking niveau. De meerkosten komen dan voor eigen rekening.
Bij het vaststellen van de woningaanpassing wordt een programma van eisen opgesteld. Met behulp van dit programma van eisen kunnen 1 of meerdere offertes worden opgevraagd. Uitbetaling van de kosten vindt plaats aan de woningeigenaar. Voor de te volgen procedure betreffende een (complexe) woningaanpassing en de kostenvergoeding wordt verwezen naar bijlage 3.
Als het gaat om een uitbreiding van ruimten wordt onderzocht welke minimaal benodigde ruimteoppervlakte aangehouden moeten worden. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de benodigde hulpmiddelen die de cliënt gebruikt en ruimte die nodig is voor degene die zorg verleent. Bij de vaststelling van de ruimten wordt gebruik gemaakt van Woonkeur en van het Handboek voor toegankelijkheid.
Onderhoud keuring en reparatie
Van voorzieningen die zijn toegekend en waarvan is vastgesteld dat het onderhoud en eventuele reparaties niet algemeen gebruikelijk zijn, betaalt het college het noodzakelijke onderhoud en de eventuele reparaties.
Voor de verstrekking van een persoonsgebonden budget geldt dat hierin een bepaald bedrag is opgenomen voor onderhoud en reparatie.
Als er sprake is geweest van het realiseren van een grote woningaanpassing bij een huurwoning, te weten een aanbouw, wordt aan de huisgenoten van de aanvrager een verhuisintentie opgelegd. Dit houdt in dat wanneer degene voor wie de woonvoorziening is gerealiseerd komt te overlijden of verhuist, de overige bewoners binnen een redelijke termijn de desbetreffende woning beschikbaar stellen voor een andere persoon met beperkingen. In dit geval kan een verhuiskostenvergoeding worden toegekend.
Ook wanneer een cliënt na vaststelling van het primaat verhuizen een aangepaste woning krijgt toegewezen, wordt de verhuisintentie opgelegd. Op deze manier blijft het aanbod van aangepaste woningen beschikbaar voor de doelgroep voor wie het bedoeld is: mensen met beperkingen.
5.2 Resultaat 2: verplaatsen in en om de woning 5.2.1 Inleiding
Wanneer iemand beperkt is in de mobiliteit kunnen voorzieningen voor het verplaatsen in en om de woning gebruikt worden. Richtlijn is dat de aanvrager in staat gesteld moet worden om zich binnenshuis en buitenshuis in een straal van 100 meter om de woning zelfstandig te kunnen voortbewegen. Ook wanneer iemand zich buitenshuis over de wat langere loopafstanden moet verplaatsen en hiertoe niet in staat is, kan een voorziening noodzakelijk zijn.
Het college onderzoekt welke eigen mogelijkheden de aanvrager heeft om het verplaatsingsprobleem op te lossen. Voorzieningen die voor het lopen noodzakelijk zijn, zijn over het algemeen nooit algemeen gebruikelijke voorzieningen. Een wandelstok of het gebruik van een buggy bij kinderen tot 4 jaar kan wel algemeen gebruikelijk worden genoemd (zie ook bijlage 2). Een wandelstok ondersteunt het lopen maar neemt de functie niet over. Voor het overbruggen van deze afstanden is er vaak sprake van een afhankelijkheid van specifieke voorzieningen, zijnde een rolstoel of als het kinderen betreft een aangepaste buggy.
Niet van toepassing voor dit resultaatgebied. Wel zal bij het gebruik van een (duw)rolstoel bezien moeten worden of er iemand uit het sociaal netwerk beschikbaar is om deze te duwen.
Levert het bovenstaande geen oplossing op dan zal het college beoordelen of het resultaat kan worden bereikt met een algemene voorziening.
Is er slechts tijdelijk een oplossing nodig, dan kan gebruik worden gemaakt van de tijdelijke uitleen via de Zvw voor bijvoorbeeld een rolstoel, trippelstoel of rollator.
Woont de cliënt in een verzorgingshuis en betreft het kortdurende verplaatsingen buiten het appartement (verplaatsingen van appartement naar koffiekamer bijvoorbeeld) dan is de instelling verantwoordelijk voor het beschikbaar stellen van de compenserende transportrolstoel vanuit hun outillage.
Als al het voorgaande niet heeft geleid tot een oplossing dan kan er worden gecompenseerd met een maatwerkvoorziening. Ter compensatie van de beperkingen kan gedacht worden aan rolstoelen voor dagelijks zittend verplaatsen, zowel door lichaamskracht als elektrisch voort te bewegen. Ook een aangepaste buggy voor kinderen valt onder dit resultaatgebied.
Als er een noodzaak bestaat voor een voorziening voor dagelijks zittend gebruik, dan zal door het college een programma van eisen worden opgesteld.
5.3 Resultaat 3: lokaal verplaatsen per vervoermiddel 5.3.1 Inleiding
Het lokaal verplaatsen per vervoermiddel is de mogelijkheid om in de eigen woon- en leefomgeving te gaan en staan waar men wil. Het betreft het verplaatsen in het kader van het leven van alledag.
Bij lokaal verplaatsen moet gedacht moet worden aan verplaatsingen in een straal van 15 tot 20 kilometer rond de woning.
Een vervoersvoorziening of een combinatie van vervoersvoorzieningen is voldoende voor het maatschappelijk participeren in de directe woon- en leefomgeving voor het leven van alledag als die neerkomt op een aflegbare afstand van 1500 km per jaar (LJN:BU4334).
Activiteiten waartoe een persoon met beperkingen in ieder geval in staat moet worden gesteld zijn;
Als eerste wordt onderzocht wat de eigen mogelijkheden van de aanvrager zijn om het probleem op te lossen.
Gebruikt een persoon met beperkingen al langdurig een auto voor al zijn verplaatsingen dan is er bij een toename van beperkingen, wanneer een auto zonder aanpassingen gebruikt kan blijven, geen noodzaak tot compensatie. De aanvrager heeft het probleem altijd opgelost middels het gebruik van zijn auto en er ontstaat bij het zich verplaatsen geen nieuw probleem dat om een oplossing vraagt. Is de auto vanwege toename van beperkingen niet meer adequaat, dan kan er wel een reden tot compensatie zijn.
Wat de persoon met beperkingen gedurende het leven gewend is (geweest) versus de problemen die ineens zijn ontstaan spelen een rol. Van belang is hoe lang de problemen al bestaan en hoe de aanvrager in de tussentijd het probleem heeft opgelost. Heeft de aanvrager een alternatieve oplossing gevonden en heeft hij deze ingepast in het dagelijkse leven dan hoeft niet gecompenseerd te worden als deze gang van zaken vervolgens ook zonder problemen kan worden voortgezet.
Het gebruik van een maatwerkvoorziening zoals bijvoorbeeld een scootmobiel is dan meer een wens dan een noodzaak. Er is geen probleem dat nog opgelost moet worden.
Kinderen tussen de 5 en 11 hebben over het algemeen geen zelfstandige verplaatsingsbehoefte. Deze kinderen worden over het algemeen verplaatst door en onder begeleiding van de ouders.
Kinderen tussen 12 en 16 jaar hebben een zich ontwikkelende verplaatsingsbehoefte, maar worden geleid en gestuurd door de ouders. Ouders blijven hiervoor verantwoordelijk.
Als het gaat om het vervoeren en verplaatsen van kinderen dan kan mogelijk ook een aanhangfiets of een bakfiets een oplossing zijn voor het probleem. Dit betreffen algemeen gebruikelijke voorzieningen.
Voor verplaatsingen lokaal zijn een fiets met lage instap en trapondersteuning, het gebruik van een scooter/brommer of een ander gemotoriseerde tweewielige voorziening voorliggend en algemeen gebruikelijk. De kosten voor onderhoud- en reparatie voor onder andere aangepaste fietsen worden tevens beschouwd als algemeen gebruikelijk.
Het sociaal netwerk kan binnen dit resultaatgebied een grote rol spelen. Meerijden met iemand uit het sociale netwerk kan het probleem van de cliënt oplossen. Ook het verenigingsleven kan hierin een actieve rol spelen. Wanneer iemand lid is van een koor, een biljartvereniging, of graag een kerk wil bezoeken dan kan bekeken worden of andere leden bereid zijn cliënt mee te laten rijden.
Het college bepaalt vervolgens of er sprake is van algemene voorzieningen die het probleem kunnen oplossen.
Betreft het een voorziening waarvan een pool in de nabije omgeving van de aanvrager aanwezig is, dan wordt het gebruik van deze voorziening als voorliggend beschouwd op het verstrekken van een maatwerkvoorziening (bijvoorbeeld een rolstoel- of scootmobielpool).
Gebruik van de Deeltaxi tegen het vrij reizigerstarief kan een adequate oplossing voor een vervoersprobleem zijn, zeker als het gaat om een laag frequent gebruik.
Het gebruik van het reguliere openbaar vervoer is allereerst voorliggend bij het zich verplaatsen. Het argument dat het openbaar vervoer niet altijd op tijd rijdt is inherent aan het systeem en is geen reden om een maatwerkvoorziening te verstrekken. Dit geldt tevens als er geen openbaar vervoer aanwezig is of als er van een buurtbus gebruik moet worden gemaakt.
