Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Nuenen, Gerwen en Nederwetten

Beleidsregels voor het beoordelen van verzoeken om van een bestemmingsplan af te wijken, die zijn gelegen binnen de bebouwde kom van Nuenen c.a.

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieNuenen, Gerwen en Nederwetten
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels voor het beoordelen van verzoeken om van een bestemmingsplan af te wijken, die zijn gelegen binnen de bebouwde kom van Nuenen c.a.
CiteertitelAfwijkingenbeleid Wabo – bebouwde kom, herziening 2015
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpvolkshuisvesting en woningbouw
Eigen onderwerpAfwijkingenbeleid Wabo – bebouwde kom, herziening 2015

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Gemeentewet
  2. Artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht
  3. Artikel 2.12, onderdeel 1, onder a, sub 2º en 3º van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in samenhang met artikel 2.7 van het Besluit omgevingsrecht en de artikelen 4 tot en met 7 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht
  4. Artikel 6.4a van de Wet ruimtelijke ordening

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-2015Nieuwe regeling

23-12-2014

Rond de Linde, 31-12-2014

Corsanummer 2014.22336

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels voor het beoordelen van verzoeken om van een bestemmingsplan af te wijken, die zijn gelegen binnen de bebouwde kom van Nuenen c.a.

In het kort aan te duiden alsAfwijkingenbeleid Wabo – bebouwde kom, herziening 2015

 

Burgemeester en wethouders van Nuenen c.a.,

  • -

    gelet op het bepaalde in de Gemeentewet en in artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;

  • -

    gelet op het bepaalde in artikel 2.12, onderdeel 1, onder a, sub 2º en 3º Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in samenhang met artikel 2.7 van het Besluit omgevingsrecht en de artikelen 4 tot en met 7 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht en

  • -

    gelet op artikel 6.4a Wet ruimtelijke ordening.

Overwegende

  • -

    dat op 25 april 2013 in werking is getreden de wet van 28 maart 2013 tot wijziging van de Crisis- en herstelwet en diverse andere wetten in verband met het permanent maken van de Crisis- en herstelwet en het aanbrengen van enkele verbeteringen op het terrein van het omgevingsrecht;

  • -

    dat op 1 november 2014 in werking is getreden het Besluit van 4 september 2014 tot wijziging van het Besluit omgevingsrecht en diverse andere algemene maatregelen van bestuur in verband met het permanent maken van de Crisis- en herstelwet en het aanbrengen van enkele verbeteringen op het terrein van het omgevingsrecht;

  • -

    dat door de wetswijzing van 1 november 2014 van het Bor de wettelijke bepalingen voor zowel het bouwen zonder vergunning als de lijst van categorieën van gevallen zoals benoemd in artikel 4 bijlage II van het Bor behoorlijk verruimd.

  • -

    dat de gewenste planologische kaders voor de bebouwde kom in de bestemmingsplannen zijn vastgelegd.

  • -

    dat uit een inventarisatie van de bestemmingsplannen (oktober 2014) van de bebouwde kom blijkt dat deze – door de actualisatie van de bestemmingsplannen - nagenoeg identiek zijn aan de regels in het Afwijkingenbeleid herziening 2013, 1e wijziging (vastgesteld 29 juli 2014).

  • -

    dat het gewenst is voor bouwplannen gelegen in de bestemmingsplannen van de bebouwde kom een Afwijkingenbeleid te hebben waarin het toepassingsbereik van dit beleid op deze gewijzigde landelijke regelgeving is afgestemd, waardoor meer maatwerk mogelijk is.

BESLUITEN:

  • 1.

    tot het herzien van de beleidsregel Afwijkingenbeleid Wabo – bebouwde kom, herziening 2013, 1e wijziging’ voor het verlenen van een afwijking van een bestemmingsplan in het bijzonder met betrekking tot:

    • a.

      het verwijderen van volgende begrippen in artikel 1.3 begrippenlijst;

      • -

        sub a. afhankelijke woonruimte

      • -

        sub d. bestaande bouwtype woningen

      • -

        sub f. bijbehorende bouwwerk

      • -

        sub m. huishouden

      • -

        sub n. mantelzorg

      • -

        sub o. lichtkoepel/ lichtstraat

      • -

        sub p. ondergeschikte bouwdelen

      • -

        sub q. pergola

      • -

        sub v. voorgevelrooilijn

      • -

        sub w. voorgevel

      • -

        sub x. woning

      • -

        sub y. wooneenheid

    • b.

      het verwijderen van artikel 1.4 wijze van meten

    • c.

      het verwijderen van artikel 3.1 Algemeen

    • d.

      het verwijderen van artikel 3.2 Uitbreiding hoofdgebouw

    • e.

      het verwijderen van artikel 3.3 Uitbreiding van of een bijgebouw bij een hoofdgebouw

    • f.

      het verwijderen van artikel 3.4 Bouwwerk, geen gebouw zijnde

    • g.

      het verwijderen van artikel 3.5 Dakkapel, dakopbouw of een gelijksoortige uitbreiding van een gebouw

    • h.

      het verwijderen van artikel 5.1 Publieksaantrekkende beroep- of bedrijfsactiviteiten aan huis

    • i.

      het verwijderen van artikel 5.2 Mantelzorg

  • 2.

    de beleidsregels ‘Beleidsregel voor het beoordelen van verzoeken om af te wijken van een bestemmingsplan, die zijn gelegen binnen de bebouwde kom van Nuenen c.a.’, in het kort aan te duiden als ‘Afwijkingenbeleid Wabo – bebouwde kom, herziening 2015’;

  • 3.

    de beleidsregel op te nemen in de bij dit besluit behorende en als zodanig gewaarmerkte bijlage Afwijkingenbeleid Wabo – bebouwde kom, herziening 2015’ vastgesteld 23 december 2014;

  • 4.

    te bepalen dat deze beleidsregel in werking treedt op de dag na de bekendmaking ervan.

Paragraaf 1 Inleiding

Artikel 1.1 Plangebied afwijkingenbeleid

Dit afwijkingenbeleid is van toepassing op het grondgebied van de gemeente Nuenen c.a. voor zover gelegen binnen de bestemmingsplannen voor de bebouwde kom, met uitzondering van de gronden gelegen in het bestemmingsplan ‘Uitbreidingsplan Nuenen–West’. Onder deze uitzondering vallen ook de uit dit bestemmingsplan voortvloeiende uitwerkingsplannen.

Artikel 1.2 Begrippenlijst

Bij toepassing van deze beleidsregels geldt de begrippenlijst zoals deze in onderstaande lijst is opgenomen:

Begrippenlijst bestemmingsplan versus beleidsregel

Indien een omschrijving van een begrip in deze beleidsregels afwijkt van de omschrijving zoals deze is opgenomen in het van toepassing zijnde bestemmingsplan, dan geldt de omschrijving zoals deze is opgenomen in deze beleidsregels.

Begrippenlijst Besluit omgevingsrecht versus beleidsregel

In artikel 1 bijlage II van het Bor staat de begrippenlijst voor buitenplanse afwijkingen van artikel 2.12, lid 1 onder a, onder 2°.

a.bestaand:

bij bouwwerken: aanwezig op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van deze beleidsregel, alsmede bouwwerken die op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van deze beleidsregel mogen worden gebouwd krachtens een daartoe verleende bouw- dan wel omgevingsvergunning;

b.bezoeker:

degene die aanwezig is in een seksinrichting, met uitzondering van:

  • 1.

    de exploitant;

  • 2.

    de beheerder;

  • 3.

    de prostituee;

  • 4.

    het personeel dat in de seksinrichting werkzaam is;

  • 5.

    toezichthouders die zijn aangewezen op grond van artikel 6:2 APV Nuenen;

  • 6.

    andere personen wier aanwezigheid in de seksinrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is

c. bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct hetzij indirect steun vindt in of op de grond.

d.escortbedrijf:

de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend

e.evenement:

een activiteit in de openlucht dan wel in al dan niet tijdelijke tenten of paviljoens, gericht op het bereiken van een algemeen of besloten publiek voor informerende, educatieve, toeristisch-recreatieve, commerciële, sociale, culturele en/of levensbeschouwelijke doeleinden, alsmede (week)markten, kermissen, braderieën en festivals of daarmee te vergelijken evenementen.

