Organisatie | Oldambt |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels Participatiewet vrijlating inkomsten uit arbeid gemeente Oldambt 2015 |
Citeertitel | Beleidsregels Participatiewet vrijlating inkomsten uit arbeid gemeente Oldambt 2015 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Geen
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2015 | Onbekend | 02-12-2014 | Onbekend |
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oldambt;
Gelezen het collegevoorstel van cluster Maatschappelijke Zaken tot vaststelling van beleidsregels Participatiewet vrijlating inkomsten uit arbeid;
Gezien de adviezen van de WSW Raad Synergon, de WMO Raad en het Cliëntenpanel Oldambt;
Gelet op de artikel 31 lid 2 onder n, r en z van de Participatiewet en de artikelen 1:3, lid 4; 3:42 titel 4.3 en titel 4.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb);
BeleidsregelsParticipatiewet vrijlating inkomsten uit arbeid gemeente Oldambt 2015
wettelijke bepaling; de wet bepaalt dat niet tot de middelen van de belanghebbende worden gerekend: de inkomsten uit arbeid tot 25% van deze inkomsten, met een maximum van € 193,00 per maand (peil per 1 januari 2015), voor zover hij algemene bijstand ontvangt, waarbij voor een persoon jonger dan 65 jaar geldt dat die inkomsten gedurende ten hoogste zes aaneengesloten maanden niet tot de middelen worden gerekend en dat dit naar oordeel van het college moet bijdragen aan zijn arbeidsinschakeling.
oordeel college; op het moment dat de belanghebbende voor het eerst inkomsten uit arbeid gaat verkrijgen, waarbij er nog wel een beroep gedaan moet worden op een aanvullende bijstandsuitkering, is het nog niet definitief vast te stellen of dit uiteindelijk zal bijdragen aan de arbeidsinschakeling. Dat is de reden om deze vrijlating toe te passen op het moment dat de belanghebbende, als gevolg van het verkrijgen van
inkomsten uit arbeid, geen beroep meer hoeft te doen op een aanvullende bijstandsuitkering daar de inkomsten uit genoemde arbeid meer bedragen dan de toepasselijke bijstandsnorm.
wettelijke bepaling; de wet bepaalt dat niet tot de middelen van de belanghebbende worden gerekend: de inkomsten uit arbeid van een alleenstaande ouder tot 12,5% van deze inkomsten, met een maximum van € 120,89 per maand (peil per 1 januari 2015), gedurende een aaneengesloten periode van maximaal 30 maanden, voor zover hij algemene bijstand ontvangt, ingeval hij de volledige zorg heeft voor een tot zijn last komend kind tot 12 jaar, de periode van zes aaneengesloten maanden, bedoeld in onderdeel n is verstreken en dit volgens het college bijdraagt aan zijn arbeidsinschakeling.
oordeel college; op het moment dat de belanghebbende voor het eerst inkomsten uit arbeid gaat verkrijgen en waarbij er nog wel een beroep gedaan moet worden op een aanvullende bijstandsuitkering, wordt – in afwijking van artikel 1 – de vrijlating ex artikel 31 lid 2 sub n WWB toegepast vanaf de eerste maand waarin die inkomsten
worden genoten. Deze afwijkende bepaling is noodzakelijk om uiteindelijk de aansluitende vrijlating ex artikel 31 lid 2 sub r WWB te kunnen toepassen.
wettelijke bepaling; de wet bepaalt dat niet tot de middelen van de belanghebbendeworden gerekend: de inkomsten uit arbeid van een persoon die medisch urenbeperkt istot 15% van deze inkomsten uit arbeid, met een maximum van € 124,00 per maand (peil per 1 januari 2015), voor zover hij algemene bijstand ontvangt, tenzij onderdeel n of r van toepassing is.
Het college kan de bepalingen van deze beleidsregels buiten toepassing laten of daarvan afwijken, voor zover toepassing daarvan gelet op het belang van de aanvrager/belanghebbende leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.
In alle gevallen waarin deze beleidsregels niet voorzien, beslist het college.