Kan men meer dan 800 meter lopen binnen een redelijke tijd dan mag ervan worden uitgegaan dat de bushalte kan worden bereikt. Voor de gemiddelde afstand tot een bushalte is in het verleden ongeveer 800 meter vastgesteld. Deze afstand wordt ook in de jurisprudentie gehanteerd. Voor iemand zonder beperkingen met een ritme van 4 km per uur is het overbruggen van 1 km in ongeveer 1 kwartier mogelijk. Iemand met beperkingen zal deze afstand trager afleggen. Het overbruggen van 1 kilometer in 20 tot 30 minuten is voor deze groep nog redelijk te noemen. Het openbaar vervoer is dan voor deze persoon bereikbaar. In hoeverre het openbaar vervoer vervolgens ook bruikbaar is zal individueel beoordeeld worden. Vragen die een rol spelen zijn: is het staand of zittend wachten mogelijk, is hulp bij het instappen nodig, kan iemand met anderen in een bus verblijven, kan iemand een rit plannen, is iemand in staat een dienstregeling te begrijpen, enzovoorts.
Gebruikt iemand een hulpmiddel zoals bijvoorbeeld een rollator dan is het nog niet vanzelfsprekend dat het gebruik van het reguliere openbaar vervoer niet mogelijk is. De bussen zijn tegenwoordig vaak uitgevoerd met een verlaagde instap. Het openbaar vervoer in het Land van Heusden en Altena wordt uitgevoerd door Veolia.
Heeft men een handbewogen rolstoel die ingeklapt meegenomen kan worden in de bus dan kan dat volgens de informatie van Veolia altijd. Men moet dan wel zelf voor hulp zorgen bij het in- en uitstappen.
Informatie over het reizen zittend in een rolstoel kan via klantenservice van Veolia worden aangevraagd.
Kan iemand niet zelfstandig met het openbaar vervoer reizen maar is dit wel mogelijk met begeleiding dan kan het probleem mogelijk opgelost worden met het gebruik van een OV begeleiderkaart. De OV begeleiderkaart is bruikbaar in trein, bus tram en metro. Er hoeft geen sprake te zijn van een vaste begeleider. De begeleider gaat gratis mee. Aanvragen kan telefonisch bij de NS. Een onafhankelijke keuringsarts bepaalt vervolgens of iemand voor een OV begeleiderkaart in aanmerking komt.
Voor vervoer van en naar het ziekenhuis kan een beroep worden gedaan op de regeling Zittend ziekenvervoer. Het betreft een regeling voor een beperkte doelgroep:
Vergoeding voor ziekenvervoer is soms ook mogelijk via de aanvullende ziektekostenverzekering. De aanvrager dient voor vervoer naar het ziekenhuis daarom altijd eerst de mogelijkheden via de zorgverzekeraar te onderzoeken.
Via de belastingdienst is er nog een vergoeding mogelijk via “reiskosten ziekenvervoer”. Deze regeling kan aangesproken worden om een zieke in een instelling te bezoeken. Het tarief dat geldt is € 0,19 per km en men moet voldoen aan de onderstaande voorwaarden:
Zitten er tussenpozen tussen de verpleegperiodes dan kunnen de reiskosten worden afgetrokken als de opname perioden bij elkaar opgeteld langer dan 1 maand bedragen en als de opname steeds noodzakelijk was voor dezelfde aandoening. Is de tussenpozen langer dan 4 weken dan wordt de ketting verbroken en moet er opnieuw sprake zijn van een volle maand willen de reiskosten aftrekbaar zijn.
Onder de bovenstaande vergoeding valt ook het bezoek aan bijvoorbeeld een verstandelijk beperkt kind dat door de ouders 1x per week of 1x per 2 weken wordt bezocht.
Vervoer naar de dagopvang of dagbesteding valt niet onder dit resultaatgebied, maar onder resultaatgebied 8.
Gaat het om het vervoer in het kader van woon-werk dan betreft het een voorziening vanuit het UWV/ WIA. Als de aanvrager een vervoersvoorziening vanuit het UWV ontvangt dan kan deze mogelijk worden uitgebreid voor leefvervoer. Dit moet bij de UWV worden aangevraagd.
Betreft het vervoer in het kader van school dan kan de regeling Leerlingenvervoer mogelijk van toepassing zijn.
Doet men vrijwilligerswerk dan is het de verantwoordelijkheid van de organisatie om de aanvrager te compenseren in het vervoer.
Is er behoefte aan bovenregionaal vervoer dan kan er een beroep worden gedaan op Valys. Met de Valyspas ontvangt de aanvrager standaard een totaal aantal kilometers per jaar, bij een zeer ernstige mobiliteitsbeperking kan een aanvrager in aanmerking komen voor een hoger persoonlijk kilometerbudget.
Woont men in een instelling op basis van de Wlz en wordt er een voorziening aangevraagd om mee te kunnen doen met groepsuitjes dan is de instelling verantwoordelijk voor het mogelijk maken van deze activiteit.
Kan de aanvrager niet met het reguliere openbaar vervoer reizen en is er een beperkte vervoersbehoefte aanwezig dan kan het gebruik van de Deeltaxi het probleem mogelijk oplossen.
Primair wordt beoordeeld of het gebruik van het collectief vraaggericht vervoer (de Deeltaxi) middels het verstrekken van een Wmo-pas een oplossing biedt. Met een Wmopas voor de deeltaxi kan er tegen een Wmo- tarief worden gereisd. Als het vervoersprobleem met het gebruik van de Deeltaxi opgelost kan worden dan gaat het verstrekken van een Wmo-pas vóór op het verstrekken van een (andere) maatwerkvoorziening. Of het collectief vervoer een (afdoende) oplossing biedt in de situatie van de aanvrager is afhankelijk van een specifieke afweging.
Van belang bij de afweging zijn de onderstaande factoren:
Van belang is welk doel het verplaatsen de aanvrager dient; is een aanvrager verstandelijk beperkt bijvoorbeeld dan kan het zich verplaatsen een andere structuur en een ander doel hebben. Het verplaatsen als zingeving in het dagelijkse bestaan en het meer recreatief verplaatsen kan op de voorgrond staan. Voor de afweging is het van belang aansluiting te zoeken bij de leefwereld en de persoonskenmerken van de aanvrager.
Betreft het een echtpaar waarvan de vervoersbehoefte samenvalt en zijn beiden niet in staat om met het reguliere openbaar vervoer te reizen dan is bij het verstrekken van een Deeltaxipas slechts 1 exemplaar van toepassing aangezien de 2e persoon voor hetzelfde tarief kan reizen.
Is het gebruik van het collectief vraaggericht vervoer in de situatie van de client niet toereikend, dan kan beoordeeld worden of de verstrekking van een andere maatwerk voorziening (daarnaast) noodzakelijk is.
5.4 Resultaat 4: een schoon en leefbaar huis, goederen voor primaire levensbehoeften en beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding 5.4.1 Inleiding
Tot een schoon en leefbaar huis behoren alleen de ruimten die - op het niveau van sociale woningbouw - voor dagelijks gebruik noodzakelijk zijn. Niveau sociale woningbouw betekent dat dit niveau als uitgangspunt wordt genomen. Daarbij kunnen persoonskenmerken en behoeften het noodzakelijk maken hiervan af te wijken.
In elk huishouden zijn boodschappen voor de dagelijkse activiteiten nodig. De compensatieplicht beperkt zich tot levensmiddelen, toiletartikelen en schoonmaakmiddelen, producten die dagelijks/wekelijks gebruikt worden in elk huishouden. Hieronder vallen niet de grotere inkopen zoals kleding en duurzame goederen zoals apparaten.
Ook het bereiden en het klaarzetten van brood- en warme maaltijden valt onder de compensatieplicht. Het eten geven en het toezicht houden op het eten valt echter niet onder dit resultaat. Dit is een verantwoordelijkheid die valt onder de Zvw.
Zijn er problemen met het bereiden van de broodmaaltijden dan is er over het algemeen sprake van een grote zorgafhankelijkheid. In deze situaties is er vaak al zorg van familie en persoonlijke zorg vanuit de Zvw aanwezig.
De dagelijkse kleding en het linnengoed moet met enige regelmaat worden gereinigd. Dit betekent het wassen, drogen en in bepaalde situaties strijken, opvouwen en opruimen. We spreken hier uitsluitend over normale kleding voor alledag en over (keuken) handdoeken en beddengoed zoals dekbedhoezen of lakens.
Het daadwerkelijk aanschaffen (het winkelen) van kleding valt niet in het resultaatgebied. Hiervoor kan een aanvrager gebruik maken van de hulp van familie, kennissen, mantelzorg of vrijwilligersorganisaties. Ook via internet zijn er voldoende mogelijkheden om dit probleem op te lossen.
Het gaat om alle activiteiten teneinde de elementaire woonruimtes die dagelijks worden gebruikt, zijnde de woonkamer, hal / gang, slaapkamer, badkamer keuken en toilet, schoon en leefbaar te houden.
Heeft iemand een huisdier en is hierdoor voor het schoonhouden van de woning extra hulp noodzakelijk dan zal men dit probleem zelf op moeten lossen. Het houden van huisdieren is een eigen keuze. De noodzakelijke tijd voor de verzorging van een eventueel huisdier is in de normtijd inbegrepen (bijlage 5).
Het is heel normaal dat mensen de boodschappen geclusterd doen door eenmaal per week de grote voorraad in huis te halen. De Wmo sluit hierbij aan. Het uitgangspunt is dat het resultaat bereikt kan worden door eenmaal per week boodschappen te doen inzake levens- en schoonmaakmiddelen die dagelijks nodig zijn.
Bij het bereiden en klaarzetten van brood- en warme maaltijden gaat het normaliter om 3 maaltijden per dag. Er wordt uitgegaan van twee broodmaaltijden en een warme maaltijd per dag.