f.exploitant:

de natuurlijke persoon of personen of rechtspersoon of rechtspersonen die een seksinrichting of escortbedrijf exploiteert of exploiteren en de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon of rechtspersonen bevoegde natuurlijke persoon of personen

g.gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden (twee of meer) omsloten ruimte vormt;

h.hoofdgebouw:

een gebouw, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meerdere gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkste is, exclusief bijbehorende bouwwerken en niet zijnde vrijstaande bijgebouwen (artikel 1, bijlage II Bor);

i.prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

j.prostituee:

degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

k.seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoning van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een (raam)prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

l.sekswinkel:

 

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht of verhuurd

Paragraaf 2 Algemene criteria

Artikel 2.12 lid 1, onderdeel a, onder 2º Wabo in samenhang met artikel 2.7 Bor, artikel 2.12 lid 1, onderdeel a, onder 3º Wabo en artikel 2.12 lid 2 Wabo

Artikel 2.1 Algemene criteria

Burgemeester en wethouders kunnen alleen medewerking verlenen aan een verzoek voor het afwijken van een bestemmingsplan onder de voorwaarde dat:

  • a.

    de afwijking van het bestemmingsplan niet in strijd is met de uitgangspunten van het bestemmingsplan1;

  • b.

    de stedenbouwkundig kwaliteit van de beoogde ontwikkeling aanvaardbaar is;

  • c.

    de brand- en constructieve veiligheid van het bouwwerk en de naastgelegen bouwwerken niet worden aangetast;

  • d.

    de aspecten bezonning van tuinen en lichttoetreding van naburige percelen door het verzoek niet onevenredig wordt aangetast. Indien nodig kan aanvrager worden verzocht een en ander nader te onderbouwen met een onderzoek;

  • e.

    het verzoek geen onevenredige hinder geeft aan de aspecten verkeer en parkeren in de naastgelegen omgeving;

  • f.

    er geen sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering;

  • g.

    een bouwwerk of gebruik welke op grond van een als ontwerp ter inzage gelegd bestemmingsplan is toegelaten. In dergelijke gevallen kan in anticipatie op dit bestemmingplan worden afgeweken van het vigerende bestemmingsplan aangezien de ontwikkeling past in het toekomstig planologisch regime.

 

1 Zie: ABRvS gemeente Eemnes, 27 maart 2013, nr. 201270635, r.o. 4

Paragraaf 3 Gebruiken van gronden of bouwwerken voor evenementen binnen bebouwde kom

Artikel 2.7 Bor in samenhang met bijlage II, artikel 4 onderdeel 11 Bor

Artikel 3.1 Gebruiken van gronden of bouwwerken voor evenementen binnen bebouwde kom

Burgemeester en wethouders kunnen toestemming verlenen om af te wijken van het bestemmingsplan voor het gebruiken van gronden of bouwwerken voor een evenement binnen de bebouwde kom, onder de voorwaarden dat:

  • a.

    op één locatie niet meer dan 3 evenementen per jaar mogen worden gehouden;

  • b.

    het evenement niet meer dan maximaal 15 dagen mag duren, inclusief het opbouwen en afbreken van de voorzieningen voor het evenement;

  • c.

    de brand- en constructieve veiligheid van het bouwwerk en de naastgelegen bouwwerken niet worden aangetast en

  • d.

    de naastgelegen omgeving niet onevenredig wordt aangetast, waarbij in ieder geval de aspecten verkeer, parkeren en geluid zijn afgewogen.

Paragraaf 4 Wijziging van het gebruik van bouwwerken, al dan niet in samenhang met inpandige bouwactiviteiten

Artikel 2.7 Bor in samenhang met bijlage II, artikel 4 onderdeel 9 Bor

Artikel 4.1 Gebruiken van gronden of bouwwerken voor seksinrichtingen en escortbedrijven

Burgemeester en wethouders kunnen een toestemming verlenen om af te wijken van het bestemmingsplan voor het gebruiken van gronden of bouwwerken voor een seksinrichting of om een escortbedrijf te exploiteren, onder de voorwaarden dat:

  • a.

    indien het pand waarin de seksinrichting wordt gevestigd is gelegen in het bestemmingsplan Nuenen Centrum 2012;

  • b.

    het pand waarin de seksinrichting wordt gevestigd de bestemming centrum en de functieaanduiding horeca (bestemmingsplan Nuenen Centrum 2012) heeft;

  • c.

    de afstand van het pand waarin de seksinrichting wordt gevestigd tot kerken, moskeeën en scholen (en andere door kinderen gebruikte gebouwen) ten minste 50 meter bedraagt;

  • d.

    binnen gemeentegrenzen voor maximaal één seksinrichting of escortbedrijf een vergunning wordt verleend.

Paragraaf 5 Tijdelijke afwijking tweede woning op perceel gedurende bouw werkzaamheden

Artikel 2.12 lid 2 Wabo, artikel 2.23 Wabo en 2.24 Wabo

Artikel 5.1 Tijdelijke afwijking tweede woning op perceel gedurende bouw werkzaamheden

Onder de navolgende voorwaarden kan het college van burgemeester en wethouders medewerking verlenen voor het tijdelijk afwijken van het bestemmingsplan voor het in gebruik nemen van een bijbehorend bouwwerk als afhankelijke woonruimte:

  • a.

    de tijdelijke bewoning is uitsluitend toegestaan in een daarvoor geschikt bouwwerk;

  • b.

    om overlast richting de belendende percelen te voorkomen worden naast de voorgaande bepalingen de volgende voorwaarden opgesteld:

    • 1.

      de afstand van de tijdelijke bouwwerken ten opzichte van de zijdelingse perceelsgrens dient minimaal 2.00m te bedragen;

    • 2.

      het bouwwerk dient binnen 3 maanden na oplevering van de woning te worden verwijderd.

Paragraaf 6 Slotbepalingen

Artikel 6.1 Hardheidsclausule

Artikel 2.7 Bor in samenhang met bijlage II, artikel 4 en artikel 5 Bor

Burgemeester en wethouders kunnen in bijzonder individuele gevallen en omstandigheden van de beleidsregels afwijken. Het toepassen van deze afwijkingsbevoegdheid wordt terughoudend en gemotiveerd toegepast om geen afbreuk te doen aan deze beleidsregels (4:84 Awb).

Artikel 6.2 Planschadeverhaalsovereenkomst

Artikel 2.12 lid 1, onderdeel a, onder 2º en onder 3º Wabo

Burgemeester en wethouders sluiten een planschadeverhaalsovereenkomst in de gevallen van:

  • a.

    artikel 2.12 lid 1, onderdeel a, onder 2 Wabo (planologische kruimelgevallen) indien het toepassen van de bevoegdheid tot het afwijken van een bestemmingsplan kan leiden tot een waardevermindering van de omliggende bebouwing, welke het normaal maatschappelijk risico kan overstijgen. De overeenkomst dient door partijen te zijn ondertekend, voordat het besluit tot het verlenen van de medewerking wordt genomen;

  • b.

    artikel 2.12 lid 1, onderdeel a, onder 3 Wabo (omgevingsvergunnningen met uitgebreide procedure). De medewerking voor deze gevallen wordt uitsluitend verleend, indien tussen initiatiefnemer en gemeente een planschadeverhaalsovereenkomst is gesloten. De overeenkomst dient door partijen te zijn ondertekend, voordat aan de raad de verklaring van geen bedenkingen wordt gevraagd en de ontwerp-omgevingsvergunning ter inzage wordt gelegd.

Artikel 6.3 Overgangsrecht

Bouwwerken die aanwezig zijn op het tijdstip van de ter inzage leggen van dit beleid dan wel mogen worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde omgevingsvergunning ingevolge de Wabo, en die afwijken van deze beleidsregels en overeenstemming zijn met het voorliggende ‘Afwijkingenbeleid bebouwde kom, herziening 2013, 1e wijziging vastgesteld 29 juli 2014, mogen, behoudens onteigening overeenkomstig de wet als zodanig worden gebouwd.

Artikel 6.4 Inwerkingtreding beleidsregels

De beleidsregels ‘Afwijkingenbeleid bebouwde kom, herziening 2015’ treden in werking de dag na de openbare bekendmaking hiervan en zijn van toepassing op aanvragen om omgevingsvergunning waarop de dag na de openbare bekendmaking een besluit wordt genomen.

 

Aldus op 23 december 2014 vastgestelddoor burgemeester en wethouders van de gemeente Nuenen c.a.

 

de secretaris,

de burgemeester,

 

 

N.J.H. Scheltens

M.J. Houben MBA

 

Toelichting

Beleidsregels voor het beoordelen van verzoeken om van een bestemmingsplan af te wijken, die zijn gelegen binnen de bebouwde kom van Nuenen c.a.

