Organisatie | Oegstgeest |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | HANDHAVINGSVERORDENING PARTICIPATIEWET, IOAW en IOAZ gemeente Oegstgeest 2015 |
Citeertitel | Handhavingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Oegstgeest 2015 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Deze regeling vervangt de handhavingsverordening wet werk en bijstand en wet investeren in jongeren 2009 gemeente Oegstgeest.
Artikel 12 bevat een hardheidsclausule.
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2015 | nieuwe regeling | 18-12-2014 | Onbekend. |
Raad van de gemeente Oegstgeest;
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 25 november 2014, zaak nr. Z-14-04228;
gelet op artikel 147, eerste lid Gemeentewet, artikel 8a van de Participatiewet (PW) en artikel 35, eerste lid, onderdeel c, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en artikel 35, eerste lid, onderdeel c, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ);
overwegende dat het noodzakelijk is bij verordening regels te stellen met betrekking tot het bestrijden van misbruik en oneigenlijk gebruik van de Participatiewet (PW), Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ);
HANDHAVINGSVERORDENING PARTICIPATIEWET, IOAW en IOAZ gemeente Oegstgeest 2015
Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Suwi) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
In deze verordening wordt verstaan onder:
Hoofdstuk 2 PREVENTIEVE MAATREGELEN
Artikel 4 Inlichtingenplicht en bijstandsfraude
De belanghebbende die verwijtbaar onjuiste of onvolledige inlichtingen verstrekt of handelingen verricht dan wel nalaat met als doel het verkrijgen of behouden van bijstand maakt zich schuldig aan bijstandsfraude (artikel 17 van de PW, de artikelen van de IOAW en artikel van de IOAZ en artikel 28 lid 2 en 29 lid 1 Suwi).
Hoofdstuk 4 COMMUNICATIE, REGIONALE SAMENWERKING EN HANDHAVINGSBELEID
Artikel 10 Regionale samenwerking
De gemeente Oegstgeest streeft ten aanzien van fraudehandhaving naar regionale samenwerking.
Hoofdstuk 5 SLOT- EN OVERGANGSBEPALINGEN
In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college van burgemeester en wethouders. Hierbij wordt zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij vergelijkbare situaties, met inachtneming van de individuele omstandigheden van de belanghebbende.
De Participatiewet schrijft voor dat de gemeente een verordening moet opstellen die de handhaving regelt. De letterlijke tekst van het artikel 8b Participatiewet luidt:
“De gemeenteraad stelt in het kader van het financiële beheer bij verordening regels voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van bijstand alsmede van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.”
Er worden geen eisen gesteld aan de inhoud van het beleid. Het doel is voor te schrijven dat regels worden gesteld voor de bestrijding van ten onrechte ontvangen bijstand en van misbruik en oneigenlijk gebruik. Het stellen van regels is verplicht.
De IOAW en de IOAZ schrijven evenals de Participatiewet voor dat de gemeenteraad regels vast stelt met betrekking tot de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een uitkering alsmede van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet in het kader van het financiële beheer..
Gezien de verwantschap tussen deze wetten en uit een oogpunt van deregulering en efficiency is gekozen voor een combiverordening.
Afgezien van de korte bepaling van artikel 8b van de PW, zijn er geen nadere aanduidingen over wat nu precies in de verordening geregeld moet worden. De raad stelt derhalve in deze verordening de regels voor het gemeentelijk handhavingsbeleid op hoofdlijnen vast.
De gemeente Oegstgeest heeft in 2002 al gekozen voor een handhavingssysteem dat bekend staat als Hoogwaardige Handhaving. Dit is op 26 augustus 2003 onderstreept door het besluit van het College om een subsidieaanvraag voor de verdere ontwikkeling en uitvoering hiervan in te dienen. Hoogwaardige Handhaving betreft een samenstel van preventieve en repressieve handhavingsmethoden en technieken die versterkend op elkaar inwerken.
De verordening is dan ook op deze elementen van het Hoogwaardig Handhavingsbeleid vormgegeven:
Hoofdstuk 1 maakt de hoogwaardige handhavingsmethodiek uitgangspunt van beleid,
Hoofdstuk 2 bestrijkt de preventieve kanten van het handhavingsbeleid,
Hoofdstuk 3 betreft de repressieve kanten daarvan en geeft ook de duidelijke relatie met het terugvorderingsbeleid van de gemeente aan. Die relatie is van belang omdat een 'lik-op-stuk'-houding bij vorderingen en maatregelen enorm versterkend werkt op de preventiezijde van het Hoogwaardig Handhavingsbeleid.
