Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Werkendam

Verordening maatschappelijke ondersteuning Werkendam 2015

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieWerkendam
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening maatschappelijke ondersteuning Werkendam 2015
CiteertitelVerordening maatschappelijke ondersteuning Werkendam 2015
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerparchief

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Regeling vervangt de Verordening Wmo gemeente Werkendam 2012, vastgesteld op 25-09-2012.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, art. 2.1.3, 2.1.4, lid 1, lid 2, lid 3 en lid 7, art. 2.1.5, lid 1, art. 2.1.6, 2.1.7, 2.3.6, lid 4, en art. 2.6.6, lid 1
  2. Gemeentewet, art. 149

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Uitvoeringsbesluit maatschappelijke ondersteuning Werkendam 2015 en Beleidsregels Wmo gemeente Werkendam 2015,beide  in werking getreden op 01-01-2015.

Tijdelijke regeling mantelzorgwaardering Werkendam 2015 in werking getreden op 18-09-2015.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201501-01-2016nieuwe regeling

28-10-2014

Altena Nieuws, 08-01-2015

51758

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening maatschappelijke ondersteuning Werkendam 2015

De raad van de gemeente Werkendam;

 

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van  30 september 2014, nr. 51758;

 

gelet op de artikelen 2.1.3, 2.1.4, eerste, tweede, derde en zevende lid, 2.1.5, eerste lid, 2.1.6, 2.1.7, 2.3.6, vierde lid en 2.6.6, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

 

gezien het advies van Inwoners;

 

overwegende dat burgers een eigen verantwoordelijkheid dragen voor de wijze waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven; dat van burgers verwacht mag worden dat zij elkaar daarin naar vermogen bijstaan; dat burgers die zelf, dan wel samen met personen in hun omgeving onvoldoende zelfredzaam zijn of onvoldoende in staat zijn tot participatie, een beroep moeten kunnen doen op ondersteuning door de gemeente, zodat zij zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen; dat het noodzakelijk is om regels vast te stellen ter uitvoering van het beleidsplan als bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet met betrekking tot de ondersteuning bij de versterking van de zelfredzaamheid en participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen, beschermd wonen en opvang, en dat het noodzakelijk is om de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking te bevorderen en daarmee bij te dragen aan het realiseren van een inclusieve samenleving;

 

besluit vast te stellen de Verordening maatschappelijke ondersteuning Werkendam 2015.

 

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop gebaseerde nadere regelgeving wordt verstaan onder:

  • -

    afschrijvingstermijn: afboeking van een bepaald bedrag per tijdseenheid, bijvoorbeeld per jaar, van de aanschafkosten van een hulpmiddel;

 

  • -

    algemeen dagelijkse levensverrichtingen: dagelijks terugkerende basisverrichtingen die je moet doen om zelfstandig te kunnen blijven leven;

 

  • -

    algemeen gebruikelijke voorziening: voorziening die niet speciaal is bedoeld voor mensen met een beperking en die algemeen verkrijgbaar is en niet of niet veel duurder is dan vergelijkbare producten;

 

  • -

    algemene voorziening: aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning;

 

  • -

    beleidsregels: Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Werkendam;

 

  • -

    beschermd wonen: wonen in een accommodatie van een instelling met daarbij behorende toezicht en begeleiding, gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie, het psychische en psychosociale functioneren, stabilisatie van een psychiatrisch ziektebeeld, het voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast of het afwenden van gevaar voor de cliënt of anderen, bestemd voor personen met psychische, of psychosociale problemen, die niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving;

 

  • -

    bijdrage in de kosten: bijdrage als bedoeld in artikel 2.1.4, eerste lid sub a, van de wet;

 

  • -

    eigen bijdrage: bijdrage als bedoeld in artikel 2.1.4, eerste lid sub b, van de wet;

 

  • -

    gebruikelijke hulp: hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten;

 

  • -

    gesprek: gesprek in het kader van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid van de wet;

 

  • -

    goedkoopst adequaat: naar objectieve maatstaven gemeten zowel adequaat als de meest goedkope voorziening;

  • -

    hulpvraag: behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid van de wet;

 

