Organisatie | Kaag en Braassem |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Nadere regels sociaal domein Kaag en Braassem 2015 |
Citeertitel | Nadere regels sociaal domein Kaag en Braassem 2015 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Verordening sociaal domein Kaag en Braassem, art. 62
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2015 | 01-01-2016 | Nieuwe regeling | 16-12-2014 | - |
Het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Kaag en Braassem;
de gemeenteraad van Kaag en Braassem de Verordening sociaal domein Kaag en Braassem heeft vastgesteld;
in artikel 62 van de Verordening sociaal domein Kaag en Braassem is gesteld dat het College in aanvulling op de Verordening nadere regels kan stellen;
In de Maatschappelijke agenda 3D is aangegeven dat bij de uitvoering van de Verordening zoveel mogelijk maatwerk moet worden betracht;
vast te stellen de Nadere regels Sociaal domein Kaag en Braassem 2015.
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
In deze nadere regels wordt verstaan onder:
kortdurend verblijf: logeren in een instelling gedurende maximaal drie etmalen per week, gepaard gaande met persoonlijke verzorging, verpleging of begeleiding voor inwoners die als gevolg van hun beperking aangewezen zijn op permanent toezicht, indien dat noodzakelijk is ter ontlasting van de persoon die hem gebruikelijke zorg of mantelzorg levert;
mantelzorg: langdurige en onbetaalde ondersteuning voor iemand die chronisch ziek, beperkt of hulpbehoevend is, vanuit een persoonlijke band tussen mantelzorger en inwoner. Dat kan een familielid zijn, maar ook een vriend of kennis. Een mantelzorger is geen beroepskracht. Mantelzorg is ondersteuning die bovenop de normale dagelijkse zorg van gezinsleden en huisgenoten voor elkaar komt, zoals zorg voor het huishouden of zorg voor de kinderen;
Hoofdstuk 2. Integrale benadering
Paragraaf 2.1. Maatwerkvoorziening via een pgb
Artikel 3. Voorwaarden pgb sociaal netwerk
Artikel 4. Kwaliteitseisen pgb professionele aanbieders
Professionele en specialistische aanbieders van maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp die uit een pgb betaald worden, moeten voldoen aan de eisen die in de Jeugdwet en de Wmo aan aanbieders van ondersteuning in natura worden gesteld.
De bepalingen in deze paragraaf van deze nadere regels zijn van toepassing op de terugvordering van een uitkering, op een boete, bijzondere bijstand, een bijdrage op basis van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wkkp), een maatwerkvoorziening en een pgb als bedoeld in de Verordening.
Artikel 10. Uitzonderingen die voortvloeien uit jurisprudentie
In afwijking van artikel 9 lid 1 onder b van deze nadere regels wordt de uitkering niet teruggevorderd als een termijn van zes maanden verstreken is na het bekend worden van gegevens, die hadden moeten leiden tot wijziging en of intrekking/beëindiging van de uitkering, tenzij de belanghebbende niet correct aan de inlichtingenplicht voldaan heeft.
In afwijking van artikel 9 lid 1 onder b wordt de terugvordering beperkt, bij het niet correct nakomen van de inlichtingenplicht die betrekking heeft op een overschrijding van het vrij te laten vermogen op basis van de Participatiewet, tot het bedrag dat te veel zou zijn verstrekt als de inlichtingenplicht wel correct nagekomen was. De uitkering wordt dan niet over de gehele periode van de schending van de inlichtingenplicht herzien/ingetrokken en teruggevorderd.
Artikel 11. Terugbetaling en afloscapaciteit
Van het minimale termijnbedrag van 10% wettelijk minimumloon, genoemd in lid 3, kan afgeweken worden als de belanghebbende daarom vraagt, onder overlegging van financiële en andere relevante gegevens. Het college stelt op grond van de individuele situatie het maandelijks af te lossen bedrag vast en bevestigt dit schriftelijk aan de belanghebbende.