Hoofdstuk 4 betreft andere belangrijke onderdelen van het hoogwaardig handhaven:
Dit artikel behoeft geen toelichting.
Artikel 2 Hoogwaardige handhaving
In dit artikel wordt geformaliseerd dat de gemeente kiest voor Hoogwaardige Handhaving als richtinggevend fraudebestrijdingsbeleid. Daarmee wordt beoogd dat de inspanningen van Sociale Zaken om bijstandsfraude te voorkomen of tegen te gaan volgens die beleidsmethode plaatsvinden en in de werkprocessen worden ingevoerd.
Hoofdstuk 2 Preventieve maatregelen
Artikel 3 Informatie en dienstverlening
lid 1 Het is vanwege het preventieve aspect erg belangrijk dat de klant vanaf de aanvang van een bijstandsverstrekking volledig op de hoogte wordt gebracht van diens rechten en plichten, zodat daarover geen misverstanden meer bestaan. De klant weet wat er van hem verwacht wordt en waar hij zich aan moet houden, maar ook waar hij recht op heeft en wat hij mag verwachten. De vorm waarin Sociale Zaken de informatie verstrekt is open.
lid 2 Dit lid is bedoeld om duidelijk te maken dat Sociale Zaken naast rechten óók plichten heeft die meestal omgekeerd zijn aan die van de klant. Een klant die de plicht heeft tussentijdse inkomsten op te geven, heeft het recht dat deze inkomsten snel, efficiënt en op een transparante wijze worden verrekend. Als Sociale Zaken vertragingen of fouten maakt bij de verrekeningen kan de klant in een voorkomende situatie mogelijk besluiten die inkomsten niet meer op te geven vanwege de last die hij heeft ondervonden. Sociale Zaken heeft dus de plicht om deze inkomsten snel en deskundig te verrekenen met de minste last voor de klant. Een individugerichte werkwijze betekent dat Sociale Zaken de klant als mens beschouwt en niet als een van een groep. Individugerichte informatie wordt door mensen veel beter onthouden dan algemene informatie en is daarmee effectiever.
Artikel 4 Inlichtingenplicht en bijstandsfraude
lid 1 Doel van dit lid is duidelijk aan te geven wat onder de term bijstandsfraude wordt verstaan, aangezien dit in de wet niet staat beschreven. Het artikel heeft een duidelijke relatie met artikel 17 lid 1 van de PW. De verwijzing naar de artikelen van de wet Suwi voorkomt dat er een 'gat' zit in de inlichtingenverplichting van klanten die bij het UWV-Werkbedrijf een uitkering hebben aangevraagd en van daaruit naar Sociale Zaken komen. Dit artikel heeft daarmee ook een preventieve werking. De term 'verwijtbaar' is onlosmakelijk gekoppeld aan bijstandsfraude. Het verkrijgen van een uitkering door het doen of nalaten van handelingen of het al dan niet verstrekken van inlichtingen in strijd met de feitelijke situatie, behoren opzettelijk plaats te vinden om als verwijtbaar te kunnen worden aangemerkt. Zonder opzet is er geen fraude, hooguit onterecht ontvangen bijstandsuitkering.
Als criterium voor het vaststellen van opzet geldt dat de belanghebbende had kunnen of behoren te weten dat diens handelwijze in strijd is met de werkelijkheid. Het is dan ook heel belangrijk dat de belanghebbende geheel op de hoogte is of kan zijn van diens rechten en plichten en welke informatie relevant is bij de verstrekking of voortzetting van bijstand. Het gestelde in artikel 3 voorziet hierin.
lid 1 Met het afschaffen van de RAU (Regeling Administratieve Uitvoeringsvoorschriften) moet de gemeente eigen onderzoeksregels stellen. Dit artikel voorziet hier in. In het kader van Hoogwaardige Handhaving wordt beoogd een flexibele onderzoeksmethodiek te realiseren geënt op het risico gestuurd werken van Sociale Zaken. Huisbezoeken worden afgelegd vanuit de reguliere controle op de verstrekte inlichtingen van een bijstandsaanvrager. De uitvoerders hiervan zijn primair de bijstandsconsulenten, al dan niet met behulp van fraudepreventiemedewerkers. Sinds 2009 zijn hieraan toegevoegd de toezichthouders: sociaal rechercheurs aan wie de gemeente de toezichthoudende functie heeft verleend, dit betekent dat zij eveneens gerechtigd zijn huisbezoeken af te leggen. Huisbezoeken kunnen zowel onaangekondigd als aangekondigd plaatsvinden en doorgaans tijdens kantooruren. Indien de belanghebbende zonder geldige opgave weigert zijn medewerking te verlenen aan een huisbezoek, handelt deze in strijd met diens inlichtingenverplichting.
