Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Zwolle

Debiteurenplan Eenheid Sozawe Gemeente Zwolle 2009

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieZwolle
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingDebiteurenplan Eenheid Sozawe Gemeente Zwolle 2009
CiteertitelBeleidsregel Debiteurenplan Sozawe
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerpOpenbare gezondheid, zedelijkheid en veiligheid

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Regels ten aanzien van terugvordering uitkering op grond van Wet Werk en Bijstand (beleidsregel)

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 54 en 58-60 Wet Werk en Bijstand
  2. Toeslagenverordening Wet Werk en Bijstand
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

06-08-200901-01-2012nieuwe regeling

07-07-2009

de Peperbus, 05-08-2009

cb 2009-07.07

Tekst van de regeling

Intitulé

Debiteurenplan Eenheid Sozawe Gemeente Zwolle 2009

 

Inhoudsopgave

 

Begrippen

 

Hoofdstuk 1. Inleiding

 

Hoofdstuk 2. Uitgangspunten terugvordering, verhaal en invordering

§ 2.1.. Algemene uitgangspunten voor terugvordering en verhaal

§ 2.2. Herziening en intrekking

§ 2.3. Terugvordering en verhaal

§ 2.4. Dringende redenen

§ 2.5. Algemene uitgangspunten voor invordering

§ 2.6. Wettelijke rente en kosten

§ 2.7. Betaling

§ 2.8. Uitstel van betaling

§ 2.9 Aanmaning

§ 2.10. Dwangbevel

§ 2.11. Verrekening

§ 2.12. Bescherming van de beslagvrije voet

 

Hoofdstuk 3. Debiteurenonderzoek

§ 3.1. Inleiding

§ 3.2. Categorieën vorderingen

§ 3.3 Te onderzoeken debiteurengegevens

§ 3.4 Termijnen debiteuren onderzoeken – Vorderingen uit hoofde van verleende bijstand

§ 3.5. Termijnen debiteuren onderzoeken – Verhaalsbijdragen en verhaalsvorderingen

 

Hoofdstuk 4. Aflossing- en invorderingsbeleid

§ 4.1 Aflossing en Invordering van de vordering als debiteur algemene bijstand ontvangt

§ 4.1.1. Vorderingen die het gevolg zijn van verwijtbaar gedrag

§ 4.1.2. Vorderingen die niet het gevolg zijn van verwijtbaar gedrag

§ 4.1.3. Vorderingen die het gevolg zijn van het niet voldoen aan de voorwaarden van de geldlening

§ 4.1.4. Vorderingen die zijn ontstaan vanwege verwijtbaar moeten verstrekken van een lening

§ 4.1.5. Vorderingen die zijn ontstaan vanwege het niet verwijtbaar moeten verstrekken van een lening

§ 4.1.6. Vorderingen die het gevolg zijn van het achteraf ontvangen van middelen

§ 4.1.7. Vorderingen die zijn ontstaan vanwege het verstrekken van een voorschot

§ 4.2 Aflossing en Invordering van de vordering als debiteur geen algemene bijstand ontvangt

§ 4.2.1. Vorderingen die het gevolg zijn van verwijtbaar gedrag

§ 4.2.2. Vorderingen die niet het gevolg zijn van verwijtbaar gedrag

§ 4.2.3. Vorderingen die het gevolg zijn van het niet voldoen aan de voorwaarden van de geldlening

§ 4.2.4. Vorderingen die zijn ontstaan vanwege verwijtbaar moeten verstrekken van een lening

§ 4.2.5. Vorderingen die zijn ontstaan vanwege het niet verwijtbaar moeten verstrekken van een lening

§ 4.2.6. Vorderingen die het gevolg zijn van het achteraf ontvangen van middelen

§ 4.2.7. Vorderingen i.v.m. verstrekte leenbijstand onder verband van hypotheek

§ 4.2.8. Vorderingen uit hoofde van leenbijstand bedrijfskapitaal aan BBZ-ers

§ 4.2.9. Vorderingen uit hoofde van leenbijstand levensonderhoud aan BBZ-ers

§ 4.2.10. Verhaalsbijdragen en verhaalsvorderingen uit hoofde van onderhoudsplicht

§ 4.2.11. Verhaalsvorderingen uit hoofde van schenking of nalatenschap

 

Hoofdstuk 5. Kwijtschelding

§ 5.1 Kwijtschelding

§ 5.2 Debiteuren met ernstige financiële problemen

 

Hoofdstuk 6. Overige regelingen

§ 6.1 Algemeen

§ 6.2 Terugvordering

§ 6.3 Aflossing en invordering

§ 6.4 Kwijtschelding en ernstige financiële problemen

 

DEBITEURENPLAN EENHEID SOZAWE GEMEENTE ZWOLLE 2009

Begrippen en afkortingen

 

In dit plan wordt verstaan onder:

 

Aangiftegrens

De grens waarboven aangifte gedaan dient te worden bij de officier van justitie indien er sprake is van bijstandsfraude, en het bedrag van de fraude gelijk is aan of meer bedraagt dan € 10.000,00. Dit criterium voor een strafrechtelijke afdoening is neergelegd in de frauderichtlijn van de procureurs-generaal.

 

Abw

Algemene bijstandswet.

 

Achtergestelde vordering

Een vordering waarvan de aflossingsverplichting pas ingaat op het moment dat andere vorderingen zijn voldaan.

 

Administratie

Een systeem van informatieverwerking, gericht op een effectieve uitvoering van het debiteuren(heronderzoeks)plan.

 

Administratieve vergissing

Ten onrechte verstrekte bijstand als gevolg van een fout van de gemeente (niet zijnde een doorgeschoten betaling).

 

BBZ

Besluit bijstandsverlening zelfstandigen

 

BW

Burgerlijk Wetboek.

 

Debiteuren

Personen die aan de gemeente Zwolle gelden verschuldigd zijn.

 

Debiteuren onderzoek

Eerste onderzoek naar de betalingsmogelijkheden en/of aflossingscapaciteit van de debiteur.

 

Debiteuren heronderzoek

Periodiek uitgevoerd onderzoek naar de betalingsmogelijkheden en/of aflossingscapaciteit van de debiteur.

 

Debiteuren(her)onderzoeksplan

Het plan waarin de regels zijn bepaald die gelden ten aanzien van het uit te voeren (periodieke) onderzoek naar de mogelijkheden om de inning van een vordering te maximaliseren c.q. aan te passen aan de feitelijke omstandigheden van de debiteur. Hieronder wordt eveneens begrepen het onderzoek naar het betalingsgedrag van de debiteur.

 

Doorgeschoten betaling

Betaling die betrekking heeft op een periode die gelegen is na de beëindiging of intrekking van het recht op bijstand, dan wel inkomsten die na beëindiging of intrekking van het recht op bijstand als gevolg van de systematiek van verrekening van inkomsten achteraf nog niet zijn verrekend.

 

Dossier

De bundeling van stukken die een volledige neerslag vormen van de uitvoeringspraktijk met betrekking tot de debiteur.

 

Fibase

Een registratiesysteem van de belastingdienst.

 

Fraudevordering

Vorderingen die zijn ontstaan als gevolg van het niet nakomen vande inlichtingenplicht.

 

Gemeentelijke computerregeling

De verordening van de gemeente Zwolle over verstrekking in huurkoop van computers aan ouders van schoolgaande kinderen.

 

IOAW

Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers

 

IOAZ

Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen

 

KVK

Kamer van koophandel.

 

Leenbijstand

Bijstand verstrekt in de vorm van een lening, welke door middel van verrekening of aflossing terugbetaald dient te worden.

 

Onverschuldigde betaling

Aan de schuldenaar gedane betalingen, zonder dat daarbij een rechtsgrond aanwezig was.

 

RDW

Rijksdienst wegverkeer.

 

Rv.

Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

 

Systeemcheck

Het raadplegen van de beschikbare systemen (zoals Suwinet, RDW etc.) waardoor inkomens- en vermogensbestanddelen kunnen worden opgespoord.

 

Schuldenaar

Zie debiteur

 

SUWI

Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.

 

Vordering

Door een debiteur aan de gemeente Zwolle verschuldigde gelden.

 

Verhaalsbijdrage

Een bijdrage opgelegd aan een derde strekkend tot verhaal van verstrekte bijstand. De reden van de opgelegde bijdrage kan gelegen zijn in onderhoudsplicht, schenking of nalatenschap.

 

Verhaalsvordering

Door de onderhoudsplichtige aan de gemeente Zwolle verschuldigde vordering ten gevolge van niet voldane verhaalsbijdrage(n).

 

Verwijtbaar gedrag

Schending van inlichtingenplicht dan wel schending van andere aan de uitkering verbonden verplichtingen dan wel gedragingen waarvoor een boete dan wel een maatregel is opgelegd.

 

VOW

Vertrokken en onbekend waarheen (spoorloos).

 

WI

Wet Inburgering.

 

WKO

Wet kinderopvang.

 

WMO

Wet maatschappelijke ondersteuning.

 

WWB

Wet werk en bijstand.

 

WWIK

Wet werk en inkomen kunstenaars.

HOOFDSTUK 1. INLEIDING

Voorgeschiedenis Debiteurenbeleid

Met ingang van 1 januari 2004 is, in plaats van de Algemene bijstandswet (Abw), de Wet werk en bijstand (WWB) in werking getreden. Een essentieel verschil ten opzichte van de Abw is dat in de WWB terugvordering van bijstand een bevoegdheid is van het college. Dit geldt eveneens voor verhaal van kosten van verleende bijstand. Dit in tegenstelling tot de verplichting tot terugvordering en verhaal zoals die onder de Abw gold. De Abw bevatte strakke wettelijke kaders. Binnen de kaders kon het college debiteurenbeleid vaststellen. De gemeente diende regelmatig de financiële omstandigheden te onderzoeken van degenen met betalingsverplichtingen.

Met de invoering van de WWB op 1 januari 2004, zijn deze wettelijke kaders versoepeld. Aanvankelijk zijn alleen beleidsregels vastgesteld voor vorderingen op grond van de WWB. Met dit plan wordt beoogd de uitgangspunten voor alle vorderingen binnen de eenheid Sozawe vast te stellen.

Met ingang van 1 juli 2009 is de Algemene wet bestuursrecht opnieuw aangepast dan wel verder uitgebouwd: de vierde tranche. De veranderingen liggen met name op het terrein van geldschulden en hebben directe relevantie voor het debiteurenbeleid van de eenheid Sozawe. Vandaar dat herziening van de nota debiteurenbeleid noodzakelijk is.

Inhoud en directe werking debiteurenplan

In voorliggend plan stellen wij allereerst in hoofdstuk twee de algemene uitgangspunten voor terugvordering en invordering vast. Dit hoofdstuk geldt voor zowel de WWB als de overige regelingen zoals WMO, WKO en dergelijke.

Daarna komen in hoofdstuk drie de categorieën van vorderingen aan de orde. Voor de verschillende categorieën gelden verschillende termijnen van (her)onderzoeken. De termijnen zijn afgestemd op de aard en de oorzaak van de vordering, alsmede op de persoonlijke omstandigheden van de debiteur. Dit hoofdstuk drie geldt, evenals twee, voor de WWB en de overige regelingen zoals WMO, WKO en dergelijke.

In hoofdstuk vier is het aflossingsbeleid en invorderingsbeleid geformuleerd voor de WWB ( inclusief verhaal), BBZ en IOAW. Uitgangspunt is dat vorderingen die verwijtbaar tot stand komen, moeten worden afgelost met het maximale bedrag dat vatbaar is voor beslag. Indien de debiteur geen verwijt treft kan worden volstaan met een aflossingsbedrag ter hoogte van 60 procent van het voor beslag vatbare bedrag. Maar als de voorwaarden van de 60%-regeling onvoldoende nagekomen worden, wordt weer maximaal ingevorderd. Het maximaal invorderen is dan te wijten aan het weigerachtig gedrag van de schuldenaar.

In het hoofdstuk vijf vindt u eveneens voor de WWB, BBZ en IOAW het beleid opgenomen aangaande kwijtschelding, debiteuren met (ernstige) financiële problemen en de mogelijkheid om op grond van dringende redenen geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien. In het laatste hoofdstuk is beleid geformuleerd voor de overige regelingen: IOAZ, WI, WKO, WMO, WWIK en gemeentelijke computerregeling.

Deze nieuwe beleidsregeling bevat geen aparte bepaling met betrekking tot het overgangsrecht. Zij heeft onmiddellijke werking. Dat wil zeggen dat het niet alleen van toepassing is op hetgeen na haar inwerkingtreding voorvalt, maar ook op hetgeen reeds bij haar inwerkingtreding bestaat, zoals bestaande rechtsposities en verhoudingen, tenzij in het individuele geval anderszins gerechtvaardigde verwachtingen zijn gewekt.

Beleidsregels

Dit debiteurenplan heeft het karakter van een beleidsregel. Hiervoor is gekozen omdat het eenvoudiger is de nadere uitwerking van beleid vast te leggen in regels dan in verordeningen. Beleidsregels worden vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders.

Het opstellen van deze beleidsregels is geen wettelijke verplichting. In beginsel kan het college per individuele situatie bepalen of zij van haar bevoegdheid gebruik maakt. Wanneer het beleid echter niet in regels of nadere voorschriften is vastgelegd, dan stelt dit hoge eisen aan de motivering van elk individueel besluit. Bij elk besluit zal immers moeten worden aangegeven waarom van de in de wet gegeven bevoegdheid gebruik wordt gemaakt. Met name in bezwaar- en beroepsprocedures kan dit tot problemen leiden. Dit kan grotendeels worden ondervangen door te verwijzen naar beleidsregels. Bovendien biedt het beschrijven van beleid en het publiceren hiervan de beste waarborg tegen een willekeurige toepassing van de wettelijke bepalingen.

Het kenmerk van beleidsregels is dat deze - na vaststelling door het college – gepubliceerd worden en daardoor openbaar zijn en externe werking hebben. Er dient wel bedacht te worden dat het altijd mogelijk is – mits gemotiveerd – om van een beleidsregel af te wijken als blijkt dat in een specifieke situatie het beleid als onredelijk en onbillijk uitwerkt (artikel 4:84 Algemene wet bestuursrecht).

Ondanks het feit dat er in alle gevallen bezien moet worden of er van de regels moet worden afgeweken, kan dit niet verhullen dat het voorliggende beleid lang niet door iedere debiteur dan wel onderhoudsplichtige als aangenaam zal worden ervaren. Wel is het beleid dusdanig vormgegeven dat het rekening houdt met het betoonde besef van verantwoordelijkheid en dat het debiteuren met een correct betaalgedrag op termijn zicht biedt op een mogelijke kwijtschelding.

Terugvordering- en Verhaalsbeleid WWB

Met de invoering van de WWB per 1 januari 2004 heeft het college in haar vergadering van 16 december 2003 beleidsregels vastgesteld met betrekking tot de terugvordering. Door deze beleidsregels werd een nieuwe basis gecreëerd om het tot dan toe bestaande terugvorderingsbeleid van de gemeente Zwolle per 1 januari 2004 te kunnen continueren. Inhoudelijk heeft dit niet tot wijzigingen geleid. De beleidsregel terugvordering, welke aanvankelijk apart als bijlage was toegevoegd, is in dit plan verwerkt in hoofdstuk twee. Het college maakt volledig gebruik van de bevoegdheid tot het herzien of intrekken of terugvorderen van ten onrechte verleende bijstand.

Het college heeft eveneens ten aanzien van het verhaal van bijstand in haar zelfde vergadering van 16 december 2003 bepaald dat na 1 januari 2004 er gebruik wordt gemaakt van de bevoegdheid tot verhaal van bijstand. Bij het vaststellen van het beleidsplan 2007 door het college d.d. 29 mei 2007 werd door het college besloten de bestaande lijn ongewijzigd voort te zetten maar werd een uitzondering gemaakt voor verhaal op ouders van jongmeerderjarigen. Het komt dusdanig weinig voor dat het niet efficiënt is om deze vorm van verhaal van bijstand uit te oefenen. Het college heeft met dit plan uitdrukkelijk de bedoeling deze beleidslijnen te handhaven. Het maximaal gebruik van de verhaalsbevoegdheden met uitzondering van ouders van jongmeerderjarigen is neergelegd in de volgende hoofdstukken met name twee, drie en vier.

Zwolle, 1 Juli 2009.

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zwolle.

Hoofdstuk 2. Uitgangspunten terugvordering, verhaal, invordering

§ 2.1. Algemene uitgangspunten voor terugvordering en verhaal

 

2.1.1. Volledig gebruik van de bevoegdheid

Het college maakt gebruik van de bevoegdheid tot:

  • a.

    het herzien of intrekken van het toekenningsbesluit ingevolge artikel 54 van de Wet werk en bijstand (WWB);

  • b.

    het terugvorderen van ten onrechte verleende bijstand zoals neergelegd in de artikelen 58 tot en met 60 van de WWB.

  • c.