Artikel 12. Uitstel van betaling
Als niet eerder uitstel van betaling gegeven is én uitstel van betaling gevraagd wordt voor een periode korter dan drie maanden, dan kan het verzoek tot uitstel verleend worden zonder nader onderzoek. In elke andere situatie vindt nader onderzoek plaats naar de financiële situatie. Aan uitstel van betaling kunnen voorwaarden verbonden worden.
Artikel 13. Niet voldoen aan betalingsverplichtingen
Als de belanghebbende niet aan de betalingsverplichtingen voldoet of als hij de voorwaarden waaronder uitstel van betaling gegeven is niet nakomt en de oorspronkelijke betalingstermijn verstreken is, dan neemt het college invorderingsmaatregelen volgens de artikelen 4:112 e.v. van de Awb.
Artikel 16. Kwijtschelding bij voldoen aan betalingsverplichtingen
Een besluit om een vordering geheel of gedeeltelijk kwijt te schelden, als bedoeld in lid 1 sub a en b, wordt alleen genomen nadat de belanghebbende daar schriftelijk een verzoek voor heeft ingediend en na individuele beoordeling, waarbij het niet (verder) kunnen terugbetalen niet aan de belanghebbende te wijten is.
Hoofdstuk 5. Specifieke bepalingen Wmo
Paragraaf 5.1. Regels voor bijdragen Wmo en kostprijs maatwerkvoorzieningen
Hoofdstuk 6. Specifieke bepalingen Participatiewet en IOAW/IOAZ
Paragraaf 6.1. Individuele inkomenstoeslag
Artikel 26. Aanvullende voorwaarden
In aanvulling op het bepaalde in artikel 36 van de Verordening komen personen die op de datum van aanvraag of gedurende de 36 maanden voorafgaand aan de aanvraag door het rijk bekostigd onderwijs volgen/volgden, niet aanmerking voor de individuele inkomenstoeslag aangezien zij worden geacht uitzicht op inkomensverbetering te hebben.
Sub-paragraaf 6.2.2. Draagkracht naar inkomen
Artikel 29. Berekening draagkrachtruimte
Middelen die niet tot het inkomen gerekend worden op basis van artikel 31 lid 2 , de oudedagsvoorziening als bedoeld in artikel 33 lid 5, de individuele inkomenstoeslag als bedoeld in artikel 36 en de individuele studietoeslag als bedoeld in artikel 36 sub b van de Participatiewet, worden voor de draagkrachtberekening niet meegenomen.
Sub-paragraaf 6.2.3. Draagkracht naar vermogen
Artikel 31. Berekening draagkracht naar vermogen
Een auto of motor tot een waarde van € 3.000 wordt, met in achtneming van artikel 34 lid 2 sub a van de Participatiewet, niet tot het vermogen gerekend. De waarde wordt vastgesteld aan de hand van de ANWB/BOVAG koerslijst. Als de waarde met deze koerslijst niet bepaald kan worden, dan wordt een gemiddelde genomen van de waarde van drie vergelijkbare auto’s/motoren op verkoopsites.
Paragraaf 6.5. Collectieve aanvullende zorgverzekering voor minima en chronisch zieken en gehandicapten
Toelichting op de Nadere regels sociaal domein Kaag en Braassem
In de Nadere regels wordt meerdere malen de inwoner aangeduid als hij en hem. Daar waar hij en hem staat, kan ook zij en haar worden gelezen. Voor de leesbaarheid van het stuk is gekozen om alleen de mannelijke vorm te gebruiken.
In dit artikel zijn de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een pgb opgenomen, zowel voor jeugd als voor de Wmo. Binnen de Participatiewet is het pgb niet aan de orde.