Hoofdstuk 1 - Inleiding

Paragraaf 1.1 Inleiding

Een omgevingsvergunning wordt verleend op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Een aanvraag om omgevingsvergunning voor bouwen of gebruik dan wel het uitvoeren van werk, de zogenoemde ‘aanlegwerkzaamheden’ wordt in beginsel alleen verleend als de aanvraag in overeenstemming is met het bestemmingsplan.

Een aanvraag is echter niet altijd in overeenstemming met een bestemmingsplan. Soms kan dan toch een omgevingsvergunning worden verleend. Er bestaan verschillende gevallen: de binnenplanse afwijking, het planologische kruimelgeval en de buitenplanse afwijking.

 

Binnenplanse afwijking

Een bestemmingsplan biedt soms de mogelijkheid om af te wijken van de bestemmingsplanregels, de zogenaamde binnenplanse afwijkingsbevoegdheid. Deze afwijkingsregels zijn in een bestemmingsplan vastgelegd.

 

Planologisch kruimelgeval

Daarnaast kan, indien een binnenplanse afwijking niet voldoende mogelijkheden biedt om medewerking te verlenen, op grond van het ‘Besluit omgevingsrecht’ (Bor) van een bestemmingsplan worden afgeweken. Een dergelijke toestemming wordt ‘planologische kruimelgeval’ genoemd. De binnenplanse afwijkingsbevoegdheid en het planologisch kruimelgeval zijn beide een bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders (college). Op aanvragen om omgevingsvergunning met deze mogelijkheden tot het afwijken van het bestemmingsplan dient binnen 14 weken (8 weken met een mogelijke verlenging van maximaal 6 weken) een besluit te zijn genomen. De aanvragen om omgevingsvergunningen volgen de reguliere omgevingsvergunningprocedure.

 

Buitenplanse afwijking

Daarnaast geldt voor de gevallen die niet onder voorgaande afwijkingen vallen nog een derde mogelijkheid om van het bestemmingsplan af te wijken, een buitenplanse afwijkingsbevoegdheid. Deze bouwplannen ‘overstijgen’ als het ware de inhoud en de mate van de afwijking van het bestemmingsplan van een planologische kruimelgeval. Voor deze afwijkingsmogelijkheid geldt een zogenaamde uitgebreide omgevingsvergunningprocedure. Ook hierbij is het college het bevoegde orgaan. Een buitenplanse afwijking dient vergezeld te gaan van een ‘goede ruimtelijke onderbouwing’. Bij de uitgebreide procedure dient binnen 32 weken een beslissing te worden genomen (26 weken, met een mogelijke verlening van maximaal 6 weken).

 

Een aanvrager kan verzoeken om een afwijking van het bestemmingsplan. Maar ook als daar niet om is gevraagd, moet een aanvraag om omgevingsvergunning, die in strijd is met het bestemmingsplan, worden gezien als een verzoek om afwijking van het bestemmingsplan overeenkomstig artikel 2.12 Wabo. Zie artikel 2.10, lid 2 Wabo.

 

In overeenstemming met artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kunnen door het college beleidsregels worden vastgesteld voor de beoordeling van dergelijke verzoeken om af te wijken van het bestemmingsplan.

 

Aan de hand van deze beleidsregels kan dan een beslissing worden genomen over het medewerken aan of het weigeren van een afwijking van het bestemmingsplan.

 

De onderhavige beleidsregels voorzien in een afwegingskader voor het al dan niet medewerking verlenen aan planologische kruimelgevallen, tijdelijke afwijkingen van het bestemmingsplan en buitenplanse afwijkingen.

Door het vaststellen van dit beleid stemt het college op voorhand toe om in principe medewerking te verlenen aan een afwijking als deze voldoet aan de opgenomen criteria.

 

Het beleid is vastgelegd in de vorm van onderstaande beleidsregels in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Paragraaf 1.2 Doel en functie afwijkingenbeleid

De beleidsregels hebben tot doel om bij concrete verzoeken om af te wijken van het bestemmingsplan en een afwegingskader te bieden waarmee snel een oordeel over de wenselijkheid en aanvaardbaarheid van het verlenen van medewerking kan worden gevormd. Verder geldt in het algemeen voor besluiten dat ze moeten berusten op een deugdelijke motivering en dat die motivering moet worden opgenomen in het desbetreffende besluit. Is een besluit echter genomen op basis van een beleidsregel, dan is er sprake van een lichtere motiveringsplicht. Voorwaarde is wel dat de beleidsregels deugdelijk zijn gemotiveerd en gepubliceerd.

Tenslotte geven beleidsregels de burgers inzicht in de wijze waarop het bestuursorgaan een verzoek om af te wijken van het bestemmingsplan beoordeelt. Transparantie van besluitvorming geeft het overheidshandelen meer legitimiteit en draagt bij aan de rechtszekerheid.

Paragraaf 1.3 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 gaat over de voorbereidingsprocedure van een omgevingsvergunning, het algemene toetsingskader voor afwijkingen van bestemmingsplannen, de reikwijdte van de beleidsregels en het afwijken van beleidsregels. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de planologische beoordeling en de af te wegen privaatrechtelijke aspecten. De gevallen die voor het afwijken van het bestemmingsplan in aanmerking komen staan in hoofdstuk 4 benoemd. Het vormt het toetsingskader van de beleidsregels. Onder andere is in dit hoofdstuk ook een hardheidsclausule opgenomen.

Hoofdstuk 2 - Algemeen

Paragraaf 2.1 Reguliere of uitgebreide procedure

Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. De Wabo onderscheidt twee procedures: de reguliere en de uitgebreide voorbereidingsprocedure.

De reguliere procedure wordt standaard gevolgd, tenzij anders is bepaald in artikel 3.10 van de Wabo. Uit dit artikel is op te maken dat een activiteit die in strijd is met het bestemmingsplan, en waarbij slechts vergunning kan worden verleend met toepassing van artikel 2.12 lid 1, onderdeel a, onder 3 º van de Wabo, de uitgebreide procedure moet worden gevolgd.

 

Reguliere voorbereidingsprocedure

Een groot verschil tussen de reguliere en de uitgebreide voorbereidingsprocedure is dat bij de uitgebreide, de 'uniforme openbare voorbereidingsprocedure' moet worden gevolgd (afdeling 3.4 Awb).

De binnenplanse afwijkingen en de kruimelgevallen vallen onder de reguliere procedure. Dit geldt ook voor een tijdelijke afwijking van het bestemmingsplan. De overige afwijkingsmogelijkheden worden niet genoemd en vallen dus onder de reguliere voorbereidingsprocedure. Deze mogelijkheden tot het afwijken van een bestemmingsplan zijn namelijk niet in artikel 3.10 Wabo opgenomen. Bij deze afwijkingen hoeft dus niet de uniforme openbare voorbereidingsprocedure te worden doorlopen. Bij het afwijken van een bestemmingsplan met de reguliere procedure is er geen sprake van een zienswijzenprocedure. Daarnaast moet een reguliere procedure voor een omgevingsvergunning binnen 8 weken (artikel 3.9 lid 1 Wabo) worden doorlopen (exclusief termijn aanvullende stukken en eventuele verdaging). Als de wettelijke termijn wordt overschreden, dan ontstaat er een van rechtswege verleende vergunning.

 

Uitgebreide voorbereidingsprocedure

De uitgebreide voorbereidingsprocedure kent geen fatale termijn, maar kent wel een beslistermijn van 26 weken (artikel 3:18 Awb). Het voornaamste verschil tussen de reguliere en de uitgebreide procedure is dat bij de uitgebreide procedure de ‘uniforme openbarevoorbereidingsprocedure’ (afdeling 3.4 Awb) van toepassing is. Artikel 3.10 Wabo vermeldt dat voor de activiteit ‘het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan’ en waar alleen vergunning voor kan worden verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 3° Wabo de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing is.

Paragraaf 2.2 Flexibiliteitsbepalingen afwijken van een bestemmingsplan

De Wabo spreekt van het verlenen van medewerking of het geven van een toestemming ‘om af te wijken’ van een bestemmingsplan.

Voor de leesbaarheid en een goede beeldvorming van de situatie onder de Wabo zijn deze afwijkingen in dit voorstel volgens onderstaande tabel benoemd.