Dit resultaatgebied gaat over het beschikken over schone en doelmatige kleding en bestaat uit het wassen en drogen daarvan. Ook het strijken van kleding valt onder dit resultaatgebied. Het betreft echter alleen het strijken van de noodzakelijke bovenkleding.
Allereerst beoordeelt het college in hoeverre er eigen mogelijkheden aanwezig zijn om het probleem op te lossen.
Oplossingen vanuit eigen kracht kunnen liggen in het bijstellen van de eigen normen die gehanteerd worden bij het schoonmaken van de woning of het zodanig inrichten van de woning dat deze makkelijker schoon te houden is. Een andere mogelijkheid is om de taken in kleinere gedeelten uit te voeren, waardoor dit wel vol te houden is. Ook het gebruiken van een hulpmiddel kan bepaalde activiteiten ondersteunen. Het afstoffen kan met een plumeau waardoor het hoog en laag stoffen mogelijk is.
Daarnaast kan het zijn dat problemen opgelost kunnen worden vanuit aanwezige financiële mogelijkheden. Hierbij kan gedacht worden aan de situatie waarin men al jaren op eigen kosten iemand voor de huishoudelijke werkzaamheden inhuurt. Als tegelijk met het optreden van de beperking geen inkomenswijziging heeft plaatsgevonden en er geen aantoonbare meerkosten zijn in relatie tot de handicap, is het oordeel in zijn algemeenheid dat er geen compensatie nodig is, omdat het probleem al opgelost is. Dit is uiteraard anders als aangetoond kan worden dat er zodanige wijzigingen zijn dat het niet meer mogelijk is deze hulp zelf te betalen.
Er zijn kant-en-klaar maaltijden te koop in de supermarkt die soms (tijdelijk) een oplossing kunnen bieden wanneer er een probleem is met de bereiding van de warme maaltijd. De aanschaf van een magnetron kan overwogen worden om op een eenvoudige wijze kant-en-klaarmaaltijden warm te maken zodat koken niet meer nodig is.
Wat betreft de kleding kan worden uitgegaan van een eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van de keuze van kleding. Men kan bij de aanschaf namelijk kiezen voor kleding die niet hoeft te worden gestreken. Is er toch een behoefte aan het strijken van kleding dan kan men mogelijk zelf zittend strijken, als staan hierbij het probleem vormt.
De aanschaf van een wasmachine en een droger zijn algemeen gebruikelijk.
Na het onderzoeken van de eigen kracht, wordt gekeken wat het sociale netwerk kan betekenen in de oplossing van het probleem. Voor wat betreft het resultaat “een schoon en leefbaar huis, goederen voor primaire levensbehoeften en beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding” wordt eerst gekeken of er binnen het sociaal netwerk sprake is van gebruikelijke zorg.
Voor uitleg van het begrip gebruikelijke zorg en de relatie met de beoordeling hiervan wordt verwezen naar bijlage 4. De inhoud van deze bijlage is afgeleid van het protocol gebruikelijke zorg zoals dit in 2007 ook onder de AWBZ werd gehanteerd.
Gebruikelijke zorg betreft het deel van het sociaal netwerk dat behoort tot de leefeenheid van de cliënt. Ook buiten de leefeenheid kan bekeken worden wat mensen uit het sociale netwerk kunnen betekenen. Hierbij valt te denken aan uitwonende kinderen, buren, vrienden, overige familieleden, enzovoorts.
Ondersteuning en hulp van deze mensen kan soms leiden tot het oplossen van het door de cliënt ervaren probleem. Er kan gedacht worden aan bereid zijn de boodschappen, was en strijk te doen en/of de maaltijden te bereiden. Ook het bereiden van broodmaaltijden kan overgenomen worden. Is er een huisgenoot die overdag niet aanwezig is, dan kan deze de broodmaaltijden voor de gehele dag klaarzetten.
Tenslotte kunnen ook verenigingen of bijvoorbeeld de kerkgemeenschap waar een cliënt lid van is een handje helpen. Denk hierbij aan meerijden voor het doen van een boodschap, maaltijden regelen of helpen met het buitenzetten van de vuilcontainer.
Een algemene voorziening is bijvoorbeeld het inschakelen van een boodschappenservice. Is men zelf niet in staat om boodschappen te doen en is er een boodschappenservice aanwezig dan wordt verwacht dat de aanvrager hier gebruik van maakt.
Is er een mogelijkheid om gebruik te maken van een maaltijdservice (diepvries of warm) dan gaat deze oplossing vóór op het verstrekken van een maatwerkvoorziening. Er mag van worden uitgegaan dat er via de maaltijdservice een kwalitatief goede maaltijd geleverd wordt. Wil de aanvrager vanwege persoonlijke voorkeur geen gebruik maken van de maaltijdservice dan zal hij zelf voor een alternatief moeten zorgen.
Verdere voorbeelden van algemene voorzieningen op dit resultaatgebied zijn de glazenwasser en was- en strijkservice. Ook het inschakelen van vrijwilligers wordt gezien als een algemene voorziening. Vrijwilligers kunnen op allerlei fronten ondersteuning bieden die kan leiden tot een oplossing van iemands probleem. Enkele voorbeelden zijn zorgen voor vervoer naar bijvoorbeeld de supermarkt, het meenemen van een boodschap, het verrichten van (kleine) huishoudelijke klusjes in de woning, naai- en verstelwerkzaamheden aan kleding.
Als het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem, kan het college compenseren met een maatwerkvoorziening. Bij dit compenseren wordt de systematiek aangehouden die bestaat uit normen uitgedrukt in uren. Dit normensysteem is afgeleid van de systematiek zoals die tot 2007 ook onder de AWBZ werd gehanteerd (bijlage 5).
De tijd die niet nodig is omdat de aanvrager eigen mogelijkheden heeft, hij kan een onderdeel van de huishoudelijke taak gedeeltelijk zelf uitvoeren bijvoorbeeld, of omdat er sprake is van algemene, algemeen gebruikelijke en/of voorliggende voorzieningen wordt in mindering gebracht op de normtijd (bijlage 5).
Het college houdt rekening met de belangen van mantelzorgers. Zo kan in geval van dreigende overbelasting een maatwerkvoorziening aan de verzorgde worden toegekend. Deze voorziening kan dan niet, als het een persoonsgebonden budget betreft, door de mantelzorger worden ingevuld: het gaat immers om diens (dreigende) overbelasting.
5.5 Resultaat 5: het thuis zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren 5.5.1 Inleiding
In dit resultaatgebied gaat het over de zorg voor kinderen bij uitval van de aanwezige ouders/verzorgers. De Wmo heeft hierbij de taak om tijdelijk in te springen zodat er ruimte voor een gezinssysteem ontstaat om een eigen permanente oplossing te zoeken. Dat wil zeggen dat alleen de acute problemen worden gecompenseerd. Als het gaat om opvang en verzorging van kinderen dan wordt alles ingezet om te werken naar een situatie waarin ouders zoveel mogelijk zelf de zorg van de kinderen kunnen uitvoeren of dit via eigen oplossingen kunnen regelen.
Het college zal beoordelen of er eigen mogelijkheden zijn die benut kunnen worden.
Indien nodig zal de ouder gebruik moeten maken van de voor haar/hem geldende regeling voor zorgverlof. Het recht op zorgverlof is vastgelegd in de wet. Het betreft zowel kortdurend als langdurend zorgverlof. Daarnaast is er ook recht op calamiteitenverlof en verlof voor ouders. Hierdoor kan iedere werknemer vrij nemen als het voor korte of langere tijd nodig is om een kind, partner of ouders te verzorgen. Een onderzoek of deze vorm van verlof voor de aanvrager financieel haalbaar is zal onderdeel uitmaken van het onderzoek. Daarnaast is het van belang te weten hoe het zit met de bereidheid van de werkgever om verlof te verlenen.
Voor dit resultaatgebied geldt dat binnen de leefeenheid sprake kan zijn van gebruikelijke zorg. Normale gebruikelijke zorg voor kinderen omvat in ieder geval de aanwezigheid van een verantwoordelijke ouder of derde persoon afhankelijk van de leeftijd en ontwikkeling van het kind. Dat is niet anders in de situatie dat beide ouders mede door beperkingen niet in staat zijn hun kinderen op te vangen. Bij uitval van één van de ouders neemt de andere ouder de zorg voor de kinderen over. Is dit niet mogelijk dan zal men in die situatie een permanente oplossing moeten zoeken. Hierbij kan gedacht worden aan tijdelijke hulp van familie, vrienden en kennissen. Van een 18 tot 23 jarige huisgenoot mag verwacht worden dat hij of zij jongere gezinsleden verzorgt en begeleidt.
De ouder kan gebruik maken van (een combinatie van) crèche, opvang op school, buitenschoolse dan wel tussenschoolse opvang, gastouder e.d. Via de belastingdienst kan onderzocht worden of er aanspraak bestaat op kinderopvangtoeslag. Wanneer de aanvrager hier niet voor in aanmerking komt, maar er is wel sprake van een sociaal-medische noodzaak tot kinderopvang, dan kan via de regeling richtlijnen tegemoetkoming bijzondere kosten van de gemeente bekeken worden of hier nog mogelijkheden voor vergoeding aanwezig zijn.
Deze voorzieningen zullen eerst aangesproken moeten worden voordat van compensatie sprake kan zijn. Niet relevant is of men gebruik wil maken van deze voorziening. Van belang is dat de voorliggende voorziening aanwezig en bereikbaar is in de situatie van de aanvrager. Dit zal nader onderzocht worden voordat de conclusie wordt getrokken dat opvang via deze weg niet mogelijk is.