    Het verhalen van verleende bijstand zoals neergelegd in de paragraaf 6.5 WWB

In de Wet werk en bijstand is het terugvorderen van ten onrechte verleende bijstand en verhalen een vrije bevoegdheid geworden van het college van burgemeester en wethouders. Dit houdt in dat het wettelijk kader op zichzelf geen sluitende basis meer vormt voor de gemeentelijke terugvorderingspraktijk. Het college maakt volledig gebruik van de hierboven bedoelde bevoegdheden in de gevallen en op grond van de bepalingen in deze beleidsregels. Een uitzondering op dit uitgangspunt vormt verhaal op ouders van jongmeerderjarigen.

§ 2.2. Herziening en intrekking

 

2.2.1 onjuiste gegevens en onvoldoende medewerking

Indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent, schort het college het recht op bijstand op voor de duur van ten hoogste 8 weken:

  • a.

    vanaf de eerste dag van de periode waarop het verzuim betrekking heeft, of

  • b.

    vanaf de dag van het verzuim indien niet kan worden bepaald op welke periode dit verzuim betrekking heeft;

De bepaling is identiek aan de bepaling van 54 lid 1 WWB, doch is met een dwingend karakter geformuleerd.

2.2.2 opschorting

Het college doet mededeling van de opschorting aan de belanghebbende en nodigt hem uit binnen een door hen te stellen termijn het verzuim te herstellen.

Welke hersteltermijn in het individuele geval wordt geboden behoort tot de beleidsvrijheid van het college. De enige wettelijke beperking vloeit voort uit de in tijd begrensde mogelijkheid om het recht op uitkering op te schorten, zijnde 8 weken.

2.2.3. herziening of intrekking

Onverminderd het elders in de Wet werk en bijstand bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand en terzake van weigering van bijstand, herziet het college een dergelijk besluit of trekken zij dat in:

  • a.

    Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17 eerste lid WWB of de artikelen 28, tweede lid, en 29 eerste lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand;

  • b.

    indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;

Het college maakt in beginsel in alle gevallen waarin er aanleiding is het toekenningsbesluit met terugwerkende kracht te wijzigen, gebruik van deze bevoegdheid.

Indien als gevolg van het niet nakomen van de inlichtingenverplichting van de belanghebbende ten onrechte bijstand is verleend dan wordt in alle gevallen het bijstandsrecht naar het verleden toe gecorrigeerd naar de juiste situatie. Het kan hierbij gaan om het schenden van de inlichtingenplicht naar zowel de gemeente als naar het CWI;

2.2.4. datum van intrekking

Als de belanghebbende in het geval bedoeld onder 2.2.1 het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, trekt het college na het verstrijken van deze termijn het besluit tot toekenning van bijstand in met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort;

§ 2.3. Terugvordering en verhaal

 

2.3.1. ten onrechte verleende bijstand

De hieronder omschreven situaties waarin bijstand wordt teruggevorderd zijn identiek aan de bepalingen van artikel 58 WWB. Om geen misverstand te laten bestaan over wanneer bijstand moet worden teruggevorderd zijn deze beleidsregels dwingend geformuleerd.

Het college vordert de kosten van bijstand terug van de belanghebbende voorzover deze bijstand:

  • a.

    ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;

  • b.

    in de vorm van een geldlening is verleend en de uit de geldlening voortvloeiende verplichtingen niet of niet behoorlijk worden nagekomen;

  • c.

    voortvloeit uit gestelde borgtocht;

  • d.

    ingevolge artikel 52 WWB bij wijze van voorschot is verleend en nadien is vastgesteld dat geen recht op bijstand bestaat;

  • e.

    anderszins onverschuldigd is betaald en voorzover de belanghebbende dit redelijkerwijs had kunnen begrijpen, of

  • f.

    anderszins onverschuldigd is betaald, waaronder begrepen dat:

    • 1.

      de belanghebbende naderhand met betrekking tot de periode waarover bijstand is verleend, over in aanmerking te nemen middelen als bedoeld in paragraaf 3.4 van de Wet werk en bijstand beschikt of kan beschikken;

    • 2.

      bijstand is verleend met een bepaalde bestemming en naderhand door de belanghebbende vergoedingen of tegemoetkomingen worden ontvangen met het oog op die bestemming;

2.3.2. brutering

  • a.

    Het college vordert de kosten van bijstand terug van de belanghebbende voorzover deze bijstand de loonbelasting en de premies volksverzekering betreft waarvoor de gemeente krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtige is, alsmede de vergoeding bedoeld in artikel 46 van de Zorgverzkeringswet worden teruggevorderd, voorzover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de innende instanties;

  • b.

    Het college vordert de kosten van bijstand terug van de belanghebbende voorzover deze bijstand de vergoeding betreft, bedoeld in artikel 46 van de Zorgverzkeringswet, voorzover deze vergoeding niet verrekend kunnen worden met de innende instantie.

2.3.3. terugvordering van gezinsleden

  • a.

    Onverminderd het bepaalde onder beleidsregel 2.3.1 worden kosten van bijstand, indien de bijstand aan een gezin wordt verleend, van alle gezinsleden teruggevorderd:

  • b.

    Indien de bijstand als gezinsbijstand aan gehuwden had moeten worden verleend, maar zulks achterwege is gebleven omdat belanghebbende de verplichting bedoeld in artikel 17 WWB of de artikelen 28 lid 2 en 29 lid 1 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, niet of niet behoorlijk is nagekomen, worden de kosten van bijstand mede worden teruggevorderd van de persoon met wiens middelen als bedoeld in paragraaf 3.4 van de Wet werk en bijstand bij de verlening van bijstand rekening had moeten worden gehouden:

  • c.

    de onder a. en b. genoemde personen zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de terugbetaling van de kosten van bijstand die worden teruggevorderd.

Ook dit artikel is dwingendrechterlijk geformuleerd.

2.3.4. verhaal

  • a.

    Kosten van bijstand worden door het college verhaald wegens onderhoudsplicht, schenking of nalatenschap in de gevallen en naar de regels aangegeven in paragraaf 6.5 van de WWB.

  • b.

    Geen verhaal wordt uitgeoefend op degene die zijn onderhoudsplicht op grond van artikel 395a van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek niet of niet behoorlijk nakomt jegens zijn meerderjarig kind aan wie bijzondere bijstand is verleend.

§ 2.4. Dringende redenen

2.4.1. dringende redenen voor afzien van intrekking, herziening, terugvordering of verhaal

Bij de bevoegdheid tot intrekking, herziening, terugvordering of verhaal van een uitkering kan geheel of gedeeltelijk worden afgezien van gebruik van deze bevoegdheid indien er sprake is van bij de debiteur gelegen dringende redenen. Bij verhaal kunnen dringende redenen zowel gelegen zijn aan de zijde van degene die bijstand of een uitkering ontvangt of heeft ontvangen, als aan de zijde van degene op wie verhaal wordt gezocht.

Bij het aannemen van dringende redenen kunnen zowel financiële als niet financiële factoren een rol spelen. Toepassing van dringende redenen kan ambtshalve of op verzoek van de schuldenaar.

§ 2.5. Algemene uitgangspunten voor invordering

 

2.5.1. Minst zwaarwegende invorderingswijze

Als de invordering op verschillende manieren kan plaatsvinden, heeft de eenvoudigste, snelste en minst kostbare wijze voor de gemeente de voorkeur.

Hieruit volgt bijvoorbeeld dat indien vereenvoudigd derdenbeslag (artikel 60 lid 4 WWB) tot effectieve invordering kan leiden, er in beginsel geen deurwaarder wordt ingeschakeld. Hier kan ook volgen dat beslag op goederen de voorkeur verdient boven beslag op een periodiek inkomen, daar de kosten door snelle inning van de totaalsom door middel van beslag op goederen lager zijn.

2.5.2. Moment inleveren bescheiden

Als datum van binnenkomst voor stukken met rechtsgevolgen geldt de datum van binnenkomst bij de gemeente. Hierbij kan gedacht worden aan de inlichtingenplicht van de schuldenaar en het vervallen van de bescherming van de beslagvrije voet bij het niet nakomen van deze verplichting (artikel 60 leden 1 en 5 WWB).

Als de eenheid Sozawe in de tussentijd heeft verrekend of dwangmaatregelen heeft genomen ter invordering van de schuld, dan blijven deze gehandhaafd als de eenheid Sozawe niet van de indiening op de hoogte was en er redelijkerwijs ook niet van op de hoogte kon zijn. Onder dwangmaatregelen moeten in dit verband worden verstaan: alle maatregelen in het kader van de dwanginvordering respectievelijk invordering langs civielrechtelijke weg, en het aansprakelijk stellen van derden.

2.5.3. Afwijking van de beleidsregels

Het is mogelijk af te wijken van de beleidsregels zoals die hier zijn opgenomen. Dit is gerechtvaardigd als toepassing van die regels voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die vanwege bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de doelen die de beleidsregels dienen. Dit laatste zal slechts bij hoge uitzondering aan de orde zijn. Het afwijken van beleidsregels leidt in de regel immers tot schending van het gelijkheidsbeginsel. Dit criterium gaat aanzienlijk verder dan een belangen afweging (artikel 3:4 Awb).

2.5.4. Invordering in het buitenland

Vanuit het oogpunt van mogelijke diplomatieke consequenties zal de gemeente een voornemen tot beslaglegging in het buitenland van te voren melden aan het ministerie van SZW door te bellen naar telefoonnummer 070-333 4760, of te-mailen naar nhooghiemstra@minszw.nl van het ministerie.

Fraudeonderzoek in het buitenland wordt verricht door het Internationaal Bureau Fraude-informatie (IBF) van het UWV. Als de gemeente vermoedt dat er sprake is van bijstandsfraude met een internationaal karakter, zal bij IBF een aanvraag voor onderzoek in het buitenland worden ingediend. Meer informatie: telefoonnummer (020) 752 48 51 en (020) 752 41 75. Mailen kan via IBF@uwv.nl.

§ 2.6. Wettelijke rente en kosten

 

2.6.1. Invulling bevoegdheid tot invorderen van wettelijke rente

Indien er sprake is van verzuim zoals bedoeld in artikel 4:97 Awb, zal de eenheid Sozawe de schuldenaar wettelijke rente in rekening brengen en innen als de invordering wordt overgedragen aan de gerechtsdeurwaarder, een incassobureau of vereenvoudigd derdenbeslag wordt gelegd.

2.6.2. Uitstel van betaling

Indien de eenheid Sozawe uitstel van betaling heeft verleend (artikel 4:94 Awb) is de schuldenaar over de termijn van uitstel geen wettelijke rente verschuldigd, tenzij het niet kunnen voldoen aan de betalingsverplichting binnen de risicosfeer van de schuldenaar ligt (artikel 4:101 Awb).

2.6.3. Bezwaar en/of beroep

Indien een betaling aan de eenheid Sozawe is geschied op grond van een beschikking die in bezwaar of in beroep is gewijzigd of vernietigd, is de eenheid Sozawe over de termijn tussen de betaling en de terugbetaling wettelijke rente verschuldigd over het te veel betaalde bedrag (art 4:102 lid 1 Awb) mits de rente meer bedraagt dan € 10, - (art 4:98 Awb).

2.6.4. Kosten bij niet tijdige betaling

Bij niet tijdige betaling, zoals bedoeld in artikel 4:97 Awb, kan de vordering worden verhoogd met de op de vordering betrekking hebbende kosten. De kosten voor het uitbrengen van een dwangbevel worden op € 70, - gesteld.

Bij overdracht aan de gerechtsdeurwaarder of incassobureau wordt de vordering verhoogd met de daarop betrekking hebbende gerechtelijke en buitengerechtelijke kosten.

§ 2.7. Betaling

 

2.7.1. Wijze en tijdstip betaling

De betaling geschiedt binnen 6 weken nadat de beschikking op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt, tenzij een later tijdstip is vermeld (artikel 4:87 Awb). De betaling door de schuldenaar geschiedt door bijschrijving op de daartoe bestemde bankrekening, tenzij een andere wijze van betaling te prefereren is. Als tijdstip van betaling geldt de datum waarop de rekening van de gemeente wordt gecrediteerd (artikel 4:89 leden 1 en 3 Awb). Bij betaling aan de kas van de gemeente geldt de dag waarop het bedrag aan het loket van de gemeente is betaald als tijdstip van betaling. Bij betaling aan de kas ontvangt de schuldenaar een kwitantie (artikel 4:90 Awb).

2.7.2. De afboeking van de betaling

Bij de afboeking van betalingen gelden de volgende richtlijnen:

  • ·

    betalingen waarvan de bestemming is aangegeven worden afgeboekt overeenkomstig de opgave van de betaler (artikel 4:92 lid 2 Awb);

  • ·

    betalingen waarvoor geen bestemming is aangegeven, de zogenoemde ongerichte betalingen, worden afgeboekt op de oudste openstaande vordering, met dien verstande dat de aard van de vorderingen aanleiding kan zijn hiervan af te wijken;

  • ·

    de betaling strekt in de eerste plaats tot mindering van de kosten, vervolgens de verschenen rente en ten slotte tot mindering van de hoofdsom en de lopende rente (artikel 4:92 lid 1 Awb).

2.7.3. Teveelbetaling

Als de aangegeven bestemming van de betaling een vordering betreft die al is betaald terwijl nog diverse andere vorderingen openstaan, wordt die betaling aangemerkt als een ongerichte betaling en dienovereenkomstig behandeld.

2.7.4. Betaling van kleine bedragen

Betalingen van vorderingen in kleinere bedragen dan die van de termijnen worden niet geweigerd, tenzij dit door eenheid Sozawe aangemerkt wordt als nodeloze overlast. Voor het te weinig betaalde is de schuldenaar in verzuim.

§ 2.8. Uitstel van betaling

 

2.8.1. Invulling bevoegdheid tot verlenen van uitstel van betaling (artikel 4:94 Awb)

De eenheid Sozawe verleent op verzoek van de schuldenaar of ambtshalve uitstel van betaling, indien naar het oordeel van eenheid Sozawe het uitstel bijdraagt tot de oplossing van een schuldenprobleem (zie § 5.2.) Voorts kan uitstel van betaling worden verleend indien er sprake is van zeer dringende redenen die het uitstel noodzakelijk maken. Gedurende het uitstel zal er niet worden aangemaand of ingevorderd. De bevoegdheid tot verrekening (artikel 4:93 Awb) blijft echter bestaan. De termijn waarvoor het uitstel geldt wordt vastgelegd in de beschikking tot uitstel van betaling. Aan deze beschikking kunnen voorwaarden worden verbonden, zoals het opleggen van een betalingsregeling indien de debiteur niet langer aan de voorwaarden voldoet of een verplichting tot het stellen van zekerheid.

2.8.2. Bezwaarschrift en beroepschrift gelden niet als verzoek om uitstel

Als de schuldenaar een gemotiveerd bezwaarschrift tegen een vordering of een beroepschrift indient, merkt het college van burgemeester en wethouders het bezwaar- of beroepschrift niet aan als een verzoek om uitstel van betaling.

In die gevallen moet de schuldenaar dus een uitdrukkelijk verzoek om uitstel van betaling indienen.

2.8.3. Weigeren van uitstel van betaling

Een verzoek om uitstel van betaling wordt in ieder geval afgewezen als:

  • a.

    de medewerking aan het betalingsuitstel van de verzoeker naar het oordeel van het college onvoldoende is;

  • b.

    onjuiste gegevens in het kader van het betalingsuitstel worden verstrekt;

  • c.

    de gevraagde gegevens niet (volledig) binnen de daartoe gestelde termijn zijn verstrekt;

  • d.

    de gevraagde zekerheid niet wordt gesteld;

  • e.

    de waarde van vermogensobjecten in redelijkheid te gelde kan worden gemaakt;

  • f.

    de berekende betalingscapaciteit zodanig is dat de schuld direct voldaan kan worden;

  • g.

    de betalingsregeling zich over een onaanvaardbare termijn uitstrekt;

  • h.

    de betalingsproblemen structureel zijn en een betalingsregeling geen uitkomst zal bieden;

  • i.

    indien de schuldenaar reeds eerder een regeling heeft genoten, maar niet is nagekomen;

  • j.

    het verschuldigde bedrag minder dan € 50 bedraagt.

2.8.4. Intrekken of wijzigen beschikking tot uitstel van betaling

In de volgende gevallen zal de beschikking tot uitstel van betaling worden gewijzigd of ingetrokken:

  • 1.

    indien de voorschriften niet worden nageleefd;

  • 2.

    indien de schuldenaar onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt die tot een andere beschikking zou hebben geleid;

  • 3.

    indien veranderde omstandigheden zich verzetten tegen de voortduring van het uitstel.

§ 2.9. Aanmaning

 

2.9.1. Gevolgen niet nakomen aanmaning

De aanmaning vermeldt dat bij niet tijdige betaling deze zal worden afgedwongen door op kosten van de schuldenaar uit te voeren invorderingsmaatregelen (artikel 4:112 lid 3 Awb).

De eenheid Sozawe brengt voor een aanmaning geen vergoeding in rekening.

2.9.2. Gedeeltelijke voldoening aan de aanmaning

Als na de verzending van een aanmaning een gedeelte van het achterstallige bedrag wordt voldaan, dan wordt de uitvaardiging van een dwangbevel voor het restant niet door een nieuwe aanmaning voorafgegaan.