  • -

    ingezetene: cliënt die hoofdverblijf heeft in de gemeente Werkendam;

 

  • -

    kostprijs: de waarde van een voorziening in euro’s, eventueel aangevuld met bijkomende kosten zoals onderhoud en bijzondere aanpassingen;

 

  • -

    maatschappelijk nuttige activiteiten: onbetaalde activiteiten, gericht op zelfstandige maatschappelijke participatie. De activiteiten moeten:

  • -

    een algemeen maatschappelijk belang dienen;

  • -

    geen winstoogmerk hebben;

  • -

    niet concurrerend zijn met betaald werk;

  • -

    een aanvullend karakter hebben en geen betaald werk verdringen.

 

  • -

    maatschappelijke ondersteuning:

  • -

    bevorderen van sociale samenhang, mantelzorg en vrijwilligerswerk, de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking, de veiligheid en leefbaarheid in de gemeente, alsmede voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld;

  • -

    ondersteunen van de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een beperking of met chronisch psychische of psychosociale problemen zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving;

  • -

    bieden van beschermd wonen en opvang.

 

  • -

    maatwerkvoorziening: op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen:

  • -

    ten behoeve van zelfredzaamheid, daaronder begrepen kortdurend verblijf in een instelling ter ontlasting van de mantelzorger, het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen;

  • -

    ten behoeve van participatie, daaronder begrepen het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen en andere maatregelen;

  • -

    ten behoeve van beschermd wonen en opvang.

 

  • -

    mantelzorg: hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten zoals bedoeld in de Zorgverzekeringswet, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep;

 

  • -

    melding: kenbaar maken van de hulpvraag, niet zijnde een vraag om informatie en advies, aan het college als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid van de wet;

 

  • -

    onverwijld: zo spoedig mogelijk, doch in ieder geval binnen drie werkdagen;

 

  • -

    opvang: onderdak en begeleiding voor personen die de thuissituatie hebben verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, en niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving;

 

  • -

    participatie: deelnemen aan het maatschappelijke verkeer;

 

  • -

    persoonlijk plan: plan waarin de cliënt de omstandigheden, bedoeld in artikel 2.3.2, vierde lid, onderdelen a tot en met g van de wet, beschrijft en aangeeft welke maatschappelijke ondersteuning naar zijn mening het meest is aangewezen;

 

  • -

    psychosociale problemen: problemen met het geestelijk vermogen en/of de sociale vaardigheden die nodig zijn om goed te kunnen omgaan met mensen en verschillende omstandigheden in het leven.

 

  • -

    pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 1.1.1 van de wet;

  • -

    uitvoeringsbesluit: Uitvoeringsbesluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Werkendam 2015;

 

  • -

    voorliggende voorziening: (algemene) voorziening waarmee aan de hulpvraag wordt tegemoetgekomen, die voorgaat op verstrekking van een maatwerkvoorziening;

 

  • -

    wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

 

  • -

    Wlz: Wet langdurige zorg

 

  • -

    woonvoorziening: voorziening gericht op het opheffen of verminderen van beperkingen die de cliënt ondervindt in het normale gebruik van zijn woning;

 

  • -

    zelfredzaamheid: in staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden.

 

Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven

hebben dezelfde betekenis als in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en de Algemene wet

bestuursrecht.

 

Artikel 2. Melding hulpvraag

  • 1.

    Een hulpvraag kan door of namens een cliënt bij het college worden gemeld.

  • 2.

    Het college bevestigt de ontvangst van een melding schriftelijk.

  • 3.

    Het college wijst de cliënt dan wel diens vertegenwoordiger op de mogelijkheid gebruik te maken van gratis cliëntondersteuning.

  • 4.

    In spoedeisende gevallen als bedoeld in artikel 2.3.3 van de wet treft het college na de melding onverwijld een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek.

 

Artikel 3. Vooronderzoek; indienen persoonlijk plan, informatie en identificatie

  • 1.

    Het college verzamelt alle voor het onderzoek zoals bedoeld in artikel 2.3.2 lid 1 van de wet, van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de cliënt en zijn situatie en maakt zo spoedig mogelijk met hem een afspraak voor een gesprek.