Als het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem en/of de eigen
mogelijkheden en voorliggende voorzieningen reeds maximaal benut of afwezig zijn, dan kan het college compenseren met een maatwerkvoorziening. Compensatie kan voor maximaal 3 maanden plaatsvinden.
De compensatie betreffende verzorging van kinderen betreft alleen de niet uitstelbare taken zoals het helpen met aankleden. Het gaat om die momenten die niet kunnen worden overgenomen door een derde persoon.
De tijd die niet nodig is omdat de aanvrager eigen mogelijkheden heeft, of omdat er sprake is van algemene, algemeen gebruikelijke en/of voorliggende voorzieningen wordt in mindering gebracht op de normtijd (zie bijlage 5).
5.6 Resultaat 6: het hebben van regie en structuur in huishouden en dagelijks leven 5.6.1 Inleiding
Het gaat hier om het kunnen uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden. De cliënt wordt in staat gesteld om binnen de persoonlijke levenssfeer te functioneren.
In dit resultaatgebied gaat het erom dat de cliënt:
Er zijn binnen dit resultaatgebied 3 onderdelen te onderscheiden:
1. Sociaal en persoonlijk functioneren
Het gaat hierbij om ondersteuning gericht op structuur/regievoering of praktische vaardigheden op sociaal en persoonlijk vlak. Denk bijvoorbeeld aan het maken van een dag- of weekplanning of het bieden van begeleiding bij of het verder ontwikkelen van sociale vaardigheden. Bij zwaardere intensiteitstreden kan er ook sprake zijn van het overnemen van taken.
Voorbeelden van subdoelstellingen binnen dit resultaatgebied zijn:
Hierbij gaat het om ondersteuning gericht op structuur/regievoering of praktische vaardigheden op financieel-administratief vlak. Het gaat bijvoorbeeld om ondersteuning bij de thuisadministratie en het leren beheersen van de uitgaven.
Voorbeelden subdoelstellingen binnen dit resultaatgebied zijn:
Het gaat hierbij om ondersteuning gericht op het aansturen van en toezicht houden op de
persoonlijke verzorging van cliënt en het nakomen van afspraken met zorgprofessionals.
Het gaat om ondersteuning “met de handen op de rug”. Dat wil zeggen dat de zorgverlener niet zelf de cliënt wast, maar de cliënt aanstuurt om zich te wassen.
Voorbeelden subdoelstellingen binnen dit resultaatgebied zijn:
In afweging op weg naar een oplossing wordt de systematiek van de Piramide eigen Kracht toegepast.
Op alle onderdelen van dit resultaatgebied wordt onderzocht wat de mogelijkheden van de cliënt zijn om het beoogde resultaat te bereiken. Hierbij kan bezien worden of de cliënt bepaalde zaken anders kan organiseren of inrichten of vaardigheden kan aanleren. Binnen dit resultaatgebied kan dan gedacht worden aan het hanteren van een duidelijke vaste structuur in dagelijks terugkomende taken of het gebruik maken van een kalender voor de dag/weekplanning. Het kan zijn dat om deze zaken op te pakken of aan te leren (tijdelijk) ondersteuning van buitenaf nodig is.
Mogelijk kunnen familie/kennissen vanuit mantelzorg ondersteuning bieden door bepaalde taken met de cliënt samen op te pakken, te zorgen dat de administratie gedaan wordt of op bepaalde momenten (telefonisch) contact op te nemen met de cliënt om hem er aan te herinneren dat er medicijnen ingenomen moeten worden of dat er gegeten moet worden. Ook kan het zijn dat de mogelijkheid bestaat om gebruik te maken van mensen uit het sociale netwerk om de cliënt bepaalde taken aan te leren.
Alle ondersteuning in het kader van dit resultaatgebied door partners onderling, door volwassen kinderen en/of andere huisgenoten is gebruikelijke zorg als er sprake is van een kortdurende situatie waarvoor ondersteuning nodig is. Daarbij gaat het over het algemeen over een periode van maximaal 3 maanden.
Er is ook sprake van gebruikelijke hulp in een chronische situatie als de ondersteuning naar algemeen aanvaarde maatstaven door de partner, inwonend volwassen kind en/of andere volwassen huisgenoten in de persoonlijke levenssfeer onderling aan elkaar moet worden geboden. Naarmate er sprake is van een intensievere trede binnen het resultaatgebied, zal het niveau van gebruikelijke hulp sneller worden overstegen en het karakter krijgen van mantelzorg. Zie bijlage 8 voor meer richtlijnen m.b.t. gebruikelijke zorg.
Bij Algemene voorzieningen wordt gedacht aan (lijst is niet uitputtend):
Bij het doorlopen van alle lagen van de piramide zal ook aan bod komen of er sprake is van mogelijkheden, die binnen een ander wettelijk kader kunnen worden verminderd of opgelost. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het aanleren van vaardigheden via de Zvw.
Als al het voorgaande niet of slechts deels heeft geleid tot het beoogde resultaat, kan hiervoor als maatwerkvoorziening begeleiding worden ingezet. Dit betreft meestal individuele begeleiding, die bij de cliënt thuis wordt uitgevoerd, maar sommige onderdelen zouden ook in groepsverband (dagbesteding) opgepakt kunnen worden. Het is aan de cliënt en zorgaanbieder om hier de meest passende vorm in te bepalen.
De normering die van toepassing is op de drie onderdelen van dit resultaatgebied is te lezen in bijlage 6.
5.7 Resultaat 7: beschikken over mantelzorg die het vol kan houden 5.7.1. Inleiding
Binnen dit resultaatgebied gaat het om het hebben van mantelzorgers die hun taken vol kunnen blijven houden.
Doelstellingen binnen dit resultaatgebied zijn:
Het gaat hier over cliënten woonachtig in de gemeenten Werkendam. De woonplaats van de cliënt is bepalend, niet die van de mantelzorger. Het gaat over alle taken die mantelzorgers verrichten binnen de 9 genoemde resultaatgebieden binnen de Wmo en de aanverwante wet en regelgeving zoals beschreven in de verordening artikel 1, begripsbepalingen.
Er dient sprake te zijn van een aantoonbare overbelasting. Om de overbelasting van de mantelzorger te bepalen kunnen gegevens van een arts noodzakelijk zijn en opgevraagd worden.
Eigen kracht gaat in dit resultaatgebied over zowel de eigen kracht van de cliënt als de eigen kracht van de mantelzorger. Wat kunnen beide partijen zelf doen om er voor te zorgen dat de mantelzorger zijn taken vol kan blijven houden? Is het beroep wat de cliënt op zijn mantelzorger doet reëel? Is de mantelzorger in staat om zijn grenzen aan te geven? Soms kan er een kortdurende interventie nodig zijn om cliënt en mantelzorger hierin verder op weg te helpen.
In hoeverre zijn de taken die de mantelzorger verricht te verdelen over andere beschikbare personen? Onderzocht zal moeten worden hoe groot het sociale netwerk van de cliënt is, hoe de taakverdeling binnen dit netwerk is en of hierin verandering mogelijk is. Zijn er meer mensen binnen het sociale netwerk te activeren zodat de (dreigend) overbelaste mantelzorger in staat is de taken langer vol te houden.
Mantelzorg kan geboden worden door personen uit van zowel binnen als buiten de leefeenheid. Daar waar de zorg vanuit de leefeenheid wordt geboden spreek je over mantelzorg als de geboden zorg de gebruikelijke zorg van huisgenoten aan cliënt overstijgt. In het kader van dit resultaatgebied dient onderzocht te worden of alle mogelijke gebruikelijke zorg wordt benut. Ook moet gekeken worden of het een kortdurende of langdurende situatie betreft. Zie voor verdere richtlijnen hieromtrent bijlage 8.
In deze trede wordt onderzocht of een algemene voorziening de mantelzorger kan ondersteunen of ontlasten. Het onderzoek richt zich op welke van de volgende onderdelen ondersteuning nodig is:
Bij het doorlopen van alle lagen van de piramide zal ook aan bod komen of er sprake is van mogelijkheden, die binnen een ander wettelijk kader kunnen worden verminderd of opgelost.
Denk hierbij bijvoorbeeld aan de inzet van wijkverpleging vanuit de Zvw.
Criteria voor kortdurend verblijf is dat de cliënt is aangewezen op ondersteuning, 24 uurs zorg met toezicht in de nabijheid. Het gaat om:
De beschikking betreft het ondersteunen van de mantelzorger is gericht aan de cliënt, niet aan de mantelzorger.
5.8 Resultaat 8: het hebben van een zinvolle daginvulling 5.8.1 Inleiding
Binnen dit resultaatgebied gaat het om ondersteuning waarbij cliënten deelnemen aan activiteiten voor invulling van de dag of als opstap naar doorontwikkeling van arbeidsmatige vaardigheden.
Onderdeel van dit leefgebied is het vervoer naar de dagbesteding. Daarnaast kan dagbesteding ook aan de orde zijn om de mantelzorger te ontlasten.
Voorbeelden subdoelstellingen binnen dit leefgebied zijn:
In de afweging op weg naar een oplossing wordt de systematiek van de Piramide eigen Kracht toegepast.