§ 2.10. Dwangbevel

2.10.1. Tijdstip van uitvaardigen dwangbevel

Nadat niet of niet volledig binnen de aanmaningstermijn is betaald, vaardigen burgemeester en wethouders een dwangbevel uit (artikel 60 lid 2 WWB en artikel 4:117 lid 1 Awb).

2.10.2. Bekendmaking van het dwangbevel

De eenheid Sozawe maakt zoveel mogelijk gebruik van de mogelijkheid het dwangbevel aangetekend per post te betekenen (artikel 60 lid 4 WWB). De betekening van het dwangbevel per post met het bevel tot betaling binnen twee dagen vindt plaats door het aangetekend ter post bezorgen van een afschrift van het dwangbevel met bevel tot betaling. Onder ter post bezorging wordt verstaan: het door de gemeente ter verzending aanbieden van het afschrift aan TNT-Post. Als betekeningsdatum geldt in het algemeen de datum van de ter post bezorging.

Indien betekening per post niet mogelijk of wenselijk is, bijvoorbeeld omdat beslag op goederen of beslag op een bankrekening de voorkeur verdient, wordt de betekening overgelaten aan de deurwaarder, zoals bedoeld in artikel 4:123 Awb.

2.10.3. Rente en kosten

Voor zover van toepassing worden de wettelijke rente en de kosten van het dwangbevel bij dwangbevel ingevorderd (artikel 4:119 lid 1 Awb).

2.10.4. Adressering van per post betekende dwangbevelen

Verzending van het voor de schuldenaar bestemde afschrift van het dwangbevel met bevel tot betaling vindt plaats aan het in de administratie van de gemeente bekende adres van de betalingsplichtige.

Voor in Nederland woonachtige natuurlijke personen zal dit over het algemeen het adres van de schuldenaar zijn, dat in de Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens is geregistreerd. Als de schuldenaar te kennen heeft gegeven voor hem bestemde poststukken te willen ontvangen op een ander adres dan het adres volgens de Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens - bijvoorbeeld een postbusadres - kan verzending ook plaatsvinden aan dat adres.

Als achteraf mocht blijken dat het afschrift van het dwangbevel aan een - ten tijde van de terpostbezorging - onjuist adres is verzonden en de schuldenaar niet heeft bereikt, dan wordt aan het dwangbevel geen rechtsgevolg verbonden.

2.10.5. Bijzondere gevallen van betekening dwangbevel

Een dwangbevel dat door terpostbezorging, hetzij door de deurwaarder is betekend aan een minderjarige of onder curatele gestelde, moet mede worden betekend aan de wettelijke vertegenwoordiger alvorens tot tenuitvoerlegging ervan kan worden overgegaan. Zo nodig zal aan de laatstbedoelde betekening het verzenden van een aanmaning aan de wettelijke vertegenwoordiger voorafgaan.

Ten aanzien van schippers zonder vaste woonplaats aan de wal, is betekening mogelijk op het adres van het verplicht gekozen domicilie.

Ten aanzien van personen zonder vaste of bekende woon- en verblijfplaats en die ook niet beschikken over een postbusadres, wordt het dwangbevel gepubliceerd in De Peperbus overeenkomstig aanwijzing 23 van de geldende kadernota Verordeningen.

2.10.6. Tenuitvoerlegging dwangbevel

Het dwangbevel levert een executoriale titel op (artikel 4:116 Awb). Na betekening aan de schuldenaar, zal de eenheid Sozawe het dwangbevel met toepassing van de voorschriften van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering ten uitvoer leggen, indien niet binnen de gestelde termijn aan het bevel tot betaling van de hoofdsom en de kosten volledig is voldaan.

2.10.7. Keuze van invorderingsmaatregelen

De tenuitvoerlegging gebeurt op de voet van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dat toelaat de verschillende mogelijkheden van tenuitvoerlegging tegelijkertijd te benutten.

§ 2.11. Verrekening

2.11.1. Invulling bevoegdheid tot verrekening (artikel 4:93 Awb)

Indien de persoon van wie kosten van bijstand als bedoeld in de artikelen 58 en 59 WWB worden teruggevorderd of een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 of de Wet werk en inkomen kunstenaars ontvangt, is het college van burgemeester en wethouders ingevolge artikel 48 lid 4 en/of 60 lid 3 WWB bevoegd tot verrekening van die kosten met die algemene bijstand of uitkering. Van deze bevoegdheid maakt het college zoveel mogelijk gebruik.

2.11.2. Regels ten aanzien van verrekenen

Ten aanzien van verrekenen hanteert de eenheid Sozawe de volgende regels:

  • ·

    er wordt niet tot verrekening over gegaan, indien de middelen van de schuldenaar afdoende zijn om de vordering in één keer te betalen;

  • ·

    de schuldenaar wordt op de hoogte gesteld van het feit dat een vordering op grond van een terugvorderingsbesluit ex artikel 58 en 59 WWB met zijn of haar bijstand of uitkering wordt verrekend, alsmede van de hoogte van het bedrag van de verrekening (artikel 4:93 lid 2 Awb);

  • ·

    de schuldenaar dient door verrekening nimmer te beschikken over een inkomen dat minder is dan de voor hem of haar geldende beslagvrije voet (artikel 4:93 lid 4 Awb);

  • ·

    een verleend uitstel tot betaling staat verrekening niet in de weg (artikel 4:93 lid 5 Awb);

  • ·

    de gehele reeds op het moment van verrekening gereserveerde vakantietoeslag ingevolge bijstandsverlening of uitkeringsverstrekking wordt verrekend met de vordering;

§ 2.12. Bescherming van de beslagvrije voet

2.12.1. Vervallen bescherming beslagvrije voet

Indien de schuldenaar op grond van de wet in het kader van invordering zijn inlichtingenplicht niet of niet behoorlijk nakomt kan de eenheid Sozawe de bescherming van de beslagvrije voet laten vervallen mits de invordering bij dwangbevel geschiedt.

Voorafgaand aan het vervallen van de bescherming van de beslagvrije voet wordt de schuldenaar van het voornemen hiertoe en de consequenties hiervan schriftelijk op de hoogte gesteld. Voorts wordt de schuldenaar in gelegenheid gesteld binnen vijf werkdagen de verzochte informatie alsnog te verstrekken, tenzij gelet op de aard van de gevraagde informatie een langere hersteltermijn redelijk is.

Hoofdstuk 3. Debiteurenonderzoek

§ 3.1. – Inleiding

Om te komen tot een optimale en efficiënte invordering met betrekking tot teveel of ten onrechte verleende uitkering, uitkering in de vorm van een lening of voorschot alsmede verhaalsbijdragen en/of verhaalsvorderingen, kan het college regelmatig de financiële omstandigheden onderzoeken van degenen aan wie zij een betalings- en /of aflossingsverplichting hebben opgelegd. Het gaat erom te achterhalen of de vastgestelde betalingsverplichting nog in overeenstemming is met de situatie van de debiteur.

Voorafgaand aan het vrijvallen van het heronderzoek kan een check worden uitgevoerd in de ons ter beschikking staande systemen. Als uit deze check blijkt dat de omstandigheden rondom de betalingsverplichting ongewijzigd zijn, kan volstaan worden met een administratieve afhandeling van het heronderzoek.

In de WWB zijn geen voorschriften opgenomen voor het uitvoeren van debiteurenonderzoek. In de Regeling administratieve uitvoeringsvoorschriften worden de termijnen geregeld waarbinnen de debiteurenonderzoeken verricht moeten worden. De Rau is van toepassing op de Ioaw, Ioaz en Bbz die ook door de eenheid Sozawe worden uitgevoerd. De Rau bepaalt voor vorderingen de onderzoekfrequentie voor debiteuren op één keer per jaar tenzij de gemeente in een debiteurenplan een afwijkende frequentie vastlegt.

Het college kan dus op basis van een debiteurenonderzoeksplan voor situaties (her)onderzoek vaststellen. Een dergelijk debiteuren(her)onderzoeksplan is in dit hoofdstuk beschreven. Indien het uitgevoerde (her)onderzoek daartoe aanleiding geeft, kan het college besluiten tot wijziging van de eerder opgelegde betalingsverplichtingen.

In dit debiteuren(her)onderzoeksplan zijn alle categorieën van vorderingen opgenomen, dus ook die vorderingen waaraan (nog) geen besluit tot terugvordering ten grondslag ligt. Het is noodzakelijk dat voor alle categorieën vorderingen een eenduidig beleid wordt gevoerd.

Voor alle vorderingen, ongeacht de grondslag van de regeling, moet het debiteurenonderzoek conform dit plan plaats vinden. Dit geldt dus ook voor de vorderingen die onder de Rau vallen waarmee we kiezen voor een afwijkende frequentie.

§ 3.2. – Categorieën vorderingen

  • a.1.

    Vorderingen: uit hoofde van te veel of ten onrechte verleende bijstand of IOAW ten gevolge van verwijtbaar gedrag van de debiteur;

  • a.2.

    Vorderingen: uit hoofde van te veel of ten onrechte verleende bijstand of IOAW welke niet het gevolg zijn van verwijtbaar gedrag van de debiteur;

  • b.

    Vorderingen: uit hoofde van bijstand die is verleend in de vorm van een geldlening,waarbij niet aan de uit de geldlening voortvloeiende verplichting(en) is voldaan;

  • c.

    Vorderingen: die voortvloeien uit een verleend voorschot;

  • d.

    Vorderingen: uit hoofde van te veel of ten onrechte verleende bijstand of IOAW ten gevolge van een administratieve vergissing;

  • e.

    Vorderingen: uit hoofde van achteraf ontvangen middelen dan wel in verband met naderhand ontvangen middelen terwijl bijstand is verleend met dezelfde bestemming (zie artikel 58 lid 1 aanhef en onder f WWB);

  • f.

    Vorderingen:uit hoofde van bijstand die is verleend in de vorm van een geldlening voor duurzame gebruiksgoederen, waarbij bijstand is verleend ex artikel 51 WWB;

  • g.

    Vorderingen: uit hoofde van bijstand die is verleend in de vorm van een geldlening ter overbrugging naar de periode dat zelf in de noodzakelijk kosten van het bestaan kan worden voorzien, waarbij bijstand is verleend ex artikel 48 lid 2 WWB;

  • h.

    Vorderingen:uit hoofde van bijstand die is verleend in de vorm van een geldlening die het gevolg zijn van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het eigen bestaan, waarbij bijstand is verleend ex artikel 48 lid 2 WWB;

  • i.

    Vorderingen: uit hoofde van bijstand die is verleend in de vorm van een geldlening ten behoeve van een voor de debiteur te betalen of betaalde waarborgsom, waarbij bijstand is verleend ex artikel 48 lid 2 WWB;

  • j.

    Vorderingen: uit hoofde van bijstand die is verleend in de vorm van een geldlening of borgtocht ter gedeeltelijke of volledige aflossing van een schuldenlast van de debiteur, waarbij bijstand is verleend ex artikel 48 lid 2 WWB;

  • k.

    Vorderingen: uit hoofde van bijstand die is verleend in de vorm van een geldlening, waarbij uit oogpunt van zekerheidsstelling hypotheek en/of pand is gevestigd;

  • 1.1.

    Vorderingen: uit hoofde van bijstand in de vorm van een geldlening aan BBZ-ers ter voorziening in de kosten van bedrijfskapitaal;

  • 1.2.

    Vorderingen: uit hoofde van bijstand in de vorm van een geldlening aan BBZ-ers ter voorziening in de kosten van levensonderhoud;

  • m.

    Verhaalsbijdragen: uit hoofde van onderhoudsplicht;

  • n.

    Verhaalsvorderingen : uit hoofde van onderhoudsplicht;

  • o.

    Verhaalsvorderingen : uit hoofde van schenking of nalatenschap;

  • p.

    Vorderingen: die voortvloeien uit de IOAZ, WI, WMO, WKO, Wwik of Gemeentelijke Computerregeling Zwolle;

§ 3.3. – Te onderzoeken debiteuren gegevens

Hieronder wordt omschreven welke aspecten in het debiteuren(her)onderzoek in ieder geval onderzocht dienen te worden. In voorkomende gevallen kan, naar aanleiding van gewijzigde (financiële) omstandigheden van de debiteur, besloten worden tot een gewijzigde betalings- en/of aflossingsverplichting. Tevens wordt aangegeven in welke gevallen volstaan kan worden met een zogenaamde systeemcheck.

Voorafgaand aan een debiteuren(her)onderzoek dient een SUWI, RDW, KVK en Kadaster uitdraai gemaakt te worden en indien noodzakelijk, bij de belastingdienst een inkomens- en rente fibase opgevraagd te worden.

Te onderzoeken gegevens:

  • a.

    Controleren of de hoofdsom en het saldo van de vordering correct zijn vastgesteld en op een juiste wijze in het automatiseringssysteem en in het dossier zijn vastgelegd;

  • b.

    Onderzoek naar de wijze van aflossing over de periode vanaf het ontstaan van de vordering of vanaf het laatst uitgevoerde heronderzoek;

  • c.

    Onderzoek naar de financiële positie van de debiteur;

  • d.

    Onderzoek naar de mogelijkheid om de hoogte van de aflossing aan te passen aan de financiële positie van de debiteur;

  • e.

    Onderzoek naar de ambtshalve kwijtscheldingsmogelijkheden;

  • f.

    Vaststellen of de debiteur al of niet in gebreke is;

  • g.

    Onderzoek naar de mogelijkheid om beslag te leggen, indien de debiteur in gebreke is;

  • h.

    Controleren of er wettelijke rente berekend is of berekend dient te worden;

  • i.

    In geval van een debiteuren(her)onderzoek op een onderhoudsplichtige dient de mogelijkheid te worden onderzocht om de hoogte van de verhaalsbijdrage aan te passen aan de financiële omstandigheden van de debiteur. Tevens dient onderzocht te worden of vastgelegd is wanneer de betreffende verhaalstitel(s) vervallen.

Het bovenstaande geldt niet indien:

  • a)

    De verblijfplaats van de debiteur dan wel onderhoudsplichtige onbekend is (VOW) of in het buitenland verblijft.

  • Alsdan wordt periodiek, maar tenminste één keer per jaar een systeemcheck uitgevoerd, waarbij in ieder geval GBA en Suwi-net wordt geraadpleegd. Optioneel kan worden bezien in hoeverre er gebruik gemaakt wordt van andere beschikbare systemen. Tevens dient ambtshalve de mogelijkheid tot kwijtschelding bezien te worden.

  • b)

    De aflossingscapaciteit van de debiteur dan wel onderhoudsplichtige eerder op nihil is gesteld ten gevolge van het ontbreken van financiële draagkracht aan de zijde van de debiteur dan wel onderhoudsplichtige.

  • Alsdan wordt periodiek, maar tenminste één keer per jaar een systeemcheck uitgevoerd, waarbij in ieder geval Suwi-net, RDW, KvK en het Kadaster wordt geraadpleegd. Tevens kan bij de belastingdienst een rente fibase worden opgevraagd. Optioneel kan worden bezien in hoeverre er gebruik gemaakt wordt van andere beschikbare systemen. Tevens dient ambtshalve de mogelijkheid tot kwijtschelding bezien te worden.

  • c)

    De vordering voor dwanginvordering is overgedragen aan een externe partner.

  • Alsdan wordt periodiek, maar tenminste één keer per jaar een systeemcheck uitgevoerd, waarbij in ieder geval Suwi-net, RDW, KvK en het Kadaster wordt geraadpleegd. Optioneel kan worden bezien in hoeverre er gebruik gemaakt wordt van andere beschikbare systemen.

  • d)

    Debiteur of onderhoudsplichtige die een WSF-studiebeurs ontvangt op grond daarvan geen reële aflossingscapaciteit heeft. Alsdan wordt periodiek maar tenminste één keer per jaar een systeemcheck uitgevoerd waarbij in ieder geval GBA of Suwinet wordt geraadpleegd. Optioneel kan worden bezien in hoeverre er gebruikgemaakt wordt van andere beschikbare systemen. Tevens dient ambtshalve de mogelijkheid tot kwijtschelding bezien te worden.

§ 3.4. – Termijnen debiteurenheronderzoek

In deze paragraaf wordt bepaald binnen welke termijn een debiteurenheronderzoek voor vastgestelde vorderingen op grond van een sociale voorziening, wordt verricht. De genoemde termijnen hebben betrekking op debiteuren die geen periodieke uitkering van de gemeente Zwolle ontvangen. De termijnen voor verhaalsplichtigen staan in paragraaf 3.6.

Vorderingen op debiteuren, aan wie nog algemene bijstand of een andere periodieke uitkering wordt verleend, worden voor zoveel mogelijk met de verleende bijstand of andere uitkering verrekend of afgelost door middel van een inhouding op de verstrekte bijstand. Dit met inachtneming van de voor de debiteur geldende beslagvrije voet als bedoeld in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv.). Debiteurenonderzoeken zijn in dat kader niet nodig.

Indien een vordering verrekend wordt met het recht op de verleende bijstand of andere sociale voorziening dient rekening gehouden te worden met het feit dat een eventueel eerder op de bijstand gelegd beslag opgeschort wordt voor de duur van de verrekening. De beslaglegger dient hiervan bericht te worden.