Een plan, door de aanvrager samen met het Kernteam opgesteld, moet de basis zijn voor het verstrekken van een pgb. Als voorwaarde wordt daarom gesteld dat een plan ten grondslag moet liggen aan het verstrekken van een pgb. In het plan moet benoemd worden welke resultaten nagestreefd worden (stabilisatie problematiek, ontwikkeling vaardigheden etc.). Als de besteding van het pgb niet opgenomen is in het integrale plan, dan moet de budgethouder een afzonderlijk budgetplan opstellen waarin hij aangeeft hoe hij het pgb gaat inzetten. Door periodiek het plan te gebruiken om vast te stellen wat de ondersteuning/jeugdhulp opgeleverd heeft, wordt ook de kwaliteit en doelmatigheid van de verleende ondersteuning/jeugdhulp inzichtelijk gemaakt. Het pgb kan overigens deel uitmaken van een arrangement, waarbij onderdelen van ondersteuning/jeugdhulp in natura en onderdelen via een pgb ingezet worden.
In de Wmo 2015 en de Jeugdwet is geregeld dat inwoners, aan wie een maatwerkvoorziening verstrekt is, onder voorwaarden, het recht hebben om te kiezen voor een pgb. Voor een algemene voorziening kan dus nooit een pgb verstrekt worden. Er worden drie voorwaarden genoemd:
Inwoners moeten het vermogen hebben om een pgb goed te besteden. Dit betekent dat de inwoner in staat geacht moet worden om de aan het pgb verbonden taken op een verantwoorde manier uit te voeren. De inwoner mag daarbij ondersteund worden door mensen uit zijn sociaal netwerk dan wel door een curator, bewindvoerder, mentor of gemachtigde.
Het gaat om de volgende twee aspecten:
Kan hij de aan het pgb verbonden taken op een verantwoorde manier uitvoeren? Hierbij gaat het onder meer om het kiezen van een zorgaanbieder, het aangaan van een contract en het aansturen van de zorgaanbieder. De inwoner mag hierbij ondersteund worden door mensen uit zijn sociaal netwerk, dan wel door een curator, bewindvoerder, mentor of gemachtigde.
Het gaat niet om het beheren van het budget, dat doet de SVB. Het is wel van belang om te weten dat een budgethouder, die voor vier of meer dagen per week ondersteuning/jeugdhulp inkoopt, een werkgever is met de werkgeversplichten die daarbij horen. Denk hierbij onder meer aan het overeenkomen van een redelijk uurloon, het doorbetalen van loon bij ziekte en het hanteren van een redelijke opzegtermijn. De bekwaamheid voor het hebben van een pgb wordt in samenspraak met de inwoner getoetst, maar het oordeel van het integraal ondersteuningsteam is leidend. Als het team van mening is dat de inwoner onbekwaam is, dan kan het college het pgb weigeren. Tegen deze beslissing staat bezwaar en beroep open.
De Wmo 2015 stelt dat de inwoner zich gemotiveerd op het standpunt moet stellen dat hij de maatwerkvoorziening als pgb geleverd wenst te krijgen. De Jeugdwet stelt dat, om in aanmerking te komen voor een pgb, de inwoner zich gemotiveerd op het standpunt moet stellen dat het door de gemeente gecontracteerde aanbod niet passend is in zijn situatie. De aanvrager heeft dus een motiveringsplicht. Als de aanvrager dit beargumenteerd heeft, dan kan deze voorwaarde geen basis voor het college zijn om een pgb te weigeren.
De voorzieningen die de inwoner met het pgb wil inkopen moeten veilig, doeltreffend en cliëntgericht zijn.
Het collectief vraagafhankelijk vervoer (CVV) wordt in Kaag en Braassem uitgevoerd door de regiotaxi Holland Rijnland. Als de regiotaxi toereikend is om inwoners lokaal te verplaatsen, dan is het niet mogelijk om hiervoor een pgb te verstrekken. Vanwege de houdbaarheid van het collectieve vervoerssysteem wordt hier terughoudend mee omgegaan.