Het onderzoek richt zich op wat de cliënt zelf kan. Wat kan de cliënt zelf doen voor een zinvolle daginvulling en/of om de mantelzorger te ontlasten? Zijn er algemeen gebruikelijke voorzieningen die oplossing bieden? Welke tijdelijke voorziening kan de eigen kracht van de cliënt ontwikkelen tot een acceptabel niveau?
Mocht dit onvoldoende oplossing bieden dan wordt een niveau hoger in de piramide naar een oplossing gezocht, namelijk binnen het sociaal netwerk.
Het is gebruikelijk dat echtparen, ook na het bereiken van de pensioen gerechtigde leeftijd, zelf zorgen voor het hebben van een zinvolle daginvulling. Zij het individueel, zij het met elkaar. Gebruikelijke hulp is dat partners elkaar hierin ondersteunen.
Wanneer er sprake is van overbelasting van het netwerk, of wanneer het sociaal netwerk om andere redenen onvoldoende oplossing kan bieden, wordt gekeken naar de mogelijkheden van algemene voorzieningen. Meer richtlijnen omtrent gebruikelijke zorg staan in bijlage 8.
Als algemene voorziening binnen dit resultaatgebied kan gedacht worden aan deelname aan sport, activiteiten in dorpshuizen of het verrichten van vrijwilligerswerk.
Deelname aan welzijnsactiviteiten in bijvoorbeeld een buurthuis of in een woonzorgcentrum, kan voldoende zijn om structuur te bieden aan de dag en medemensen te ontmoeten.
Dat vereist wel dat de cliënt zelf deze stap kan zetten, contacten kan leggen en zich aan afspraken kan houden. Zodra je denkt dat hierbij begeleiding nodig is, kan op dit gebied een korte interventie plaatsvinden.
Mochten algemene voorzieningen onvoldoende oplossing bieden wordt beoordeeld of een maatwerkvoorziening noodzakelijk is.
Voor het bereiken van het resultaat “hebben van een zinvolle daginvulling” zal als maatwerkvoorziening begeleiding worden ingezet. Dit kan zowel individueel als in groepsverband.
Het is veelal bekend onder de naam “dagbesteding” of “dagverzorging”. Begeleiding groep is:
Beide vormen van Begeleiding kunnen worden ingezet om het benoemde resultaat te behalen. In groepsverband wordt direct een vorm van dag invulling geboden. Bij Begeleiding individueel is het doel iemand te stimuleren zelf voor zijn dag invulling te zorgen.
Binnen dit resultaat gaat het om de groep mensen die naar oordeel van het UVW vallen binnen de categorie 0 tot 20% arbeidsvermogen. Mensen met een hoger arbeidsvermogen vallen onder verantwoordelijkheid van de participatiewet en om die reden niet onder de Wmo.
Wanneer het cliënten betreft ouder dan de pensioengerechtigde leeftijd, is de mate van het arbeidsvermogen niet meer relevant. Wanneer er dan een probleem is met het hebben van een zinvolle daginvulling valt dit onder dit resultaatgebied.
Is de Maatwerk voorziening gericht op toeleiding naar arbeidsmatige activiteiten, zal er gekeken worden naar de belastbaarheid van de cliënt. Deze zorg zal worden ingezet tot de pensioengerechtigde leeftijd.
De normering betreffende dit resultaatgebied is omschreven in bijlage 6.
Bij het resultaatgebied dagbesteding kan het vervoer van en naar de dagbesteding noodzakelijk zijn.
De zorgaanbieder bepaalt of er vervoer nodig is. Als er sprake is van een noodzaak voor resultaatgebied het hebben van een zinvolle daginvulling, gecombineerd met een noodzaak voor vervoer, dient de zorgaanbieder dit vervoer voor de cliënt te regelen. Zorgaanbieders krijgen per gerealiseerde aanwezigheidsdag een vergoeding als sprake is van een noodzaak voor vervoer van en naar de dagbesteding. Er kunnen geen extra kosten voor vervoer aan de cliënt worden doorberekend.
5.9 Resultaat 9: beschermd wonen en opvang 5.9.1 Inleiding
Binnen het resultaat gebied beschermd wonen en opvang sluit de gemeente aan bij een regionaal plan (Stedelijk Kompas/beleidskader kwetsbare groepen) indien blijkt dat er mogelijk voor cliënt een dergelijke maatwerk voorziening nodig is. Het betreft dan een score 1 (acute problematiek) van de zelfredzaamheidsmatrix. De regionale visie (nog vast te stellen) van de Centrumgemeente Breda is leidend voor de regiogemeenten.
Het beleidskader richt zich op volwassenen eventueel met hun kinderen. Uitzondering zijn tienermoeders en zwerfjongeren die ook onder dit beleid vallen.
Binnen dit resultaatgebied gaat het voor de gemeente Werkendam om:
Voorbeelden subdoelstellingen binnen dit resultaatgebied zijn:
De doorverwijzing betreft de volgende maatwerkoplossingen uit te voeren door Breda:
Op grond van Verordening Werkendam, artikel 7, lid 3, 4, 5 algemene criteria maatwerkvoorzieningen vind de afweging voor doorverwijzing plaats.
In aanvulling op artikel 7 lid 3 moet worden voldaan aan de volgende uitgangspunten voor doorverwijzing opvang, als cliënt:
2. In aanvulling op artikel 7 lid 3 kan een slachtoffer van huiselijk geweld worden doorverwezen voor opvang als deze:
3. In aanvulling op artikel 7 lid 3 kan een cliënt worden doorverwezen voor beschermd wonen als:
Na het gebruik van de ZRM wordt de piramide in lichte mate (gezien het urgente karakter) gebruikt om de Eigen Kracht te onderzoeken of cliënt te stimuleren hiervan gebruik te maken. Het verstrekken van een maatwerkvoorziening om tijdelijk de eigen kracht te versterken is daarom niet aan de orde.
Besproken zal worden in hoeverre het sociaal netwerk een oplossing kan bieden. Mogelijk zijn er familieleden of andere bekenden waar cliënten tijdelijk onderdak kan krijgen.
De centrumgemeente Breda besluit of een maatwerkvoorziening aan de orde is. Hierbij wordt per situatie bekeken wat de rollen zijn van de centrumgemeente en de regiogemeente. Maatwerk is de verantwoordelijkheid van de centrumgemeente. Preventie en nazorg liggen bij de gemeente waar de cliënt woonachtig is. In dit geval zal er sprake zijn van een nieuwe melding en kunnen voorzieningen vanuit een ander resultaatgebied ingezet worden.
Zie Maatwerk Centrumgemeente Breda.
Hoofdstuk 6. Het verstrekken van maatwerkvoorzieningen 6.1 Inleiding
Bij het toekennen van maatwerkvoorzieningen wordt indien van toepassing ook de omvang van de voorziening vastgesteld. Vervolgens wordt bepaald of de maatwerkvoorziening in Zorg in natura of een PGB vertrekt wordt.
Bij Artikel 2.3.6 van de Wmo 2015 bepaalt in lid 1 dat het college, indien de cliënt dit wenst, een persoonsgebonden budget (PGB) kan verstrekken. In lid 2 worden de voorwaarden hiervoor genoemd. Onder sub b wordt beschreven dat de cliënt zich gemotiveerd op het standpunt stelt dat hij de maatwerkvoorziening in de vorm van een PGB wenst te ontvangen. Dit is een, ten opzichte van de vorige wet, aanscherpend criterium.
De financiële tegemoetkoming staat niet meer genoemd in de Wmo 2015. Deze verstrekking vorm komt te vervallen.
6.2 Vaststellen van de omvang van de maatwerkvoorziening
Een maatwerkvoorziening kan bestaan uit een voorziening of ondersteuning. Betreft een voorziening zoals een rolstoel of scootmobiel dan is de omvang niet aan de orde. Betreft het Hulp bij Huishouden dan wordt de omvang uitgedrukt in uren, zie bijlage 5.
Betreft het ondersteuning in de vorm van begeleiding of kortdurend verblijf dan wordt de omvang in eenheden vastgesteld. Op meerdere resultaatgebieden kunnen er eenheden worden toegekend. De som van de eenheden wordt vertaald naar een trede. Er zijn 3 treden, respectievelijk trede licht, trede middel en trede zwaar. In bijlage 6 is per resultaat(onderdeel) uitgewerkt in welke situatie welke trede van toepassing is.
6.3 Verstrekking van een maatwerkvoorziening in natura
Hiermee wordt bedoeld dat het college de aanvrager een voorziening verstrekt, die hij of zij, kant-en-klaar ontvangt. Met deze voorziening in natura wordt het probleem voldoende gecompenseerd.
6.4 Verstrekking van een persoonsgebonden budget
Een persoonsgebonden budget is een geldbedrag bedoeld om zelf een maatwerkvoorziening mee aan te schaffen of te betalen. Het college bepaalt of een persoonsgebonden budget (verder PGB) wordt toegekend. Beoordeeld wordt of de aanvrager in staat is een PGB te beheren. In de volgende gevallen wordt geen PGB verstrekt:
Artikel 2.3.6 lid 2b bepaalt dat een cliënt zich gemotiveerd op het standpunt moet stellen waarom hij een PGB wenst. De cliënt zal moeten onderbouwen waarom de maatwerkvoorziening in zijn ogen niet passend is. Het volstaat niet eenvoudig mede te delen dat hij de ondersteuning van gecontracteerde aanbieders niet wenst. Hij zal moeten aantonen dat hij zich voldoende heeft georiënteerd op de maatwerkvoorziening ‘in natura’ en moeten onderbouwen waarom hij deze niet passend acht. Mogelijk kan het college de maatwerkvoorziening aanpassen of alsnog de gewenste aanbieder contracteren.