Bij het vaststellen van de termijnen voor debiteurenheronderzoeken moet voorkomen worden dat inefficiënte heronderzoeken uitgevoerd worden. Heronderzoeken die in de regel niet leiden tot een wijziging van een eerder vastgestelde situatie, leiden tot een onnodige werkbelasting van het team Vordering & Verhaal en de Uitkeringsadministratie en tot het onnodig lastig vallen van de debiteur. Tevens wordt hiermee voorkomen dat onnodige uitvoeringskosten worden gemaakt. Voorafgaand aan het vrijvallen van het heronderzoek kan, met uitzondering van de verhaalsplichtigen, een check worden uitgevoerd in de ons ter beschikking staande systemen. Als uit deze check blijkt dat de omstandigheden rondom de betalingsverplichting ongewijzigd zijn, kan volstaan worden met een administratieve afhandeling van het heronderzoek. Dat wil zeggen dat de aanschrijving van de debiteur achterwege blijft als:

  • -

    er correct betaald wordt;

  • -

    de woonsituatie ongewijzigd is;

  • -

    de financiële situatie ongewijzigd is.

De heronderzoektermijnen zijn in beginsel afgestemd op:

  • ·

    de aard of de ontstaansoorzaak van de vordering;

  • ·

    de mogelijkheid om de duur van de aflossingsperiode te kunnen vaststellen bij de aanvang van de aflossingsverplichting.

Om die reden zal er onder andere geen debiteuren(her)onderzoek plaatsvinden ten aanzien van vorderingen die binnen een termijn van 5 jaren kunnen zijn afgelost. Dit onder voorwaarde dat de debiteur strikt aan zijn betalingsverplichtingen voldoet.

In plaats van een heronderzoek vindt een periodieke systeemcheck plaats indien:

  • ·

    de verblijfplaats van de debiteur onbekend is (VOW);

  • ·

    de debiteur in het buitenland verblijft waardoor de vordering niet geïnd kan worden;

  • ·

    de aflossingscapaciteit van de debiteur eerder op nihil is gesteld ten gevolge van het ontbreken van

  • ·

    financiële draagkracht aan de zijde van de debiteur;

  • ·

    de vordering voor dwanginvordering is overgedragen aan een externe partner;

  • ·

    de debiteur een studiebeurs ontvangt;

Herzieningsverzoek

Het blijft uiteraard ook mogelijk dat een debiteur tussentijds zelf verzoekt om aanpassing van zijn aflossingsbedrag op grond van permanent gewijzigde omstandigheden. Een dergelijk tussentijds verzoek kan tot verlaging maar ook tot verhoging van het maandelijks aflossingsbedrag leiden. De debiteur dient vooraf op deze consequentie gewezen te worden alvorens het verzoek om herziening in behandeling wordt genomen.

In alle gevallen geldt bovendien dat het indienen van een herzieningsverzoek onverlet laat dat de debiteur de reeds opgelegde aflossing aan de gemeente moet blijven betalen. Het herzieningsverzoek schort derhalve de betalingsplicht niet op. De aangeleverde informatie kan – na onderzoek - wel aanleiding zijn om de reeds opgelegde aflossing alsnog te herzien. Deze herziening kan dan slechts worden toegepast vanaf de eerste van de maand volgend op de maand waarin de debiteur zijn herzieningsverzoek kenbaar heeft gemaakt bij de gemeente Zwolle.

Heronderzoekstermijnen

 

1. Geen

  • ·

    Bij vorderingen welke, ongeacht de aard van de vordering, binnen 12 maanden voldaan kunnen zijn op basis van de tot stand gekomen aflossingsregeling.

  • ·

    Na 12 maanden dient wel middels een tussentijds onderzoek gecontroleerd te worden of de vordering geheel is voldaan. Na het volledig voldaan hebben van alle vorderingen wordt de debiteur hiervan in kennis gesteld, tenzij dit geen toegevoegde waarde heeft.

Toelichting:

Het naar eigen inzicht vaststellen van een aflossingsbedrag waarbij de vordering binnen 12 maanden is voldaan, voorkomt in deze situatie een onnodige belasting van het team V&V, de Uitkeringsadministratie en de debiteur. Bovendien heeft een onderzoek gezien de relatief korte duur van aflossen geen toegevoegde waarde met betrekking tot de invordering van de vordering.

 

2. Geen

  • ·

    Indien uit het onderzoek naar de aflossingscapaciteit van de debiteur blijkt dat de vordering binnen 5 jaren kan worden afgelost (te rekenen vanaf de eerste dag van de maand waarin de eerste termijn voldaan dient te zijn).

  • ·

    Na vijf jaar dient middels een tussentijds onderzoek gecontroleerd te worden of de vordering geheel is voldaan. Na het volledig voldaan hebben van alle vorderingen wordt de debiteur hiervan in kennis gesteld, tenzij dit geen toegevoegde waarde heeft.

Toelichting:

In voornoemde situatie heeft een heronderzoek geen toegevoegde waarde met betrekking tot de invordering van de vordering. Bij voldoening van alle termijnen hoeft de debiteur niet onnodig lastiggevallen te worden. Bij constante betaling is de vordering binnen een acceptabele termijn ingevorderd.

3. Geen

  • ·

    Bij leenbijstand voor duurzame gebruiksgoederen, welke lening afgelost dient te worden in 36 aaneengesloten maandelijkse termijnen met ingang van de datum van de eerste betalingsverplichting.

  • ·

    Na 36 maanden dient middels een tussentijds onderzoek gecontroleerd te worden of aan de voorwaarde(n) verbonden aan de lening is voldaan.

Toelichting:

Conform het beleid in deze kan, indien volledig voldaan is aan de aan de lening verbonden voorwaarde(n), na 36 maanden het restant van de lening omgezet worden in “om niet”. Indien niet voldaan is aan deze voorwaarde(n) dient de volledige som aan verstrekte leenbijstand te worden terugbetaald.

 

4. - 1 x p 12 mnd .(systeemcheck)

  • ·

    Indien de verblijfplaats van de debiteur onbekend is

Toelichting:

Elk jaar wordt bezien of de verblijfplaats van de debiteur kan worden getraceerd zodat deze tot betaling kan worden gedwongen. Indien na verloop van vijf jaren is vastgesteld dat de debiteur nog niet te traceren is, kan besloten worden de vordering buiten invordering te stellen en af te boeken. Gekozen is voor een vijfjaarstermijn omdat na een dergelijke periode het niet aannemelijk is dat er in de toekomst nog zal worden afgelost op de vordering.

Onder onbekende verblijfplaats vallen alle debiteuren die niet verblijven op het adres waarop zij staan ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens alsmede die debiteuren welke als VOW geregistreerd staan.

 

5. - 1 x p 12 mnd (systeemcheck)

  • ·

    Indien de debiteur in het buitenland verblijft.

Toelichting:

Indien na verloop van vijf jaren is vastgesteld dat de debiteur nog in het buitenland verblijft kan besloten worden de vordering buiten invordering te stellen en af te boeken. Gekozen is voor een vijfjaarstermijn omdat na een dergelijke periode het niet aannemelijk is dat de debiteur zich wederom in Nederland zal vestigen. Indien een Nederlandse debiteur in het buitenland verblijft en de vordering bedraagt meer dan € 5.000,00 dient direct na vertrek te worden overgegaan tot paspoortsignalering.

 

6. - 1 x p 12 mnd (systeemcheck)

  • ·

    Indien eerder de aflossingscapaciteit van de debiteur op nihil is gesteld.

Toelichting:

Onderzocht moet worden of de debiteur nu wel over de middelen beschikt waarmee de vordering kan worden afgelost. In voornoemde situatie is deze termijn de meest optimale termijn om een wijziging van de financiële situatie van de debiteur te onderzoeken, zonder dat dit leidt tot een onnodige werkbelasting en inefficiënte onderzoeken.

 

7. - 1 x p 3 mnd (systeemcheck)

  • ·

    Indien eerder is vastgesteld dat de debiteur weigert de vordering te voldoen en

  • ·

    er door het team V&V geen mogelijkheden waren getraceerd om de vordering door middel van beslag te innen.

Toelichting:

Indien er een executoriale titel voorhanden is, er volgt geen minnelijke betaling en dwanginvordering is door de gemeente niet mogelijk, dan dient in beginsel per 3 maand beoordeeld te worden of er nieuwe beslagmogelijkheden zijn.

Deze check kan ook worden ingezet nadat de vordering is geretourneerd door de externe partner omdat deze geen beslagmogelijkheden zag.

 

8. - 1 x p 12 mnd (systeemcheck)

  • ·

    Indien eerder is vastgesteld dat de debiteur weigert de vordering te voldoen en er door het team V&V geen mogelijkheden waren getraceerd om de vordering door middel van beslag te innen.

  • ·

    De vordering is vervolgens overgedragen voor dwanginvordering aan een externe partner.

Toelichting:

Indien er een executoriale titel voorhanden is, er volgt geen minnelijke betaling en dwanginvordering is door de gemeente niet mogelijk, dan dient beoordeeld te worden in hoeverre het zinvol is om de vordering aan te bieden bij een externe partner. Middels een periodieke check van de systemen welke ons ter beschikking staan, worden de incassomogelijkheden door het deurwaarderskantoor vergroot, hetgeen ook in het belang is van de gemeente Zwolle.

Tevens kan de voortgang van de invordering worden bewaakt.

 

9. - 1 x p 12 mnd

  • ·

    Indien de debiteur een lening voor bedrijfskapitaal heeft ontvangen op grond van de BBZ, Ioaz of Wwik en nog geen besluit tot terugvordering is genomen.

  • ·

    Indien de debiteur een lening voor levensonderhoud heeft ontvangen op grond van de BBZ, Ioaz of Wwik en een besluit tot terugvordering is genomen.

Toelichting:

Indien een zelfstandige een krediet verkrijgt voor bedrijfskapitaal moet dit in maximaal 10 jaar worden terugbetaald. De aflossing wordt in overleg met de debiteur geregeld. Indien het de zelfstandige uit de BBZ aan voldoende middelen voor levensonderhoud ontbreekt, kan hij een periodieke uitkering ontvangen in de vorm van een lening. Terugbetaling is afhankelijk van het alsnog verworven inkomen.

Een keer per jaar vindt heronderzoek plaats naar de financiële omstandigheden van een zelfstandige door het team RBZ van de eenheid Sozawe, voor de aflossing van de lening voor bedrijfskapitaal. Eerst na gebleken betalingsonwil wordt een besluit tot terugvordering genomen en de invordering overgedragen aan de afdeling juridische zaken. Vanaf dat moment geldt een andere heronderzoekfrequentie afhankelijk van de omstandigheden bv een systeemcheck per kwartaal omdat mogelijkheden tot inning ontbreken.

De uitkering voor het levensonderhoud wordt in het jaar na het jaar van de verstrekking definitief vastgesteld aan de hand van de ingeleverde jaarstukken. Indien er meer inkomen is geweest dan gekort zal direct een besluit tot terugvordering worden genomen. De BBZ-er wordt gevraagd om aflossing op een zo kort mogelijk termijn.

 

10. - 1 x p 30 mnd

  • ·

    Indien het een vordering betreft die – gelet op vastgestelde aflossingstermijnen - niet binnen 5 jaren voldaan kan worden; en

  • ·

    aan de debiteur geen algemene bijstand (meer) wordt verleend.

Toelichting:

Indien een vastgestelde verplichting niet valt binnen de omschrijvingen van de bovenstaande 9 categorieën, vindt het onderzoek eens in de 30 maanden plaats. Deze restcategorie geldt in ieder geval voor de debiteuren ingevolge de regeling krediethypotheek. Maar ook anderen met een langdurige aflossings-verplichting aan de eenheid sociale zaken kunnen binnen deze categorie vallen zoals een verwijtbare vordering.

§ 3.5. – Termijnen debiteurenheronderzoeken – verhaal

Voor verhaalsbijdragen geldt de hoofdregel van een heronderzoekstermijn van eens in de 60 maanden.

Op deze manier wordt de onderhoudsplichtige, die zelf geen band heeft met de eenheid Sociale Zaken en Werkgelegenheid, niet voortdurend lastiggevallen hetgeen zijn betalingsbereidheid wellicht ten goede komt.

Bovendien blijft het recht van de onderhoudsplichtige onverlet om, analoog aan het gestelde in artikel 1:401 van het Burgerlijk Wetboek (BW), het College te verzoeken de eerder opgelegde verhaalsbijdrage of vastgestelde verhaalsvordering, te wijzigen op grond van permanent gewijzigde omstandigheden welke zijn opgetreden binnen de termijn van 60 maanden.

Herzieningsverzoek

Het komt geregeld voor dat na het opleggen van een minnelijke (aanvullende) verhaalsbijdrage (al dan niet ambtshalve) de onderhoudsplichtige alsnog reageert. De aanleiding hiervoor kan gelegen zijn in een wijziging in de omstandigheden. In dergelijke situaties neemt de onderhoudsplichtige - na ontvangst van de verhaalsbeschikking – contact op met de consulent van Vordering &Verhaal met het verzoek om herziening van de opgelegde bijdrage. Een dergelijk herzieningsverzoek kan zowel tot verhoging dan wel verlaging van de eerdere bijdrage leiden (mits het een afwijking van minstens € 45,00 p.m. betreft ten opzichte van de eerder vastgestelde bijdrage). Er wordt niet tot het eerstvolgende heronderzoek gewacht met het eventueel verhogen van de bijdrage. De onderhoudsplichtige dient vooraf op deze consequentie gewezen te worden alvorens het verzoek om herziening in behandeling wordt genomen.

In alle gevallen geldt bovendien dat het indienen van een herzieningsverzoek onverlet laat dat de onderhoudsplichtige de reeds opgelegde bijdrage aan de gemeente moet blijven betalen. Het herzieningsverzoek schort derhalve de betalingsplicht niet op. De aangeleverde informatie kan – na onderzoek - wel aanleiding zijn om de reeds opgelegde bijdrage alsnog te herzien. Deze herziening kan dan slechts worden toegepast vanaf de eerste van de maand volgend op de maand waarin de onderhoudsplichtige zijn herzieningsverzoek kenbaar heeft gemaakt bij de gemeente Zwolle.

 

Heronderzoekstermijnen

 

1. Geen

  • ·

    Indien de periode waarbinnen nog verhaald kan worden de duur van 5 jaar niet overschrijdt

  • ·

    en de verblijfplaats van de onderhoudsplichtige bekend is

  • ·

    en de draagkracht niet op nihil is vastgesteld.

    • -

      Als de verhaalsbijdrage niet wordt voldaan, en er is geen sprake van een executoriale titel, dan dient de rechtbank verzocht te worden om de bijdrage vast te stellen (verhaal in rechte).

    • -

      Als de verhaalsbijdrage niet wordt voldaan, en er is wel een executoriale titel, dan dient overgegaan te worden tot dwanginvordering.

Toelichting:

Op einddatum verhaal dient een tussentijds onderzoek gepland te worden om te controleren of er nog sprake is van achterstanden. Bovendien dient de onderhoudsplichtige van de beëindiging van het verhaal in kennis gesteld te worden tenzij dit gelet op alle omstandigheden geen toegevoegde waarde heeft..

 

2. - 1 x per 5 jaar

  • ·

    Indien de periode waarbinnen nog verhaald kan worden de duur van 5 jaar overschrijdt

  • ·

    en de verblijfplaats van de onderhoudsplichtige bekend is

  • ·

    en de draagkracht niet op nihil is vastgesteld.

    • -

      Als de verhaalsbijdrage niet wordt voldaan, en er is geen sprake van een executoriale titel, dan dient de rechtbank verzocht te worden om de bijdrage vast te stellen (verhaal in rechte).

    • -

      Als de verhaalsbijdrage niet wordt voldaan, en er is wel een executoriale titel, dan dient overgegaan te worden tot dwanginvordering.

Toelichting:

Onderhoudsplichtigen die zelf verder geen enkele bemoeienis hebben met de eenheid Sociale Zaken en Werkgelegenheid van de gemeente Zwolle dienen niet vaker dan eens per 5 jaar met een verhaalsonderzoek geconfronteerd te worden. Uit oogpunt van een efficiënte bedrijfsvoering is een kortere termijn niet opportuun.

 

3. - 1 x per 12 mnd (systeemcheck)

  • ·

    Indien eerder is vastgesteld dat de onderhoudsplichtige weigert de vordering te voldoen, een executoriale titel aanwezig is en

  • ·

    er door het team V&V geen mogelijkheden waren getraceerd om de verhaalsvordering door middel van beslag te innen.

  • ·

    De verhaalsvordering is of zal worden overgedragen voor dwanginvordering aan een externe partner.

Toelichting:

Indien er een executoriale titel voorhanden is, er volgt geen minnelijke betaling en dwanginvordering is door de gemeente niet mogelijk, dan dient beoordeeld te worden in hoeverre het zinvol is om de vordering aan te bieden bij een externe partner. Middels een periodieke check van de systemen welke ons ter beschikking staan, worden de incassomogelijkheden door het deurwaarderskantoor vergroot, hetgeen ook in het belang is van de gemeente Zwolle. Bovendien kan de voortgang van de incasso worden bewaakt.

 

4. - 1 x p 3 mnd (systeemcheck)

  • ·

    Indien eerder is vastgesteld dat de onderhoudsplichtige weigert de vordering te voldoen en

  • ·

    er door het team V&V geen mogelijkheden waren getraceerd om de vordering door middel van beslag te innen.