Artikel 3 Voorwaarden pgb sociaal netwerk
De gemeente moet regels stellen in welke gevallen en onder welke voorwaarden de inwoner aan wie een pgb verstrekt wordt, de mogelijkheid heeft om ondersteuning/jeugdhulp te betrekken van een persoon die deze anders dan in de uitoefening van een beroep levert. Het gaat hier bijvoorbeeld om situaties waarin iemand zijn baan opzegt of minder gaat werken om kinderen intensief te ondersteunen of waarin het veiliger/praktischer is dat een naaste uit het gezin de ondersteuning levert. Als iemand vanuit het sociaal netwerk de ondersteuning gaat bieden, dan moet dat gepaard gaan met een wijziging in de bestaande situatie, omdat uit het gesprek/integraal plan blijkt dat vanuit de bestaande situatie de inzet van het sociaal netwerk ontoereikend is. Extra inzet is dus nodig.
Het uitgangspunt is dat een pgb voor niet-professionele zorgverleners beperkt moet
blijven tot die gevallen waarin dit aantoonbaar tot betere en effectievere ondersteuning leidt. Het belang van de inwoner staat hierbij centraal. Het gaat om argumenten zoals:
Als iemand vanuit het sociaal netwerk de ondersteuning/jeugdhulp gaat bieden, dan moet diegene wel over de juiste competenties en expertise beschikken:
Een periodiek gesprek (1 keer per jaar of vaker) moet inzicht geven in de kwaliteit van de geboden ondersteuning/jeugdhulp.
De persoon die vanuit het sociaal netwerk ondersteuning/jeugdhulp biedt moet zich bewust zijn van de verantwoordelijkheid die hij, mogelijk langdurig, op zich neemt. De vraag die daarbij gesteld moet worden is: kan de persoon die ondersteuning/jeugdhulp levert een keer overslaan als hij ziek is of op vakantie gaat en hoe wordt de ondersteuning/jeugdhulp dan geleverd?
Als ondersteuning/jeugdhulp ingezet wordt in situaties waarin sprake is van
onvoldoende opvoedvaardigheden of bij (dreigende) overbelasting, dan kan geen pgb ingezet worden voor het sociaal netwerk. Het is aan de professional om dit te beoordelen.
Artikel 4 Kwaliteitseisen pgb professionele aanbieders
In principe heeft de budgethouder zelf de regie over de ondersteuning/jeugdhulp die hij met het pgb inkoopt. Daarmee heeft hij ook de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit. Tegelijkertijd is voor professionele aanbieders ook de Wmo 2015 en de Jeugdwet van toepassing. In hoofdstuk 4 van de Jeugdwet zijn kwaliteitseisen opgenomen die gesteld worden aan jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen. Zoals gezegd gaat het hierbij onder meer om verantwoorde hulp, het toepassen van de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling, het beschikken over een VOG en het gebruiken van een hulpverleningsplan. Deze kwaliteitseisen worden aan alle professionele jeugdhulpaanbieders gesteld, dus ook aanbieders die op basis van een pgb jeugdhulp verlenen.
De mogelijkheid om een financiële tegemoetkoming te verstrekken, is uit de Wmo 2015 verdwenen. De financiële tegemoetkoming wordt onder de Wmo 2015 vervangen door een pgb. Dit geldt ook voor de financiële tegemoetkoming voor meerkosten die iemand kan hebben voor bijvoorbeeld een verzekering van een aangepaste auto ten opzichte van een reguliere verzekering, maar ook voor de kosten van onderhoud en reparatie. Dit is samen onder de noemer meerkosten in de Nadere regels opgenomen.
In artikel 6 worden de pgb tarieven per vorm van ondersteuning/jeugdhulp genoemd. In onderstaand overzicht zijn deze tarieven nogmaals beschreven. De tarieven zijn bepaald aan de hand van de huidige AWBZ-pgb tarieven. Bij het AWBZ pgb tarief voor professionele hulpverlening is een korting van 5% toegepast omdat bij natura ook een korting is toegepast. Daar waar geen AWBZ tarieven voor pgb bekend waren, is gekeken naar reële kosten van de ondersteuning in natura.
