Organisatie | Grave |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening op de heffing en invordering van reclamebelasting Grave 2014 |
Citeertitel | Verordening reclamebelasting Grave 2014 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp | geen |
Geen
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2015 | 01-01-2016 | Eerste wijziging van de verordening | 16-12-2014 | Onbekend | |
25-12-2013 | 01-01-2016 | Nieuwe regeling | 17-12-2013 Maasdriehoek 24 december 2013 | Onbekend |
Deze verordening is van toepassing binnen het gebied van de gemeente Grave, zoals aangegeven op de bij deze verordening behorende en daarvan deel uitmakende kaart (Bijlage 1).
Onder de naam reclamebelasting wordt binnen het gebied als bedoeld in artikel 2 een directe belasting geheven voor openbare aankondigingen zichtbaar vanaf de openbare weg.
De reclamebelasting wordt geheven van de gebruiker van de vestiging waarop en/of waarbij één of meer reclameobjecten zijn aangebracht.
Artikel 5 Maatstaf van heffing en belastingtarief
Als de vestiging gelijk is aan de onroerende zaak, als bedoeld in artikel 16 van de Wet waardering onroerende zaken, bedraagt de heffingsmaatstaf 0,20% van de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken voor de onroerende zaak vastgestelde WOZ-waarde voor het betreffende kalenderjaar, met een minimum van € 200 en een maximum van € 400.
In afwijking van het tweede lid bedraagt de heffingsmaatstaf, als de vestiging deel uitmaakt van één of meerdere onroerende za(a)k(en), als bedoeld in artikel 16 van de Wet waardering onroerende zaken, 0,20% van het deel van de WOZ-waarde dat voor het betreffende kalenderjaar aan de vestiging kan worden toegekend, met een minimum van € 200 en een maximum van € 400.
In afwijking van het tweede lid bedraagt de heffingsmaatstaf voor een vestiging die bestaat uit meer dan één onroerende zaak, als bedoeld in artikel 16 van de Wet waardering onroerende zaken, 0,20% van de op voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken vastgestelde gezamenlijke WOZ-waarden, met een minimum van € 200 en een maximum van € 400.
Als met betrekking tot een onroerende zaak geen WOZ-waarde is vastgesteld op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken wordt de heffingsmaatstaf van die onroerende zaak bepaald met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 17, 18 en 20, tweede lid, van de Wet waardering onroerende zaken.
Het minimum- en maximumbedrag als bedoeld in lid 2 wordt in ieder geval ongewijzigd gehanteerd voor de belastingjaren 2014 tot en met 2016. Alleen als een nieuwe stemming plaatsvindt en de meerderheid van de aanwezige ondernemers zich als voorstander uitspreekt, is het mogelijk deze bedragen binnen deze periode te wijzigen.
Artikel 7 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang
Als de belastingschuld in de loop van het belastingtijdvak aanvangt, is de reclamebelasting verschuldigd voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde reclamebelasting als er in dat jaar, na het tijdstip van de aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.
Als de belastingplicht in de loop van het kalenderjaar eindigt, wordt de aanslag op verzoek van belastingplichtige verminderd met zoveel twaalfden gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde reclamebelasting als er in dat jaar, na het tijdstip van de beëindiging van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.
De reclamebelasting wordt niet geheven voor openbare aankondigingen:
die korter dan 13 weken aanwezig zijn, tenzij deze openbare aankondigingen zijn aangebracht in een voorziening waarin, waaraan of waarop wisselende openbare aankondigingen worden aangebracht, die individueel korter dan dertien weken zijn, maar waarbij de verschillende openbare aankondigingen gezamenlijk dertien weken of meer aanwezig zijn;
Artikel 10 Termijnen van betaling
In afwijking in zoverre van het eerste lid geldt, ingeval het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen, of als het aanslagbiljet maar één aanslag bevat het bedrag daarvan meer is dan € 35,00 of minder dan € 4.000,00 dat de aanslagen moeten worden betaald in drie gelijke maandelijkse termijnen waarvan de eerste termijn vervalt op de laatste dag van de maand volgende op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.
In gevallen bedoeld in het tweede lid geldt in afwijking in zoverre van het aldaar bepaalde, zolang de verschuldigde bedragen door middel van automatische betalingsincasso van de betaalrekening van de belastingschuldige kunnen worden afgeschreven, dat de aanslagen moeten worden betaald in elf gelijke termijnen waarvan de eerste termijn vervalt op de laatste dag van de maand volgende op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.