  • 2.

    Als de cliënt voldoende bekend is bij de gemeente, kan het college in overeenstemming met de cliënt afzien van een vooronderzoek als bedoeld in het eerste lid.

  • 3.

    Het college informeert de cliënt over de mogelijkheid tot het indienen van een persoonlijk plan en stelt hem gedurende zeven dagen na de melding in de gelegenheid het plan schriftelijk of digitaal te overhandigen.

  • 4.

    Het college betrekt het persoonlijk plan bij het onderzoek als bedoeld in artikel 4 van deze verordening.

  • 5.

    De cliënt dan wel diens vertegenwoordiger verschaft het college de gegevens en bescheiden die naar oordeel van het college voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

  • 6.

    Bij het onderzoek stelt het college de identiteit van de cliënt vast aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.

 

Artikel 4. Onderzoek

  • 1.

    Het college onderzoekt in een gesprek met degene door of namens wie de melding is gedaan, dan wel diens vertegenwoordiger en waar mogelijk met de mantelzorger(s) en desgewenst familie, zo spoedig mogelijk en voor zover nodig:

    • a.

      de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt;

    • b.

      het gewenste resultaat van het verzoek om ondersteuning;

    • c.

      de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp of algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te handhaven of te verbeteren, of te voorkomen dat hij een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening;

    • d.

      de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociaal netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of te voorkomen dat hij een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening;

    • e.

      de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt;

    • f.

      de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening, zoals opgenomen in het beleidsplan, bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet, of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of te voorkomen dat hij een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening;

    • g.

      de mogelijkheden om door middel van voorliggende voorzieningen of in samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en andere partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te voorzien in de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning;

    • h.

      de mogelijkheid om een maatwerkvoorziening te verstrekken;

    • i.

      welke eigen bijdrage of bijdragen in de kosten de cliënt met toepassing van het bepaalde bij of krachtens artikel 2.1.4 van de wet verschuldigd zal zijn, en

    • j.

      de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een pgb, waarbij de cliënt in begrijpelijke bewoordingen wordt ingelicht over de gevolgen van die keuze.

  • 2.

    Het college informeert de cliënt over de gang van zaken bij het gesprek, diens rechten en plichten en de vervolgprocedure en vraagt de cliënt toestemming om zijn persoonsgegevens te verwerken.

  • 3.

    Het college wijst de cliënt dan wel zijn vertegenwoordiger op de mogelijkheid om een aanvraag als bedoeld in artikel 6 in te dienen.

  • 4.

    Als de hulpvraag genoegzaam bekend is, kan het college onverminderd het bepaalde in artikel 2.3.2 van de wet, in overleg met de cliënt afzien van een gesprek.

 

Artikel 5. Verslag

  • 1.

    Het college zorgt voor schriftelijke verslaglegging van het onderzoek als bedoeld in artikel 4 van deze verordening.

  • 2.

    Binnen twee weken na het gesprek krijgt de cliënt dan wel diens vertegenwoordiger het verslag van het gesprek toegezonden. De cliënt dan wel diens vertegenwoordiger heeft één week de tijd om opmerkingen of aanvullingen toe te voegen.

  • 3.

    Binnen zes weken na de melding verstrekt het college aan de cliënt een verslag van de uitkomsten van het onderzoek.

 

Artikel 6. Aanvraag

  • 1.

    Een cliënt of zijn gemachtigde of vertegenwoordiger kan een aanvraag om een maatwerkvoorziening schriftelijk indienen bij het college. Een aanvraag wordt ingediend door middel van een door het college vastgesteld aanvraagformulier.

  • 2.

    Een aanvraag voor een maatwerkvoorziening kan pas worden gedaan nadat het onderzoek als bedoeld in artikel 4 van deze verordening is uitgevoerd, tenzij het onderzoek niet is uitgevoerd binnen zes weken na de ontvangst van de melding.

  • 3.

    Het college geeft de beschikking binnen twee weken na ontvangst van de aanvraag.

 

Artikel 7. Algemene criteria maatwerkvoorziening

Zelfredzaamheid en participatie

  • 1.

    Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening ter compensatie van de ondervonden beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet kan verminderen of wegnemen:

  • a.

    op eigen kracht;

  • b.

    met gebruikelijke hulp;

  • c.

    met mantelzorg;

  • d.

    met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk;

  • e.

    met gebruikmaking van algemene voorzieningen.

  • 2.

    De maatwerkvoorziening als bedoeld in het eerste lid levert, rekening houdend met het verslag als bedoeld in artikel 5 van deze verordening en indien aanwezig het persoonlijk plan, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.

 

Beschermd wonen en opvang

  • 3.

    Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving, voor zover deze cliënt en/of:

  • -

    psychische of psychosociale problemen heeft;

  • -

    de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld;

voor zover de cliënt deze problemen naar het oordeel van het college niet kan verminderen of wegnemen:

  • a.

    op eigen kracht;

  • b.

    met gebruikelijke hulp;

  • c.

    met mantelzorg;

  • d.

    met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk;

  • e.

    met gebruikmaking van algemene voorzieningen.

  • f.

    De maatwerkvoorziening als bedoeld in het derde lid levert, rekening houdend met het verslag als bedoeld in artikel 5 van deze verordening en indien aanwezig het persoonlijk plan, een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

  • g.

    Recht op een maatwerkvoorziening bestaat slechts voor zover deze als de goedkoopst adequaat voorziening kan worden aangemerkt.

 

Artikel 8. Voorwaarden en weigeringsgronden

  • 1.

    Geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt:

    • a.

      voor zover met betrekking tot de problematiek die in het gegeven geval aanleiding geeft voor de noodzaak tot ondersteuning, een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling bestaat;

    • b.

      indien de voorziening voor een persoon als cliënt algemeen gebruikelijk is;

    • c.

      indien het een voorziening betreft die de cliënt na de melding en vóór datum van besluit heeft gerealiseerd of geaccepteerd, tenzij het college daarvoor schriftelijk toestemming heeft verleend of de noodzaak achteraf nog kan worden vastgesteld;

    • d.

      voor zover de aanvraag betrekking heeft op een voorziening die aan cliënt al eerder is verstrekt in het kader van enige wettelijke bepaling of regeling en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet verstreken is, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen, of tenzij cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoetkomt in de veroorzaakte kosten;

    • e.

      voor zover deze niet in overwegende mate op het individu is gericht;

    • f.

      indien de noodzaak tot ondersteuning is ontstaan door omstandigheden die in de risicosfeer van de cliënt liggen;

    • g.

      indien er aan de zijde van de cliënt geen sprake is van aantoonbare meerkosten in vergelijking met de situatie voorafgaand aan het optreden van de beperkingen;

    • h.

      indien de cliënt een geldige Wlz indicatie heeft.

2. Geen maatwerkvoorziening gericht op zelfredzaamheid en participatie wordt verstrekt indien de cliënt geen ingezetene is van de gemeente Werkendam.

3. Geen woonvoorziening wordt verstrekt:

a. voor zover de beperkingen voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;

b. ten behoeve van hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantie- en recreatiewoningen en gehuurde kamers;

c. voor zover het voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten betreft, anders dan automatische deuropeners, hellingbanen, het verbreden van gemeenschappelijke toegangsdeuren, het aanbrengen van drempelhulpen of vlonders of het aanbrengen van een opstelplaats bij de toegangsdeur van de gemeenschappelijke ruimte;

d. indien de gevraagde maatwerkvoorziening betrekking heeft op een hoger niveau dan het uitrustingsniveau van sociale woningbouw;

e. indien een woningaanpassing wordt aangevraagd waarvan redelijkerwijs kan worden gesteld dat er sprake is van renovatie;

f. indien er geen rechtstreeks oorzakelijk verband bestaat tussen de ondervonden beperkingen en één of meer bouwkundige of woontechnische kenmerken van de door de cliënt bewoonde woning;

g. indien de noodzaak het gevolg is van een verhuizing waarvoor geen aanleiding bestaat op grond van beperkingen bij de zelfredzaamheid of participatie en er geen belangrijke reden voor verhuizing aanwezig is;

h. indien de cliënt niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment meest geschikte woning, tenzij daarvoor vooraf schriftelijk toestemming is verleend door het college;

i. indien de kosten om de woning langdurig geschikt te maken, het bedrag van € 15.000,- overstijgen en de aanvrager kan verhuizen naar een geschikte of makkelijker geschikt te maken woning.