Toelichting:

Indien er een executoriale titel voorhanden is, er volgt geen minnelijke betaling, dwanginvordering is door de gemeente niet mogelijk en overdracht aan een externe partner is niet zinvol, dan dient in beginsel per 3 maand beoordeeld te worden of er nieuwe beslagmogelijkheden zijn.

Deze check kan ook worden ingezet nadat de vordering is geretourneerd door de externe partner omdat deze geen beslagmogelijkheden zag.

 

5. - 1 x per 12 mnd (systeemcheck)

  • ·

    Indien de verblijfsplaats van de onderhoudsplichtige onbekend is (VOW) of

  • ·

    indien de onderhoudsplichtige in het buitenland verblijft.

Toelichting:

Elk jaar wordt bezien of de verblijfplaats van de onderhoudsplichtige kan worden getraceerd. Indien na verloop van vijf jaren is vastgesteld dat de onderhoudsplichtige nog immer niet te traceren is dan wel nog steeds in buitenland verblijft, kan besloten worden om verder af te zien van verhaal van kosten van bijstand en de eventuele achterstand buiten invordering te stellen en af te boeken. Gekozen is voor een vijfjaarstermijn omdat na een dergelijke periode het niet aannemelijk is dat er nog geïnd kan worden.

Let wel: met onderhoudsplichtigen met onbekende verblijfplaats wordt bedoeld alle onderhoudsplichtigen die niet verblijven op het adres waarop zij staan ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens alsmede die onderhoudsplichtigen welke als VOW geregistreerd staan.

Indien er geen executoriale titel is en de onderhoudsplichtige is niet te traceren dan dient in de administratie de achterstand maximaal voor een periode van 6 maanden opgeboekt te worden. Rechtbank Zwolle geeft een beperkte uitleg aan de werking van de terugwerkende kracht en hierdoor wordt het vorderingensaldo niet vervuild met niet afdwingbare bedragen.

 

6. - 1 x per 30 mnd

  • ·

    Indien eerder de draagkracht op nihil is vastgesteld in een alimentatieprocedure en de gemeente heeft zich hieraan geconformeerd;

  • ·

    of indien de gemeente de verhaalsbijdrage zelf op nihil heeft vastgesteld.

Toelichting:

Ook deze categorie dient niet jaarlijks belast te worden met een heronderzoek. Daarentegen mag de heronderzoekstermijn niet te lang worden opgerekt. Dit zou er namelijk op neer komen dat deze categorie onderhoudsplichtigen niet hoeft bij te dragen terwijl zij op grond van (gewijzigde) financiële omstandigheden daartoe misschien wel in staat zijn.

Deze groep van debiteuren onderscheid zich van ondervermelde groep zeven doordat de nihilstelling gebaseerd is op hoge draagkrachtbeperkende kosten of niet-financiële factoren.

 

7. - 1 x per 12 mnd (systeemcheck)

  • ·

    Indien de draagkracht vanwege het inkomen op nihil is vastgesteld in een alimentatieprocedure en de gemeente heeft zich hieraan geconformeerd; of

  • ·

    of indien de gemeente de verhaalsbijdrage zelf op nihil heeft vastgesteld vanwege het inkomen.

Toelichting:

Elk jaar wordt bezien of de nihilstelling vanwege het lage inkomen van de onderhoudsplichtige kan worden bijgesteld. Het onderzoek wordt uitgevoerd door een systeemcheck.

Deze groep van debiteuren onderscheid zich van bovenvermelde groep zes doordat de nihilstelling gebaseerd is op het te lage inkomen.

Hoofdstuk 4. Aflossing en invorderingsbeleid

§ 4.1 – Aflossing en invordering als algemene bijstand wordt verleend aan de debiteur

In onderstaande paragrafen wordt het aflossings- en invorderingsbeleid omschreven met betrekking tot de categorieën van de vorderingen waarbij algemene bijstand wordt verleend aan de debiteur.

§ 4.1.1. Vorderingen die het gevolg zijn van verwijtbaar gedrag (§ 3.2.a.1) waarbij:

een besluit tot terugvordering is genomen;

  • -

    worden verrekend met het recht op verleende bijstand tot een bedrag gelijk aan het voor beslag vatbare deel van de aan de debiteur verleende bijstand en/of beslag gelegd op goederen.

  • -

    of worden verrekend tot 60% van het voor beslag vatbare deel mits al 5 jaar onafgebroken is betaald.

Toelichting:

Uitgangspunt is dat op deze categorie vorderingen maximaal afgelost of ingevorderd dient te worden. Reden hiervoor is dat de ontstaansoorzaak van de vordering geheel te wijten is aan het onrechtmatig handelen van de debiteur. Na vijf jaar ononderbroken aflossing kan worden volstaan met verrekening van 60% van het voor beslag vatbare tenzij een andere schuldeiser heeft beslag gelegd of dreigt beslag te leggen (zie hoofdstuk 5).

Op grond van het feit dat de ontstaansoorzaak verwijtbaar is, dient de verrekening van de vordering de eerste vijf jaar gelijk te zijn aan het voor beslag vatbare deel van de aan de debiteur verleende bijstand. Bij dwanginvordering wordt, met inachtneming van het gestelde in artikel 475d Rv. de vordering zonder uitzondering verrekend met het voor beslag vatbare deel van de aan de debiteur verleende bijstand.

Vakantietoeslag die is gereserveerd voor aanvang van de verrekening, valt bij betaling ook onder de voor verrekening vatbare uitkering en zal dus ook strekken tot aflossing van de vordering. Vanaf de beslaglegging is de vakantietoeslag begrepen in de beslagvrije voet conform Burgerlijke rechtsvordering.

§ 4.1.2. Vorderingen die niet het gevolg zijn van verwijtbaar gedrag (§ 3.2.a.2, § 3.2.d.) waarbij:

een besluit tot terugvordering is genomen;

  • -

    worden verrekend met het recht op verleende bijstand tot een bedrag gelijk aan 60% van het voor beslag vatbare deel van de aan de debiteur verleende bijstand.

Toelichting:

Deze categorie vorderingen betreffen onder andere uitbetalingen op grond van een niet correcte WWB-beschikking maar ook de teveel ontvangen subsidies of uitkeringen op grond van andere regelingen. Hiermee wordt bedoeld dat buiten de verantwoording van de belanghebbende het aanvankelijke besluit met betrekking tot het uitkeringsrecht, niet overeenkomt met het uiteindelijk vastgestelde uitkeringsrecht. Van deze situatie is bijvoorbeeld in de WWB sprake wanneer de uitkering van een alleenstaande ouder is gewijzigd in alleenstaande, maar desondanks de betaling op basis van alleenstaande ouder gebeurd. Of daar waar sprake is van een doorgeschoten betaling.

De aflossing van de vordering dient gelijk te zijn aan 60% van het voor beslag vatbare deel van de aan de debiteur verleende bijstand daar de ontstaansoorzaak van de vordering niet te wijten is aan de debiteur.

Vakantietoeslag die is gereserveerd voor aanvang van de verrekening, valt bij betaling ook onder de voor verrekening vatbare uitkering en zal dus ook strekken tot aflossing van de vordering. Vanaf de beslaglegging is de vakantietoeslag begrepen in de beslagvrije voet conform Burgerlijke rechtsvordering.

Wanneer er sprake is van dwanginvordering, met uitzondering van verrekening door de eenheid SoZaWe met de periodieke uitkering, dient het volledige voor beslag vatbare deel van het inkomen ingezet te worden voor de aflossing van de vordering.

§ 4.1.3. Vorderingen die het gevolg zijn van het niet voldoen aan de voorwaarden van de geldlening (§ 3.2.b. teruggevorderde leenbijstand) waarbij:

een besluit tot terugvordering is genomen;

  • -

    worden verrekend met het recht op verleende bijstand tot een bedrag gelijk aan het voor beslag vatbare deel van de aan de debiteur verleende bijstand.

Toelichting:

Daar de terugvordering van de vordering te wijten is aan de debiteur, dient de aflossing van de vordering gelijk te zijn aan het volledige voor beslag vatbare deel van verleende bijstand.

Bij dwanginvordering wordt, met inachtneming van het gestelde in artikel 475d Rv., de vordering zonder uitzondering verrekend met het voor beslag vatbare deel van de aan de debiteur verleende bijstand.

Vakantietoeslag die is gereserveerd voor aanvang van de verrekening, valt bij betaling ook onder de voor verrekening vatbare uitkering en zal dus ook strekken tot aflossing van de vordering. Vanaf de beslaglegging is de vakantietoeslag begrepen in de beslagvrije voet conform Burgerlijke rechtsvordering.

§ 4.1.4. Vorderingen die zijn ontstaan vanwege het verwijtbaar moeten verstrekken van een lening of borgtocht (§ 3.2.h. tekortschietend besef, § 3.2.j. ter betaling van schulden),

  • ·

    waar geen besluit tot terugvordering aan ten grondslag ligt, of

  • ·

    waar wel een besluit tot terugvordering is genomen,

    • -

      worden voldaan door verrekening op de verleende algemene bijstand, waarbij het bedrag van de verrekening gelijk is aan het bedrag dat van de bijstand voor beslag vatbaar is.

Toelichting:

Deze categorie betreft verstrekte leenbijstand op grond van artikel 48 lid 2 sub b en sub d WWB. De noodzaak tot bijstandsverlening is het gevolg van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan of (gedeeltelijke) aflossing van een schuldenlast.

De reden voor bijstandsverlening is te wijten aan de debiteur. De vordering dient dan ook zo maximaal mogelijk te worden verrekend met het recht op de verleende algemene bijstand. De verrekening is mogelijk op grond van artikel 48 lid 4 WWB. Bovendien voorkomt verrekening met de algemene bijstand of andere uitkeringen een grote administratieve belasting. Er hoeft immers niet elke maand gecontroleerd te worden of aan een aflosverplichting voldaan wordt.

Vakantietoeslag die is gereserveerd voor aanvang van de verrekening, valt bij betaling ook onder de voor verrekening vatbare uitkering en zal dus ook strekken tot aflossing van de vordering. Vanaf de beslaglegging is de vakantietoeslag begrepen in de beslagvrije voet conform Burgerlijke rechtsvordering.

§ 4.1.5. Vorderingen die zijn ontstaan vanwege het niet verwijtbaar moeten verstrekken van een lening (§ 3.2.f. duurzame gebruiksgoederen, § 3.2.g. overbrugging, § 3.2.i. waarborgsom)

waar geen besluit tot terugvordering aan ten grondslag ligt,

  • ·

    worden voldaan door verrekening op de verleende algemene bijstand, waarbij het bedrag van de verrekening gelijk is aan 60% van het bedrag dat van de bijstand voor beslag vatbaar is.

De bovenstaande vorderingen:

waar wel een besluit tot terugvordering is genomen,

  • ·

    worden voldaan door verrekening op de verleende algemene bijstand, waarbij het bedrag van de verrekening gelijk is aan het bedrag dat van de bijstand voor beslag vatbaar is.

Toelichting:

Deze categorie betreft verstrekte leenbijstand op grond van artikel 48 lid 2 sub a (lening ter overbrugging) of artikel 48 lid 2 sub c (lening voor een te betalen waarborgsom) dan wel artikel 51 WWB (lening voor de aanschaf van duurzame gebruiksgoederen).

De vordering dient te worden verrekend met het recht op de verleende algemene bijstand tot 60% van het bedrag dat voor beslag vatbaar is. De verrekening is mogelijk op grond van artikel 48 lid 4 WWB. De verrekening van de vordering met de verleende algemene bijstand voorkomt tevens een grote administratieve belasting. Er behoeft immers niet elke maand gecontroleerd te worden of aan een aflosverplichting voldaan wordt. Zodra het besluit tot terugvordering is genomen wordt de aflossing bepaald op het maximale bedrag dat voor beslag vatbaar is.

Vakantietoeslag die is gereserveerd voor aanvang van de verrekening, valt bij betaling ook onder de voor verrekening vatbare uitkering en zal dus ook strekken tot aflossing van de vordering. Vanaf de beslaglegging is de vakantietoeslag begrepen in de beslagvrije voet conform Burgerlijke rechtsvordering.

Indien leenbijstand ter overbrugging (§3.2.g) is verstrekt in afwachting van middelen die op korte termijn vrijkomen, kan veelal niet verrekend worden met de uitkering omdat op het moment dat belanghebbende de beschikking krijgt over deze middelen de uitkering moet worden beëindigd. Aflossing wordt afgewikkeld conform voorschotverlening (zie § 4.1.7 en § 4.2.2.).

Volledigheidshalve wordt nog opgemerkt dat ten aanzien van de leenbijstand voor duurzame gebruiksgoederen geldt dat de verrekening wordt gemaximaliseerd op 36 aaneengesloten maanden, waarna het saldo van de vordering omgezet kan worden in om niet.

§ 4.1.6. Vorderingen die het gevolg zijn van het achteraf ontvangen van middelen (§ 3.2.e.)

waarbij een besluit tot terugvordering is genomen;

  • ·

    worden verrekend met het recht op verleende bijstand tot een bedrag gelijk aan het voor beslag vatbare deel van de aan de debiteur verleende bijstand.

Toelichting:

Omdat het hier gaat om achteraf ontvangen middelen heeft de debiteur de beschikking over het bedrag dat teruggevorderd wordt dan wel had hij hierover nog de beschikking behoren te hebben. De betrokken consulent dient af te wegen in hoeverre conservatoir beslag op het vermogen mogelijk is. De vordering dient in één maal voldaan te worden. Indien de debiteur daartoe niet in staat is, dient de verrekening van de vordering gelijk te zijn aan het voor beslag vatbare deel van de aan de debiteur verleende bijstand.

Vakantietoeslag die is gereserveerd voor aanvang van de verrekening, valt bij betaling ook onder de voor verrekening vatbare uitkering en zal dus ook strekken tot aflossing van de vordering. Vanaf de beslaglegging is de vakantietoeslag begrepen in de beslagvrije voet conform Burgerlijke rechtsvordering.

§ 4.1.7. Vorderingen die zijn ontstaan vanwege het verstrekken van een voorschot (§ 3.2.c.)

Voor bovenstaande vorderingen geldt dat:

  • ·

    indien na voorschotverlening geen bijstand wordt verleend dan wel het voorschot tot een te hoog bedrag is verstrekt, een terugvorderingsbesluit wordt genomen op grond van artikel 58 lid 1 sub d WWB. Vervolgens geldt het beleid zoals beschreven onder § 4.2.2.

Toelichting:

Een van de voorwaarden bij toekenning van deze vorm van bijstand is dat het voorschot in één maal verrekend wordt met het recht op de verleende algemene bijstand. Indien verrekening niet of niet volledig mogelijk is geldt het beleid zoals dat is omschreven onder § 4.2.2..

§ 4.2 – Aflossing en invordering als geen algemene bijstand wordt verleend aan de debiteur

In onderstaande paragrafen wordt het aflossingsbeleid omschreven met betrekking tot de categorieën van de vorderingen waarbij geen algemene bijstand wordt verleend aan de debiteur.

§ 4.2.1. Vorderingen die het gevolg zijn van verwijtbaar gedrag (§ 3.2.a.1)

De bovenstaande vorderingen waarbij:

  • ·

    een besluit tot terugvordering is genomen;

  • ·

    de vordering niet voldaan is binnen de in de beschikking vermelde termijn;

  • ·

    geen betalingsregeling tot stand is gekomen gelijk aan het voor beslag vatbare bedrag of

  • ·

    geen betalingsregeling tot stand is gekomen waarmee de vordering kan worden voldaan binnen 12 maanden na aanvang van de betalingsverplichting;

  • ·

    geen betalingsregeling tot stand is gekomen, omdat is vastgesteld dat de goederen aanwezig zijn waarmee door middel van beslag de vordering geheel of gedeeltelijk kan worden voldaan;

  • ·

    niet of onvoldoende gehoor is gegeven aan de aanmaning tot betaling van de vordering,

  • ·

    geen of onvoldoende gevolg is gegeven aan het bevel tot betaling dat werd uitgevaardigd met  het dwangbevel voor besluiten na 1.7.2009.

     

    • -

      worden ingevorderd door middel van beslag op de aan de debiteur toekomende goederen en/of periodiek inkomen, conform de rechtsregels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Bij beslag op het periodieke inkomen van de debiteur betekent dit dat alle ruimte boven de van toepassing zijnde beslagvrije voet dient te worden aangewend ter betaling van de vordering of tot 60% van het voor beslag vatbare deel mits 5 jaar onafgebroken is betaald.

Toelichting:

Uitgangspunt is dat op deze categorie vorderingen maximaal afgelost of ingevorderd dient te worden. Reden hiervoor is dat de ontstaansoorzaak van de vordering geheel te wijten is aan de debiteur. Na vijf jaar ononderbroken aflossing kan worden volstaan met 60% van het voor beslag vatbare deel tenzij een andere debiteur beslag heeft gelegd of dreigt te leggen (zie hoofdstuk 5).