Artikel 12 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders
Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de reclamebelasting.
Aldus besloten in zijn openbare vergadering van 16 december 2014.
De raad voornoemd,
M.L.A. Vermaaten
A.M.H. Roolvink
plv. griffier
voorzitter
Toelichting op de Verordening reclamebelasting Grave 2014
De modelverordening reclamebelasting is gebaseerd op artikel 227 van de Gemeentewet.
Omdat sprake is van een belasting, hoeft er tegenover het heffen van de reclamebelasting geen individuele tegenprestatie of kostenpost te staan van de gemeente. Het vereiste van maximaal 100% kostendekkendheid, zoals dat van toepassing is bij de legesheffing, geldt hier niet.
De opbrengst vloeit in de algemene middelen en de gemeente kan die aanwenden naar eigen inzicht. De reclamebelasting wordt dan ook primair als een algemeen dekkingsmiddel opgevat.
Over de besteding van de opbrengst van de reclamebelasting oordeelde rechtbank Zutphen (20 januari 2010, nr. 09/334, Doetinchem, LJN: BL8525), dat het gerechtvaardigd is dat de die wordt gebruikt ten behoeve van de ontwikkeling (van het centrummanagement) van het centrum van de gemeente. De reclamebelasting is een algemene belasting die een gemeente op basis van artikel 227 van de Gemeentewet kan heffen, waarvan de opbrengst in de algemene middelen vloeit en vrij besteedbaar is. Het staat de raad vrij om de opbrengst uit de reclamebelasting aan te wenden op de wijze die het beste past bij het gemeentelijk beleid. In dit geval heeft de raad besloten dat de opbrengst van de reclamebelasting in de vorm van een subsidie aan de stichting wordt verstrekt ten behoeve van het financieren van activiteiten en voorzieningen voor de promotie en verbetering van het verblijfsklimaat in het centrum van de gemeente. De reclamebelasting is dus door de raad niet bedoeld om openbare aankondigingen terug te dringen. Naar het oordeel van de rechtbank is de gemeentelijke wetgever hiermee niet buiten zijn bevoegdheden getreden.
Heffing van reclamebelasting in een beperkt gebied van de gemeente is onder voorwaarden toegestaan. Omdat slechts in een deel van de gemeente wordt geheven is een kaart als bijlage bij de verordening opgenomen (zie bijlage 1). Daarin staat de begrenzing gedetailleerd beschreven.
In de verordening is gekozen voor heffing op basis van de waarde die is vastgesteld op grond van de Wet waardering onroerende zaken (de WOZ-waarde). De gemeente mag volgens de Gemeentewet de heffingsmaatstaf voor een belasting namelijk zelf bepalen. Het bedrag van een gemeentelijke belasting mag echter niet afhankelijk worden gesteld van winst, inkomen of vermogen. Zowel de WOZ-waarde als het hebben van een reclame-uiting voldoen hieraan en zijn objectief vast te stellen.
Er is in de verordening gekozen voor een percentage van de WOZ-waarde als heffingsmaatstaf, met een minimum van € 200 en een maximum van € 400.
B Artikelsgewijze toelichting Artikel 1 Begripsomschrijvingen
Om duidelijkheid te scheppen over de inhoud van een aantal in de modelverordening voorkomende begrippen is daarvan een omschrijving opgenomen in artikel 1.
Reclamebelasting kan worden ingevoerd in slechts een deel van de gemeente. Daarbij geldt wel als voorwaarde dat de gemeente hiervoor een objectieve en redelijke grond heeft. In verband met onze bewijspositie in een eventuele beroepsprocedure is het belangrijk om ervoor te zorgen dan die objectieve en redelijke grond uit gemeentelijke stukken duidelijk blijkt. Zie in dit verband Rechtbank Middelburg 30 januari 2008, 07/443, LJN: BC7882. De rechter keurde de invoering van de reclamebelasting in de binnenstad van Middelburg goed op grond van de extra investeringen in de binnenstad die de gemeente deed en de door de gemeente gewenste regulering van het uiterlijk van de binnenstad.