 

Wabo – ‘term’

Wabo - artikel

Procedure

Omgevingsvergunning met binnenplanse afwijking

2.12 lid 1, onderdeel a, onder 1º

Regulier – 8 weken

Omgevingsvergunning met afwijking planologische kruimelgeval

2.12 lid 1, onderdeel a, onder 2º

Regulier – 8 weken

Omgevingsvergunning tijdelijk afwijken bestemmingsplan

2.12 lid 1, onderdeel a, onder 2º

Regulier - 8 weken

Omgevingsvergunning met afwijking grote ruimtelijke projecten

2.12 lid 1, onderdeel a, onder 3º

Uitgebreid – 26 weken

Omgevingsvergunning tijdelijk afwijken bestemmingsplan

2.23, 2.23a, 23b en 2.24

Regulier – 8 weken

Als gevolg van wetswijzigingen op landelijk niveau is de afgelopen jaren enigszins verwarring ontstaan. Min of meer dezelfde mogelijkheden om af te wijken van een bestemmingsplan zijn in opeenvolgende wetten anders benoemd. Omdat nog veel ‘oude’ bestemmingsplannen gelden, kan men daarom in de voorschriften van bestemmingsplan verschillende termen tegenkomen, zoals ‘vrijstelling’, ‘ontheffing’ of ‘afwijking bij omgevingsvergunning’. Daarmee wordt echter allemaal hetzelfde bedoeld; je mag op grond van die bepaling afwijken van het bestemmingsplan.

 

Daarnaast biedt de wetgeving ook de mogelijkheid buiten het bestemmingsplan om van het bestemmingsplan af te wijken. Ook daarvoor zijn in de afgelopen jaren verschillende termen gebruikt, zoals ‘vrijstelling’, ‘kruimelgeval’, ‘projectbesluit’, en ‘afwijking bij omgevingsvergunning via een uitgebreide procedure’. Ook op al deze afwijkingsmogelijkheden is dit beleid van toepassing.

 

Kortom, dit beleid is van toepassing op de voorschriften van bestemmingsplannen en op wettelijke mogelijkheden om van bestemmingsplannen af te wijken.

Paragraaf 2.3 Reikwijdte beleidsregels

Binnenplanse afwijking

De binnenplanse afwijkingsmogelijkheden zijn tegenwoordig opgenomen in artikel 2.12, lid 1 onderdeel a, onder 1º van de Wabo. Het gaat om die situaties waarin het college op grond van de bestemmingsplannen de bevoegdheid heeft om medewerking te verlenen om af te wijken van het bestemmingsplan. Deze regels bieden de mogelijkheid een beperkte mate van flexibiliteit in het bestemmingsplan in te bouwen.

 

Dit kunnen voorwaarden zijn waarbij tot een bepaalde maatvoering van het bestemmingsplan kan worden afgeweken of een bepaalde gebruiksactiviteit is toegestaan. In het algemeen geldt dat in deze voorwaarden ook een belangenafweging is opgenomen dat omwonenden geen onevenredige hinder ondervinden. (bijvoorbeeld: privacy, schaduwwerking).

 

De bestemmingsplannen van de gemeente Nuenen voldoen, aan de actualisatieplicht van de Wro. Dit betekent dat een bestemmingsplan niet ouder mag zijn dan 10 jaar. Sinds 2008 zijn de bestemmingsplannen geactualiseerd, dit traject is in 2013 afgerond.

 

In deze herziening van het afwijkingenbeleid zijn de toetscriteria van de beleidsregels niet van toepassing op de binnenplanse afwijkingsmogelijkheden van de bestemmingsplannen in de bebouwde kom.

Medewerking aan een binnenplanse afwijking is slechts mogelijk als wordt voldaan aan de in het bestemmingsplan gestelde voorwaarden voor afwijking.

 

Planologisch kruimelgeval

De zogenaamde ‘planologische kruimelgevallen’ zijn in de Wabo opgenomen in artikel 2.12, lid 1 onderdeel a, onder 2º van de Wabo, gecombineerd met artikel 2.7 van het Besluit omgevingsrecht (Bor) en in samenhang met artikel 4 en artikel 5 van bijlage II van het Bor. De beleidsregels zijn hoofdzakelijk gericht op de planologische kruimelgevallen, zoals opgenomen in de lijst van artikel 4 en artikel 5 van bijlage II van het Bor. In het kort wordt deze lijst ook wel de ‘kruimelgevallenlijst’ genoemd. Op 1 november 20142 zijn deze wettelijke bepalingen gewijzigd.

 

2 Staatsblad 2013/333 Besluit van 4 september 2014 tot wijziging van het Besluit omgevingsrecht en diverse andere algemene maatregelen van bestuur in verband met het permanent maken van de Crisis- en herstelwet en het aanbrengen van enkele verbeteringen op het terrein van het omgevingsrecht.

De gewenste planologische kaders voor de bebouwde kom zijn in de bestemmingsplannen voor de bebouwde kom vastgelegd. Het Afwijkingenbeleid heeft voor met name (ver)bouw van of bij woningen als leidraad gediend voor de afweging wat planologisch aanvaardbaar is als een bouwplan van de regels van het bestemmingsplan afwijkt.

Uit een inventarisatie van de bestemmingsplannen (oktober 2014) van de bebouwde kom blijkt dat deze – door de actualisatie van de bestemmingsplannen - nagenoeg identiek zijn aan de regels in het

Afwijkingenbeleid herziening 2013, 1e wijziging (vastgesteld 29 juli 2014). Daarnaast zijn de wettelijke bepalingen voor zowel het bouwen zonder vergunning als de lijst van categorieën van gevallen zoals benoemd in artikel 4 bijlage II van het Bor op 1 november 2014 behoorlijk verruimd.

 

Gelet hierop is het wenselijk een gemeentelijk beleid te hebben waarin het toepassingsbereik op deze gewijzigde landelijke regelgeving is afgestemd. De gemeente Nuenen wil niet onnodig of onredelijk beperkend zijn in haar beleidsregels daar waar landelijk meer ruimte wordt geboden. Dit betekent niet dat ieder bouwplan dat voldoet aan deze ruimere landelijke regels (geldend per 1 november 2014) wordt toegestaan. Ieder bouwplan zal op zijn eigen merites worden beoordeeld, waardoor meer maatwerk mogelijk is. Daarnaast is het van belang ook de belangen van naastgelegen percelen te beschermen. De toetscriteria zoals opgenomen in artikel 2.1 algemene criteria blijven gelden, in zoverre een criteria van toepassing is op het bouwplan Bijvoorbeeld: indien een woning met dakopbouw wordt uitgebreid, dan heeft dit geen invloed op aspecten verkeer en parkeren voor de omgeving en is dit toetscriterium niet van toepassing.

 

In artikel 2.1 zijn de algemene toets criteria opgenomen. Deze zijn van toepassing op alle kruimelgevallen. De belangenafweging aan de hand van deze criteria wordt verricht in verhouding tot de inhoud en de mate van afwijking van het bouwplan van het bestemmingsplan.

In de artikelen 3.1 t/m 5.1 van de beleidsregels zijn de toetscriteria voor enige concrete gevallen van bouwplannen/ gebruiksactiviteiten uit de kruimelgevallen lijst van artikel 4, bijlage II van het Bor opgenomen.

 

Bij een bouwplan dat valt onder een van de artikelen van de concrete gevallen geeft het college in principe op voorhand aan om medewerking te verlenen aan een afwijking, mits deze voldoet aan de opgenomen criteria.

 

Voor de beoordeling om aan een planologisch kruimelgeval medewerking te verlenen is het afwijkingenbeleid dus onverkort van toepassing (artikel 2.12, lid 1 onderdeel a, onder 2 º van de Wabo).

 

Planologische kruimelgeval uitzondering voor Beschermd dorpsgezicht, gemeentelijk of rijksmonument

Bij een bouwplan gelegen in het ‘beschermd dorpsgezicht’3 of dat betrekking heeft op een gebouw dat is aangewezen als gemeentelijk of rijksmonument, is een specifieke afweging en maatwerk gewenst. Dit ter bescherming van het gebied waar het bouwplan in ligt of de bijzondere status dat het bouwwerk heeft. De criteria voor concrete gevallen van bouwplannen/ gebruiksactiviteiten uit kruimelgevallenlijst zijn samengesteld voor bouwwerken of situaties waar geen bijzondere status voor geldt (Beschermd dorpsgezicht, gemeentelijk of rijksmonument). Om een belangenafweging te kunnen uitvoeren waarin het monumentale belang voldoende wordt beschermd zijn deze artikelen daarom ontoereikend (artikelen 3.1, 4.1 en 5.1).