Op grond van de verwijtbare ontstaansoorzaak, dient primair onderzocht te worden of de vordering geheel of gedeeltelijk voldaan kan worden door middel van beslag op goederen die de debiteur toebehoren. Indien een aflossing van de vordering overeengekomen is, dient het aflossingsbedrag gelijk te zijn aan het voor beslag vatbare deel van de aan de debiteur toekomende periodieke inkomen. Bij dwanginvordering op een periodiek inkomen van de debiteur wordt, met inachtneming van het gestelde in artikel 475d Rv eveneens het voor beslag vatbare deel van het inkomen geïnd.

Het onderscheid met een aflossing op vrijwillige basis en dwanginvordering is dat bij vrijwillige aflossing van de vordering:

  • -

    de vordering niet verhoogd wordt met de wettelijke rente;

  • -

    de vordering niet verhoogd wordt met de kosten van invordering;

  • -

    er op termijn kwijtschelding mogelijk is indien ononderbroken wordt betaald.

Tevens kan er bij de vaststelling van een minnelijke regeling rekening worden gehouden met de volgende posten:

  • -

    kosten die voor het verwerven van het inkomen noodzakelijk zijn en die niet door de werkgever worden vergoed;

  • -

    betalingsregeling met de belastingdienst voor de duur van deze regeling (of een andere schuldeiser met een hogere preferentie dan SoZaWe van de gemeente Zwolle);

  • -

    betaalde alimentatie of de kosten van een omgangsregeling waarbij wordt aangesloten bij de berekeningssystematiek van Trema.

§ 4.2.2. Vorderingen die niet het gevolg zijn van verwijtbaar gedrag (§ 3.2.a.2, § 3.2.c, § 3.2.d)

De bovenstaande vorderingen waarbij:

  • ·

    een besluit tot terugvordering is genomen;

  • ·

    de vordering niet voldaan is binnen de in de beschikking vermelde termijn;

  • ·

    geen betalingsregeling tot stand is gekomen, gelijk aan 60% van het voor beslag vatbare bedrag;

  • ·

    geen betalingsregeling is getroffen waarmee de vordering kan worden voldaan binnen 12 maanden na aanvang van de betalingsverplichting;

  • ·

    niet of onvoldoende gehoor is gegeven aan de aanmaning tot betaling van de vordering,

  • ·

    geen of onvoldoende gevolg is gegeven aan het bevel tot betaling dat werd uitgevaardigd met het dwangbevel voor besluiten na 1.7.2009.

    • -

      worden ingevorderd door middel van beslag op de aan de debiteur toekomende goederen en/of periodiek inkomen, conform de rechtsregels van Burgerlijke Rechtsvordering. Bij beslag op het periodiek inkomen van de debiteur betekent dit dat alle ruimte boven de van toepassing zijnde beslagvrije voet dient te worden aangewend ter betaling van de vordering.

Toelichting:

Deze categorie vorderingen betreffen onder andere uitbetalingen op grond van een niet correcte WWB-beschikking of IOAW-beschikking. Hiermee wordt bedoeld dat buiten de verantwoording van de belanghebbende het aanvankelijke besluit met betrekking tot het uitkeringsrecht, niet overeenkomt met het uiteindelijk vastgestelde uitkeringsrecht. Van deze situatie is bijvoorbeeld in de WWB sprake wanneer het recht van een alleenstaande ouder is gewijzigd in alleenstaande, maar desondanks er uitbetaald blijft worden naar het recht van een alleenstaande ouder en daar waar er sprake is van een doorgeschoten betaling.

Uitzonderingen daargelaten zullen deze vorderingen binnen 12 maanden voldaan kunnen worden. De aflossing van de vordering dient gelijk te zijn aan 60% van het voor beslag vatbare deel van het periodieke inkomen van de debiteur, daar de ontstaansoorzaak van de vordering niet te wijten is aan de debiteur.

Bij dwanginvordering op een periodiek inkomen van de debiteur wordt, met inachtneming van het gestelde in artikel 475d Rv. het gehele voor beslag vatbare deel van het inkomen geïnd

Het onderscheid met een aflossing op vrijwillige basis en een dwanginvordering is dat bij vrijwillige aflossing van de vordering:

  • -

    er een 40% lagere betalingsregeling getroffen kan worden;

  • -

    de vordering niet verhoogd wordt met de wettelijke rente en de kosten van invordering;

  • -

    er op termijn kwijtschelding mogelijk is indien ononderbroken wordt betaald.

Tevens kan er bij de vaststelling van een minnelijke regeling rekening worden gehouden met de volgende posten:

  • -

    kosten die voor het verwerven van het inkomen noodzakelijk zijn en die niet door de werkgever worden vergoed;

  • -

    betalingsregeling met de belastingdienst voor de duur van deze regeling (of een andere schuldeiser met een hogere preferentie dan SoZaWe van de gemeente Zwolle);

  • -

    betaalde alimentatie of de kosten van een omgangsregeling waarbij wordt aangesloten bij de berekeningssystematiek van Trema.

§ 4.2.3. Vorderingen die het gevolg zijn van het niet voldoen aan de voorwaarden van de geldlening (§ 3.2.b. teruggevorderde leenbijstand)

De bovenstaande vorderingen waarbij:

  • ·

    een besluit tot terugvordering is genomen;

  • ·

    de vordering niet voldaan is binnen de in de beschikking vermelde termijn;

  • ·

    geen betalingsregeling tot stand is gekomen, gelijk aan het voor beslag vatbare bedrag,

  • ·

    geen betalingsregeling is getroffen waarmee de vordering kan worden voldaan binnen 12 maanden na aanvang van de betalingsverplichting;

  • ·

    niet of onvoldoende gehoor is gegeven aan de aanmaning tot betaling van de vordering,

  • ·

    geen of onvoldoende gevolg is gegeven aan het bevel tot betaling dat werd uitgevaardigd met het dwangbevel voor besluiten na 1.7.2009.

    • -

      worden ingevorderd door middel van beslag op de aan de debiteur toekomende goederen en/of periodiek inkomen, conform de rechtsregels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

Toelichting:

Aan de toekenning van bijstand in de vorm van een lening worden voorwaarden verbonden. Eén van de voorwaarden is dat de lening met een vast maandelijks termijnbedrag dient afgelost te worden. Indien niet aan deze aflossingplicht en/of een van andere voorwaarden voldaan wordt, waaronder de lening verstrekt is, is dit de reden tot het nemen van een besluit tot terugvordering.

Aangezien niet aan de voorwaarde(n) van de lening is voldaan, dient primair onderzocht te worden of de vordering geheel of gedeeltelijk voldaan kan worden door middel van beslag op goederen die de debiteur toebehoren. Indien een betalingsregeling voor de vordering overeengekomen is, dient het aflossingsbedrag gelijk te zijn aan het voor beslag vatbare deel van de aan de debiteur toekomende periodieke inkomen. Bij dwanginvordering op een periodiek inkomen van de debiteur wordt, met inachtneming van het gestelde in artikel 475d Rv eveneens het voor beslag vatbare deel van het inkomen geïnd.

§ 4.2.4. Vorderingen die zijn ontstaan vanwege het verwijtbaar moeten verstrekken van een lening of borgtocht (§ 2.2.h. tekortschietend besef, § 3.2.j. ter betaling van schulden)

  • ·

    waar een besluit tot terugvordering is genomen, of

  • ·

    waar geen besluit tot terugvordering aan ten grondslag ligt,

    • -

      worden voldaan door middel van een betalingsregeling, waarbij het aflossingsbedrag gelijk dient te zijn aan het voor beslag vatbare deel van de aan de debiteur toekomende periodieke inkomen.

Toelichting:

Deze categorie betreft verstrekte leenbijstand op grond van artikel 48 lid 2 sub b en sub d WWB. De noodzaak tot bijstandsverlening kan het gevolg zijn van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan. Het is ook mogelijk dat de lening dient ter gedeeltelijke of volledige aflossing van een schuldenlast.

De reden voor bijstandsverlening is te wijten aan de debiteur. Eén der voorwaarden bij toekenning van deze vorm van bijstand is dan ook dat de vordering dient te worden terugbetaald door middel van een betalingsregeling. Het aflossingsbedrag dient gelijk te zijn aan het voor beslag vatbare deel van de aan de debiteur toekomende periodieke inkomen.

§ 4.2.5. Vorderingen die zijn ontstaan vanwege het niet verwijtbaar moeten verstrekken van een lening (§ 2.2.f. duurzame gebruiksgoederen, § 3.2.g. overbrugging, § 3.2.i waarborgsom)

De bovenstaande vorderingen waar:

  • ·

    geen besluit tot terugvordering aan ten grondslag ligt,

    • -

      worden voldaan door middel van een betalingsregeling, waarbij het aflossingsbedrag gelijk dient te zijn aan 60% van het voor beslag vatbare deel van de aan de debiteur toekomende periodieke inkomen.

Toelichting:

Deze categorie betreft verstrekte leenbijstand op grond van artikel 48 lid 2 sub a (lening ter overbrugging) of artikel 48 lid 2 sub c (lening voor een te betalen waarborgsom) dan wel artikel 51 WWB (lening voor de aanschaf van duurzame gebruiksgoederen).

Indien de schuldenaar een inkomen heeft anders dan algemene bijstand en er is bijstand voor bovengenoemde doeleinden toegekend betekent dit de schuldenaar een inkomen heeft gelijk of marginaal hoger dan de voor hem geldende bijstandsnorm. Eén van de voorwaarden bij toekenning van deze vorm van bijstand is dan ook dat de vordering dient te worden afgelost met een bedrag dat in overeenstemming is met de draagkracht van de schuldenaar. Een bedrag dat gelijk is aan 60% van het voor beslag vatbare deel van het periodieke inkomen, sluit hier bij aan.

Ten aanzien van de leenbijstand voor duurzame gebruiksgoederen geldt bovendien dat de inhouding/betalingsregeling wordt gemaximaliseerd op 36 aaneengesloten maanden. Daarna zal het saldo van de vordering worden kwijtgescholden mits ook wordt voldaan aan alle overig gestelde voorwaarden welke aan de lening kunnen zijn verbonden.

Zodra niet langer aan de voorwaarde(n) van de lening wordt voldaan, dient de lening teruggevorderd te worden en geldt het beleid zoals beschreven onder § 4.2.3. d.w.z. 100% draagkracht in aanmerking nemen.

§ 4.2.6. Vorderingen die het gevolg zijn van het achteraf ontvangen van middelen (§ 3.2.e.)

De bovenstaande vorderingen waar:

  • ·

    een besluit tot terugvordering is genomen;

  • ·

    de vordering niet voldaan is binnen de in de beschikking vermelde termijn;

  • ·

    geen betalingsregeling tot stand is gekomen, gelijk aan het voor beslag vatbare bedrag of geen betalingsregeling tot stand is gekomen, waarmee de vordering kan worden voldaan binnen 12 maanden na aanvang van de betalingsverplichting;

  • ·

    niet of onvoldoende gehoor is gegeven aan de aanmaning tot betaling van de vordering,

  • ·

    geen of onvoldoende gevolg is gegeven aan het bevel tot betaling dat werd uitgevaardigd met het dwangbevel voor besluiten na 1.7.2009.

    • -

      worden ingevorderd door middel van beslag op de aan de debiteur toekomende goederen en/of periodiek inkomen, conform de rechtsregels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv.).

Toelichting:

Daar het zich handelt om achteraf ontvangen middelen heeft de debiteur in principe de beschikking over het bedrag dat teruggevorderd wordt. De vordering dient derhalve in één maal voldaan te kunnen worden. Indien de debiteur daartoe niet in staat is, dient primair onderzocht te worden of de vordering geheel of gedeeltelijk voldaan kan worden door middel van beslag op goederen die de debiteur toebehoren. Indien er geen middelen meer zijn om de vorderingen in één keer terug te betalen en beslag op goederen niet mogelijk is dient een aflossing van de vordering overeengekomen te worden waarbij het aflossingsbedrag gelijk dient te zijn aan het voor beslag vatbare deel van de aan de debiteur toekomende periodieke inkomen. Bij dwanginvordering op een periodiek inkomen van de debiteur wordt, met inachtneming van het gestelde in artikel 475d Rv eveneens het voor beslag vatbare deel van het inkomen geïnd.

§ 4.2.7. Vorderingen i.v.m. verstrekte leenbijstand onder verband van hypotheek ( § 3.2.k)

De bovenstaande vorderingen waar:

  • ·

    een besluit tot terugvordering is genomen;

  • ·

    de schuldenaar weigert het verschuldigde te voldoen;

  • ·

    niet of onvoldoende gehoor is gegeven aan de aanmaning tot betaling van het verschuldigde,

  • ·

    geen of onvoldoende gevolg is gegeven aan het bevel tot betaling dat werd uitgevaardigd met het dwangbevel voor besluiten na 1.7.2009.

    • -

      worden ingevorderd door middel uitwinning van de gevestigde hypotheek en/of beslag voor de duur van het gelegde beslag op de aan de debiteur toekomende goederen en/of periodiek inkomen, conform de rechtsregels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv.).

    • -

      De voorwaarden waaronder de geldlening is verstrekt en de aflossing van de vordering, zijn geheel vastgelegd in het beleid Krediethypotheek en voor zo ver het een voor 01-01-2004 genomen besluit betreft, in het besluit Krediethypotheek bijstand. Indien deze voorwaarden niet nagekomen worden en i.c. is een besluit tot terugvordering genomen, is het treffen van een betalingsregeling niet meer aan de orde. Het beslag is geheel te wijten aan weigerachtig gedrag van de schuldenaar.

Toelichting:

De aflossing op een geldlening onder verband van hypotheek was tot 1 januari 2004 geregeld in het "Besluit krediethypotheek bijstand". Het vermogen in de eigen woning is thans geregeld in de artikelen 34 lid 2 sub d en 50 WWB. Soortgelijke bepalingen die stonden vermeld in het Besluit krediethypotheek ontbreken. Dit is overgelaten aan de gemeentelijke beleidsvrijheid. De gemeente Zwolle heeft ervoor gekozen om de bepalingen uit het Besluit krediethypotheek per 1 januari 2004 als gemeentelijk beleid voort te zetten.

De aflossingstermijn bedraagt maximaal 120 maanden en vangt aan op het moment dat de bijstandsuitkering wordt beëindigd. Bij een inkomen gelijk aan de bijstandsuitkering (landelijke norm en gemeentelijke toeslag) wordt geen aflossing gevraagd. Bij een inkomen hoger dan de bijstandsnorm wordt de aflossing bepaald op 50% van het inkomen, voor zover dat de bijstandsnorm (inclusief gemeentelijke toeslag en vakantietoeslag) overschrijdt.

Wanneer na 10 jaar niet het volledig geleende bedrag is terugbetaald, vervalt de periodieke aflossingsverplichting. De vordering blijft openstaan en vanaf dat moment wordt er rente in rekening gebracht. Het restant van de lening en de rente wordt vervolgens afgerekend bij de verkoop of vererving van de woning.

Bij krediethypotheken die zijn afgesloten voor de inwerkingtreding van de nieuwe Algemene bijstandswet (1 januari 1996) zullen de aflossingsbedragen worden vastgesteld overeenkomstig de oude regels. De debiteur dient dan als aflossing 4% van de hoofdsom per jaar gedurende een termijn van 25 jaar alsmede de verschuldigde rente te betalen. Bij gebrek aan draagkracht kan uitstel van betaling van rente en aflossing verleend worden. Indien bij gebrek aan draagkracht na 25 jaar een deel van de hoofdsom of rente blijft openstaan, wordt dit restant afgerekend bij verkoop of vererving van de woning.

In geval van gedeeltelijke betaling op de vordering wordt de betaling eerst afgeboekt op de kosten daarna op de vervallen rente en ten slotte op de hoofdsom.

§ 4.2.8. Vorderingen uit hoofde van verstrekte leenbijstand voor kapitaal aan BBZ-ers ( § 3.2.1.l.)

De bovenstaande vorderingen waar:

  • ·

    geen besluit tot terugvordering is genomen;

    • -

      worden voldaan overeenkomstig de termijnen in de toekenningbeschikking of latere wijzigingbeschikking.

De bovenstaande vorderingen waar:

  • ·

    een besluit tot terugvordering is genomen;

  • ·

    de schuldenaar weigert het verschuldigde in één keer te voldoen;

  • ·

    niet of onvoldoende gehoor is gegeven aan de aanmaning tot betaling van het verschuldigde,

  • ·

    geen of onvoldoende gevolg is gegeven aan het bevel tot betaling dat werd uitgevaardigd met het dwangbevel voor besluiten na 1.7.2009.

    • -

      worden ingevorderd door middel uitwinning van eventuele pandrechten, een gevestigde hypotheek en/of van beslag op de aan de debiteur toekomende goederen en/of periodiek inkomen, conform de rechtsregels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

Toelichting:

De voorwaarden waaronder de geldlening is verstrekt en de aflossing van de vordering, zijn geheel vastgelegd in het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen-2004 (Bbz-2004) en voor zo ver het een voor 01-01-2004 genomen besluit betreft, in het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen (Bbz). Terugbetaling vindt plaats over een termijn van maximaal 10 jaar door middel van overleg met de zelfstandige. Bij onvoldoende inkomen kan tot maximaal drie jaar uitstel van betaling worden verleend.