Met betrekking tot de heffing in aalleen het centrum van de gemeente oordeelt Rechtbank Zutphen (20 januari 2010, nr. 09/334 Doetinchem, LJN: BL8525) dat de gemeentelijke autonomie ten aanzien van het invoeren van lokale belastingen het mogelijk maakt dat de reclamebelasting slechts in een deel van de gemeente wordt ingevoerd, mits daarvoor een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat. Daarvoor kan dienen de wens (beleid) van de gemeente om de opbrengst van de reclamebelasting in de vorm van een subsidie te verstrekken aan een stichting (centrummanagement) waarbij die subsidie uitsluitend wordt ingezet ter versterking van het centrum van de gemeente.
Ook onze gemeente zet de opbrengsten uit reclamebelasting na aftrek van de perceptiekosten in ten behoeve van het centrummanagement. Dat betekent dat de heffing in een beperkt gebied is toegestaan.
Geheven wordt voor openbare aankondigingen zichtbaar vanaf de openbare weg. Uiteraard gebeurt dit onder de voorwaarden die in deze verordening zijn bepaald.
Artikel 227 van de Gemeentewet, noch enige andere wet geeft een definitie van het begrip ‘openbare aankondiging’. Daardoor moet aansluiting worden gezocht bij het spraakgebruik. In beginsel vallen alle openbare aankondigingen zichtbaar vanaf de openbare weg onder reclamebelasting. Het gaat overigens om de openbare aankondiging zelf en niet om het voorwerp waarop die aankondiging zich bevindt. Bij een reclametekst op een gevelbord bij voorbeeld is de aankondiging op het bord belast en niet het bord zelf.
Bij openbare aankondigingen kunnen we denken aan schriftelijke aankondigingen, foto’s, tekeningen, logo’s, stickers, raam- en aanplakbiljetten, teksten en figuren op gevelborden, etalageruiten, lichtbakken, vlaggen, neonreclame’s, merken, emblemen en andere beeldbepalende kenmerken. De belastingrechter oordeelde dat een muurschildering met daarnaast een logo van een bedrijf en een op het bedrijf slaande tekst, een openbare aankondiging is in de zin van de reclamebelasting (Hoge Raad 30 maart 2007, nr. 42353, LJN: AX2154 en de samenhangende verwijzingsprocedure Hof Amsterdam, 6 maart 2009, nr. 0700180, LJN: BH6990).
De rechtbank Utrecht (11 november 2009, nr. SBR 09/581, Veenendaal, niet gepubliceerd) oordeelde dat onder het wettelijk begrip ‘openbare aankondiging’ niet slechts reclame in engere zin valt, maar meer in het algemeen elke tot het publiek gerichte mededeling van commerciële dan wel ideële aard waarmee de aandacht wordt getrokken voor een dienst, een product of een boodschap.
Hieruit valt naar het oordeel van de rechtbank af te leiden dat het niet gaat om de vraag welk (commercieel of ideëel) belang beoogd wordt met het betreffende opschrift, maar louter om de vraag of het opschrift tot doel heeft de aandacht van het publiek te trekken voor dit object of onderwerp. Ook ideële uitingen voor een bepaalde boodschap vallen volgens de jurisprudentie onder het begrip ‘openbare aankondiging”. In die zin is voor de vraag of een opschrift al dan niet als openbare aankondiging belastingplichtig is, niet relevant wat de achterliggende gedachte is voor het trekken van aandacht van het publiek. Het is dus ook niet relevant of er met een opschrift al dan niet beoogd wordt reclame te maken. Het opschrift “Huisartsenpraktijk X” is volgens de rechtbank aan te merken als een openbare aankondiging, omdat het opschrift duidelijk maakt aan mensen die de praktijk zoeken dat de huisartsenpraktijk in een bepaald pand is gevestigd. Daarmee richt het opschrift zich tevens tot het publiek in het algemeen.
Echter, openbare aankondigingen zoals de vermelding van openings- en sluitingstijden en aanduidingen die aangeven waar de hoofdingang van een gebouw zich bevindt, zijn geen openbare aankondiging in de zin van de reclamebelasting. Hof Amsterdam oordeelde dat dergelijke aankondigingen slechts bijkomstig de aandacht vestigen op het gebouw ten einde deel te nemen aan het economische verkeer en daarmee zakelijke belangen te bevorderen (Hof Amsterdam 30 januari 1998, nr. 96/1387, Belastingblad 1998 blz. 530, LJN: AA4190).