 

3 Het Park is op 16 juni 2008 door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer als 'beschermd dorpsgezicht' aangewezen De status 'beschermd dorpsgezicht' is overgenomen in het bestemmingsplan ‘Nuenen Centrum 2012’, vastgesteld door de raad op 27 juni 2013.

 

Bij een planologische kruimelgeval gelegen in het gebied Beschermd dorpsgezicht van Nuenen zoals opgenomen in het bestemmingsplan Nuenen Centrum 2012 of zijnde een gemeentelijke of monumentaal monument vindt de belangenafweging aan de hand van de algemene criteria in artikel 2.1 plaats.

 

Afwijken van het bestemmingsplan grote ruimtelijke projecten

Het is mogelijk dat een aanvraag om omgevingsvergunning niet past binnen de afwijkingsregels van het bestemmingsplan en geen bouwplan is zoals benoemd in de landelijke lijst van planologische kruimelgevallen waarvoor afwijking buitenplans mogelijk is. In het algemeen zijn dit de grote ruimtelijke projecten.

 

In artikel 2.12, lid 1 onderdeel a, onder 3º Wabo is voor deze gevallen een derde mogelijkheid opgenomen om af te wijken van het bestemmingsplan, te weten de ‘omgevingsvergunning met de uitgebreide procedure’. (De vroegere artikel 19 WRO-vrijstelling of het projectbesluit.)

Een omgevingsvergunning met een uitgebreide procedure bevat een motivering van het besluit in de vorm van een ‘goede ruimtelijke onderbouwing’. Uit de wettelijke verplichte ‘goede ruimtelijke onderbouwing’ moet blijken dat het ruimtelijk project ruimtelijk inpasbaar is.

 

Van het afwijkingenbeleid is bij deze afwijkingsmogelijkheid alleen van toepassing de beoordeling voor het sluiten van een planschadeverhaalsovereenkomst.

 

Tijdelijk afwijken van het bestemmingsplan

Het is mogelijk tijdelijke activiteiten te verrichten die in strijd zijn met het bestemmingsplan. Bij een voortdurende activiteiten is artikel 2.23 Wabo en bij een aflopende activiteit is artikel 2.23a van toepassing. Het college stelt in de omgevingsvergunning dan een termijn, waarna de activiteit moet zijn beëindigd (gebruik) of de bebouwde toestand hersteld moet zijn naar de situatie voordat de vergunning was verleend (bouwen). De aanvraag doorloopt de reguliere voorbereidingsprocedure.

 

Bestemmingsplan ‘Uitbreidingsplan Nuenen-West’

Voor het ‘Uitbreidingsplan Nuenen-West’ is er expliciet voor gekozen om dit niet in dit beleid op te nemen. Dat houdt verband met de specifieke stedenbouwkundige afwegingen voor dat gebied.

 

Het voorliggende beleid is niet van toepassing op het plangebied van ‘Uitbreidingsplan Nuenen-West’.

Paragraaf 2.4 Afwijken van beleidsregels (hardheidsclausule)

Inherente afwijkingsbevoegdheid

Op grond van artikel 4:81, lid 1 Awb kan een bestuursorgaan beleidsregels vaststellen met betrekking tot een aan het bestuursorgaan toekomende bevoegdheid. Dergelijke beleidsregels kunnen bijvoorbeeld betrekking hebben op de bevoegdheid die is neergelegd in artikel 2.12 Wabo om in geval van strijd met het bestemmingsplan van dat bestemmingsplan af te wijken.

 

Het vaststellen van beleidsregels geeft in de eerste plaats een adequate motivering van het beleid van het college in geval van een verzoek om afwijking van het bestemmingsplan, evenals de reden om een dergelijk verzoek te honoreren of af te wijzen (artikel 4:82 Awb). Daarnaast vergroot het stellen van beleidsregels de rechtszekerheid en rechtsgelijkheid, doordat deze het college dwingen te handelen in overeenstemming met de beleidsregel (artikel 4:84 Awb). Hierdoor is het voor een ieder op voorhand duidelijk wanneer wel en wanneer geen gebruik wordt gemaakt van de bevoegdheid om af te wijken van het bestemmingsplan. De in deze beleidsregels vastgelegde mogelijkheden tot het afwijken van het bestemmingsplan wordt in het kort ook wel de inherente afwijkingsbevoegdheid genoemd. In Nuenen is dit in onderhavige beleidsregels, zijnde het Afwijkingenbeleid – bebouwde kom vastgelegd.

 

Hardheidsclausule

Artikel 4:84 Awb biedt naast de verplichting te handelen in overeenstemming met een beleidsregel, tevens de mogelijkheid hiervan af te zien. Deze situatie doet zich voor indien het handelen conform de beleidsregel voor één of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben, die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen. Op grond hiervan is het mogelijk om in bijzondere, individuele gevallen, waarin door de beleidsregels niet is of kon worden voorzien4, af te wijken van de algemeen geldende beleidsregels.

 

4Zie: ABRvs nr 201209559, gemeente Dantumadiel, 26 juni 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:58)

 

De hardheidsclausule mag dus niet in herhaling worden toegepast voor een reeks bouwplannen. De hardheidsclausule mag ook niet worden toegepast als het college van mening is dat een strikte toepassing van deze beleidsregels bij een reeks van gevallen tot een resultaat leidt dat aan het doel van het beleid en de onderliggende regelgeving voorbij schiet. In deze situaties is ook sprake van een voorzienbare situatie.

De beleidsregels moeten dan eerst worden aangepast voordat op grond van de beleidsregels medewerking aan een dergelijk bouwplan kan worden verleend5. Dit vanuit een oogpunt van objectiviteit, transparantie en rechtszekerheid6.

 

5 Zie: ABRvS nr. 200102678 JB 2002/269, ro 2.3, 2.3.1 en nr. 200102673, JB 2002/245, ro 2.3, 2.3.1

 

6 Zie: CBB nr. AWB 05/855 en AWB861 19 december 2007, JB 2008/67, ro 5.4

 

Artikel 4:84 Awb staat er niet aan in de weg dat in de beleidsregels zelf een hardheidsclausule is opgenomen7. De hardheidsclausule en artikel 4:84 Awb zijn van gelijke strekking. In het afwijkingenbeleid is dit in artikel 6.1 hardheidsclausule opgenomen.

 

7 Zie: ABRvS nr 200803916 Uithoorn 18 februari 2009 ro 2.2.3

Hoofdstuk 3 - Planologische beoordeling

Paragraaf 3.1 Planologische beoordeling

3.1.1 Algemene beoordeling

De reikwijdte van de beleidsregels zijn in paragraaf 2.3 beschreven. Binnen de beleidsregels is een aantal gevallen te onderscheiden. Deze gevallen zijn uitgewerkt in de regels van het afwijkingenbeleid. Als zich een dergelijk geval voordoet, wordt deze conform de beleidsregel behandeld. In beginsel is er dus geen extraplanologische afweging meer nodig.

Een aanvraag om omgevingsvergunning kan de volgende stappen doorlopen als blijkt dat deze niet voldoet aan de directe bouw- en/ of gebruiksregels van het bestemmingsplan.

 

  • a.

    Een aanvraag om omgevingsvergunning voor bouwen en/of gebruik is vergunningsvrij (artikel 2 en 3 bijlage II van het Bor en het bestemmingsplan). Een aanvraag om omgevingsvergunning hoeft niet te worden ingediend. Het afwijkingenbeleid is niet van toepassing.

  • b.

    Een aanvraag om omgevingsvergunning voldoet aan de directe bouw- en/ of gebruiksregels van het bestemmingsplan.

    De omgevingsvergunning wordt verleend. Het afwijkingenbeleid is niet van toepassing.

  • c.

    Een aanvraag om omgevingsvergunning voldoet niet aan de directe bouw- en/ of gebruiksregels van het bestemmingsplan, maar het bouwplan voldoet wel aan de afwijkingsregels van het bestemmingsplan.

  • Medewerking wordt verleend aan het verzoek om af te wijken van het bestemmingsplan. De omgevingsvergunning wordt verleend. Het afwijkingenbeleid is niet van toepassing (binnenplanse afwijkingsbevoegdheid).

  • d.