Dit betekent dat wanneer een bepaalde zorgaanbieder gecontracteerd is, het niet mogelijk is om de zorg van deze aanbieder in de vorm van een PGB af te nemen.
Als er geen langdurige noodzaak is voor een bepaalde voorziening, kan geen PGB verstrekt worden omdat de kosten voor een PGB dan hoger zouden zijn dan voor verstrekking in natura. Een natura voorziening kan immers op elk gewenst moment stopgezet worden. Dit is bepaald in artikel 2.3.6 lid 5a van de wet.
Wat betreft de voorzieningen maakt het college per toekenning een berekening. Daarbij moet het bedrag voldoende zijn om de voorziening aan te schaffen en het bestaande probleem te compenseren. De kosten van de voorziening, als de voorziening in natura zou worden verstrekt, zijn het uitgangspunt bij het bepalen van de hoogte van het PGB. Daarbij wordt rekening gehouden met de korting die het college via de gecontracteerde leverancier krijgt. Deze korting wordt doorberekend in het PGB. Het is immers niet de bedoeling dat een PGB meer geld kost dan de verstrekking in natura. Ook met een PGB kan een voorziening met korting worden aangeschaft. In de situatie dat een voorziening in natura wordt verstrekt, wordt niet altijd een nieuwe voorziening verstrekt. Men hoeft dan ook met het PGB niet persé een nieuwe voorziening aan te schaffen. De keuze voor een bepaalde leverancier is over het algemeen een wens en geen noodzaak. Als men kiest voor een leverancier die geen korting geeft op de aankoop van de voorziening is dat de eigen keuze en verantwoordelijkheid van de aanvrager. De meerkosten van deze consequentie hoeven daarom ook niet door het college gecompenseerd te worden.
Om volstrekt duidelijk te laten zijn wat met het persoonsgebonden budget dient te worden aangeschaft en meer precies: aan welke vereisten de aan te schaffen voorziening dient te voldoen, wordt een zo nauwkeurig mogelijk omschreven programma van eisen bij de beschikking gevoegd. Wordt dan toch een voorziening aangeschaft die niet aan dat programma van eisen voldoet dan wordt beoordeeld in hoeverre de aangeschafte voorziening het probleem van de aanvrager compenseert.
Uitbetaling van het PGB voor een voorziening vindt plaats na overlegging van de factuur. In principe vindt uitbetaling plaats aan de aanvrager. Als de aanvrager aangeeft dat hij het bedrag niet kan voorschieten kan het bedrag voor de aanschaf ook direct aan de leverancier worden overgemaakt. Het bedrag voor onderhoud en reparatie wordt altijd aan de aanvrager zelf overgemaakt. De uitbetaling betreft een bruto bedrag; de eigen bijdrage wordt hierover nog berekend en opgelegd door het CAK.
Uitbetaling van het PGB voor ondersteuning vindt plaats aan de Sociale Verzekeringsbank. De cliënt kan door middel van het zogenaamde trekkingsrecht declaraties indienen. De SVB zorgt vervolgens voor de betaling van de zorgverlener.
Voor de te volgen procedure en de voorwaarden die gelden bij de verstrekking van een PGB voor voorzieningen (zie bijlage 7).
Het Collectief Vervoer wordt niet in de vorm van een PGB aangeboden.
6.5 Kosten gemaakt voorafgaand aan het moment van beschikken
Er zijn twee momenten waarop een cliënt een voorziening kan aanschaffen vóór het moment van beschikken.
1. De cliënt schaft voor de voorziening aan vóór het moment van melden en realiseert de voorziening vóór de melding. De rechtbank heeft geoordeeld dat er dan geen te compenseren beperkingen zijn. De cliënt heeft zijn eigen beperkingen immers al zelf gecompenseerd. Er vindt geen compensatie meer plaats op grond van de Wmo. 2. De cliënt realiseert de voorziening na de melding maar vóór het beschikken. In deze situatie zal de noodzaak voor het realiseren van de voorziening vastgesteld moeten worden. Wanneer de noodzaak aangetoond kan worden, komt de aanpassing in aanmerking voor vergoeding op grond van de Wmo.
Bijlage 1. Samenvatting Handleiding Zelfredzaamheidsmatrix
Bijlage 2. Voorbeelden van algemene en algemeen gebruikelijke voorzieningen
Hieronder een niet limitatieve opsomming:
eigen oplossing is vastgesteld.
oprijplaat of ophogen straatwerk
Vervoers- en verplaatsingsvoorzieningen
Bijlage 3. Procedure bij bouwkundige en woontechnische voorzieningen
Wanneer vast is gesteld dat een bouwkundige of woontechnische voorziening noodzakelijk is dan is de procedure als volgt:
Het college verleent slechts een bouwkundige of woontechnische voorziening als de door hen aangewezen personen toegang is verstrekt tot de woonruimte waar de bouwkundige of woontechnische voorziening wordt gerealiseerd. Controle vindt achteraf plaats. De genoemde personen moeten ook inzicht krijgen in bescheiden en tekeningen, welke betrekking hebben op de bouwkundige of woontechnische voorziening en de gelegenheid krijgen deze voorziening te controleren.
Uitbetaling vindt plaats aan de woningeigenaar na gereedmelding. De voorziening wordt uitbetaald aan de woningeigenaar terstond na voltooiing van de werkzaamheden doch uiterlijk binnen 12 maanden na het afgeven van de beschikking. Na het verlenen van toestemming voor het aanpassen van de woning, verklaart diegene aan wie de voorziening wordt uitbetaald (de woningeigenaar) aan het college dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid (de gereedmelding).
Vergoeding kosten bouwkundige of woontechnische voorzieningen
Het college verleent slechts een tegemoetkoming in de kosten als in de financiering een post overige kosten is voorzien. De volgende kosten kunnen in aanmerking worden genomen bij de vaststelling van de vergoeding.
Het architectenhonorarium tot ten hoogste 10% van de aanneemsom met dien verstande dat dit niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald in Standaard voorwaarden en Rechtsverhouding Opdrachtgever Architect 1997 (SR 1997). Alleen in die gevallen dat het noodzakelijk is dat een architect voor de bouwkundige of woontechnische voorziening moet worden ingeschakeld worden deze kosten subsidiabel geacht. Het betreft dan veelal de ingrijpende bouwkundige of woontechnische voorzieningen.
€ 8.000,- komen, als dit noodzakelijk is, komen tot 10% van de geaccepteerde offerte
Deze bijlage gaat over gebruikelijke zorg in relatie tot de resultaten: het wonen in een schone en leefbare woning, goederen voor primaire levensbehoeften en beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding.
Gebruikelijke zorg en mantelzorg
In relatie tot ondersteuning vanuit de Wmo is het van belang de term gebruikelijke zorg goed te onderscheiden van het begrip mantelzorg.
Gebruikelijke zorg en mantelzorg zijn elkaar uitsluitende begrippen.
Gebruikelijke zorg is per definitie zorg waarop geen aanspraak bestaat vanuit de Wmo. Het is de normale dagelijkse zorg die partners of ouders en inwonende kinderen geacht worden elkaar onderling te bieden omdat ze als leefeenheid een gezamenlijk huishouden voeren en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van dat huishouden. Gebruikelijke zorg is ook alleen aan de orde als er een leefeenheid is die een gezamenlijk huishouden voert. Uitwonende kinderen vallen hier dus buiten.
Mantelzorg is zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een persoon met beperkingen. De hulp wordt geboden door personen uit diens directe omgeving waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie (Zorg Nabij, VWS 2001). Bij mantelzorg wordt de normale (gebruikelijke) zorg in zwaarte, duur en/of intensiteit aanmerkelijk overschreden. Mantelzorg vindt plaats op basis van vrijwilligheid, dat wil zeggen dat de mantelzorger bereid en in staat geacht mag worden deze zorg te leveren.
De definitie van gezamenlijke huishouding is opgenomen in de wet Wmo art. 1 lid 4: Van een gezamenlijke huishouding is sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins. Lid 5: Een gezamenlijke huishouding wordt in ieder geval aanwezig geacht indien de betrokkenen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en:
zij zich wederzijds verplicht hebben tot een bijdrage aan het huishouden krachtens een geldend samenlevingscontract, of zij op grond van een registratie worden aangemerkt als een gezamenlijke huishouding die naar de aard en strekking overeenkomstig met de gezamenlijke huishouding, bedoeld in het vierde lid.
Iedere volwassen burger wordt veronderstelt naast een volledige baan of opleiding een huishouden te kunnen voeren. In geval van een meerpersoonshuishouden staat het hebben van een normale baan of het volgen van een opleiding per definitie het leveren van gebruikelijke zorg niet in de weg. Gebruikelijke zorg gaat vóór op andere activiteiten van leden van de leefeenheid in het kader van hun maatschappelijke participatie.
Bij het inventariseren van de eigen mogelijkheden van het huishouden wordt geen onderscheid gemaakt op basis van sekse, religie, cultuur, de wijze van inkomensverwerving of persoonlijke opvattingen over het verrichten van huishoudelijke taken. Er is sprake van een pluriforme samenleving waarin een ieder gelijke aanspraken op ondersteuning vanuit de Wmo kan maken.