In de Wmo 2015 en de Jeugdwet is de verplichting opgenomen dat gemeenten pgb’s uitbetalen in de vorm van het trekkingsrecht. Dit houdt in dat de gemeente het pgb niet op de rekening van de budgethouder stort, maar op de rekening van de Sociale Verzekeringsbank (SVB). De budgethouder laat via declaraties of facturen aan de SVB weten hoeveel uren ondersteuning geleverd zijn, waarna de SVB de uitbetaling aan de zorgaanbieder doet. Het niet bestede bedrag wordt na afloop van de verantwoordingsperiode door de SVB terugbetaald aan de gemeente. Het rijk heeft besloten dat gemeenten eenmalige pgb’s (voor bijvoorbeeld een woningaanpassing of vervoermiddel) in 2015 nog zelf kunnen betalen aan de inwoner. Het blijkt namelijk niet mogelijk om per 1 januari 2015 eenmalige pgb’s volgens de werkwijze van het trekkingsrecht (via de SVB) uit te voeren.
Artikel 18 Ernstige Enkelvoudige Dyslexie
De samenwerkende partners bij dyslexiezorg zijn de gemeente, scholen en zorgaanbieders. Scholen zijn verantwoordelijk voor de signalering en begeleiding van kinderen met dyslexie. De gemeente is verantwoordelijk voor dyslexiezorg bij Ernstige Enkelvoudige Dyslexie (EED); dyslexie zonder bijkomende stoornissen die belemmerend zijn voor de behandeling. In deze nadere regels wordt EED aangewezen als algemene voorziening. Dit maakt mogelijk dat EED-zorg ingezet wordt op voordracht van de school, na afstemming in het ondersteuningsteam van de school. Hiervoor is gekozen omdat bij EED in principe sprake is van enkelvoudige problematiek, waarbij het inschakelen van het Kernteam als een onnodige extra schakel gezien wordt. Het is aan de gecontracteerde EED-zorgaanbieder om aan de hand van het Protocol Dyslexie Diagnostiek en Behandeling te bepalen of aan de criteria voor EED-zorg die de gemeente gesteld heeft, voldaan wordt. Als sprake is van meer-voudige problematiek en/of bijkomende gezinsproblematiek, dan schakelt de zorgaanbieder in overleg met de inwoner het Kernteam in. Na beëindiging van de EED-zorg informeert de zorgaanbieder in overleg met de inwoner het ondersteuningsteam van de school.
Dit artikel bevat regels over een bijdrage in de kosten van vervoer die zijn verbonden aan arbeidsinschakeling. Inwoners zijn zelf verantwoordelijk voor vervoer binnen de 10 kilometer. Daarvoor is geen bijdrage mogelijk. Uiteraard wordt elke situatie afzonderlijk onderzocht en beoordeeld. Als de afstand te groot is om te lopen, of als lopen of fietsen vanwege de persoonlijke situatie niet mogelijk is, kan het college afwijken van deze 10 kilometergrens.
Voor het bepalen van de reisafstand wordt gebruik gemaakt van Routenet.nl.
Artikel 23 Bijdrage algemene voorziening
De artikelen 2.1.4 en 2.1.5 van de Wmo 2015 bieden de mogelijkheid om bij de verstrekking van een maatwerkvoorziening/pgb of algemene voorziening een bijdrage aan de inwoner te vragen. De Wmo 2015 maakt onderscheid tussen de bijdrage voor een maatwerkvoorziening en de bijdrage voor een algemene voorziening. De bijdrage voor een algemene voorziening mag de gemeente bepalen en kostendekkend zijn. De bijdrage voor een maatwerkvoorziening is gelimiteerd tot een bedrag gelijk aan de kostprijs van de voorziening.
Met betrekking tot de bijdrage die gebruikers van een algemene voorziening betalen, wordt onderscheid gemaakt tussen algemene voorzieningen die vanuit particulier initiatief gerealiseerd worden en algemene voorzieningen die in opdracht van het college gerealiseerd worden.