Na het stoppen van het bedrijf ontstaat een andere situatie. De zelfstandige zal dan veelal verzoeken om kwijtschelding, zie hiervoor § 5.1.2

Indien de voorwaarden uit de lening onvoldoende nagekomen worden en een besluit tot terugvordering is genomen, is het treffen van een betalingsregeling in beginsel niet meer aan de orde. Het terugvorderen en eventueel invorderen door beslag is te wijten aan weigerachtig gedrag van de schuldenaar. Indien op verzoek van de debiteur - gelet op alle omstandigheden - toch een betalingsregeling wordt aangegaan dan geldt dat het meerdere boven de beslagvrije voet hiervoor moet worden aangewend.

§ 4.2.9. Vorderingen uit hoofde van leenbijstand voor levensonderhoud aan BBZ-ers ( § 3.2.l.2.)

De bovenstaande vorderingen waar:

  • ·

    een besluit tot terugvordering is genomen;

    • -

      worden ineens voldaan binnen een termijn van 6 weken dan wel overeenkomstig het nadere overleg met de BBZ-er

De bovenstaande vorderingen waar:

  • ·

    een besluit tot terugvordering is genomen en overdragen aan de afdeling JZ van de eenheid;

  • ·

    de schuldenaar weigert het verschuldigde in één keer te voldoen of nalatig is bij het nakomen van de minnelijke regeling;

  • ·

    niet of onvoldoende gehoor is gegeven aan de aanmaning tot betaling van het verschuldigde,

  • ·

    geen of onvoldoende gevolg is gegeven aan het bevel tot betaling dat werd uitgevaardigd met het dwangbevel voor besluiten na 1.7.2009.

    • -

      worden ingevorderd door middel van beslag op de aan de debiteur toekomende goederen en/of periodiek inkomen, conform de rechtsregels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

Toelichting:

De voorwaarden waaronder de geldlening voor levensonderhoud is verstrekt en de aflossing van de vordering, zijn geheel vastgelegd in het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen-2004 (Bbz-2004) en voor zo ver het een voor 01-01-2004 genomen besluit betreft, in het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen (Bbz). Terugbetaling vindt plaats na afloop van het boekjaar en inlevering van de jaarstukken indien meer inkomen is verworven dan de bijstandsnorm of als men boven de BBZ-vermogensgrens zit. In eerste aanleg wordt in het besluit tot terugvordering door middel van minnelijk overleg met de zelfstandige geregeld waarbij een korte betalingstermijn uitgangspunt is. Men beschikte immers over voldoende middelen.

Indien de voorwaarden van de betalingsregeling in het terugvorderingbesluit onvoldoende nagekomen worden, wordt maximaal ingevorderd. Het terugvorderen en eventueel invorderen door beslag is te wijten aan weigerachtig gedrag van de schuldenaar.

§ 4.2.10. Verhaalsbijdragen en verhaalsvorderingen uit hoofde van onderhoudsplicht ( § 3.2.m, § 3.2.n. )

De bovenstaande vorderingen waar:

  • ·

    een executoriale titel is verkregen op grond van artikel 62b WWB of artikel 62g WWB (verhaal in rechte);

  • ·

    de onderhoudsplichtige weigert de verschuldigde bedragen te voldoen,

    • -

      worden ingevorderd door middel van beslag op de aan de onderhoudsplichtige toekomende goederen en/of periodiek inkomen, conform de rechtsregels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Bij beslag op het periodieke inkomen van de debiteur betekent dit dat alle ruimte boven de van toepassing zijnde beslagvrije voet dient te worden aangewend ter betaling van de vordering.

Toelichting:

Bij het vaststellen van een verhaalsbijdrage wordt gevraagd om vrijwillige nakoming. Wanbetaling leidt tot aanmaningen en tenslotte tot executie van voorhanden titels. Wanneer aan de verschuldigde verhaalsbijdrage en/of vordering een artikel 62b WWB beschikking ten grondslag ligt, wordt het beslag uitgevoerd na het verstrijken van de in deze beschikking aangehaalde verzetstermijn en indien niet of onvoldoende binnen de daarvoor gestelde termijn, gehoor is gegeven aan de aanmaning tot betaling van het verschuldigde.

Volledigheidshalve wordt nog opgemerkt dat de hoogte van de verschuldigde verhaalsbijdrage wordt vastgesteld overeenkomstig de TREMA-normen. Het bovenstaande heeft dan ook uitsluitend betrekking op verhaalsvorderingen. Bij indiening van een verzoekschrift zal voor de aflossing van de achterstallige termijnen de resterende draagkrachtruimte volledig worden benut.

§ 4.2.11. Verhaalsvorderingen uit hoofde van schenking of nalatenschap (§ 3.2.o.) waar

  • ·

    een executoriale titel is verkregen;

  • ·

    de schuldenaar weigert de verschuldigde vordering te voldoen,

    • -

      worden ingevorderd door middel van beslag op de aan de verhaalsplichtige toekomende goederen en/of periodiek inkomen, conform Burgerlijke Rechtsvordering (Rv.). Bij beslag op het periodiek inkomen van de debiteur betekent dit dat alle ruimte boven de van toepassing zijnde beslagvrije voet dient te worden aangewend ter betaling van de vordering.

Toelichting:

Verhaal wegens schenking en nalatenschap zijn zeldzaam. Minnelijk overleg staat voor deze vormen van verhaal centraal. Primair wordt een verhaalsbedrag opgelegd ter hoogte van de verleende bijstand. Indien deze bijdrage niet wordt voldaan en een executoriale titel is verkregen, wordt het restant geïnd door middel van beslag.

Hoofdstuk 5. Kwijtschelding

§ 5.1. – Kwijtschelding

In situaties waarbij incasso nagenoeg onmogelijk is of gepaard gaat met zeer veel nadelige effecten moet de mogelijkheid bestaan een wat soepeler beleid te voeren. Uitgangspunt is een strakke afbetalingsperiode waarbij zoveel mogelijk moet worden ingevorderd. Daarna heeft het college de bevoegdheid om in voorliggende gevallen af te zien van verdere terugvordering of verhaal dan wel de hoogte van het aflossingsbedrag te verlagen.

Onderstaand kwijtscheldingsbeleid beoogt niet alleen het debiteurenbeleid beter uitvoerbaar te maken, maar kan ook een positieve uitwerking hebben op de debiteur. Immers, de gemeente kan debiteuren die aan bepaalde voorwaarden hebben voldaan, zicht bieden op een (eerder) einde van de aflossingsverplichting. Dit kan stimuleren tot betaling van de vordering in een situatie waarin

de debiteur anders zou zijn afgehaakt. Anderzijds geeft het de gemeente de mogelijkheid haar debiteurenbestand op te schonen van vorderingen die niet of heel moeilijk in te vorderen zijn, of waarvan de kosten van inning niet meer in verhouding staan tot het bedrag van de vordering.

§ 5.1.1. Algemeen

Het onderstaande beleid inzake kwijtschelding is – met uitzondering van onderdeel 4 van paragraaf 5.1.3 - in elk geval niet van toepassing op die debiteuren die op enig moment niet aan hun betalingsverplichting hebben voldaan waarna tot dwanginvordering is overgegaan. Hieronder wordt in dit verband niet begrepen het verrekenen met de periodieke uitkering van de gemeente Zwolle.

Daarnaast geldt dat de aflossingsverplichting van achtergestelde vorderingen ontstaat op het moment dat de andere vorderingen zijn voldaan. Dat houdt tevens in dat elke vordering afzonderlijk moet worden beoordeeld ten aanzien van kwijtschelding. Indien er sprake is van meerdere vorderingen bij een debiteur, wordt in principe eerst afgelost op de oudste vordering.

Verder willen wij benadrukken dat het college kan besluiten af te zien van terugvordering of van verdere terugvordering. Dit is een bevoegdheid. De redenen om van terugvordering of van verdere terugvordering af te zien kunnen in de persoon zelf zijn gelegen en/of hun grondslag vinden in andere omstandigheden. Uitgangspunt blijft dat zoveel mogelijk van de schuld wordt terugbetaald, waarbij per individueel geval een afweging kan worden gemaakt of van (verdere) terugvordering zal worden afgezien. Het is de bedoeling dat de redenen om van (verdere) terugvordering af te zien steeds een relatie hebben met het individuele geval.

§ 5.1.2. BBZ

Voor de zelfstandigen geldt dat er twee soorten leningen kunnen worden kwijtgescholden namelijk voor levensonderhoud dan wel bedrijfskapitaal.

Voor de zelfstandige die te veel levensonderhoud heeft genoten is het redelijk om wat betreft kwijtschelding aan te sluiten bij de categorie onder sub twee van de volgende paragraaf 5.1.3. d.w.z. afzien van verdere terugvordering bij stipte betaling na vijf jaar vanwege het niet-verwijtbare karakter.

Voor het kwijtschelden van een lening voor bedrijfskapitaal kan onderscheid worden gemaakt in drie gevallen:

  • -

    de niet verwijtbare stopper

  • -

    de verwijtbare stopper

  • -

    De, ondanks terugvorderingbesluit, doorgaande zelfstandige

De niet-verwijtbaar gestopte zelfstandige kan na 5 jaar aflossing ter hoogte van 50% van de draagkracht kwijtschelding krijgen. Bij volledig verbruik van de aflossingsruimte door betaling aan preferente schuldeisers kan betalingsuitstel worden verleend.

De verwijtbare stopper zal eerst na 10 jaar aflossing kwijtschelding krijgen van zijn lening voor bedrijfskapitaal. De zelfstandige die na het nemen van een terugvorderingbesluit doorgaat met zijn bedrijf krijgt geen kwijtschelding behoudens onderdeel 4 van paragraaf 5.1.3. Er zal dan immers dwanginvordering plaatsvinden. Bovendien zou kwijtschelding de concurrentie ten opzichte van andere bedrijven in die bewuste branche, kunnen vervalsen. In beide gevallen – verwijtbaar stoppen en doorgaan na terugvordering - bedraagt de aflossing 100 procent van de voor beslag vatbare ruimte.

§ 5.1.3. Kwijtscheldingsbeleid

1.

Besloten kan worden af te zien van invordering van een vordering, indien:

  • ·

    het geen fraude vordering betreft; en

  • ·

    het in te vorderen bedrag een bedrag van € 200,00 niet te boven gaat; en

  • ·

    de schuldenaar naar behoren is gemaand de vordering te voldoen; en

  • ·

    de schuldenaar niet tot betaling is overgegaan; en

  • ·

    aan te nemen is dat de schuldenaar niet tot betaling zal overgaan; of

  • ·

    of verdere invordering inefficiënt is gelet op de kosten die daarmee gepaard gaan.

2.

Besloten kan worden af te zien van verdere invordering van een vordering, indien:

  • ·

    het geen fraude vordering betreft en de schuldenaar gedurende vijf jaren - te rekenen vanaf de eerste dag van de maand waarin de eerste aflossingstermijn moet zijn voldaan - volledig en zonder onderbrekingaan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan. Indien niet volledig en ononderbroken wordt betaald dient de gehele lening terugbetaald worden en is kwijtschelding niet langer mogelijk, behoudens afkoop onder punt 4.

3.

Besloten kan worden af te zien van verdere invordering van een vordering, indien:

  • ·

    het een fraude vordering betreft en de schuldenaar gedurende vijf jaren - te rekenen vanaf de eerste dag van de maand waarin de eerste aflossingstermijn moet zijn voldaan - zonder onderbreking het volledigevoor beslag vatbare deel van zijn inkomen heeft aangewend ter aflossing van de vordering. Vervolgens dient zonder onderbreking 5 jaren minimaal 60% van de voor beslag vatbare ruimte van zijn inkomen, ter aflossing op de vordering, te worden voldaan tenzij een andere schuldeiser beslag heeft gelegd of dreigt te leggen. Indien niet volledig en ononderbroken wordt betaald dient de gehele lening terugbetaald worden en is kwijtschelding niet langer mogelijk, behoudens afkoop onder punt 4.

4.

Besloten kan worden af te zien van verdere invordering van een vordering, indien:

  • ·

    een regeling tegen finale kwijting wordt verzocht; en

  • ·

    te verwachten is dat een regeling tegen finale kwijting tot een beter resultaat leidt dan wanneer de gebruikelijke invorderingsprocedure wordt gevolgd;

  • ·

    tenminste een bod van 50% van het saldo van de vordering tegen finale kwijting wordt gedaan.

  • Het bovenstaande geldt ook ten aanzien van vorderingen waarop in het geheel nog niet is afgelost. In afwijking van het vorenstaande kan – afhankelijk van de individuele situatie – een lager afkooppercentage worden vastgesteld. Daarbij moet worden gedacht aan de situatie dat de reële verwachting bestaat dat in het individuele geval het akkoord gaan met een lager percentage het maximaal haalbare is. Een en ander ter beoordeling van het college.

5.

Besloten kan worden om af te zien van verdere invordering van een vordering, verhaal van kosten van verleende bijstand, waaronder begrepen de inning van een verhaalsvordering indien:

  • ·

    de schuldenaar gedurende vijf jaren geen betalingen heeft verricht; en

  • ·

    het niet aannemelijk dat hij ze op enig moment zal gaan verrichten.

  • Hierbij kan het ook gaan om een persoon wiens verblijfplaats onbekend is of die zich in het buitenland bevindt. De genoemde periode van 5 jaren kan direct na verzending van het besluit aanvangen maar ook op enig moment daarna. Bij het maken van de afweging of de verwachting bestaat dat de debiteur op enig moment in staat zal zijn de schuld te kunnen te betalen, speelt ook een rol of er andere (preferentere) schulden zijn waarop wordt afgelost en in die context er voor gemeente enig zicht bestaat op betaling van haar vordering.

6.

In geval van verleende bijstand voor duurzame gebruiksgoederen kan van verdere terugvordering worden afgezien indien de schuldenaar gedurende 36 maanden ononderbroken heeft betaald op de vordering. De schuldenaar dient volledig aan eventuele aan de lening verbonden voorwaarden te hebben voldaan. Indien niet volledig en ononderbroken wordt betaald dient de gehele lening terugbetaald worden en is kwijtschelding niet langer mogelijk, behoudens afkoop onder punt 4.

7.

Besloten kan worden om af te zien van verdere invordering van een (verhaals)vordering indien:

  • ·

    de vordering bij aanvang meer dan € 200,00 bedroeg of betrekking heeft op een verwijtbare gedraging;

  • ·

    het resterende saldo van de vordering minder dan € 200,00 bedraagt;

  • ·

    de schuldenaar ook na aanmaning niet tot betaling overgaat dan wel indien verdere invordering inefficiënt is gelet op de kosten die daarmee gepaard gaan.

8.

Besloten kan worden af te zien van verdere invordering van een vordering, indien:

  • ·

    het een BBZ-vordering voor levensonderhoud betreft en de schuldenaar gedurende vijf jaren - te rekenen vanaf de eerste dag van de maand waarin de eerste aflossingstermijn moet zijn voldaan - volledig en zonder onderbrekingaan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan. Indien niet volledig en ononderbroken wordt betaald dient de gehele lening terugbetaald worden en is kwijtschelding niet langer mogelijk, behoudens afkoop onder punt 4.

9.

Besloten kan worden af te zien van verdere invordering van een vordering, indien:

  • ·

    het een BBZ-vordering voor bedrijfskapitaal betreft en de schuldenaar na het niet-verwijtbaar stoppen van zijn bedrijf gedurende 5 jaren - te rekenen vanaf de eerste dag van de maand waarin de eerste aflossingstermijn moet zijn voldaan - volledig en zonder onderbrekingaan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan. De aflossing bedraagt 50% van de draagkracht boven de bijstandsnorm, conform artikel 43 BBZ.

10.

Besloten kan worden af te zien van verdere invordering van een vordering, indien:

  • ·

    het een BBZ-vordering voor bedrijfskapitaal betreft en de schuldenaar na het verwijtbaar stoppen van zijn bedrijf gedurende 10 jaren - te rekenen vanaf de eerste dag van de maand waarin de eerste aflossingstermijn moet zijn voldaan - volledig en zonder onderbrekingaan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan. Indien niet volledig en ononderbroken wordt betaald dient de gehele lening terugbetaald worden en is kwijtschelding niet langer mogelijk, behoudens afkoop onder punt 4.

De bevoegdheid om op grond van bovenstaande bepalingen af te zien van terugvordering of van verdere terugvordering geldt niet ten aanzien van vorderingen die zijn gedekt door hypotheek of pand op een goed of goederen, met uitzondering van het gedeelte van de vordering dat niet op de daartoe tot zekerheid strekkende goederen kan worden verhaald.

Met uitzondering van punt 4 wordt de mogelijkheid om tot kwijtschelding of afboeking over te kunnen gaan, ambtshalve beoordeeld. Dit om rechtsongelijkheid te voorkomen.

§ 5.2. – Debiteuren met ernstige financiële problemen

Sommige van onze debiteuren hebben meerdere schuldeisers. Zij komen er alleen niet meer uit en dienen een aanvraag in bij de afdeling Schuldhulpverlening om in minnelijk overleg tot een sanering te komen. Dit noemen we debiteuren met ernstige financiële problemen.