2.4 Betrekken van huisgenoten/mantelzorgers bij het indicatieonderzoek
De leefeenheid van een zorgvrager blijft altijd primair verantwoordelijk voor het functioneren van het huishouden. Als er sprake is van huisgenoten, die gebruikelijke zorg dan wel mantelzorg leveren, is het zaak dat de indicatieadviseur die huisgenoten wel altijd persoonlijk hoort in het kader van het indicatie-onderzoek. Op die manier kan de indicatieadviseur correct inventariseren welke taken de huisgenoot/mantelzorger uitvoert en hoe hij/zij de belasting van deze taken ervaart in relatie tot zijn/haar maatschappelijke participatie.
Juist wanneer het gaat om min of meer gebruikelijke zorg en de inzet van de huisgenoot vereist de zorgvuldigheid dat deze wordt gehoord. Een externe mantelzorger wordt in principe alleen op verzoek van de zorgvrager gehoord in het indicatieonderzoek.
3.1 Uitstelbaar en niet uitstelbaar
Onder huishoudelijke taken vallen zowel uitstelbare als niet uitstelbare taken. Het verzorgen van, overigens gezonde, kinderen valt ook onder de voorziening Hulp bij Huishouden.
Niet uitstelbare taken zijn: maaltijd verzorgen, kinderen verzorgen, afwassen en
Wel uitstelbare taken zijn:boodschappen doen, wasverzorging, zwaar huishoudelijk werk
(stofzuigen, sanitair, keuken, bedden verschonen).
In geval de leefeenheid van de zorgvrager mede bestaat uit kinderen, dan gaat de indicatieadviseur ervan uit dat de kinderen, afhankelijk van hun leeftijd en psychosociaal functioneren een bijdrage kunnen leveren aan de huishoudelijke taken.
- Kinderen tot 5 jaar leveren geen bijdrage aan het bereiken van de resultaten.
Een 18 tot 23 jarige wordt verondersteld een eenpersoonshuishouden te kunnen voeren. De huishoudelijke taken voor een eenpersoonshuishouden zijn:
Te normeren naar 2 uur uitstelbare, zware huishoudelijke taken en 3 uur lichte, niet uitstelbare huishoudelijke taken per week. Daarnaast kunnen zij eventueel jongere gezinsleden verzorgen en begeleiden.
Redenen als ‘niet gewend zijn om’ of ‘geen huishoudelijk werk willen en/of kunnen (in de zin van niet aangeleerd) verrichten leiden niet tot een indicatie voor het overnemen van huishoudelijke taken. Indien hiervoor motivatie aanwezig is, kan er een indicatie worden gesteld voor 6 weken zorg voor het aanleren van huishoudelijke taken en/of het leren (efficiënter) organiseren van het huishouden.
Wanneer in redelijkheid niet (meer) kan worden verondersteld dat een nieuwe taak als het huishouden nog is te trainen of aan te leren, zoals bij ouderen op hoge leeftijd kan, indien nodig, hulp voor de zwaar huishoudelijke taken worden geïndiceerd die anders tot de gebruikelijke zorg zouden worden gerekend.
4.1 Gezondheidsproblemen of (dreigende) overbelasting
Een indicatieadviseur kan besluiten dat een huisgenoot of partner geen gebruikelijke zorg kan leveren als deze dusdanige gezondheidsproblemen heeft dat de indicatieadviseur redelijkerwijs moet concluderen dat de betreffende taken niet door hem kunnen worden uitgevoerd.
Een indicatieadviseur moet altijd onderzoeken of een leefeenheid, gegeven de voor die leefeenheid geldende gebruikelijke zorg, door de (chronische) uitval van een gezinslid niet alsnog onevenredig belast wordt en overbelasting dreigt.
Wanneer partner of huisgenoot gezondheidsproblemen en/of beperkingen heeft of door de combinatie van een (volledige) werkkring of opleiding en het voeren van het huishouden overbelast dreigt te raken, zullen de (medische) gegevens ter onderbouwing daarvan door betrokkene moeten worden aangeleverd. Het college moet zich daar dan een geobjectiveerd oordeel over vormen. Wanneer de dreigende overbelasting wordt veroorzaakt door een combinatie van werk en gebruikelijke zorg en andere activiteiten dan werk en huishouden, gaan werk en gebruikelijke zorg voor.
Het beoefenen van vrijetijdsbesteding kan op zich geen reden zijn om een indicatie te geven voor Hulp bij huishouden ter overname van de gebruikelijke zorg.
In geval de leden van een leefeenheid overbelast dreigen te raken door een combinatie van werk en verzorging van de zieke partner/huisgenoot, kan een indicatie worden gesteld op die onderdelen die normaliter tot de gebruikelijke zorg worden gerekend. In eerste instantie zal die indicatie van korte duur zijn om de leefeenheid de gelegenheid te geven de onderlinge taakverdeling aan de ontstane situatie aan te passen. Hetzelfde geldt als een partner/ouder ten gevolge van het plotseling overlijden van de andere ouder overbelast dreigt te raken door de combinatie van werk en verzorging van de inwonende kinderen.
Indien de huisgenoot van een zorgvrager vanwege zijn/haar werk fysiek niet aanwezig is wordt hiermee bij de indicatiestelling uitsluitend rekening gehouden, wanneer het om aaneengesloten perioden van tenminste zeven etmalen gaat. De afwezigheid van de huisgenoot moet een verplichtend karakter hebben en inherent zijn aan diens werk; denk hierbij aan offshore werk, internationaal vrachtverkeer en werk in het buitenland. Wanneer iemand aaneengesloten perioden van tenminste zeven etmalen van huis is, is er in die periode feitelijk sprake van een éénpersoonshuishouden en kan er geen gebruikelijke zorg worden geleverd.
Bijlage 5. Activiteiten en tijdnormering Hulp bij Huishouden
Naast de indeling in uren en activiteiten is er ook een tijdnormering Hulp bij Huishouden. De tijdnormering is indicatief. Er moet altijd een individuele afweging gemaakt worden. Als er reden is om af te wijken van de normering, kan dat, mits onderbouwd, altijd.
(*) boodschappen en warme maaltijd vallen beide onder voorliggende voorzieningen. Met gemotiveerde redenen kan hiervan afgeweken worden.
Hulp bij Huishouden alleenstaande (seniorenwoning)
Hulp bij Huishouden alleenstaande (eengezinswoning)
Hulp bij Huishouden twee- meerpersoonshuishouden
‘evt +’houdt in, dat extra tijd geïndiceerd kan worden bij grotere leefeenheden, aanwezigheid kleine kinderen, extra bewassing etc.
(*) boodschappen en warme maaltijd vallen beide onder voorliggende voorzieningen. Met gemotiveerde redenen kan hiervan afgeweken worden.
Opvang/verzorging van kinderen (anderen helpen met zelfzorg)
(Richtlijn Hulp bij Huishouden MO zaak, januari 2011)
Het gaat hierbij om een ouder die tijdelijk niet in staat is om de ouderrol op zich te nemen.
Bijlage 6. Normering begeleiding individueel, groep en kortdurend verblijf
De hoeveelheid begeleiding wordt per resultaatgebied uitgedrukt in eenheden.
Nadat voor alle resultaatgebieden de eenheden zijn vastgesteld, worden ze bij elkaar opgeteld en wordt het totaal aantal eenheden vertaald naar een trede. Er bestaan drie treden:
Normering begeleiding bij onderdeel “sociaal en persoonlijk functioneren”
De cliënten wonen zelfstandig en redden zich, maar hebben daarbij wel een steuntje in de rug nodig. Het gaat daarbij vooral om ondersteuning in de zin van: “Doe je dit?”, “Heb je daaraan gedacht?”, Hoe is het met…?” De ondersteuner loopt op alle fronten met de cliënt mee. Ondersteuning op de onderste trede van dit resultaatsgebied is vaak enkelvoudig (gericht op structuur/regievoering óf praktische vaardigheden) en vindt dan hooguit één keer per week plaats of de cliënten hebben een onderhoudsdosis aan ondersteuning nodig om zelfstandigheid te vergroten en/of te behouden. De aard en inhoud van de ondersteuning is overeenkomstig de beperkte trede, maar de inschatting is dat een frequentere en/of intensievere ondersteuning nodig is.
De cliënten hebben een stevig steuntje in de rug nodig om zelfstandig te kunnen wonen. Ze hebben hun leven net iets minder goed op de rails dan de cliënten die met beperkte ondersteuning op dit resultaatsgebied toe kunnen en zijn iets minder zelfstandig.
Ondersteuning op de middelste trede van dit resultaatsgebied is vaak enkelvoudig (gericht op structuur/regievoering óf praktische vaardigheden) en vindt circa twee of drie keer per week plaats.
Voor de cliënten waarbij sprake is van een psychogeriatrische of somatische aandoening ligt het accent niet op het steuntje in de rug voor de cliënt maar op het controlemoment van de cliënt en de mantelzorgondersteuning voor zijn mantelzorger. De cliënten die midden/intensieve begeleiding nodig hebben om (sociale) vaardigheden onder de knie te krijgen en ruimte hebben om zich zelf daarbij te ontwikkelen, worden in deze trede ook ondersteund. In het kader van de ontwikkeling van de cliënt kan het nodig zijn dat de begeleiding taken overneemt en de cliënt hierbij coacht en begeleidt in het op termijn voorkomen daarvan. De ondersteuning vindt plaats op twee of drie momenten in de week, met een wisselende intensiteit.
Voor de cliënten die zowel op het gebied van structuur/regievoering als op het gebied van praktische vaardigheden/handelingen ondersteuning nodig hebben, is ondersteuning uit de trede Zwaar essentieel. Het wezenlijk overnemen van taken kan hierbij aan de orde zijn. Wanneer de zware trede aan de orde is, spreekt men ook niet meer over wekelijkse ondersteuning. Dagelijkse ondersteuning is hierbij eerder geschikt. Deze dagelijkse ondersteuning kan verdeeld zijn over ‘eventjes-momenten’.