Bij algemene voorzieningen vanuit particulier initiatief zijn de initiatiefnemers vrij om inwoners een bijdrage te vragen. De initiatiefnemers bepalen zelf de hoogte van de bijdrage. De bijdrage wordt geïnd door de initiatiefnemers.
Het college kan binnen en buiten de Wmo 2015 regelingen treffen waarmee groepen inwoners gecompenseerd worden voor (een deel van) de bijdrage voor een algemene voorziening vanuit particulier initiatief. Voorbeelden van dit soort regelingen zijn het Jeugdsportfonds, een kortingspas voor mantelzorgers en vrijwilligers en (in individuele gevallen) bijzondere bijstand voor minima. Informatie over het gebruik van deze regelingen is onderdeel van het gesprek na de melding van de hulpvraag.
Voor algemene voorzieningen die in opdracht van het college gerealiseerd worden, geldt dat de aanbieder van de voorziening alleen een bijdrage kan vragen voor algemeen gebruikelijke kosten die vanuit de voorziening betaald worden voor de inwoner. Algemeen gebruikelijke kosten zijn kosten die alle inwoners maken in het dagelijks leven, ook inwoners die geen gebruik maken van de voorziening. Denk bijvoorbeeld aan een bijdrage voor een maaltijd bij een maaltijdservice of een bijdrage voor een wasmiddel bij een was- en strijkservice. De aanbieder van de voorziening kan geen bijdrage vragen voor dienstverlening. De bijdrage wordt geïnd door de aanbieder.
Omdat het hier gaat om algemeen gebruikelijke kosten die alle inwoners maken, compenseert het college (een deel van) de bijdrage voor een algemene voorziening niet. Bij algemeen gebruikelijke kosten is immers geen sprake van een mogelijke stapeling van aanvullende kosten die een inwoner vanwege zijn persoonlijke situatie genoodzaakt is te maken.
Artikel 24 Bijdrage maatwerkvoorziening of pgb
Op een maatwerkvoorziening/pgb blijft een landelijke inkomensafhankelijke bijdrageregeling van toepassing dat vastgelegd is in het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015. Geen bijdrage wordt gevraagd voor:
Het bijdrageplichtig inkomen wordt vastgesteld door het CAK. De hoogte van de bijdrage is afhankelijk van:
de hoogte van het inkomen van de inwoner (de inwoner kan bij het CAK om een correctie van zijn inkomen vragen als zijn inkomen inmiddels lager is dan zijn inkomen in het rekenjaar, het rekenjaar ligt twee jaar voor het jaar waarin de aanvraag gedaan is). Op basis van dit inkomen wordt de maximale bijdrage vastgesteld.
Voor alle maatwerkvoorzieningen geldt de termijn zolang de voorziening gebruikt wordt of tot de kostprijs van de voorziening bereikt is. De kostprijs van de voorziening vormt een belangrijke beperking van de termijn waarover een bijdrage gevraagd mag worden. De bijdrage mag niet hoger zijn dan de kostprijs. Dus zodra de inwoner een bijdrage ter hoogte van de kostprijs betaald heeft, dan kan niet langer een bijdrage gevraagd worden. Bij de huur van een voorziening geldt geen maximale termijn voor de bijdrage, maar wordt een bijdrage gevraagd zolang de gemeente huur betaalt voor de voorziening.
De procedure voor het vaststellen en innen van de bijdrage is als volgt:
Artikel 25 Mantelzorgwaardering
Het college heeft grote waardering voor de inzet van mensen die mantelzorg verlenen aan inwoners. Daarom stelt het college een maatwerkvoorziening beschikbaar om deze waardering te tonen, in de vorm van een geldbedrag. Met een geldbedrag kan elke mantelzorger zelf kiezen op welke manier hij de voorziening wil besteden. Het bedrag kan een bijdrage leveren aan de meerkosten die veel mantelzorgers maken, maar kan ook besteed worden aan een dagje uit.