    Een aanvraag om omgevingsvergunning voldoet niet aan de directe bouw- en/ of gebruiksregels van het bestemmingsplan en het bouwplan voldoet niet aan de afwijkingsregels van het bestemmingsplan, maar het bouwplan valt wel binnen de benoemde soorten gevallen van artikel 4, bijlage II van het Bor (planologisch kruimelgeval):

  • - het is een bouwplan dat is benoemd in en voldoet aan de artikelen 3.1. t/m 5.1 afwijkingenbeleid en voldoet aan artikel 2.1 van het afwijkingenbeleid.

  • Medewerking wordt verleend aan het verzoek om af te wijken van het bestemmingsplan. De omgevingsvergunning wordt verleend. Het afwijkingenbeleid is toepassing (planologische kruimelgevallenregeling).

  • -het is een bouwplan dat niet is benoemd in de artikelen 3.1. t/m 5.1 afwijkingenbeleid en voldoet aan artikel 2.1 van het afwijkingenbeleid.

  • Medewerking wordt verleend aan het verzoek om af te wijken van het bestemmingsplan. De omgevingsvergunning wordt verleend. Het afwijkingenbeleid is toepassing (planologische kruimelgevallenregeling).

  • -het is een bouwplan, die het college niet had kunnen voorzien bij het opstellen van de beleidsregel.

  • In bijzonder individuele gevallen en omstandigheden kan het college afwijken van de beleidsregels. Het toepassen van deze afwijkingsbevoegdheid wordt terughoudend en gemotiveerd toegepast om geen afbreuk te doen aan deze beleidsregels (hardheidsclausule, artikel 4:84 Awb). Artikel 2.1 van het afwijkingenbeleid is van overeenkomstige toepassing (planologische kruimelgevallenregeling).

  • e.

    Een aanvraag om omgevingsvergunning is een bouwplan zoals benoemd in de aanhef onder d, maar voldoet niet aan een van de situaties van de opsomming onder d.

  • De aanvraag en het verzoek om af te mogen wijken van het bestemmingsplan wordt geweigerd8.

 

  • 8 Zie: ABRvS 201209559 Dantumadiel 26 juni 2013 (ECLI:NL:RVS:2013.58)

 

  • f.

    Een aanvraag om omgevingsvergunning is een bouwplan zoals benoemd in de aanhef onder d, maar voldoet niet aan een van de situaties van de opsomming onder d.

  • Uit onderzoek blijkt dat bij een reeks van gevallen een strikte toepassing van het afwijkingenbeleid tot een resultaat leidt dat het doel van het afwijkingenbeleid en de onderliggende regelgeving voorbij schiet. In een dergelijke situatie zal het college, na belangenafweging tot het wijzigen van het afwijkingenbeleid.

  • g.

    Een bouwplan valt niet binnen de categorieën van gevallen van artikel 4, bijlage II van het Bor (planologisch kruimelgeval). De voorgaande situaties onder a t/m e zijn dus niet van toepassing. Het betreft een aanvraag om een tijdelijke woning gedurende bouwwerkzaamheden. Het afwijkingenbeleid is van toepassing.

  • h.

    Een bouwplan valt niet binnen de categorieën van gevallen van artikel 4, bijlage II van het Bor (planologisch kruimelgeval). De voorgaande situaties onder a t/m e zijn dus niet van toepassing. Indien een bouwplan ruimtelijk inpasbaar is kan via de volgende procedures medewerking worden verleend:

    • -

      Een bouwplan waar een uitgebreide omgevingsvergunningprocedure voor wordt gevolgd (artikel 2.12, lid 1 onderdeel a, onder 3 º van de Wabo). Een goede ruimtelijke onderbouwing maakt onderdeel uit van de aanvraag om omgevingsvergunning. Het afwijkingenbeleid is van toepassing (in het bijzonder sluiten planschadeverhaalsovereenkomst).

    • -

      Een procedure tot (gedeeltelijke) herziening van een bestemmingsplan (artikel 3.8 van de Wro), waardoor het bouwplan in het bestemmingsplan wordt ingepast en het bouwplan vervolgens met een aanvraag om een reguliere omgevingsvergunningprocedure verleend kan worden verleend.

 

Uiteraard blijven de overige toetsingsgronden bij de beoordeling van het bouwplan voor bouwen en/ of gebruik overeenkomstig de Wabo van toepassing (bijvoorbeeld welstand, de bouwverordening en het Bouwbesluit).

 

Het verlenen van een toestemming om af te wijken van een bestemmingsplan blijft daarnaast een bevoegdheid. Het is geen verplichting van het college of bevoegde gezag om medewerking te verlenen.

 

3.1.2 Belangenafweging

Bij een omgevingsvergunning gaat het om een individuele concrete situatie. Dit in tegenstelling tot de integrale ruimtelijke benadering bij de herziening van een bestemmingsplan. Bij een omgevingsvergunning dient daarom nadrukkelijk rekening te worden gehouden met de consequenties van het verzoek voor de omgeving en omwonenden. De effecten voor de aangrenzende percelen moeten voor zover als mogelijk in beeld worden gebracht. De activiteiten bouwen, aanleg van werkzaamheden en gebruik hebben naast publiekrechtelijke ook privaatrechtelijke aspecten. Indien op een bouwplan geen van de in artikel 2.10 Wabo genoemde weigeringsgronden van toepassing is, dan kunnen privaatrechtelijke aspecten niet leiden tot een weigering van de aanvraag om omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen. In het kader van de belangenafweging in een afwijkingsprocedure moeten privaatrechtelijke aspecten echter in bepaalde gevallen wél worden meegewogen, er mag geen sprake zijn van een evidente privaatrechtelijke belemmering9voor de realisering van het bouwplan.

 

9 Zie: ABRvS gemeente Den Haag, 201104237, 18 januari 2012/ ABRvS gemeente Zwolle, 200906091, 28 januari 2012

 

De belangenafweging is opgenomen in de algemene criteria (2.1) en is van toepassing op alle afwijkingen van de planologische kruimelgevallenlijst.

 

In deze paragraaf zijn de meest voorkomende belemmeringen uitgelegd, die bij het afwijken van een bestemmingsplan een nadelige invloed kunnen hebben op een naburig erf, de omgeving of voor omwonenden. Dit betekent niet dat alle aspecten van toepassing zijn op ieder verzoek om af te wijken van het bestemmingsplan.

 

- Bezonning van tuinen en lichttoetreding gebouwen van naburige percelen

Bezonning van tuinen (schaduwwerking)

Bij de bepaling van de mate waarin een vermindering van de bezonning op het ene terrein als gevolg van de realisering van een bouwwerk op het andere terrein toelaatbaar blijft, geldt als uitgangspunt dat enige beperking van de bezonning acceptabel is. De beperking mag echter niet zodanig zijn dat daarmee een reële bezonning op het perceel niet meer goed mogelijk is. De afweging betreft overigens het verschil tussen enerzijds de schaduwwerking die de maximale invulling van het bestemmingsplan c.q. bouwverordening en het vergunningvrije bouwen al mogelijk maakt en de extra schaduwwerking van het ‘meerdere’ aan bebouwing, waarvoor de afwijking wordt verzocht.

 

Daglichttoetreding van gebouwen

Bij de toetsing van een aanvraag - waarvoor een afwijking vereist is - aan het Bouwbesluit, staat het te realiseren bouwplan centraal. De invloed die realisering van het betreffende bouwplan op de lichttoetreding tot naburige percelen zal hebben, blijft in de toets aan het Bouwbesluit buiten beschouwing. Een beperking op de lichttoetreding tot het naburige perceel moet aanvaardbaar worden geacht.

 

Overleggen zonnestudie

Voor de belangenafweging kan het college aanvrager verzoeken een zonnestudie uit te voeren. In een zonnestudie worden twee aspecten geanalyseerd. Wat is de invloed van het bouwplan op de schaduwwerking van naburige percelen en wat is de invloed van het bouwplan op de inval van daglicht in naastgelegen gebouwen. Een zonnestudie bestaat onder andere uit tekeningen waarop de schaduw na realisatie van het voorgenomen bouwplan zichtbaar is. De data en tijden waarop dit inzichtelijk wordt gemaakt staan vermeld. Naast de tekeningen zijn in een begeleidend schrijven de aspecten schaduwwerking en daglichttoetreding geanalyseerd.

 

Indien een verzoeker een zonnestudie niet wenst te overleggen kan dit leiden tot het weigeren van de afwijking van het bestemmingsplan en daarmee het weigeren van de aanvraag om omgevingsvergunning. Dit omdat aanvrager onvoldoende gegevens heeft vertrekt op basis waarvan het college een goede belangenafweging kan maken.