De consequenties hiervan kunnen zijn het tijdelijk opschorten dan wel uitsluiten van het recht op bijstand op grond van artikel 54 PW.
In artikel 3 van deze Verordening is al aangegeven dat de belanghebbende vooraf op de hoogte gesteld is van zijn rechten en verplichtingen. Dit betreft ook het gestelde over huisbezoeken.
De bevoegdheid tot het doen van een huisbezoek valt onder de Wet op het binnentreden (artikel 1, lid 3). De medewerker van Sociale Zaken moet zich vooraf legitimeren bij de bewoner(s) en deze moet toestemming verlenen voor het naar binnen gaan. Ook moet de medewerker het doel van het bezoek vermelden. Indien de bewoner de medewerker binnen laat betekent dit niet dat deze alle kamers mag bezoeken. Ook daarvoor is toestemming vereist door de bewoner.
Uitgangspunt dient te zijn dat de gesprekken met de belanghebbende altijd binnenshuis plaats vinden in verband met de privacy.
lid 2 De (her-) onderzoeksmethodiek uit het vorig lid kan worden versterkt door alternatieve onderzoeksmethoden. Het gaat dan om o.a. (her-) onderzoeken op basis van onderzoeksthema’s of steekproeven, naast introductie van gebeurtenis gestuurde toezending van inkomstenverklaringen. Dit type onderzoek is effectief als ze specifiek gericht en in tijd gelimiteerd wordt toegepast voor de te onderzoeken doelgroep. Het tijdig variëren hierin alsmede het vooraf bekendmaken hiervan (onder andere in het onderzoeksplan en media) stimuleert het preventieve aspect van de Hoogwaardige Handhaving.
lid 1 Dit lid ziet toe op de organisatie en vergaring van informatie over belanghebbenden. Het betreft onder meer informatie van vorige bijstandssituaties, bestaande (oude) fraudesignalen, regionale bijstandsinformatie, informatie van het inlichtingenbureau over werk, inkomen, het GBA, wegendienst e.a. Deze informatie moet voor daartoe gemachtigde werknemers van Sociale Zaken gemakkelijk georganiseerd, inventariseer baar en opvraagbaar zijn.
De bedoelde informatie kan in bepaalde situaties ook aan met name de in artikel 66 en 67 van de PW.
lid 2 Met de term 'informatie' zoals in dit lid bedoeld worden, naast informatie uit officiële bronnen, ook (anonieme) klikbrieven, eigen waarnemingen of waarnemingen van derden bedoeld. De informatie hoeft niet per se te bestaan uit harde bewijsstukken, vermoedens van fraude behoren hier ook toe. Deze informatie wordt bij Sociale Zaken beheerd, zodat er een eenduidige verantwoordelijkheid hiervoor bestaat. Daar wordt beslist welke acties moeten worden ondernomen in overleg met de medewerker die het primaire contact met de belanghebbende onderhoudt.
lid 3 Met dit lid wordt vastgelegd dat er geen onderscheid wordt gemaakt tussen de soorten informatie en de wijze waarop die bij Sociale Zaken binnenkomen als het gaat om (vermoedelijke) fraudesignalen.
Hoofdstuk 3 Repressieve maatregelen
Artikel 7 Opsporing en controle
lid 1 Dit artikel heeft tot doel de sociale recherche zo effectief mogelijk in te zetten, gegeven de beschikbare capaciteit. Te vage fraudesignalen zijn in eerste instantie niet geschikt om als opdracht te dienen voor de sociale recherche. Dit verandert naarmate de aanwijzingen concreter zijn. Duidelijk moet zijn dat onderzoek van de sociale recherche een toegevoegde waarde heeft voor het hard maken van fraudesignalen.
lid 2 Het stellen van een tijdlimiet in een onderzoek naar bijstandsfraude voorkomt dat zaken erg lang open blijven staan en capaciteit bij de sociale recherche wegnemen. Verondersteld mag worden dat bij langdurige onderzoekszaken de fraude hetzij té complex is of het fraudesignaal té vaag om de fraude te kunnen vaststellen. In beide situaties dient het rechercheonderzoek te worden beëindigd, behoudens specifieke uitzonderingen.