4. Een cliënt kan voor een voorziening voor vervoer in natura of in de vorm van een

persoonsgebonden budget in aanmerking worden gebracht wanneer beperkingen, chronische

psychische problemen of psychosociale problemen het gebruik van een collectief systeem

onmogelijk maken, dan wel een collectief systeem niet aanwezig of passend is.

 

Artikel 9. Advisering Het college kan een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies vragen als het dit van belang acht voor de beoordeling van de aanvraag voor een maatwerkvoorziening.

 

Artikel 10. Inhoud beschikking

  • 1.

    In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening wordt aangegeven of deze als voorziening in natura of als persoonsgebonden budget wordt verstrekt.

  • 2.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura vermeldt de beschikking in ieder geval:

    • a.

      welke maatwerkvoorziening verstrekt wordt en wat het beoogde resultaat daarvan is;

    • b.

      de ingangsdatum en duur van de verstrekking;

  • 3.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van persoonsgebonden budget vermeldt de beschikking in ieder geval:

    • a.

      aan welk resultaat het persoonsgebonden budget kan worden besteed;

    • b.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het persoonsgebonden budget;

    • c.

      wat de hoogte van het persoonsgebonden budget is en hoe dit tot stand is gekomen;

    • d.

      wat de duur is van de verstrekking waarop het persoonsgebonden budget ziet;

    • e.

      de wijze van verantwoording van de besteding van het persoonsgebonden budget.

  • 4.

    Indien er sprake is van een eigen bijdrage wordt dit vermeld in de beschikking. Tevens worden de door het college gehanteerde uitgangspunten vermeld, zoals de kostprijs van de voorziening.

 

Artikel 11. Regels voor persoonsgebonden budget (pgb)

Verstrekking pgb

1. Een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, indien:

  • a.

    de cliënt naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat is te achten tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger, in staat is te achten de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;

  • b.

    de cliënt zich gemotiveerd op het standpunt stelt dat hij de maatwerkvoorziening als persoonsgebonden budget geleverd wenst te krijgen;

  • c.

    naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt.

 

Voorzieningen

2. Het tarief voor een persoonsgebonden budget voor een voorziening:

a. is toereikend voor het aanschaffen en eventueel onderhouden en verzekeren van de goedkoopst adequate voorziening, en

b. de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt bepaald aan de hand van en tot het maximum van de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate voorziening in natura.

3. Een persoonsgebonden budget voor een voorziening ten behoeve van de zelfredzaamheid en/of  

participatie dient binnen drie maanden na toekenning te zijn aangewend en te worden verantwoord tenzij de cliënt aantoont dat deze termijn redelijkerwijs niet haalbaar is.

 

Ondersteuning

4. Het tarief voor een persoonsgebonden budget voor ondersteuning:

  • a.

    is toereikend om effectieve en kwalitatief goede ondersteuning in te kopen, en

  • b.

    bedraagt ten hoogste de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate ondersteuning in natura.

5. Een cliënt aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, kan ondersteuning betrekken

van een persoon die behoort tot het sociaal netwerk. Deze persoon krijgt een lager tarief betaald  

voor zijn ondersteuning dan door de gemeente gecontracteerde aanbieders.

6. Een persoonsgebonden budget voor ondersteuning ten behoeve van de zelfredzaamheid en/of

participatie dient binnen drie maanden na toekenning te worden aangewend om de ingezette

ondersteuning te bekostigen tenzij de cliënt aantoont dat deze termijn redelijkerwijs niet haalbaar is.

7. Tussenpersonen of belangbehartigers mogen niet uit het persoonsgebonden budget worden

betaald.

 

Verantwoording

8. Het college stelt in het uitvoeringsbesluit nadere regels over de hoogte van het persoonsgebonden budget en de controle op de besteding.

 

Artikel 12. Controle

Het college kan, al dan niet steekproefsgewijs, onderzoeken of de verstrekte voorzieningen worden gebruikt of besteed ten behoeve van het doel waarvoor ze verstrekt zijn.