De voorziening is niet alleen een blijk van waardering vanuit het college, maar ook vanuit de inwoner die mantelzorg ontvangt. Daarom kan alleen de inwoner die mantelzorg ontvangt, eventueel met hulp van iemand uit zijn sociaal netwerk, één voorziening aanvragen voor zijn mantelzorger(s). Voor de beoordeling of iemand in aanmerking komt voor de voorziening, wordt als richtlijn de volgende definitie van mantelzorg aangehouden:
Iemand is mantelzorger als: een persoon langdurig en onbetaald zorgt voor iemand die chronisch ziek, gehandicapt of hulpbehoevend is. En met wie hij een persoonlijke band heeft. Dat kan een familielid zijn, maar ook een vriend of een kennis. Een mantelzorger is geen beroepskracht. Bij mantelzorg beslaat de verzorging meer dan acht uur per week gedurende een periode van meer dan drie maanden. Mantelzorg is zorg die bovenop de normale dagelijkse zorg van gezinsleden en huisgenoten voor elkaar komt, zoals zorg voor het huishouden of zorg voor de kinderen.
De voorziening is bedoeld voor de mantelzorgers van inwoners die in de gemeente wonen. De mantelzorger kan dus buiten de gemeente wonen.
Een beschikking kan, afhankelijk van de persoonlijke situatie, afgegeven worden voor een bepaalde periode of voor onbepaalde tijd. Betaling vindt jaarlijks plaats. Bij verstrekking voor onbepaalde tijd geldt dat de voorziening ingetrokken wordt als de inwoner die mantelzorg ontvangt verhuist naar een andere gemeente of overlijdt of de mantelzorger van de inwoner niet meer voldoet aan de richtlijn zoals omschreven in lid 3.
Met het vervallen van de landelijke regeling van het mantelzorgcompliment vervalt ook de grondslag van de vrijstelling in artikel 1a lid 4 van de Successiewet 1956. Ontvangers van het mantelzorgcompliment konden bij overlijden van degene voor wie zij zorgden, als zij erfgenaam waren, vrijstelling op erfbelasting over de woning van de overledene krijgen. De rijksoverheid bekijkt of het wenselijk en mogelijk is om de vrijstelling toch in enige vorm te behouden. Mocht de gemeentelijke mantelzorgwaardering gekoppeld worden aan de genoemde vrijstelling, dan stelt het college hierover aanvullende nadere regels vast.
Artikel 39 Aanspraak maatwerkvoorziening chronisch zieken en gehandicapten
Per 1 januari 2014 heeft het rijk twee regelingen ter compensatie van meerkosten voor chronisch zieken en gehandicapten afgeschaft, namelijk de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg) en de regeling compensatie eigen risico (CER). De regelingen hadden naar de mening van de regering niet het effect dat beoogd was; namelijk het compenseren van meerkosten ten gevolge van chronische ziekte of handicap voor mensen die dat echt nodig hebben. Volgens het rijk kunnen gemeenten beter maatwerk leveren. Gemeenten krijgen daarom een deel van de vrijvallende middelen. Ze mogen zelf beslissen of ze deze middelen inzetten voor een ‘maatwerkvoorziening’ voor chronisch zieken en gehandicapten.
De gemeenten in Holland Rijnland hebben gekozen voor het uitbreiden van de bestaande Collectieve ziektekostenverzekering voor minima naar een collectiviteit die zich óók richt op de doelgroep ‘chronisch zieken en gehandicapten’. De middelen die wij als gemeente ontvangen voor de uitvoering van een Maatwerkvoorziening inkomensondersteuning, vanwege de afschaffing van de tegemoetkoming op basis van de Wtcg en de CER, worden via de collectiviteit ingezet als bijdrage in de premie, waarbij de aanvullende verzekering goedkoper of zelfs gratis kan worden aangeboden. De doelgroep heeft op die wijze de mogelijkheid tot een zeer uitgebreid verzekeringspakket, zonder de daarbij horende premiekosten volledig zelf te moeten financieren. De middelen zijn daarbij direct verbonden met gemaakte zorgkosten buiten de basisverzekering.