Vanuit het perspectief van Hoogwaardige Handhaving wordt vooral ingezet op preventie van fraude en dit wordt het meest gediend door relatief snel op te sporen fraude.
Artikel 8 Vaststellen bijstandsfraude
lid 1 Behoudens het voorlichtingsmateriaal over rechten en plichten dat een belanghebbende ontvangt voorafgaand aan of bij aanvang van de uitkering (artikel 3), ontvangt deze ook bij specifieke gebeurtenissen op de individuele situatie gerichte informatie, los van formele bescheiden, zoals beschikkingen. In artikel 4 is al aangegeven wat onder fraude wordt verstaan.
lid 2 Bij omvangrijke fraude kan aangifte worden gedaan bij het Openbaar Ministerie (OM). Het OM onderscheidt zaken die bestuursrechtelijk (sanctie op basis van Afstemmingsverordening) en zaken die strafrechtelijk (vervolging of transactie) worden afgedaan. In beginsel geldt dat bij zaken met een nadeel minder dan € 10.000 geen aangifte wordt gedaan. Deze grens is vastgelegd in de Aanwijzing sociale zekerheidsfraude van het college van procureurs-generaal (Aanwijzing d.d. 23 december 2008, kenmerk 2008A019, Stcrt. 23 december 2008, nr. 2373). Onder omstandigheden wordt overigens wel van de grens afgeweken (bijv. bij recidive). Meer gedetailleerde informatie is te vinden in de betreffende Aanwijzing.
Artikel 9 Terugvordering en maatregelen
lid 1 Bijstandsfraude is een misdrijf. Vandaar dat naast terugvordering van het schadebedrag ook altijd een afstemming aan de orde is op de lopende uitkering. De hoogte van de afstemming (doorgaans een verlaging) wordt bepaald door het gestelde in de Afstemmingsverordening Participatiewet 2015.
lid 2 Om uitdrukking te geven aan het 'lik-op-stuk' aspect van het Hoogwaardig Handhavingsbeleid zal er zo snel als mogelijk uitvoering moeten worden gegeven aan zowel het terugvorderen van de ten onrechte genoten bijstand als het toepassen van een maatregel. Voor de betrokken belanghebbende kan dit als een hard(-vochtig) beleid overkomen, het primaire doel is echter om potentiële bijstandsfraudeurs af te schrikken en zodoende de preventieve werking van het beleid te stimuleren. De terugvordering van bijstand of de kosten van het werkleeraanbod vindt in alle gevallen plaats en bij iedereen bij wie dit op grond van de wet mogelijk is.
Hoofdstuk 4 Communicatie, regionale samenwerking en handhavingsbeleid
Artikel 10 Regionale samenwerking
De samenwerking van de sociale recherche binnen de regio is heel belangrijk. Dit artikel geeft aan dat Sociale Zaken zich blijft inspannen om deze samenwerking helder gestalte te geven, zodat fraudesignalen sneller kunnen worden opgepakt en capaciteit gerichter kan worden ingezet.
lid 1 De beleidscyclus van Hoogwaardige Handhaving is een proces waarbij evaluatie van ingezet handhavingsbeleid leidt tot aanpassingen die op hun beurt weer leiden tot verbeteringen in de uitvoering daarvan. Dit artikel is bedoeld om deze permanente ontwikkeling vast te stellen. In alle leden van dit artikel is de evaluatie gesteld op een jaarlijks terugkerende verplichting voor Sociale Zaken. Lid 1 betreft de evaluatie van de doelstellingen en activiteiten van het algehele handhavingsbeleid.
lid 2 In het vervolg op het gestelde in lid 1 is van belang te weten wat het rendement is geweest van het (her-) onderzoeksplan en de daarbij gebruikte methoden en frequenties. Op basis daarvan kan overwogen worden het plan en de beleidsregels aan te passen.
De gemeenteraad stelt de beleidskaders vast. Het college is belast met de uitvoering van beleid en op onderdelen met de nadere uitwerking daarvan. Doen zich situaties voor waarin niet is voorzien of waarin onverkorte toepassing van de gestelde bepalingen onverhoopt tot onbillijkheden van overwegende aard leidt, dan is het aan het college om besluiten te nemen waarin recht wordt gedaan aan enerzijds het belang van handhaving van het gemeentelijk beleid en anderzijds het individuele belang van de jongere. Dat kan onder omstandigheden betekenen dat besluiten worden genomen die afwijken van deze verordening.
Artikel 13 en 14 Citeertitel en Inwerkingtreding Deze artikelen behoeven geen toelichting.