Een aankondiging is openbaar indien het publiek vanaf de openbare weg de aankondigingen visueel kan waarnemen. Aankondigingen in gebouwen zijn meestal niet zichtbaar vanaf de openbare weg en in dat geval daardoor niet belastbaar. Rechtbank ’s-Gravenhage oordeelde dat openbare aankondigingen die door de bladeren van bomen tijdelijk slecht zichtbaar zijn, wel onder de reclamebelasting vallen (Rb. ’s-Gravenhage 16 augustus 2006, nr. 05/8066, LJN: AY8441).
In artikel 9 is via de vrijstellingen geregeld welke openbare aankondigingen niet in de heffing worden betrokken omdat het doel en de strekking van deze reclamebelasting daarvoor aanleiding geeft. Het is immers een heffing waarvan de middelen na aftrek van de perceptiekosten uitsluitend worden ingezet voor centrummanagement.
De Gemeentewet geeft geen definitie van het begrip openbare weg. De belastingrechter knoopt voor het begrip ‘openbare weg’ aan bij de definitie uit de Wegenwet (Hof Leeuwarden 30 oktober 1967, BNB 1968/214 inzake de straatbelasting en Hoge Raad 21 september 2001, nr. 35502, Belastingblad 2001, blz. 996 inzake de OZB). Volgens artikel 1 van de Wegenwet moet onder weg ook worden verstaan: voetpad, rijwielpad, jaagpad, dreef, molenweg, kerkweg en andere verkeersbanen voor beperkt gebruik. Ook een brug wordt aangemerkt als weg.
Volgens artikel 4 van de Wegenverkeerswet is een weg openbaar:
Samenvattend geldt dat een weg openbaar is wanneer deze daadwerkelijk voor iedereen toegankelijk is. Het is daarbij niet van belang wie eigenaar is van de weg. Een weg is niet openbaar als deze alleen op verzoek voor een ieder toegankelijk is.
De reclamebelasting wordt geheven van de gebruiker van de vestiging, waarop en/of waarbij één of meer reclameobjecten zijn aangebracht.
Artikel 5 Maatstaf van heffing en belastingtarief
Via met name dit artikel wordt de keuze voor de WOZ-waarde als heffingsmaatstaf geregeld. Verder is in dit artikel geregeld hoe om te gaan met de berekening van de aanslag voor verschillende onroerende zaken die direct naast elkaar gelegen zijn en door één organisatie of bedrijf tezamen voor één doel worden gebruikt. Deze gezamenlijke WOZ-waarde vormt na de basis voor de heffing.
Aan de andere kant kan het zijn dat slechts een gedeelte van een onroerende zaak, of gedeeltes van meerdere onroerende zaken door één organisatie of bedrijf voor één doel worden gebruikt. Ook hier vormt de WOZ-waarde van de vestiging de grondslag voor de heffing.
Verder regelt dit artikel hoe om te gaan met woongedeelten in de WOZ-waarden, met onroerende zaken waarvoor geen WOZ-waarde is bepaald (komt zo goed als nooit voor) en met WOZ-waarden die in de loop van het jaar worden verlaagd, bij voorbeeld door een uitspraak op bezwaar of door ambtshalve vermindering van een WOZ-waarde.
Artikel 7 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang.
De belasting is verschuldigd bij het begin van het belastingtijdvak of zo dit later is bij de aanvang van de belastingplicht. Hiermee kunnen de aanslagen tezamen op één aanslagbiljet worden opgelegd met de overige gemeentelijke jaarheffingen. Wel is het mogelijk dat de belastingplicht in de loop van het belastingjaar aanvangt of eindigt. Daarvoor zijn bepalingen opgenomen zodat er alsnog een aanslag kan worden opgelegd of eventueel ontheffing worden verleend.
De Gemeentewet kent voor de reclamebelasting geen verplichte vrijstellingen. De in de verordening opgenomen vrijstellingen zijn standaard voor gemeenten die een ondernemersfonds voeden met reclamebelasting.
Artikel 10 Termijnen van betaling
Deze bepaling is identiek aan die in de verordeningen van alle gemeentelijke jaarheffingen in Grave, zoals de onroerende-zaakbelastingen en de rioolheffing. Hiermee kan de aanslag reclamebelasting op het gewone, gecombineerde biljet worden opgelegd.
Artikelen 6, 8, 11, 12, 13 en 14
Deze bepalingen spreken voor zich en behoeven geen nadere toelichting.