Normering begeleiding bij onderdeel “huishoudboekje op orde”
Bij cliënten die behoefte hebben aan lichte ondersteuning op het gebied van financiën is er vaak sprake van een niet-complexe situatie. Alles loopt in principe; alle (vaste) rekeningen worden via automatische incasso betaald en er zijn geen schulden. De ondersteuning bestaat voornamelijk uit het houden van een oogje in het zeil.
De ondersteuning kan één keer per week zijn, maar het is ook goed mogelijk om de ondersteuning één keer per twee weken te laten plaatsvinden.
Bij cliënten die behoefte hebben aan ondersteuning uit de middelste trede van het resultaatsgebied financiën is er vaak sprake van een complexe situatie. De begeleiding bestaat uit het inzichtelijk krijgen van de financiële situatie en bieden van hulp bij het beheren van (huishoud) geld. Indien van toepassing naar het toe leiden naar schulddienstverlening, beschermingsbewind of een andere passende vorm van ondersteuning bij het beheren van de financiën.
Wanneer er bij de cliënt op financieel en administratief gebied een grote chaos en er een flinke achterstand is in het betalen van rekeningen (problematische schulden), is bij aanvang
tijdelijk intensieve ondersteuning nodig. Als alles redelijk ‘op de rit’ is, kan worden teruggeschakeld naar een lagere intensiteitstrede.
Normering begeleiding bij onderdeel “ondersteuning zelfzorg en gezondheid”
Deze trede is aan de orde als de cliënt vooral behoefte heeft aan mondelinge aansturing bij de persoonlijke verzorging en voor het nakomen van afspraken met zorgprofessionals, cq het motiveren van cliënten tot behandeling. Vaak gebeurt dit tijdens de dagelijkse ondersteuning op onderdeel 1 ‘sociaal en persoonlijk functioneren’. Al pratend wordt de ondersteuning gegeven: “Heb je je haren al gekamd?”, “Heb je je tanden al gepoetst?”, “Is het gister nog gelukt met de afspraak bij de huisarts?”, "Heb je je medicatie afgelopen dagen ingenomen?"
Deze trede wordt toegepast wanneer de cliënt regelmatig hulp nodig heeft bij zijn dagelijkse lichamelijke verzorging en/of waarbij toezicht of ondersteuning nodig is om zijn gezondheid (zowel fysiek als psychisch) in stand te houden en te bevorderen. Het gaat hier dan om het overnemen van verantwoordelijkheden van de cliënt inclusief het volgen van afspraken met zorgprofessionals, het gebruiken van voorgeschreven medicatie en motiverende en inzicht gevende gesprekken.
Deze meest intensieve trede is nodig bij cliënten bij wie dagelijks zelfzorgactiviteiten overgenomen moeten worden. Soms betreft het cliënten met een psychiatrisch aandoening die zichzelf ernstig verwaarlozen. In die gevallen is de intensieve ondersteuning er mede op gericht de cliënt te prikkelen in actie te komen. De ondersteuning houdt ook in dat er feitelijk op wordt toegezien dat de cliënt de juiste acties niet alleen voorneemt, maar ook uitvoert. Bijvoorbeeld ondersteuning bij een douchebeurt of de toiletgang.
Normering begeleiding groep (dagbesteding)
Voor een klein gedeelte van de week, cliënt is deels in staat tot invulling van dag.
Ondersteuning uit de lichte trede van dit leefgebied heeft vooral als doel om het steunsysteem van de cliënt te ontlasten en het netwerk van de cliënt te vergroten. Gedurende een klein aantal dagdelen in de week wordt gericht gewerkt aan ontwikkeling dan wel stabilisatie van de situatie van de cliënt. Tevens wordt het netwerk van de cliënt door de inzet van dagbesteding ontlast, waardoor gezinsleden, huisgenoten of mantelzorgers langer in staat worden gesteld om de ondersteuning vol te houden.
Voor ongeveer de helft van de week dagbesteding. Er is sprake van matige tot ernstige beperkingen die het deelnemen aan reguliere activiteiten voor invulling van de dag (werk/school of vrije tijdsbesteding) belemmeren. Cliënten hebben veelal behoefte aan een omgeving waarin volgens vaste afspraken wordt gewerkt aan ontwikkeling of aan stabilisatie van de problematiek. De middelste trede van dagbesteding kan voor een deel van de cliënten een opstap zijn naar de hoogste trede (ontwikkelingsgericht), terwijl voor andere cliënten de middelste trede een fase van afbouw kan zijn (achteruitgang). Ook wordt deze trede toegepast bij de verlichting van overbelaste mantelzorgers.
Er is sprake van matige tot ernstige beperkingen die het deelnemen aan reguliere activiteiten voor invulling van de dag (werk/school of vrije tijdsbesteding) belemmeren. Deelnemers aan activiteiten zijn lichamelijk en mentaal in staat om dagelijks deel te nemen aan dagbesteding, zij hebben ook geen andere zinvolle invulling van de dag (werk of deelname algemene activiteiten). Het doel kan zijn om structuur en veiligheid te bieden waardoor ontregeling van de situatie van de cliënt wordt voorkomen. Voor anderen kan het de opstap zijn naar doorontwikkeling van arbeidsmatige vaardigheden.
Trede Zwaar is niet van toepassing als het alleen gaat om een zinvolle daginvulling. Zwaar kan gebruikt worden voor zinvolle daginvulling (dagbesteding) als onderdeel van de totale begeleiding. Zwaar is meer dan daginvulling alleen en meer dan 10 eenheden.
Mantelzorgondersteuning met verblijf gedurende maximaal 1 etmaal per week.
Mantelzorgondersteuning met verblijf gedurende maximaal 3 etmalen per week.
Zwaar is niet van toepassing als het alleen gaat om een mantelzorgondersteuning. Zwaar kan worden gebruikt voor mantelzorgondersteuning als onderdeel van de totale begeleiding. Zwaar is meer dan mantelzorgondersteuning alleen en meer dan 10 eenheden.
In de beschikking worden de te bereiken resultaten en de betreffende trede begeleiding genoemd. Dit is ook de informatie die naar de zorgaanbieder wordt doorgezet. Het is vervolgens aan de cliënt en de zorgaanbieder om te komen tot zorgaanbod dat past binnen de trede. Welke soort hulp gekozen wordt (begeleiding individueel, begeleiding groep of kortdurend verblijf) is aan de cliënt en de zorgaanbieder.
De gemeente vraagt (bij de gecontracteerde hulpmiddelenleverancier) op basis van het PVE een offerte van de goedkoopst compenserende voorziening op. Hierbij wordt rekening gehouden met het contract van de gemeente waar zij in eerste instantie een beroep op doet. Soms kan een passing onderdeel uitmaken van het onderzoek naar de goedkoopst compenserende voorziening via de eigen leverancier.
Voor onderhoud en reparatie wordt een bedrag van 4% per jaar berekend van de goedkoopst compenserende oplossing zonder korting, inclusief btw. Dit bedrag wordt opgeteld bij het PGB voor de aanschaf van de voorziening. Het aantal jaar hangt af van de economische levensduur en staat vermeld in de beschikking.
De aanvrager wordt verzocht om op basis van het PVE zelf een offerte op te vragen van de door hem/haar gewenste voorziening. Afhankelijk van de ingeschatte kosten kan aan de aanvrager meer dan 1 offerte worden gevraagd. De voorziening dient te worden aangeschaft bij een erkende leverancier en de voorziening moet voldoen aan de geldende kwaliteitseisen.
In het besluit naar de cliënt wordt het definitieve PGB bedrag genoemd. Zowel de kosten voor de aanschaf als de kosten voor onderhoud en reparatie worden beiden apart benoemd. In een bijlage bij het besluit worden de voorwaarden betreffende het PGB opgenomen in een akkoordverklaring. Deze moet door de aanvrager ondertekend teruggestuurd worden..
In het Besluit wordt opgenomen dat het PGB een termijngebonden voorziening is. Bij het verstrekken van een nieuw PGB wordt rekening gehouden met de afschrijvingstermijn, conform de afschrijvingstermijn zoals die gehanteerd wordt door de leverancier van de gemeente (art. 2 lid d Besluit Wmo gemeente Werkendam en Woudrichem). In de overeenkomst tussen de gemeente en de gecontracteerde hulpmiddelenleverancier zijn bijlagen opgenomen van het kernassortiment. Bij iedere voorziening staat vermeld wat de afschrijvingstermijn is van de voorziening. Deze periode wordt gehanteerd als looptijd van het PGB.
Als de aanvrager na de vastgestelde looptijd een nieuw PGB aanvraagt voor een vervangende voorziening dan zal de technische staat van de te vervangen voorziening beoordeeld worden. Een nieuw PGB kan pas worden toegekend als de voorziening (die op basis van het eerde verstrekte PGB is toegekend) is versleten. Hierbij wordt ten minste uitgegaan van de afschrijvingstermijn.
Uitbetaling vindt plaats na ontvangst van de factuur en de getekende akkoordverklaring. Uitbetaling vindt in principe plaats aan de aanvrager. Als de aanvrager aangeeft het bedrag niet voor te kunnen schieten kan het bedrag via de gemeente direct aan de leverancier betaald worden. Het bedrag voor onderhoud en reparatie wordt altijd aan de aanvrager uitbetaald.