 

- Verkeer en parkeren

Uit de beoordeling van de aanvraag kan blijken dat op het vlak van verkeer aspecten wijzigen. Denk aan de verkeersbewegingen ter plaatse of in de omgeving, of de laad- en losmogelijkheden. Ook is het mogelijk dat de aanvraag om omgevingsvergunning leidt tot wijziging in de parkeerdruk. Dergelijke wijzigingen kunnen invloed hebben op de verkeersveiligheid, de leefbaarheid en het woongenot van de omgeving. In de belangenafweging zullen deze aspecten worden afgewogen.

 

- Privaatrechtelijke rechten (erfdienstbaarheden e.d.)

Indien bij de behandeling van de aanvraag blijkt dat er een evidente privaatrechtelijke belemmering aanwezig is voor het bouwplan, dan moet de afwijking van het bestemmingsplan in beginsel worden geweigerd. Het kan echter zijn dat de eigenaar van het heersend erf bereid is af te zien van zijn recht.

Aanvrager wordt in dat geval verzocht een ondertekende verklaring van de buren te overleggen, waarin de buren akkoord gaan met de voorgenomen realisering van het bouwwerk. Indien in een dergelijke situatie de verklaring niet wordt overlegd, wordt geen toestemming gegeven van het bestemmingsplan af te wijken.

 

Let op: alleen wanneer echt sprake is van een evidente civielrechtelijke belemmering, hoeft daar rekening mee te worden gehouden. Van een evidente civielrechtelijke belemmering is bijvoorbeeld sprake als het bouwplan regelrecht in strijd is met de bepalingen over burenrecht uit het Burgerlijk Wetboek.

 

  • -

    Beperkt zakelijke rechten: indien sprake is van een dergelijk recht, dan wordt vervolgens nagegaan of het verzoek om af te wijken zal leiden tot een continue inbreuk c.q. ontoelaatbare hinder voor de uitoefening van het beperkte recht.

  • -

    Burenrecht: kortheidshalve wordt verwezen naar hoofdstuk 5 Burgerlijk Wetboek.

  • -

    Eigendom: indien de afwijking leidt tot een inbreuk van het eigendomsrecht, zonder dat daar schriftelijke toestemming voor is verleend door de rechthebbende, dan wordt geen toestemming gegeven om af te wijken van het bestemmingsplan.

 

3.1.3 Goede ruimtelijke onderbouwing

Bij het voeren van een uitgebreide procedure geldt dat de omgevingsvergunning voor de motivering een goede ruimtelijke onderbouwing moet bevatten (2.12 lid 1, onderdeel a, onder 3º Wabo). Bij de verplichting tot het overleggen van een goede ruimtelijke onderbouwing is de beleidsregel ‘Indieningsvereisten voor een aanvraag om uitgebreide procedure bij het afwijken van een bestemmingsplan’ van toepassing (vastgesteld 21 september 2010). Het onderzoek in de goede ruimtelijke onderbouwing staat in verhouding tot de inhoud/ omvang van het bouwplan en mate van afwijking van het bestemmingsplan.

Paragraaf 3.2 Planschadeverhaalsovereenkomst

Afwijkingen van een bestemmingsplan kunnen invloed hebben op de omgeving. De wetgever heeft bepaald dat de afwijkingen van een bestemmingsplan niet een dusdanig nadelige invloed mogen hebben dat de waarde van naastgelegen onroerend goed in waarde daalt. Een belanghebbende kan dan in aanmerking komen voor een tegemoetkoming in planschade.

 

De planschade die door het afwijken van het bestemmingsplan kan ontstaan, kan bijvoorbeeld bestaan uit een waardevermindering (vermogensschade) van het onroerend goed of uit een omzetdaling van een bedrijf (inkomensschade). Het kan gaan om planschade als gevolg van een planologische wijziging in de omgeving van het perceel (indirecte planschade) of om planschade als gevolg van een planologische wijziging op het perceel (directe planschade). Deze planologische wijziging moet een verslechtering zijn ten opzichte van het oude regime. Bij de beoordeling van de verschillende planologische regimes wordt in beginsel uitgegaan van de maximale bebouwings- en gebruiksmogelijkheden die de regimes bieden. Dit is exclusief de binnenplanse afwijkingsmogelijkheden van het bestemmingsplan. Dus de feitelijke situatie is niet van belang.

Voor een tegemoetkoming in planschade komt in aanmerking dat gedeelte dat niet voor rekening van een verzoeker om planschade behoort te blijven (normaal maatschappelijk risico). De wetgever heeft hiervoor een drempelbedrag in de wet opgenomen. Indien de waardevermindering, in ieder geval minder dan 2% bedraagt dan hoort dit tot het normaal maatschappelijk risico van de planschadeverzoeker.

 

Sluiten planschadeverhaalsovereenkomst

De gemeente Nuenen heeft als beleid dat eventuele planschadekosten voor rekening van de initiatiefnemer van het plan komen. Ter afwenteling van eventuele optredende planschade wordt tussen de initiatiefnemer en de gemeente een planschadeverhaalsovereenkomst gesloten.

Bij planologische kruimelgevallen wordt onderzocht of het toepassen van de afwijking tot een waardevermindering van de omliggende bebouwing in de omgeving kan leiden, welke het normaal maatschappelijk risico kan overstijgen. Is hier sprake van dan wordt alleen medewerking aan de afwijking van het planologisch kruimelgeval verleend indien voordat het besluit wordt genomen een overeenkomst tussen partijen is gesloten. Indien initiatiefnemer het hier niet mee eens is kan hij een planschaderisico-analyse overleggen waaruit het tegendeel blijkt, waarna het college kan besluiten om de afwijking te verlenen. De planschade risico-analyse dient door een deskundige op dit onderdeel van het vakgebied te zijn opgesteld.

 

Indien het om een afwijking van artikel 2.12 lid 1, onderdeel 1, onder 3º gaat wordt altijd een planschadeverhaalsovereenkomst gesloten. Is sprake van een bouwplan ingevolge artikel 6.12 Wet ruimtelijk ordening (Wro) dan is het afwentelen van planschade zelfs wettelijk verplicht. Dit gebeurt door het vaststellen van een exploitatieplan of het sluiten van een zogenaamde anterieure overeenkomst. De afwenteling van eventuele planschade maakt hier onderdeel van uit. Dit ook gelet op de economische uitvoerbaarheid van een aanvraag om omgevingsvergunning. Indien initiatiefnemer hieraan niet tijdig meewerkt, kan een bouwplan dat niet binnen het bestemmingsplan past economisch niet uitvoerbaar zijn, waardoor medewerking niet verleend kan worden.

 

De regels omtrent het sluiten van een planschadeverhaalsovereenkomst is opgenomen in artikel 6.2 ‘planschadeverhaalsovereenkomst’ van dit beleid.

Paragraaf 3.3 Rechtsbeschermingsprocedure

Belanghebbenden hebben de mogelijkheid tot het indienen van bezwaar tegen de al dan niet verleende medewerking aan het afwijken van het bestemmingsplan. Een reclamant kan bij de Voorzieningenrechter verzoeken om een voorlopige voorziening tot het schorsen van het besluit van burgemeester en wethouders.

 

In een bezwarenprocedure vindt een heroverweging plaats van het oorspronkelijke besluit (het primaire besluit, ook wel het ‘besluit in primo’ genoemd). Bij de heroverweging in het kader van de bezwarenprocedure zal de belangenafweging wederom gebaseerd zijn op deze beleidsregels.

De commissie voor de bezwaarschriften zal een hoorzitting organiseren. Reclamanten, vergunninghouder en de gemeente kunnen daarbij hun standpunten uiteen zetten.

Vervolgens brengt de commissie voor de bezwaarschriften advies uit aan burgemeester en wethouders. Aan de hand van dit advies nemen burgemeester en wethouders een ‘beslissing op bezwaar’.

 

Tegen de beslissing op bezwaar staat beroep open bij de rechtbank.