 

Artikel 13. Regels voor eigen bijdrage maatwerkvoorzieningen

  • 1.

    Een cliënt is een eigen bijdrage verschuldigd voor een maatwerkvoorziening in natura dan wel een persoonsgebonden budget.

  • 2.

    De eigen bijdrage bedraagt maximaal de kostprijs van de voorziening.

  • 3.

    De kostprijs bedraagt het totaal dat het college betaalt voor de maatwerkvoorziening en komt tot stand:

a. door een aanbesteding;

b. na een consultatie in de markt, of

c. in overleg met de aanbieder.

4. De kostprijs van een persoonsgebonden budget is gelijk aan het verstrekte bedrag.

5. De bedragen en percentages die gelden voor een eigen bijdrage zijn gelijk aan de bedragen en percentages opgenomen in het uitvoeringsbesluit.

6. Indien de maatwerkvoorziening een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt betreft, is de eigen bijdrage verschuldigd door de in artikel 2.1.5. eerste lid van de wet bedoelde personen.

  • 7.

    In het uitvoeringsbesluit kan het college voorzieningen aanwijzen waar geen eigen bijdrage voor is verschuldigd.

  • 8.

    Het college legt in het uitvoeringsbesluit vast voor welke voorzieningen welke eigen bijdrage verschuldigd is en voor welke periode.

  • 9.

    Een cliënt is voor verblijf in een opvang of beschermd wonen een eigen bijdrage verschuldigd.

  • 10.

    Het college legt in het uitvoeringsbesluit vast wie, en op welke manier de eigen bijdrage voor opvang vaststelt en int.

 

Artikel 14. Regels voor bijdrage in de kosten van algemene voorzieningen

  • 1.

    Bijdrage algemene voorziening:

a. De aanbieder van een algemene voorziening kan aan de cliënt een bijdrage in de kosten vragen voor het gebruik van de algemene voorziening.

b. Het college kan bij nadere regeling de hoogte van de bijdrage in de kosten bepalen.

c. De aanbieder informeert de cliënt over de hoogte van de bijdrage in de kosten.

  • 2.

    Het college kan voor een cliënt een korting op de bijdrage in de kosten voor een algemene voorziening verstrekken. Het college kan bij nadere regeling bepalen wat, per soort algemene voorziening en bij welk inkomen, de hoogte van de bijdrage in de kosten en de korting is.

 

Artikel 15. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, waaronder voldoende deskundigheid van beroepskrachten, door:

    • a.

      het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de cliënt;

    • b.

      het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg;

    • c.

      erop toe te zien dat de beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het

      • 1.

        leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard;

    • 2.

      Het college waarborgt verdere eisen die worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen, in de criteria die worden gesteld bij de inkoop van voorzieningen.

    • 3.

      Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

 

Artikel 16. Meldingsregeling calamiteiten en geweld Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweldsincidenten bij de verstrekking van een voorziening door een aanbieder en wijst een toezichthoudende ambtenaar aan.

  • 1.

    Aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening onverwijld aan de toezichthoudende ambtenaar.

  • 2.

    De toezichthoudende ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1 van de wet, doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

 

Artikel 17. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

1. In lijn met artikel 2.3.8 van de wet doet een cliënt aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen

beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet  

zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing als bedoeld in artikel

2.3.5 of 2.3.6 van de wet.

2. Onverminderd artikel 2.3.10 van de wet kan het college een beslissing tot het toekennen als

bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet herzien, intrekken of beëindigen als het college

vaststelt dat:

a. de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of

volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

b.  de cliënt niet langer op de maatwerkvoorziening in natura of het pgb is aangewezen;

c.  de maatwerkvoorziening in natura of het pgb niet meer toereikend is te achten;

d.  de cliënt niet voldoet aan de aan de maatwerkvoorziening in natura of het pgb verbonden  

voorwaarden, of;

e.  de cliënt de maatwerkvoorziening in natura of het pgb niet of voor een ander doel gebruikt.

3. Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb niet binnen de in artikel 11 genoemde periode is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

4. Het college kan na intrekking op grond van het tweede lid, onder a, indien dit opzettelijk heeft plaatsgevonden, danwel op grond van het derde lid besluiten tot het vorderen van de gehele of gedeeltelijke geldwaarde van de maatwerkvoorziening in natura of pgb indien hetgeen in lid 2, onder a, beschreven is.

5. De in lid 4 genoemde vordering kan worden opgelegd aan de cliënt en degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend.

6. Ingeval het recht op een in eigendom verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening  

worden teruggevorderd.

7. Ingeval het recht op een in bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening

worden teruggevorderd.

 

Artikel 18. Jaarlijkse waardering mantelzorgers

Het college bepaalt bij nadere regeling waaruit de jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers van cliënten in de gemeente bestaat.

 

Artikel 19. Tegemoetkoming meerkosten

1. Het college kan ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en participatie op aanvraag een financiële tegemoetkoming verstrekken aan ingezetenen die als gevolg van een beperking of chronisch psychische of psychosociale problemen aannemelijke meerkosten hebben.

2. Een financiële tegemoetkoming als omschreven in het eerste lid kan worden verstrekt voor de hiernavolgende meerkosten in verband met:

a. verhuizing en inrichting;

b. een voorziening voor sportbeoefening;

c. het gebruik van een individuele taxi of rolstoeltaxi;

d. het bezoekbaar maken van een woonruimte indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft in een op grond van artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen erkende instelling.

3. Het college stelt in het uitvoeringsbesluit regels vast over:

a. de gevallen waarin een tegemoetkoming kan worden verstrekt;

b. het tot stand komen van de hoogte van de tegemoetkoming;

c. de voorwaarden die gelden voor verstrekking van de tegemoetkoming;

d. de wijze van verstrekking van de tegemoetkoming.

 

Artikel 20. Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden

  • 1.

    Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren diensten, in ieder geval rekening met:

    • 1.

      de aard en de omvang van de te verrichten taken;

    • 2.

      een redelijke toeslag voor overheadkosten;

    • 3.

      een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg;

    • 4.

      kosten voor bijscholing van het personeel.

  • 2.

    Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren overige voorzieningen, in ieder geval rekening met:

    • 1.

      de marktprijs van de voorziening;

    • 2.

      de eventuele extra taken die in verband met de voorziening van de leverancier worden gevraagd.

 

Artikel 21. Klachtregeling

  • 1.

    Aanbieders dienen te beschikken over een regeling voor afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van de voorzieningen die door hen worden aangeboden.

  • 2.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze klachtenregelingen door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

 

Artikel 22. Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Aanbieders dienen te beschikken over een regeling voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder die voor gebruikers van belang zijn ten aanzien van de voorzieningen die door hen worden aangeboden.

  • 2.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze medezeggenschapsregelingen door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

 

Artikel 23. Betrekken van ingezetenen bij het beleid

  • 1.

    Het college betrekt ingezetenen van de gemeente, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, bij de voorbereiding van het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning, overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.

  • 2.

    Het college stelt ingezetenen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 3.

    Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

  • 4.

    Het college stelt een nadere regeling vast ter uitvoering van het tweede en derde lid.

 

Artikel 24. Evaluatie

Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt eenmaal per twee jaar geëvalueerd. Het college zendt hiertoe jaarlijks aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de verordening in de praktijk.

 

Artikel 25. Intrekking oude verordening en overgangsrecht

  • 1.

    De Verordening Wmo gemeente Werkendam 2012 wordt per 1 januari 2015 ingetrokken.

  • 2.

    Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de Verordening Wmo gemeente Werkendam 2012, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen waarbij het besluit waarmee deze voorziening is verstrekt, wordt ingetrokken.

  • 3.

    Aanvragen die zijn ingediend voor 1 januari 2015 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens deze verordening.

  • 4.

    Op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de Verordening Wmo gemeente Werkendam 2012, wordt beslist met inachtneming van die verordening.

 

 

Artikel 26. Nadere regels en hardheidsclausule

  • 1.

    In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffend, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

  • 2.

    Het college stelt nadere regels over de uitvoering van deze verordening.

  • 3.

    Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

 

Artikel 27. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2015.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning Werkendam 2015.