Met betrekking tot debiteuren met ernstige financiële problemen wordt een onderscheid gemaakt tussen verwijtbare vorderingen en niet verwijtbare vorderingen, omdat het beleid dusdanig dient te zijn dat verwijtbaar gedrag nimmer mag lonen. Het uitgangspunt is dan ook dat ten aanzien van fraude vorderingen en boetes een strikte afbetalingsperiode wordt gehanteerd, waarbij maximaal dient te worden ingevorderd. Daarna kan op grond van de bevoegdheid van het college besloten worden om in voorkomende gevallen gedeeltelijk af te zien van terugvordering of verdere terugvordering.

Het onderstaande gemeentelijk beleid sluit zoveel mogelijk aan bij de uitgangspunten van de Wet schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp). Bij herziening van de Wsnp zal onderstaande paragraaf opnieuw moeten worden beoordeeld.

Debiteuren met ernstige financiële problemen kunnen een verzoek indienen om medewerking te verlenen aan het tot stand laten komen van een schuldregeling. Indien door de schuldenaar daartoe verzocht is, is het college bevoegd om - in geval van een problematische schuldensituatie - onder bepaalde voorwaarden en voor zover noodzakelijk voor het tot stand brengen van een schuldregeling, te besluiten gedeeltelijk af te zien van terugvordering of verhaal. Dit is een voor bezwaar vatbaar besluit waarbij tevens uitstel van betaling wordt verleend.

Ten aanzien van debiteuren met ernstige financiële problemen, welke het college hebben verzocht medewerking te verlenen aan het tot stand komen van een schuldregeling, worden de volgende voorwaarden gesteld:

  • 1.

    Het dient redelijkerwijs voorzienbaar te zijn dat de schuldenaar niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden. Als de schulden binnen een redelijke periode kunnen zijn voldaan, dan is er geen reden om af te zien van gedeeltelijke of verdere terugvordering;

  • 2.

    Het dient redelijkerwijs voorzienbaar te zijn dat een schuldregeling, met betrekking tot alle vorderingen, zonder de medewerking van de gemeente niet tot stand kan komen, waarbij de gemeente ook enig schuldeiser kan zijn;

  • 3.

    De gemeente moet, in vergelijking met andere schuldeisers van gelijke rang, tenminste naar evenredigheid worden voldaan. Er moet dus een verdeelsleutel worden gevonden waaruit dit blijkt;

  • 4.

    Voordat een schuldregeling tot stand is gekomen wordt niet gedeeltelijk afgezien van terugvordering of verdere terugvordering;

  • 5.

    Het besluit tot het gedeeltelijk afzien van terugvordering of verhaal wordt ingetrokken of ten nadele van de schuldenaar gewijzigd indien:

    • a.

      niet binnen 12 maanden nadat het besluit tot het gedeeltelijke afzien van terugvordering of verhaal bekend is gemaakt, een schuldregeling tot stand is gekomen die voldoet aan de eisen als omschreven onder 1. tot en met 3.;

    • b.

      de schuldenaar zich niet houdt aan de afspraken uit overeenkomst voor schuldregeling ;

    • c.

      het besluit tot stand is gekomen op grond van door of namens de schuldenaar verstrekte onjuiste en/of onvolledige gegevens;

  • 6.

    Verwijtbare vorderingen kunnen ook meegenomen worden in een schuldregeling onder de voorwaarde dat bij deze vorderingen rekening wordt gehouden met ouderdom van het besluit tot terugvordering, hoogte van de vordering en lopende dwanginvordering.

    • a)

      Verwijtbare vorderingen kleiner dan € 10.000, - maar jonger dan één jaar worden in het geheel niet meegenomen in een schuldregeling ongeacht hun grootte.

    • b)

      Verwijtbare vorderingen kleiner dan € 10.000,-, ouder dan één jaar en jonger dan drie jaar worden meegenomen in een schuldregeling met dien verstande dat geen finale kwijting wordt verleend. Indien er een dwanginvordering loopt doen we niet mee. Het bedrag van € 10.000,- heeft betrekking op het oorspronkelijke bedrag van de vordering.

    • c)

      Voor een vordering ouder dan drie jaar en kleiner dan € 10.000,- werken we mee aan een regeling tegen finale kwijting. Of er sprake is van dwanginvordering is irrelevant.

    • d)

      Verwijtbare vorderingen groter dan € 10.000 en jonger dan drie jaar worden in het geheel niet meegenomen in een schuldregeling .

    • e)

      Verwijtbare vorderingen groter dan € 10.000,-, ouder dan drie jaar en jonger dan vijf jaar worden meegenomen in een schuldregeling met dien verstande dat geen finale kwijting wordt verleend. Indien dwanginvordering loopt voor deze gevallen doen we niet mee.

    • f)

      Verwijtbare vorderingen groter dan € 10.000 en ouder dan vijf jaar worden tegen finale kwijting meegenomen in een schuldregeling.

  • Deze richtlijnen resulteren tot het volgende schema:

Vordering ouder of jonger dan x-tal jaren vanaf bekendmaking besluit

Loopt een dwanginvor-dering?

Ja/nee

preferent meedoen regeling?

Ja/nee

finale kwijting verlenen?

Ja/nee

Vordering < € 10.000,- (oorspronkelijke vordering)

a) jonger dan 1 jaar

Irrelevant

Nee

Nee

b) ouder dan 1 jaar en jonger dan 3 jaar

Ja

Nee

Nee

Nee

Ja

Nee

c) ouder dan 3 jaar

Irrelevant

Ja

Ja

Vordering > € 10.000,- (oorspronkelijke vordering)

d) jonger dan 3 jaar

Irrelevant

Nee

Nee

e) ouder dan 3 en jonger dan 5 jaar

Ja

Nee

Nee

Nee

Ja

Nee

f) ouder 5 jaar

Irrelevant

Ja

Ja

  • 7.

    de vorderingen niet door pand of hypotheek gedekt zijn. Dit met uitzondering van dat gedeelte dat niet op deze goederen uitgewonnen kan worden. Met andere woorden: indien de vordering niet volledig voldaan kan worden uit het goed of de goederen waarop pand of hypotheek is gevestigd, kan de gemeente voor het resterende deel van de schuld wel meegaan in de schuldregeling.

Ten aanzien van verhaal van bijstand geldt dat het moet gaan om reeds verschuldigde verhaalsbijdragen die op het moment van besluiten om gedeeltelijk af te zien, opeisbaar zijn. De gemeente blijft evenwel bevoegd om toekomstige verhaalsbijdragen te innen.

Verder is het van belang om op te merken dat niet alle aanbiedingen inzake op te zetten saneringen door de eenheid Sociale Zaken en Werkgelegenheid zullen worden geaccepteerd. Het is redelijk om al diegenen te accepteren die de Wet op het consumenten krediet (art 48) ook accepteert als bemiddelaar. Dit zijn met name:

  • -

    gemeentelijke kredietbanken en andere NVVK-leden

  • -

    gemeentelijke instellingen, bijvoorbeeld Sociale Diensten

  • -

    advocaten

  • -

    curatoren en bewindvoerders op grond van de Faillissementswet

  • -

    deurwaarders

  • -

    registeraccountants

  • -

    accountantsadministratieconsulenten

Voorstellen van saneerders dienen in overeenstemming te zijn met de NVVK-code, dat wil zeggen gelijke behandeling, finale kwijting, 36 maanden aflossen. Het voorstel dient verifieerbaar te zijn, dus inclusief schuldenoverzicht, aanbiedingen en te verstrekken krediet of bemiddeling. Voorstellen of verzoeken in het kader van een schuldregeling van een niet-erkende bemiddelaar worden niet gehonoreerd.

Hoofdstuk 6. Terugvordering, aflossing en invordering van overige regelingen

§ 6.1. Algemeen

De gemeente is verantwoordelijk voor vele sociale voorzieningen. De voorgaande hoofdstukken waren geënt op de Wet werk en bijstand, IOAW en BBZ. Dit hoofdstuk voorziet in de terugvorderingen voor de overige regelingen:

  • -

    Ioaz

  • -

    Gemeentelijke computerregeling Zwolle

  • -

    WI

  • -

    Wmo

  • -

    Wko

  • -

    Wwik

In de onderstaande paragrafen zullen we het debiteurenbeleid schetsen voor vorderingen op de bovengenoemde terreinen. Het betreft de onderwerpen terugvordering, aflossing, invordering en kwijtschelding. De heronderzoeksfrequentie voor vorderingen op grond van overige regelingen is gelijk aan de frequenties in hoofdstuk drie van dit plan.

De overige regelingen kennen, in tegenstelling tot de WWB, geen verhaal op grond van de onderhoudsplicht, schenking en nalatenschap.

§ 6.2. Terugvordering

Er wordt regelmatig teveel uitkering, voorziening of subsidie verleend. Daar kunnen verschillende oorzaken voor zijn zoals voorschotverlening. Maar ook verkeerd doorgeven, te laat verwerken of (per ongeluk) foutief verwerken van bepaalde gegevens. De gemeente kan het te veel betaalde of voorgeschoten bedrag terugvorderen op de gronden zoals aangegeven in de specifieke regelingen en/of beschikkingen. De termijnen waarbinnen door de gemeente gereageerd moet worden verschillen per regeling en soort vordering. De gemeente Zwolle hanteert als uitgangspunt dat zij de mogelijkheid tot terugvordering maximaal zal benutten. In het besluit tot terugvordering van de teveel ontvangen uitkering, voorziening of subsidie zal tegelijkertijd een betalingsregeling worden vastgelegd. Indien de betalingsregeling niet kan worden nagekomen kan in overleg met de consulent terugvordering en verhaal een passende regeling worden gemaakt.

De gemeente kan van de terugvordering afzien als er sprake is van een dringende reden (zie § 2.4).

§ 6.3. – Aflossing en invordering

Onderstaand wordt het aflossings- en invorderingsbeleid omschreven met betrekking tot de categorie vorderingen uit § 3.2.p. De debiteur zal in zijn algemeenheid geen bijstand voor levensonderhoud ontvangen zodat verrekening slechts mogelijk is met gelden uit de specifieke regeling.

De vorderingen zoals omschreven in § 3.2.p. waarbij:

  • ·

    een besluit tot terugvordering is genomen;

  • ·

    de vordering niet voldaan is binnen de in de beschikking vermelde termijn;

  • ·

    geen betalingsregeling tot stand is gekomen gelijk aan het voor beslag vatbare bedrag of

  • ·

    geen betalingsregeling tot stand is gekomen waarmee de vordering kan worden voldaan binnen 12 maanden na aanvang van de betalingsverplichting;

  • ·

    geen betalingsregeling tot stand is gekomen, omdat is vastgesteld dat de goederen aanwezig zijnwaarmee door middel van beslag de vordering geheel of gedeeltelijk kan worden voldaan;

  • ·

    niet of onvoldoende gehoor is gegeven aan de aanmaning tot betaling van de vordering,

  • ·

    geen of onvoldoende gevolg is gegeven aan het bevel tot betaling dat werd uitgevaardigd met het dwangbevel voor besluiten na 1.7.2009.

    • -

      worden ingevorderd door middel van beslag op de aan de debiteur toekomende goederen en/of periodiek inkomen, conform de rechtsregels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Bij beslag op het periodiek inkomen van de debiteur betekent dit dat alle ruimte boven de van toepassing zijnde beslagvrije voet dient te worden aangewend ter betaling van de vordering.

Toelichting:

Uitgangspunt is dat op deze categorie vorderingen maximaal afgelost of ingevorderd dient te worden. Reden hiervoor is dat de ontstaansoorzaak van de vordering te wijten is aan de debiteur. Voor de meeste vorderingen uit deze categorie geldt dat terugbetaling meestal binnen 12 maanden zal zijn geregeld vanwege hun geringe omvang bv een persoonsgebonden budget uit de wet maatschappelijke ondersteuning of de subsidie op grond van de WKO.

Op grond van de verwijtbare ontstaansoorzaak, dient primair onderzocht te worden of de vordering geheel of gedeeltelijk voldaan kan worden door middel van beslag op goederen die de debiteur toebehoren. Indien een aflossing van de vordering overeengekomen is, dient het aflossingsbedrag gelijk te zijn aan het voor beslag vatbare deel van de aan de debiteur toekomende periodieke inkomen. Bij dwanginvordering op een periodiek inkomen van de debiteur wordt, met inachtneming van het gestelde in artikel 475d Rv eveneens het voor beslag vatbare deel van het inkomen geïnd.

Het onderscheid met een aflossing op vrijwillige basis en dwanginvordering is dat bij vrijwillige aflossing van de vordering:

  • -

    de vordering niet verhoogd wordt met de wettelijke rente;

  • -

    de vordering niet verhoogd wordt met de kosten van invordering;

  • -

    er op termijn kwijtschelding mogelijk is indien ononderbroken wordt betaald.

Tevens kan er bij de vaststelling van een minnelijke regeling rekening worden gehouden met de volgende posten:

  • -

    kosten die voor het verwerven van het inkomen noodzakelijk zijn en die niet door de werkgever worden vergoed;

  • -

    betalingsregeling met de belastingdienst voor de duur van deze regeling (of een andere schuldeiser met een hogere preferentie dan Sozawe van de gemeente Zwolle);

  • -

    betaalde alimentatie of de kosten van een omgangsregeling waarbij wordt aangesloten bij de berekeningssystematiek van Trema.

Computerregeling

Ouders van schoolgaande kinderen met een laag inkomen kunnen van de gemeente een subsidie krijgen voor het aanschaffen van een computer. Deze subsidie heet de computerregeling voor scholieren.

De gemeente verstrekt in huurkoop een computer met een beeldscherm, printer, cd-romspeler, modem en software. Ouders betalen een kleine vergoeding per maand (huurkooptermijn). Meestal wordt de huurkooptermijn verrekend met de periodieke uitkering. Na drie jaar onafgebroken verrekening wordt de restvordering kwijtgescholden en worden de computer en randapparatuur eigendom van de gebruiker.

Na beëindiging van de periodieke uitkering wil de betaling van de huurkooptermijnen wel eens staken. De invordering zal dan plaatsvinden zoals bovenomschreven (100% van de beslagruimte) met dien verstande dat geen gebruik zal worden gemaakt van de mogelijkheid tot revindicatie. De mogelijkheid van beroep op kwijtschelding na 3 jaar, is dan verloren gegaan door de civielrechtelijke dwanginvordering via de deurwaarder. De dwanginvordering heeft betrekking op de oorspronkelijke koopsom minus de betaalde huurkoop termijnen.

Debiteuren die gedurende de looptijd van het huurkoopcontract in de minnelijke schuldregeling terechtkomen, mogen verdere betaling van de huurkooptermijnen staken. Deze resterende huurkoop-termijnen zullen worden meegenomen in de minnelijke schuldregeling. Debiteuren in een schuldsaneringsregeling ontvangen de computer om niet na het succesvol afronden van de schuldregeling.

Wet inburgering

De Wet inburgering gaat uit van de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige. Dit houdt in dat de inburgeringsplichtige zoveel mogelijk zelfstandig probeert het inburgeringsexamen te halen.

Gemeenten moeten de inburgeringsplicht handhaven onder andere door bestuurlijke boetes die zijn vastgelegd in de Verordening Wet inburgering gemeente Zwolle 2009. De inburgeringsplichtige dient een opgelegde boete ineens binnen zes weken te betalen. Bij gebleken niet-betaling zal eenmalig worden aangemaand en vervolgens een dwangbevel worden opgemaakt. De betekening van het dwangbevel vindt plaats door de gerechtelijke deurwaarder. Indien de boete niet ineens kan worden betaald, zal de aflossingshoogte van de boete gelijk zijn aan het maximaal voor beslag vatbare bedrag.

De gemeente is eveneens verplicht om een eigen bijdrage te innen van een inburgeringsplichtige voor het gebruik van een inburgeringsvoorziening. De eigen bijdrage zal worden verrekend met een periodieke uitkering van de eenheid Sozawe, mits deze wordt verstrekt.

In de beschikking voor de inburgeringsplichtige, waarin de inburgeringsvoorziening is vastgesteld, dient de wijze van betaling dan wel verrekening te zijn opgenomen.

De verschuldigde eigen bijdrage wordt in ten hoogste 12 termijnen voldaan of zoveel eerder als mogelijk (art 6 Verordening). Zodra een termijn wordt gemist zal de gemeente Zwolle de inburgeringsplichtige manen tot betaling. Indien betaling achterwege blijft zal een dwangbevel worden opgemaakt en betekend door de gerechtelijke deurwaarder. De aflossingshoogte van de achterstallige termijnen bedraagt het maximaal voor beslag vatbare bedrag.

§ 6.4. – Kwijtschelding en ernstige financiële problemen

Het beleid inzake kwijtschelding en financiële problemen is omschreven in hoofdstuk vijf van dit plan.

Voor de categorie vorderingen zoals omschreven in paragraaf § 3.2.p. geldt het daar omschreven beleid integraal.

In concreto betekent dit dat bijvoorbeeld een persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden op grond van de WMO kan worden kwijtgescholden na een termijn van vijf jaar indien de betrokken schuldenaar volledig en zonder onderbreking aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan. Zo ook voor Ioaz, Gemeentelijke computerregeling, WI, Wko en Wwik.

Indien debiteuren van deze vorderingen betrokken raken bij een schuldsanering kan het schema van § 5.2 op gelijke wijze worden toegepast.