 

Tegen een uitspraak van de rechtbank staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Paragraaf 3.4 Toetsen geldend beleid

Dit afwijkingenbeleid treedt in de plaats van het oude beleid ‘Afwijkingenbeleid Wabo - bebouwde kom, herziening 2013, 1e wijziging’, van 29 juli 2014. Voor de toepassing van deze beleidsregel geldt het uitgangspunt dat aan het actuele beleid wordt getoetst. Het is het beleid dat geldt op het moment dat een besluit wordt genomen. In de rechtspraak heet dit ‘ex nunc’ en staat voor een toets vanuit het heden/ naar de situatie van nu. Op dit uitgangspunt kan een uitzondering worden gemaakt indien in de loop van de procedure, met name na het indienen van bijvoorbeeld bezwaar, de regelgeving of het beleid ten nadele van de betrokkene is gewijzigd. Indien hiervan sprake is, kan na een zorgvuldige belangenafweging aan het beleid worden getoetst, zoals dat gold op het moment van het indienen van de aanvraag (‘ex tunc’).

Bijlage 1 artikel 2.7 Bor

geldend 12 december 2014

Artikel 2.7 Planologische gebruiksactiviteiten

Als categorieën gevallen als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet worden aangewezen de categorieën gevallen in artikel 4 van bijlage II.

Bijlage 2 artikel 4 van bijlage II Bor

geldend 12 december 2014

Hoofdstuk IV. Categorieën gevallen waarin voor planologische gebruiksactiviteiten een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet kan worden verleend

Artikel 4

Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:

 

  • 1.

    een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, wordt voldaan aan de volgende eisen:

  • a.

    niet hoger dan 5 m, tenzij sprake is van een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie ten dienste van een agrarisch bedrijf,

  • b.

    de oppervlakte niet meer dan 150 m2;

  • 2.

    een gebouw ten behoeve van een infrastructurele of openbare voorziening als bedoeld in artikel 2, onderdeel 18, onder a, dat niet voldoet aan de in dat subonderdeel genoemd eisen, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

  • a.

    niet hoger dan 5 m, en

  • b.

    de oppervlakte niet meer dan 50 m²;

  • 3.

    een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of een gedeelte van een dergelijk bouwwerk, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

  • a.

    niet hoger dan 10 m, en

  • b.

    de oppervlakte niet meer dan 50 m²;

  • 4.

    een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw dan wel de uitbreiding van een bouwwerk met een bouwdeel van ondergeschikte aard;

  • 5.

    een antenne-installatie, mits niet hoger dan 40 m;

  • 6.

    een installatie bij een glastuinbouwbedrijf voor warmtekrachtkoppeling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder w, van de Elektriciteitswet 1998;

  • 7.

    een installatie bij een agrarisch bedrijf waarmee duurzame energie wordt geproduceerd door het bewerken van uitwerpselen van dieren tot krachtens artikel 5, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet aangewezen eindproducten van een krachtens dat artikellid omschreven bewerkingsprocedé dat ziet op het vergisten van ten minste 50 gewichtsprocenten uitwerpselen van dieren met in de omschrijving van dat procedé genoemde nevenbestanddelen;

  • 8.

    het gebruiken van gronden voor een niet-ingrijpende herinrichting van openbaar gebied;

  • 9.

    het gebruiken van bouwwerken, eventueel in samenhang met bouwactiviteiten die de bebouwde oppervlakte of het bouwvolume niet vergroten, en van bij die bouwwerken aansluitend terrein, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, het uitsluitend betreft een logiesfunctie voor werknemers;

  • 10.

    het gebruiken van een recreatiewoning voor bewoning, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

  • a.

    de recreatiewoning voldoet aan de bij of krachtens de Woningwet aan een bestaande woning gestelde eisen;

  • b.

    de bewoning niet in strijd is met de bij of krachtens de Wet milieubeheer, de Wet geluidhinder, de Wet ammoniak en veehouderij en de Wet geurhinder en veehouderij gestelde regels of de Reconstructiewet concentratiegebieden,

  • c.

    de bewoner op 31 oktober 2003 de recreatiewoning als woning in gebruik had en deze sedertdien onafgebroken bewoont, en

  • d.

    de bewoner op 31 oktober 2003 meerderjarig was;

  • 11.

    ander gebruik van gronden of bouwwerken dan bedoeld in de onderdelen 1 tot en met 10, voor een termijn van ten hoogste tien jaar.

Bijlage 3 artikel 4a en 5 van bijlage II Bor

geldend 12 december 2014

Hoofdstuk V. Bijzondere bepalingen - Bor

Artikel 4a
  • 1.

    Onverminderd artikel 5, zijn de artikelen 2 en 3 slechts van toepassing op een activiteit die plaatsvindt in, aan, op of bij een beschermd monument als bedoeld in artikel 1, onder d, van de Monumentenwet 1988, een monument waarop artikel 5 van die wet van toepassing is, een krachtens een provinciale of gemeentelijke verordening aangewezen monument dan wel een monument waarop, voordat het is aangewezen, een zodanige verordening van overeenkomstige toepassing is, voor zover het een activiteit betreft als bedoeld in:

    • a.

      artikel 2, onderdelen 1 en 2, of

    • b.

      artikel 2, onderdelen 4 tot en met 21, of artikel 3, onderdelen 4 tot en met 8:

      1°. in, aan of op een onderdeel van het monument dat uit het oogpunt van monumentenzorg geen waarde heeft, of

      2°. bij een monument.

  • 2.

    Onverminderd artikel 5, zijn de artikelen 2 en 3 slechts van toepassing op een activiteit die plaatsvindt in een beschermd stads- of dorpsgezicht, voor zover het een activiteit betreft als bedoeld in:

    • a.

      artikel 2, onderdelen 1 en 2, of

    • b.

      artikel 2, onderdelen 4 tot en met 21, of artikel 3 voor zover het betreft:

      1°. inpandige veranderingen,

      2°. een verandering van een achtergevel of achterdakvlak, mits die gevel of dat dakvlak niet naar openbaar toegankelijk gebied is gekeerd,

      3°. een bouwwerk op erf aan de achterkant van een hoofdgebouw, mits dat erf niet ook deel uitmaakt van het erf aan de zijkant van dat gebouw en niet naar openbaar toegankelijk gebied is gekeerd, of

      4°. een bouwwerk op gronden die onderdeel zijn van openbaar toegankelijk gebied.

Artikel 5
  • 1.

    Bij de toepassing van de artikelen 2, 3 en 4 blijft het aantal woningen gelijk. Deze eis is niet van toepassing op de gevallen, bedoeld in:

  • a.

    de artikelen 2, onderdelen 3 en 22, en 3, onderdeel 1, voor zover het betreft huisvesting in verband met mantelzorg,

  • b.

    artikel 4, onderdeel 1, voor zover het betreft huisvesting in verband met mantelzorg,

  • c.

    artikel 4, onderdelen 9 en 11.

  • 2.

    De artikelen 2 en 3 zijn niet van toepassing op een activiteit die plaatsvindt in, aan, op of bij een bouwwerk dat in strijd met artikel 2.1 van de wet is gebouwd of wordt gebruikt.

  • 3.

    Artikel 2, onderdeel 3, is evenmin van toepassing op een activiteit die plaatsvindt in:

  • a.

    een in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen veiligheidszone, getypeerd als A-zone of B-zone, rondom een munitieopslag of een inrichting voor activiteiten met ontplofbare stoffen;

  • b.

    een gebied waarin die activiteit op grond van het bestemmingsplan of de beheersverordening niet is toegestaan vanwege het overschrijden van het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar als gevolg van de aanwezigheid van een inrichting, transportroute of buisleiding dan wel vanwege de ligging in een belemmeringenstrook ten behoeve van het onderhoud van een buisleiding;

  • c.

    een gebied dat is gelegen binnen een van toepassing zijnde afstand als bedoeld in artikel 3.12, 3.18, 3.28, 3.30a, 4.3, 4.4, 4.5, 4.5a, 4.5b, 4.77 of 4.81 van het Activiteitenbesluit milieubeheer.

  • 4.

    Artikel 3, onderdelen 1 en 2, is evenmin van toepassing voor zover voor het bouwwerk waarop de activiteit betrekking heeft krachtens het bestemmingsplan regels gelden die met toepassing van artikel 40 van de Monumentenwet 1988 in het belang van de archeologische monumentenzorg zijn gesteld, tenzij de oppervlakte van het bouwwerk minder dan 50 m2 bedraagt.

  • 5.

    Artikel 3, onderdeel 8, is evenmin van toepassing op een activiteit die tevens een activiteit is als bedoeld in artikel 2, onderdelen 2 tot en met 21, of 3, onderdelen 1 tot en met 7, maar niet voldoet aan de in die artikelen ten aanzien van die activiteit gestelde eisen.

  • 6.

    Artikel 4, onderdelen 9 en 11, is niet van toepassing op een activiteit als bedoeld in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage.