Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Oisterwijk

Verordening Wmo 2015 Oisterwijk incl toelichting

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieOisterwijk
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening Wmo 2015 Oisterwijk incl toelichting
CiteertitelVerordening Wmo 2015 Oisterwijk incl toelichting
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Wet maatschappelijke ondersteuning 2015

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201501-01-2016Onbekend

18-12-2014

GB 2014-81109

Onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening Wmo 2015 Oisterwijk incl toelichting

 

 

De Verordening Wmo gemeente Oisterwijk 2015

 

De raad van de gemeente Oisterwijk,

gelezen het voorstel van het college d.d. 30 september 2014,

afdeling Samenleving,

raadsvoorstel nr. ;

gelet op het feit dat de gemeente per 1 januari 2015 verantwoordelijk wordt voor een aantal nieuwe taken binnen de Wet maatschappelijke ondersteuning, Jeugdzorg, Participatiewet, Wet Langdurige Zorg en het Beleidskader Sociaal Domein ‘Goed voor elkaar in Oisterwijk’ van 13 maart 2014

besluit :

Wij stellen voor in te stemmen met:

  • ·

    Het beleidsplan Jeugd en Wmo Gemeente Oisterwijk ‘Goed voor elkaar in 2015’ en de daaruit voortvloeiende beslispunten:

    • 1.

      een integraal uitvoeringsplan voor de 0e en 1e lijn te ontwikkelen, wat in het eerste kwartaal van 2015 gereed moet zijn;

    • 2.

      bij huishoudelijke ondersteuning onderscheid te maken tussen enkelvoudige en meervoudige problematiek, waarbij in het eerste geval verwezen wordt naar de particuliere markt en in het tweede geval er altijd sprake is van een maatwerkvoorziening;

    • 3.

      dat in de Verordening Wmo wordt opgenomen dat de raad zorg draagt voor de invulling aan de jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers;

    • 4.

      een bijdrage in de kosten op te leggen voor de volgende Wmo-maatwerkvoorzieningen en hierbij de wettelijke mogelijkheden maximaal te benutten:

      • a.

        Individuele vervoersvoorzieningen (anders dan Regiotaxi) in natura of als PGB gedurende de gehele gebruiksduur van de voorziening of totdat de kostprijs van de voorziening is bereikt;

      • b.

        Roerende woonvoorzieningen in natura of als PGB, gedurende de gehele gebruiksduur van de voorziening of totdat de kostprijs van de voorziening is bereikt (is uitbreiding huidig beleid, waarin nu een periodebeperking geldt);

      • c.

        Voor onroerende woningaanpassingen gedurende de gehele gebruiksduur van de voorziening of totdat de kostprijs van de voorziening is bereikt (is uitbreiding huidig beleid, waarin nu een periodebeperking geldt);

      • d.

        Woningaanpassingen ten behoeve van minderjarigen, aan de ouders of verzorgers, gedurende de gehele gebruiksduur van de voorziening of totdat de kostprijs van de voorziening is bereikt (nieuw beleid). In dit geval is maximeren tot 15 jaar niet nodig, omdat de eigen bijdrage voor de ouders automatisch stopt als het kind 18 jaar wordt. De eigen bijdrage die aan de ouders is opgelegd wordt namelijk niet voortgezet op naam van het kind als deze de leeftijd van 18 jaar bereikt. Deze nieuwe mogelijkheid is geregeld in de wet;

      • e.

        Begeleiding (o.a. bij huishoudelijke schoonmaakwerkzaamheden) en dagbesteding wanneer dit als maatwerkvoorziening is toegekend, in natura of als pgb, voor de gehele gebruiksduur van de voorziening (nieuw beleid voor de Wmo, maar geldt ook nu al onder de AWBZ);

      • f.

        Verblijf in een opvanginstelling, voor de gehele duur van het verblijf (nieuw beleid voor de Wmo).

    • 5.

      Inwoners met een chronische ziekte en/of handicap én een inkomen tot 120% van de bijstandsnorm een tegemoetkoming te verstrekken voor de meerkosten van zorg die zij hebben in de vorm van een collectieve aanvullende ziektekostenverzekering. Hiervoor wordt de huidige collectieve ziektekostenverzekering uitgebreid.

    • 6.

      Een financiële tegemoetkoming aan chronisch zieken en gehandicapten toe te kennen voor meerkosten ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en participatie;

    • 7.

      Dat het college de keuzemogelijkheid geeft voor de cliënt voor naturavoorziening of pgb. In de verordening worden de criteria vastgelegd;

    • 8.

      Om vanaf 1-1-2015 (voor nieuwe cliënten) drie tarieven te laten gelden voor het PGB:

      • a.

        tarief voor geregistreerde zorgaanbieder: 100% Zorg in Natura

      • b.

        tarief voor zzp'er: 75% Zorg in Natura (kostprijs van ZIN, minus deel overhead);

      • c.

        tarief voor informele zorg (sociale netwerk): 50% Zorg in Natura (afgeleide van het brutoloon van een medewerker in dienst van een zorgaanbieder (ZIN-tarief - 50%)

        De gedifferentieerde tarieven worden in de verordening vastgelegd.

    • 9.

      In de verordening vast te leggen dat de kostprijs van een pgb bij inzet van een persoon uit het sociaal netwerk 50% van de kostprijs van een vergelijkbare maatwerkvoorziening in natura bedraagt.

  • ·

    De Verordening Wmo gemeente Oisterwijk 2015 en de Verordening Jeugdhulp gemeente Oisterwijk 2015 vast te stellen en deze te publiceren.

  • ·

    De huidige Verordening Wmo Gemeente Oisterwijk 2013 per 1 januari 2015 in te trekken.

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Oisterwijk op

30 oktober 2014

de griffier, de voorzitter,

Nelleke van Wijk Hans Janssen

De raad van de gemeente Oisterwijk;

gelezen het voorstel van het college van 30 september 2014,

gelet op de artikelen 2.1.3, 2.1.4, eerste, tweede en derde lid, 2.1.5, eerste lid, 2.1.6, 2.1.7, 2.3.6, vierde lid, en 2.6.6, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015; alsmede gelet op artikel 156 van de Gemeentewet;

gelet op de doelstellingen zoals verwoord in het Beleidskader sociaal domein “Goed voor elkaar in Oisterwijk”;

overwegende dat het noodzakelijk is om cliënten te ondersteunen als zij dusdanige beperkingen ondervinden bij hun maatschappelijke participatie en zelfredzaamheid dat zij niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg, met hulp van het sociale netwerk of met gebruikmaking van algemene voorzieningen hierin geheel of gedeeltelijk kunnen voorzien;

overwegende dat het noodzakelijk is om cliënten met psychische of psychosociale problemen en belanghebbenden die de thuissituatie hebben verlaten, al dan niet in verband met risico's voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, te ondersteunen bij het zich handhaven in de samenleving als zij niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg , of met hulp van het sociale netwerk of met gebruikmaking van algemene voorzieningen hierin geheel of gedeeltelijk kunnen voorzien;

overwegende dat het noodzakelijk is om bij verordening regels te stellen met betrekking tot de invulling van de plicht tot ondersteuning;

besluit vast te stellen de:

Verordening Wmo gemeente Oisterwijk 2015.

Inhoudsopgave

HOOFDSTUK 1 BEGRIPSBEPALINGEN 5

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen 5

HOOFDSTUK 2 PROCEDUREREGELS 7

Artikel 2.1 De melding 7

Artikel 2.2 Cliëntondersteuning 7

Artikel 2.3 Het gesprek 7

Artikel 2.4 Vaststellen identiteit 7

HOOFDSTUK 3 AANVRAAG EN BESCHIKKING 8

Artikel 3.1 De aanvraag 8

Artikel 3.2 Advisering 8

Artikel 3.3 Inhoud beschikking 8

HOOFDSTUK 4 BEOORDELING AANSPRAAK 9

Artikel 4.1 Wettelijke criteria maatwerkvoorziening 9

Artikel 4.2 Algemene criteria maatwerkvoorziening 9

Artikel 4.3 Primaat en kortdurende maatschappelijke ondersteuning 10

HOOFDSTUK 5 PERSOONSGEBONDEN BUDGET 11

Artikel 5.1 Criteria persoonsgebonden budget 11

Artikel 5.2 Vaststellen hoogte persoonsgebonden budget 12

HOOFDSTUK 6 ONDERSTEUNING ZELFSTANDIG WONEN, MAATSCHAPPELIJKE PARTICIPATIE EN KORTDUREND VERBLIJF IN EEN INSTELLING 13

Artikel 6.1 Maatschappelijke ondersteuning 13

Artikel 6.2 Resultaten ondersteuning bij het zelfstandig wonen 13

Artikel 6.3 Resultaten ondersteuning bij maatschappelijke participatie 13

Artikel 6.4 Specifieke criteria ondersteuning bij zelfstandig wonen en maatschappelijke participatie 13

Artikel 6.5 Criterium ondersteuning bij maatschappelijke participatie 14

Artikel 6.6 Resultaat kortdurend verblijf in een instelling 14

Artikel 6.7 Specifieke criteria kortdurend verblijf in een instelling 14

HOOFDSTUK 7 ONDERSTEUNING GERICHT OP HET WONEN 15

Artikel 7.1 Maatschappelijke ondersteuning 15

Artikel 7.2 Resultaten ondersteuning gericht op het wonen 15

Artikel 7.3 Algemeen criterium ondersteuning gericht op het wonen 15

Artikel 7.4 Specifiek criterium primaat van verhuizen 15

Artikel 7.6 Resultaten zich verplaatsen in en om de woning 16

HOOFDSTUK 8 ONDERSTEUNING VERPLAATSEN BINNEN DE LEEFOMGEVING 17

Artikel 8.1 Maatschappelijke ondersteuning 17

Artikel 8.2 Resultaat ondersteuning bij het zich kunnen verplaatsen 17

Artikel 8.3 Specifieke criteria ondersteuning het zich kunnen verplaatsen 17

HOOFDSTUK 9 BIJDRAGE IN DE KOSTEN 18

Artikel 9.1 Maatwerkvoorziening 18

Artikel 9.2 Algemene voorziening 18

Artikel 9.3 Kostprijs berekening bijdrage in de kosten 18

HOOFDSTUK 10 TEGEMOETKOMING MEERKOSTEN 19

Artikel 10.1 Aanspraak 19

Artikel 10.2 Aanvraag 19

Artikel 10.3 Hoogte tegemoetkoming en uitbetaling 19

HOOFDSTUK 11 TOEZICHT, HANDHAVING EN TERUGBETALING 21

Artikel 11.1 Nieuwe feiten en omstandigheden 21

Artikel 11.2 Beëindiging 21

Artikel 11.3 Herziening of intrekking 21

Artikel 11.4 Terugvordering 21

Artikel 11.5 Terugbetaling 22

Artikel 11.6 Fraudepreventie 22

Artikel 11.7 Controle 22

HOOFDSTUK 12 KWALITEIT 23

Artikel 12.1 Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning 23

Artikel 12.2 Verhouding prijs-kwaliteit van voorziening geleverd door derden 23

Artikel 12.3 Externe klachtregeling 23

Artikel 12.4 Externe medezeggenschapsregeling 23

HOOFDSTUK 13 OVERIGE BEPALINGEN 24

Artikel 13.1 Jaarlijkse waardering mantelzorgers 24

Artikel 13.2 Inspraak 24

HOOFDSTUK 14 SLOTBEPALINGEN 25

Artikel 14.1 Hardheidsclausule 25

Artikel 14.2 Indexering 25

Artikel 14.3 Intrekking huidige verordening 25

Artikel 14.4 Evaluatie 25

Artikel 14.5 Overgangsrecht 25

Artikel 14.6 Inwerkingtreding en citeertitel 25

HOOFDSTUK 1 BEGRIPSBEPALINGEN

  • Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

  • 1.

    In deze verordening en de daarop gebaseerde regelgeving wordt verstaan onder:

  • a.

    Algemeen gebruikelijk: naar geldende maatschappelijke normen tot het gangbare gebruiks- dan wel bestedingspatroon van een persoon als cliënt behorend;

  • b.

    Algemeen gebruikelijke voorziening: een voorziening die niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking, die algemeen verkrijgbaar is en die niet aanzienlijk duurder is dan vergelijkbare producten;

  • c.

    Beperking: aan de cliënt verbonden factoren die er toe leiden dat deze niet (volledig) in staat is tot zelfredzaam zijn en te kunnen participeren;

  • d.

    Besluit: Besluit Wmo gemeente Oisterwijk 2015;

  • e.

    Bezoekbaar maken: het middels een door het college te bepalen tegemoetkoming bewerkstelligen dat de cliënt toegang heeft tot de woning in de gemeente Oisterwijk, de woonkamer en een toiletvoorziening kan bereiken en gebruiken;

  • f.

    Budgetplan: een door de cliënt opgesteld, en zonodig door het college goedgekeurd, plan in verband met de aanspraak op een persoonsgebonden budget. Daarin zijn opgenomen welke maatwerkvoorziening uit het persoonsgebonden budget wordt betaald, wat de kwaliteit daarvan is en welke resultaten daarmee worden bereikt. Het plan kan worden aangevuld met door het college te stellen voorwaarden;

  • g.

    Collectieve maatwerkvoorziening: een maatwerkvoorziening die individueel wordt toegekend maar door meerdere personen tegelijk kan worden gebruikt;

  • h.

    Dagbesteding: structurele tijdsbesteding met een welomschreven doel;

  • i.

    Gebruikelijke hulp: hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten die een leefeenheid vormen;

  • j.

    Gemeenschappelijke ruimten: gedeelte(n) van een woongebouw, niet behorende tot de onderscheiden woningen, bestemd en noodzakelijk om de woonruimte van de cliënt waar deze zijn hoofdverblijf heeft vanaf de toegang tot het woongebouw te bereiken. Hieronder begrepen ruimten voor gemeenschappelijk gebruik zoals een keuken of recreatieruimte;

  • k.

    Huisgenoot: de persoon die met de cliënt duurzaam gemeenschappelijke een woning bewoont, anders dan door een commerciële huurders- of kostgangersrelatie;

  • l.

    Hoofdverblijf: de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de cliënt zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft of zal hebben en op welk adres hij in de basisadministratie personen ingeschreven staat of zal staan. Indien de cliënt met een briefadres in de basisadministratie personen ingeschreven staat, gaat het om het feitelijk woonadres;

  • m.

    Instelling: volgens de Wet toelating zorginstellingen, een ziekenhuis of kleinschalig wooninitiatief als bedoeld in de Regeling Subsidies AWBZ/Wlz dan wel een door het college goedgekeurde accommodatie van een aanbieder;

  • n.

    Leefeenheid: de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten die duurzaam gemeenschappelijk een woning bewonen en gezamenlijk een huishouden voeren;

  • o.

    Meerkosten: kosten, niet zijnde de kosten bedoeld in artikel 2.1.7 van de wet, die uitgaan boven de kosten die voor de cliënt als algemeen gebruikelijk zijn te beschouwen;

  • p.

    Melding: een verzoek om een onderzoek naar de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning door of namens de cliënt als bedoeld in artikel 2.3.2 van de wet;

  • q.

    Normale gebruik van de woning: het kunnen verrichten van de elementaire woonfuncties, het verrichten van belangrijke huishoudelijke werkzaamheden, horizontale en verticale verplaatsingen in en om de woning waaronder ook de toegang tot de woning;

  • r.

    Persoonlijk plan: een door de cliënt opgesteld plan dat aangeeft op basis van artikel 2.3.2, vierde lid, onderdelen a tot en met e van de wet, welke maatschappelijke ondersteuning naar zijn mening het meest is aangewezen;

  • s.

    Plan van Aanpak: de schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2 achtste lid van de wet. Daarin kunnen (niet limitatief) benoemd worden: de adviezen, verwijzingen en afspraken die in samenspraak met de cliënt zijn gemaakt, zijn persoonlijk plan, alsmede de beoogde resultaten en de evaluatie daarvan;

  • t.

    Specialisten: een groep van personen met specialistische inhoudelijke kennis over beperkingen van cliënten die geraadpleegd kunnen worden in verband met het onderzoeken van een melding;

  • u.

    Spoedeisend geval: een onvoorziene situatie die geen uitstel verdraagt;

  • v.

    Vervoersvoorziening: een maatwerkvoorziening, al dan niet gemotoriseerd, waarmee de cliënt zich in zijn leefomgeving kan verplaatsen;

  • w.

    Voorliggende voorziening: een andere wettelijke regeling waarop de cliënt een beroep kan doen met het oog op zijn behoefte aan maatschappelijke ondersteuning;

  • x.

    Gesprek: een gesprek naar aanleiding van een melding waarin de onderwerpen van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2 vierde lid van de wet aan bod komen;

  • y.

    Wet: wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

  • z.

    Woning: een woonruimte bestemd en geschikt voor permanente bewoning en waarbij naast een eigen toegang ook geen wezenlijke woonfuncties, zoals woon- en slaapruimte, was en kookgelegenheid en toilet met andere woningen worden gedeeld. Hieronder begrepen woningen waarvoor een persoonlijke gedoogverklaring is afgegeven, een woonschip en een woonwagen mits bestemd en geschikt zijn voor permanente bewoning;

  • aa.

    Woonvoorziening: een woningaanpassing of hulpmiddel gericht op het normale gebruik van de woning.

  • 2.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet, het Uitvoeringsbesluit maatschappelijke ondersteuning 2015 en de Algemene wet bestuursrecht.

  • HOOFDSTUK 2 PROCEDUREREGELS

    • Artikel 2.1 De melding

    • 1.

      De melding kan door of namens een cliënt bij het college worden gedaan.

    • 2.

      De wijze waarop de melding wordt gedaan is schriftelijk, digitaal, telefonisch of persoonlijk.

    • 3.

      Het college bevestigt de ontvangst van een melding schriftelijk of digitaal.

    • 4.

      Het college wijst de cliënt op de mogelijkheid van het indienen van een persoonlijk plan en dat het binnen zeven dagen na de melding kan worden ingediend.

    • 5.

      In spoedeisende gevallen treft het college na de melding als bedoeld in het eerste lid onverwijld een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomsten van het gesprek.

    • 6.

      Het college kan afspraken maken met aanbieders en/of het maatschappelijk middenveld op welke wijze zij, namens de cliënt, vanwege een (gewijzigde) behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, een melding kunnen doen.

    • Artikel 2.2 Cliëntondersteuning

    • 1.

      Het college zorgt ervoor dat ingezetenen een beroep kunnen doen op gratis cliëntondersteuning, waarbij het belang van de cliënt uitgangspunt is.

    • 2.

      Het college wijst de cliënt en zijn mantelzorger voorafgaande het onderzoek op de mogelijkheid gebruik te kunnen maken van gratis cliëntondersteuning.

    • Artikel 2.3 Het gesprek

    • 1.

      Het college nodigt de cliënt die een melding heeft gedaan zo spoedig mogelijk uit voor het gesprek.

    • 2.

      Ingeval van mantelzorg wordt, indien de cliënt dat wenst of het college dat noodzakelijk acht, de mantelzorger(s) uitgenodigd voor het gesprek.

    • 3.

      Het college kan voorafgaande aan het gesprek als bedoeld in het eerste lid eerst de van belang zijnde gegevens voor dat gesprek verzamelen alvorens een afspraak wordt gemaakt.

    • 4.

      Bij het gesprek staat het belang van de cliënt centraal.

    • 5.

      Afhankelijk van de aard en omvang van de ondersteuningsbehoefte bij de melding kan het college specialisten raadplegen.

    • 6.

      Indien de ondersteuningsbehoefte van de cliënt, die zich heeft gemeld, genoegzaam bekend is bij het college, kan het in overeenstemming met de cliënt afzien van een gesprek.

    • 7.

      Het college stelt na het gesprek een verslag op en verstrekt dat aan de cliënt. In plaats van een verslag kan het college een plan van aanpak (laten) opstellen.

    • 8.

      Het college betrekt bij het verslag ook de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger.

    Artikel 2.4 Vaststellen identiteit

    Het college is bevoegd de identiteit van de vertegenwoordiger of mantelzorger van de cliënt vast te stellen aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.

HOOFDSTUK 3 AANVRAAG EN BESCHIKKING

  • Artikel 3.1 De aanvraag

  • 1.

    Het college kan het verslag of plan van aanpak met een daarvoor bestemd formulier aanmerken als aanvraag.

  • 2.

    Het college is bevoegd de beslistermijn als bedoeld in artikel 2.3.5 tweede lid van de wet op te schorten indien een deskundigenadvies nodig is.

  • 3.

    Het college merkt een aanvraag en een daarbij behorend verslag of plan van aanpak, welk naar oordeel van het college verouderde informatie bevat, aan als een melding.

  • Artikel 3.2 Advisering

  • 1.

    Het college kan om deskundigenadvies vragen indien:

  • a.

    het onduidelijk is of en zo ja, welke beperkingen de cliënt ondervindt en wat de prognose daarvan is;

  • b.

    het college voornemens is de aanvraag om medische redenen af te wijzen;

  • c.

    het college dat overigens gewenst vindt.

  • 2.

    Het college is bevoegd om, voor zover dit van belang is voor de beoordeling van de aanspraak op een maatwerkvoorziening, de cliënt of in geval van gebruikelijke hulp zijn huisgenoten:

  • a.

    uit te nodigen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem te ondervragen;

  • b.

    op een door het college te bepalen plaats en tijdstip door één of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen ondervragen.

  • Artikel 3.3 Inhoud beschikking

  • 1.

    In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening wordt in ieder geval aangegeven of de voorziening in natura of als persoonsgebonden budget wordt verleend.

  • 2.

    Bij het verlenen van een voorziening in natura wordt in de beschikking tevens vastgelegd:

  • a.

    welke de te verlenen voorziening is en wat het beoogde resultaat daarvan is;

  • b.

    wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is;

  • c.

    hoe de voorziening wordt verleend, en indien van toepassing,

  • d.

    welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn;

  • 3.

    Bij het verlenen van een voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt in de beschikking tevens in ieder geval vastgelegd:

  • a.

    voor welk resultaat het persoonsgebonden budget moet worden aangewend;

  • b.

    welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het persoonsgebonden budget;

  • c.

    wat de hoogte van het persoonsgebonden budget is en hoe hiertoe is gekomen;

  • d.

    wat ingangsdatum en de duur is van de verstrekking is;

  • e.

    welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn;

  • f.

    welke verplichtingen zijn verbonden aan het persoonsgebonden budget;

  • g.

    dat het persoonsgebonden budget wordt overgemaakt aan de Sociale verzekeringsbank.

  • 4.

    Is de cliënt een bijdrage in de kosten is verschuldigd, wordt dat in de beschikking opgenomen. Daarbij wordt tevens vermeld wat de kostprijs is.

HOOFDSTUK 4 BEOORDELING AANSPRAAK

  • Artikel 4.1 Wettelijke criteria maatwerkvoorziening

  • 1.

    Een cliënt die zijn hoofdverblijf heeft of daadwerkelijk zal hebben in de gemeente Oisterwijk komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening in verband met de door hem ondervonden beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet:

  • a.

    op eigen kracht;

  • b.

    met gebruikelijke hulp;

  • c.

    met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk; dan wel

  • d.

    met gebruikmaking van algemene voorzieningen,

kan verminderen of wegnemen.

2.De maatwerkvoorziening als bedoeld in het eerste lid levert, rekening houdend met het verslag of het plan van aanpak en indien aanwezig het persoonlijk plan, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven wonen.

  • Artikel 4.2 Algemene criteria maatwerkvoorziening

  • 1.

    Er bestaat slechts aanspraak op een maatwerkvoorziening voor zover:

  • a.

    deze noodzakelijk is om de cliënt in staat te stellen tot zelfredzaamheid en participatie mede met het oog op het zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen;

  • b.

    deze als goedkoopst passende bijdrage aan te merken is;

  • c.

    deze in overwegende mate op de cliënt gericht is.

  • 2.

    Geen aanspraak op een maatwerkvoorziening bestaat:

  • a.

    indien de beperkingen van de cliënt met een voor hem als algemeen gebruikelijk te beschouwen voorziening kunnen worden opgelost dan wel verminderd;

  • b.

    voor zover de cliënt aanspraak kan maken op een voorliggende voorziening;

  • c.

    voor zover er aan de zijde van de cliënt geen sprake is van aantoonbare meerkosten in vergelijking met de situatie voorafgaand aan de melding;

  • d.

    indien er sprake is van een verzoek tot vervanging van een eerder door het college toegekende voorziening terwijl deze nog in voldoende mate ondersteuning biedt, en de eerder toegekende voorziening nog niet technisch is afgeschreven dan wel verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen;

  • e.

    indien de noodzaak tot ondersteuning is ontstaan als gevolg van omstandigheden die in de risicosfeer van de cliënt liggen.

  • 3.

    De aanvraag om een maatwerkvoorziening dan wel persoonsgebonden budget wordt in ieder geval geweigerd indien de maatwerkvoorziening is gerealiseerd vóór de melding dan wel de aanvraag.

  • 4.

    De aanvraag om een maatwerkvoorziening dan wel persoonsgebonden budget kan worden geweigerd indien de maatwerkvoorziening nog niet is gerealiseerd vóór de melding dan wel aanvraag, tenzij de noodzaak achteraf door het college kan worden vastgesteld.

  • Artikel 4.3 Primaat en kortdurende maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Het college kan de toe te kennen maatschappelijke ondersteuning combineren met eigen kracht, mantelzorg, ondersteuning vanuit het sociaal netwerk en informele hulp bijvoorbeeld uit de sociale omgeving.

  • 2.

    Het college kan maatschappelijke ondersteuning verlenen als collectieve - en individuele maatwerkvoorziening waarbij het primaat ligt bij de collectieve verstrekking.

  • 3.

    Het college kan de maatwerkvoorziening als bedoeld in het eerste lid kortdurend toekennen indien de cliënt of personen van wie gebruikelijke hulp kan worden verlangd leerbaar zijn.

  • 4.

    De maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in het vorige lid is gericht op het versterken of verbeteren van de zelfredzaamheid en participatie van de cliënt. Daaronder kan ook toeleiding naar algemene voorzieningen of voorliggende voorzieningen worden verstaan.

HOOFDSTUK 5 PERSOONSGEBONDEN BUDGET

  • Artikel 5.1 Criteria persoonsgebonden budget

  • 1.

    De cliënt heeft onverminderd artikel 2.3.6 vijfde lid van de wet recht op een persoonsgebonden budget indien:

  • a.

    de cliënt naar oordeel van het college voldoende in staat is de aan het persoonsgebonden budget verbonden taken op een verantwoorde manier uit te voeren. Dat kan bijvoorbeeld op eigen kracht maar ook met hulp uit zijn sociale netwerk of zijn vertegenwoordiger;

  • b.

    de cliënt weet te motiveren waarom hij de maatwerkvoorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget wenst, middels bijvoorbeeld het overleggen van een budgetplan;

  • c.

    naar oordeel van het college is gewaarborgd dat de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen voldoen aan de kwaliteitseisen van de wet en in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het persoonsgebonden budget wordt toegekend.

  • 2.

    Aan het recht op een persoonsgebonden budget zijn de volgende verplichtingen verbonden:

  • a.

    de cliënt stelt een budgetplan op in geval met het persoonsgebonden budget diensten worden ingekocht;

  • b.

    het persoonsgebonden budget mag niet worden besteed aan een voorziening die voor de cliënt algemeen gebruikelijk wordt geacht;

  • c.

    uit het persoonsgebonden budget mogen in ieder geval geen administratieve bemiddelingsbureaus, andere tussenpersonen of belangbehartigers worden betaald;

  • d.

    het persoonsgebonden budget moet binnen zes maanden na toekenning zijn aangewend voor de bekostiging van het resultaat waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden. Voor woningaanpassingen kan het college een termijn van 15 maanden hanteren;

  • e.

    de cliënt die is aangewezen op maatschappelijke ondersteuning besteedt het persoonsgebonden budget niet aan een persoon welke tot zijn leefeenheid behoort die feitelijk gebruikelijke hulp op zich moet nemen, maar daartoe niet in staat is wegens overbelasting of dreigende overbelasting.

  • 3.

    De cliënt aan wie een persoonsgebonden budget is toegekend voor de inkoop van diensten komt met de aanbieder in een schriftelijke overeenkomst overeen, waarin ten minste afspraken zijn opgenomen over de kwaliteit en het resultaat van de maatschappelijke ondersteuning en de wijze van declareren. De cliënt maakt daarbij in principe gebruik van de overeenkomsten die de Sociale verzekeringsbank ter beschikking stelt.

  • 4.

    Het college kan andere eisen stellen aan de in het vorige lid bedoelde overeenkomst indien het persoonsgebonden budget wordt besteed aan een persoon uit het sociale netwerk van de cliënt of aan een persoon die niet als beroepskracht wordt aangemerkt.

  • 5.

    Het college stelt nadere regels in het Besluit over de voorwaarden ingeval het persoonsgebonden budget aan een hulpmiddel, vervoersvoorziening of woningaanpassing wordt besteed. Deze voorwaarden kunnen van toepassing zijn indien een maatwerkvoorziening in natura wordt toegekend.

  • Artikel 5.2 Vaststellen hoogte persoonsgebonden budget

  • 1.

    De hoogte van het persoonsgebonden budget voor vervoersvoorzieningen, hulpmiddelen en woningaanpassingen bedraagt in ieder geval niet meer dan de aanschafprijs of bekostiging van de goedkoopst passende bijdrage, waaronder gerekend onderhoud, reparatie en verzekering zoals het college aan de aanbieder verschuldigd is.

  • 2.

    Het college kan de hoogte van het persoonsgebonden budget als bedoeld in het vorige lid vaststellen op basis van een offerte.

  • 3.

    De hoogte van het persoonsgebonden budget voor diensten is afgeleid van de tarieven waarvoor het college deze diensten heeft gecontracteerd en bedraagt niet meer dan een percentage van dat tarief. De volgende tarieven gelden:

  • a.

    100% van het tarief zoals het college aan de aanbieder verschuldigd is indien het persoonsgebonden budget wordt besteed aan een aanbieder;

  • b.

    75% van het tarief bedoeld onder a indien het persoonsgebonden budget wordt besteed aan een beroepskracht zonder personeel;

  • c.

    50% van het tarief bedoeld onder a indien het persoonsgebonden budget wordt besteed aan een persoon uit het sociale netwerk van de cliënt.

  • 4.

    Het persoonsgebonden budget moet in ieder geval toereikend zijn om maatschappelijke ondersteuning in te kunnen kopen welke voldoet aan de kwaliteitseisen als bedoeld in de wet en in redelijkheid geschikt is voor het doel waarvoor het persoonsgebonden budget wordt toegekend.

HOOFDSTUK 6 ONDERSTEUNING ZELFSTANDIG WONEN, MAATSCHAPPELIJKE PARTICIPATIE EN KORTDUREND VERBLIJF IN EEN INSTELLING

  • Artikel 6.1 Maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Onder maatschappelijke ondersteuning in dit hoofdstuk wordt verstaan:

  • a.

    ondersteuning bij het zelfstandig wonen, zonodig aangevuld met:

  • -

    ondersteuning van personen uit de sociale omgeving van de cliënt;

  • -

    ondersteuning middels kortdurend verblijf in een instelling.

  • b.

    ondersteuning bij maatschappelijke participatie, zonodig aangevuld met:

  • -

    het noodzakelijke vervoer door de aanbieder van en naar de locatie waar de ondersteuning wordt geboden.

  • c.

    het ontlasten van de mantelzorger.

  • Artikel 6.2 Resultaten ondersteuning bij het zelfstandig wonen

  • 1.

    De ondersteuning bij het zelfstandig wonen is gericht op één of meer van de volgende resultaten:

  • a.

    het voorkomen van een (sociaal) isolement;

  • b.

    het nemen van besluiten;

  • c.

    het beheer van de thuisadministratie;

  • d.

    het verrichten van zelfzorg;

  • e.

    de organisatie van het huishouden of ondersteuning bij een ontregeld huishouden;

  • f.

    het ontlasten van de mantelzorger,

dit met het oog op het zo lang mogelijk zelfstandig in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen.

2.De ondersteuning in dit artikel kan ook betrekking hebben op personen uit de sociale omgeving van de cliënt. Dit gericht op het in staat te stellen om te gaan met (de gevolgen van) de beperkingen van de cliënt.

Artikel 6.3 Resultaten ondersteuning bij maatschappelijke participatie

De ondersteuning bij maatschappelijke participatie is gericht op één of meer van de volgende resultaten:

  • a.

    een zinvolle dagbesteding;

  • b.

    het hebben van sociale contacten buitenshuis;

  • c.

    deelname aan georganiseerde activiteiten;

  • d.

    dagbesteding met een arbeidsmatig karakter;

  • e.

    het ontlasten van mantelzorger,

dit met het oog op het zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen.

  • Artikel 6.4 Specifieke criteria ondersteuning bij zelfstandig wonen en maatschappelijke participatie

  • 1.

    De cliënt komt niet in aanmerking voor ondersteuning als bedoeld in dit hoofdstuk indien tot de leefeenheid van de cliënt één of meer personen behoren die naar oordeel van het college gebruikelijke hulp kunnen verlenen.

  • 2.

    Bij het oordeel van het college of gebruikelijke hulp kan worden verlangd wordt (onverminderd de wettelijke definitie) in ieder geval rekening gehouden met:

  • a.

    de aard en de omvang van de ondersteuningsbehoefte van de cliënt;

  • b.

    de aard van de relatie van de persoon binnen de leefeenheid met de cliënt;

  • c.

    de leeftijd en de ontwikkelingsfase van inwonende kinderen;

  • d.

    de leerbaarheid van de cliënt en/of de personen van wie gebruikelijke hulp kan worden verlangd.

Artikel 6.5 Criterium ondersteuning bij maatschappelijke participatie

De ondersteuning in artikel 6.3 onder d van de verordening kan slechts worden toegekend aan de cliënt die niet beschikt over arbeidsvermogen in de zin van de Participatiewet.

Artikel 6.6 Resultaat kortdurend verblijf in een instelling

Het te bereiken resultaat van kortdurend verblijf in een instelling is gericht op het ontlasten van de mantelzorger. Dit met het oog op het zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen laten wonen van de cliënt.

  • Artikel 6.7 Specifieke criteria kortdurend verblijf in een instelling

  • 1.

    De cliënt kan in aanmerking komen voor kortdurend verblijf in een instelling, niet zijnde een ziekenhuis, indien de cliënt zonder of met minder mantelzorg is aangewezen op ondersteuning dat gepaard gaat met permanent toezicht.

  • 2.

    Het kortdurend verblijf in als bedoeld in het eerste lid omvat een etmaal per week.

  • 3.

    Het college kan in individuele gevallen afwijken van het gestelde in het vorige lid.

HOOFDSTUK 7 ONDERSTEUNING GERICHT OP HET WONEN

Artikel 7.1 Maatschappelijke ondersteuning

Het college kan aan de cliënt die aanspraak heeft op maatschappelijke ondersteuning maatwerkvoorzieningen toekennen in de vorm van:

  • a.

    woonvoorzieningen;

  • b.

    maatwerkvoorziening om zich in en om de woning verplaatsen.

Artikel 7.2 Resultaten ondersteuning gericht op het wonen

Het te bereiken resultaat ten aanzien van woonvoorzieningen heeft betrekking op het kunnen gebruiken van de noodzakelijke gebruiksruimten in verband met het normale gebruik van de woning waar de cliënt zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben. Met het oog op het normale gebruik van de woning kan ook een woonvoorziening worden toegekend in verband met de bereikbaarheid, toegankelijkheid en bruikbaarheid van de woning.

  • Artikel 7.3 Algemeen criterium ondersteuning gericht op het wonen

  • Een maatwerkvoorziening als bedoeld in dit hoofdstuk kan slechts worden toegekend voor zover deze betrekking heeft op het normale gebruik van de woning.

  • Artikel 7.4 Specifiek criterium primaat van verhuizen

  • 1.

    Voor zover de cliënt kan verhuizen naar een geschikte woning of een gemakkelijker geschikt te maken woning, welke verhuizing kan leiden tot het te bereiken resultaat als bedoeld in artikel 7.2 van deze verordening, zal deze mogelijkheid eerst beoordeeld worden om het bedoelde resultaat te bereiken. Deze beoordeling vindt alleen plaats indien de kosten van het aanpassen van de woning het in het Besluit genoemde bedrag te boven gaat.

  • 2.

    Het college kan de cliënt op wie het primaat van verhuizen van toepassing is zonder aanvraag in aanmerking brengen voor een tegemoetkoming als bedoeld in hoofdstuk 10 van de verordening.

  • 3.

    De cliënt kan voor een woningaanpassing in aanmerking komen indien blijkt dat verhuizing als bedoeld in het eerste lid niet binnen een redelijke en/of medische aanvaardbare termijn mogelijk is.

  • Artikel 7.5 Specifieke criteria gericht op het wonen

  • 1. Een woningaanpassing kan slechts worden toegekend voor zover:

  • a. er sprake is van een zelfstandige woning;

  • b. de aan te passen woning in de gemeente Oisterwijk staat;

  • 2.

    De bepalingen van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op:

  • a.

    het toekennen van woonvoorzieningen aan tweede woningen, vakantiewoningen, recreatiewoningen en bij niet zelfstandige woningen zoals bij kamerverhuur;

  • b.

    het toekennen van woonvoorzieningen in, specifiek op mensen met beperkingen gerichte woongebouwen wat betreft voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten dan wel woonvoorzieningen die bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten kunnen of hadden kunnen worden meegenomen.

  • 3.

    Een woonvoorziening wordt slechts toegekend indien de cliënt zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woning waaraan de maatwerkvoorziening wordt getroffen.

  • 4.

    De aanvraag voor een woonvoorziening kan in ieder geval worden geweigerd indien:

  • a.

    de noodzaak tot het treffen van de woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van belemmeringen in het normale gebruik van de woning ten gevolge van beperkingen geen aanleiding bestond en er geen andere belangrijke reden aanwezig was;

  • b.

    de cliënt niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij daarvoor vooraf schriftelijk toestemming is verleend door het college;

  • c.

    deze betrekking heeft op woonvoorzieningen in gemeenschappelijke ruimten anders dan:

  • -

    het verbreden van toegangsdeuren;

  • -

    het aanbrengen van elektrische deuropeners;

  • -

    aanleg van een hellingbaan van de openbare weg naar de toegang van het gebouw, mits de woningen rolstoeltoegankelijk zijn;

  • -

    drempelhulpen of vlonders;

  • -

    het aanbrengen van een extra trapleuning bij een portiekwoning;

  • -

    het aanbrengen van een traplift.

  • d.

    de cliënt verhuisd is naar een woonruimte die niet bestemd en/of geschikt is om het gehele jaar door bewoond te worden;

  • e.

    de ondervonden problemen bij het normale gebruik van de woning voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;

  • f.

    de noodzaak tot het treffen van een maatwerkvoorziening het gevolg is van achterstallig onderhoud dan wel slechts strekt ter renovatie van de woning of om deze in overeenstemming te brengen met de eisen die redelijkerwijs aan de woning mogen worden gesteld.

  • 5.

    Het college stelt nadere regels in het Besluit over afschrijftermijnen als bedoeld in het vorige lid onderdeel f.

Artikel 7.6 Resultaten zich verplaatsen in en om de woning

De te bereiken resultaten van het zich verplaatsen in en om de woning hebben betrekking op het in staat zijn de noodzakelijke gebruiksruimten te bereiken gericht op het normale gebruik van de woning, waaronder met een rolstoel voor dagelijks zittend gebruik of een traplift.

HOOFDSTUK 8 ONDERSTEUNING VERPLAATSEN BINNEN DE LEEFOMGEVING

Artikel 8.1 Maatschappelijke ondersteuning

Het college kan aan de cliënt die aanspraak heeft op maatschappelijke ondersteuning maatwerkvoorzieningen toekennen in de vorm van een vervoersvoorziening voor het zich kunnen verplaatsen in de leefomgeving gericht op zelfredzaamheid en participatie.

  • Artikel 8.2 Resultaat ondersteuning bij het zich kunnen verplaatsen

  • 1.

    De te bereiken resultaat hebben betrekking op:

  • a.

    het kunnen bereiken van winkels en andere noodzakelijke voorzieningen;

  • b.

    het kunnen onderhouden van sociale contacten;

  • c.

    het deelnemen aan activiteiten waaronder inbegrepen eventuele deelname aan activiteiten in de vorm van een algemene voorziening,

    binnen de leefomgeving van de cliënt.

  • 2.

    De te bereiken resultaten als bedoeld in het vorige lid onder a, b en c tezamen maken participatie mogelijk binnen een maximale bandbreedte van 1500 tot 2000 kilometer per jaar.

  • 3.

    Het college kan in individuele gevallen afwijken van het gestelde in het tweede lid.

  • Artikel 8.3 Specifieke criteria ondersteuning het zich kunnen verplaatsen

  • 1.

    Met het oog op het zich verplaatsen, kan in ieder geval een vervoersvoorziening worden toegekend voor het verplaatsen over de korte afstand rond de woning en het verplaatsen over de langere afstand binnen de leefomgeving van de cliënt.

  • 2.

    Onder de leefomgeving in het vorige lid wordt 15 tot 20 kilometer rondom de woning verstaan. Het college kan in individuele gevallen afwijken van het gestelde in dit lid.

  • 3.

    Het college hanteert in principe het primaat van de collectieve maatwerkvoorziening zoals de Regiotaxi.

  • 4.

    De cliënt is voor het gebruik van het collectief vervoer een ritbijdrage verschuldigd.

  • 5.

    Het college stelt in het Besluit de hoogte vast van de ritbijdrage als bedoeld in het vorige lid.

HOOFDSTUK 9 BIJDRAGE IN DE KOSTEN

  • Artikel 9.1 Maatwerkvoorziening

  • 1.

    De cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor het gebruik van een maatwerkvoorziening dan wel persoonsgebonden budget, zolang hij van de maatwerkvoorziening gebruik maakt dan wel gedurende de periode waarvoor het persoonsgebonden wordt toegekend. De bijdrage in kosten is afhankelijk van het bijdrageplichtig inkomen van de cliënt en zijn echtgenoot overeenkomstig het bepaalde in het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

  • 2.

    Indien een maatwerkvoorziening dan wel persoonsgebonden budget wordt toegekend ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt is de bijdrage verschuldigd door:

  • a.

    de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is afgewezen; en

  • b.

    degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.

  • 3.

    Het college kan nadere regels stellen in het Besluit over de omvang van verschuldigde bijdrage in de kosten en in welke gevallen geen bijdrage in de kosten is verschuldigd voor de maatwerkvoorziening dan wel persoonsgebonden budget met inachtneming van het bepaalde in het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

  • 4.

    De aanbieder van een maatwerkvoorziening kan van de cliënt om betaling vragen ter hoogte van de algemeen gebruikelijke kosten die door de cliënt worden uitgespaard omdat hij gebruik maakt van de maatwerkvoorziening.

  • Artikel 9.2 Algemene voorziening

  • 1.

    De cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor het gebruik van een algemene voorziening, niet zijnde cliëntondersteuning.

  • 2.

    De cliënt is de bijdrage in principe verschuldigd aan de aanbieder.

  • 3.

    Het college stelt in het Besluit nadere regels stellen waaronder:

  • a.

    wat per soort algemene voorziening de hoogte van deze bijdrage is;

  • b.

    of voor cliënten uit omschreven groepen een bepaalde korting van toepassing is op deze bijdrage.

  • 4.

    De aanbieder van een algemene voorziening kan van de cliënt om betaling vragen ter hoogte van de algemeen gebruikelijke kosten die door de cliënt worden uitgespaard omdat hij gebruik maakt van de algemene voorziening.

  • Artikel 9.3 Kostprijs berekening bijdrage in de kosten

  • 1.

    Onverminderd artikel 9.1 vierde lid van de verordening is de kostprijs van een maatwerkvoorziening gelijk aan de prijs waarvoor de gemeente de maatwerkvoorziening afneemt of aanschaft van een (gecontracteerde) aanbieder, inclusief de bijkomende kosten.

  • 2.

    De kostprijs van een persoonsgebonden budget is gelijk aan dat bedrag.

  • 3.

    Onverminderd artikel 9.2 vierde lid van de verordening bedraagt de kostprijs van een algemene voorziening, nooit meer dan een kostendekkende bijdrage. Voor cliëntondersteuning is geen bijdrage verschuldigd.

HOOFDSTUK 10 TEGEMOETKOMING MEERKOSTEN

  • Artikel 10.1 Aanspraak

  • 1.

    De persoon met een beperking of chronisch psychisch of psychosociaal probleem kan in aanmerking komen voor een tegemoetkoming in de met die beperking of chronisch psychisch of psychosociaal probleem verband houdende aantoonbare of aannemelijke meerkosten ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en participatie voor:

  • a.

    verhuiskosten- en inrichtingskosten;

  • b.

    een sportvoorziening;

  • c.

    het gebruik van de eigen auto waarop de persoon noodzakelijkerwijs is aangewezen in verband met het zich verplaatsen binnen de leefomgeving als bedoeld in hoofdstuk 9 van deze verordening;

  • d.

    het bezoekbaar maken van één woning in de gemeente Oisterwijk ingeval de persoon als bedoeld in het eerste lid zijn hoofdverblijf heeft in een instelling;

  • e.

    de kosten voor het noodzakelijk overnemen van huishoudelijke schoonmaakwerkzaamheden door het college aan te wijzen marktpartijen én de persoon als bedoeld in het eerste lid geen huisgenoten heeft die gebruikelijk hulp kunnen verlenen.

  • 2.

    De persoon als bedoeld in het eerste lid kan slechts aanspraak maken op een tegemoetkoming indien deze persoon geen aanspraak heeft of kan hebben op een vergoeding van de (meer)kosten op grond van een voorliggende voorziening of op basis van een andere regeling.

  • 3.

    De persoon als bedoeld in het eerste lid kan aanspraak maken op een tegemoetkoming verhuiskosten- en inrichtingskosten voor zover op deze persoon het primaat van verhuizen van toepassing is als bedoeld in artikel 7.4 eerste lid van de verordening.

  • 4.

    De persoon als bedoeld in het eerste lid kan aanspraak maken op een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten voor zover de hoogte van deze tegemoetkoming minder bedraagt dan de kosten van het aanpassen van de woning.

  • Artikel 10.2 Aanvraag

  • 1.

    De tegemoetkoming wordt op aanvraag toegekend en moet worden ingediend voordat de kosten zijn gemaakt.

  • 2.

    De tegemoetkoming voor een sportvoorziening wordt voor een periode van minimaal drie jaar toegekend en alleen indien de met een reeds eerder toegekende tegemoetkoming aangeschafte voorziening technisch is afgeschreven dan wel niet meer geschikt is.

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid kan het college de tegemoetkoming verhuiskosten- en inrichtingskosten toekennen in het besluit waarin het primaat van verhuizen wordt toegepast als bedoeld in artikel 7.4 van de verordening.

  • Artikel 10.3 Hoogte tegemoetkoming en uitbetaling

  • 1.

    De tegemoetkoming voor verhuis- en inrichtingskosten wordt niet eerder uitbetaald dan nadat de persoon is verhuisd naar de voor hem meest geschikte beschikbare woning gelet op zijn beperkingen in het normale gebruik van de woning.

  • 2.

    Het college stelt nadere regels in het Besluit waaronder in ieder geval:

  • a.

    de hoogte van de tegemoetkoming en bij welke percentage van het inkomen in ieder geval meerkosten worden aangenomen;

  • b.

    de wijze waarop de tegemoetkoming te gelde kan worden gemaakt;

  • c.

    de wijze waarop rekening wordt gehouden met samenvallende vervoersbehoeften bij het zich verplaatsen binnen de leefomgeving als bedoeld in hoofdstuk 8 van de verordening.

HOOFDSTUK 11 TOEZICHT, HANDHAVING EN TERUGBETALING

Artikel 11.1 Nieuwe feiten en omstandigheden

Onverminderd artikel 2.3.8 van de wet doet een cliënt aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet of tegemoetkoming als bedoeld in hoofdstuk 10 van de verordening.

Artikel 11.2 Beëindiging

Onverminderd artikel 2.3.10 van de wet kan het college een toegekende aanspraak op een maatwerkvoorziening dan wel persoonsgebonden budget of tegemoetkoming als bedoeld in hoofdstuk 10 van de verordening geheel of gedeeltelijk te beëindigen, indien:

  • a.

    niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens de wet of de verordening;

  • b.

    de cliënt wordt opgenomen in een instelling;

  • c.

    de cliënt zich niet houdt aan de verplichtingen verbonden aan het gebruik van de maatwerkvoorziening die in bruikleen is toegekend;

  • d.

    de cliënt is overleden waarbij het persoonsgebonden budget eindigt op de dag gelegen na de dag van overlijden.

  • e.

    indien de cliënt vanwege een verhuizing geen woonplaats meer heeft in de gemeente Oisterwijk.

  • Artikel 11.3 Herziening of intrekking

  • 1.

    Onverminderd artikel 2.3.10 van de wet kan het college een besluit tot toekenning van een maatwerkvoorziening (in natura), een persoonsgebonden budget of een tegemoetkoming als bedoeld in hoofdstuk 10 herzien of intrekken indien:

  • a.

    niet is voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens deze verordening;

  • b.

    achteraf blijkt dat onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zouden hebben geleid;

  • c.

    blijkt dat de cliënt aan wie een persoonsgebonden budget is toegekend niet heeft voldaan aan de verplichtingen als bedoeld in artikel 5.1 van deze verordening;

  • d.

    de tegemoetkoming voor verhuis- en inrichtingskosten niet binnen twee jaar na toekenning de verhuizing niet heeft plaatsgevonden.

  • Artikel 11.4 Terugvordering

  • 1.

    Onverminderd artikel 2.4.1 van de wet kan het college nadat het besluit tot toekenning van een maatwerkvoorziening dan wel persoonsgebonden budget of tegemoetkoming als bedoeld in hoofdstuk 10 van de verordening is herzien of ingetrokken:

  • a.

    het ten onrechte of tot een te hoog bedrag genoten aan persoonsgebonden budget terugvorderen;

  • b.

    de ten onrechte ontvangen tegemoetkoming terugvorderen;

  • c.

    de geldswaarde van een maatwerkvoorziening in natura terugvorderen of deze maatwerkvoorziening terugvorderen dan wel terughalen;

  • d.

    de wijze waarop de terugvordering geïnd wordt, kan verrekening zijn. De hoogte van het (periodieke) bedrag van verrekening met een persoonsgebonden budget of tegemoetkoming als bedoeld in hoofdstuk 10 van de verordening moet in redelijke verhouding staan tot de ondersteuning in de zelfredzaamheid en participatie.

  • 2.

    De extra kosten die worden gemaakt bij de invordering kan het college verhalen op de cliënt.

Artikel 11.5 Terugbetaling

  • 1.

    De cliënt die (mede)eigenaar is van een woning, aan wie die krachtens deze verordening een woningaanpassing (in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget) is toegekend welke kosten meer bedragen dan het in het Besluit vastgestelde bedrag, dient bij verkoop van deze woning binnen een periode van zeven jaar na gereedmelding van de maatwerkvoorziening, deze verkoop van de woning onverwijld aan het college te melden. Het bedrag voor de aanpassing aan de woning dient te worden terugbetaald volgens het in het Besluit vastgelegde afschrijvingsschema.

  • 2.

    Indien de maatwerkvoorziening welke met het persoonsgebonden budget is aangeschaft door de cliënt niet meer wordt gebruikt door bijvoorbeeld verhuizing buiten de gemeente of overlijden, dient de cliënt of de nabestaande(n) binnen een termijn van acht weken de restwaarde van de maatwerkvoorziening aan de gemeente terug te betalen. De restwaarde wordt berekend volgens het afschrijvingsprincipe in het Besluit. Het college houdt daarbij rekening met de afschrijvingstermijnen die gelden voor maatwerkvoorzieningen die in natura worden toegekend.

Artikel 11.6 Fraudepreventie

Het college zet in op fraudepreventie. Onderdeel daarvan is in ieder geval:

  • a.

    voorlichting geven aan ingezetenen waaronder in het bijzonder aan cliënten;

  • b.

    de wijze waarop het college cliënten informeert over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening dan wel persoonsgebonden budget of tegemoetkoming als bedoeld in hoofdstuk 10 van de verordening zijn verbonden en over de consequenties van misbruik en oneigenlijk gebruik;

  • c.

    het aanwijzen van toezichthouders en deze -indien wenselijk- betrekken bij gesprekken met cliënten;

  • d.

    vroegtijdige opsporing van misbruik of oneigenlijk gebruik.

Artikel 11.7 Controle

Het college beoordeelt, al dan niet steekproefsgewijs, de besteding van de persoonsgebonden budgetten. Tevens beoordeelt het college of de cliënt nog voldoet aan de criteria om voor een persoonsgebonden budget in aanmerking te komen.

HOOFDSTUK 12 KWALITEIT

  • Artikel 12.1 Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen, door:

  • a.

    het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de cliënt;

  • b.

    het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg;

  • c.

    erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van maatwerkvoorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard;

  • 2.

    Het college kan in het Besluit bepalen welke verdere eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen.

  • 3.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek, en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde maatwerkvoorzieningen.

  • Artikel 12.2 Verhouding prijs-kwaliteit van voorziening geleverd door derden

  • 1.

    Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren diensten, in ieder geval rekening met:

  • a.

    de aard en omvang van de te verrichten taken;

  • b.

    een redelijke toeslag voor overheadkosten;

  • c.

    een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg;

  • d.

    kosten voor bijscholing van het personeel.

  • 2.

    Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren overige voorzieningen, in ieder geval rekening met:

  • a.

    de marktprijs van de voorziening, en

  • b.

    de eventuele extra taken die in verband met de voorziening van de leverancier worden gevraagd, zoals:

1o. aanmeten, leveren en plaatsen van de voorziening; 2o. instructie over het gebruik van de voorziening; 3o. onderhoud van de voorziening, en

4°. verplichte deelname in bepaalde samenwerkingsverbanden (bijv. sociaal wijkteams).

Artikel 12.3 Externe klachtregeling

De aanbieder van een maatwerkvoorziening is verplicht om een klachtenregeling, als bedoeld in artikel 3.2 van de wet, te treffen.

Artikel 12.4 Externe medezeggenschapsregeling

De aanbieder van een maatwerkvoorziening in de vorm van diensten is verplicht om een regeling voor medezeggenschap, als bedoeld in artikel 3.2 van de wet, te treffen.

HOOFDSTUK 13 OVERIGE BEPALINGEN

  • Artikel 13.1 Jaarlijkse waardering mantelzorgers

  • 1.

    Het college draagt jaarlijks zorg voor een blijk van waardering voor mantelzorgers indien mantelzorg wordt verleend aan een cliënt die zijn hoofdverblijf heeft in de gemeente Oisterwijk.

  • 2.

    De wijze van waardering als bedoeld in het eerste lid kan tot stand komen in samenspraak met belangenorganisaties.

  • 3.

    Bij de waardering als bedoeld in het eerste lid heeft het college oog voor mantelzorgers van cliënten die mogelijk alleen gebruik maken van algemene voorzieningen.

  • Artikel 13.2 Inspraak

  • 1.

    Het college betrekt ingezetenen van de gemeente, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, bij de voorbereiding van het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning, overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.

  • 2.

    Het college stelt ingezetenen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 3.

    Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

HOOFDSTUK 14 SLOTBEPALINGEN

Artikel 14.1 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 14.2 Indexering

Het college kan jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze verordening en het op deze verordening berustende Besluit geldende bedragen indexeren. In het Besluit is opgenomen voor welke bedragen dit kan gelden en welk prijsindexcijfer gehanteerd wordt.

Artikel 14.3 Intrekking huidige verordening

Met de inwerkingtreding van deze verordening wordt de Verordening Wmo gemeente Oisterwijk 2013 ingetrokken met dien verstande dat besluiten welke zijn genomen op grond van die verordening met de daarbij behorende rechten en plichten in stand blijven.

Artikel 14.4 Evaluatie

Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt eenmaal per vier jaar geëvalueerd. Indien de evaluatie daartoe aanleiding geeft wordt deze verordening aangepast. Het college rapporteert ten behoeve van de evaluatie over de doeltreffendheid en de effectiviteit van de verordening in de praktijk.

  • Artikel 14.5 Overgangsrecht

  • 1.

    Aanvragen die bij het college zijn ingediend voor 1 januari 2015 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens de Verordening Wmo gemeente Oisterwijk 2013.

  • 2.

    Op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de Verordening Wmo gemeente Oisterwijk 2013 wordt beslist met inachtneming van die verordening waarop het besluit is gebaseerd.

  • 3.

    Het college heeft de bevoegdheid een besluit op grond van de Verordening Wmo gemeente Oisterwijk 2013 in te trekken met toepassing van deze verordening. Het college kan daarvoor een ander besluit in de plaats stellen met toepassing van deze verordening.

Artikel 14.6 Inwerkingtreding en citeertitel

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2015 en wordt aangehaald als: Verordening Wmo gemeente Oisterwijk 2015.

Toelichting - Verordening Wmo

Gemeente Oisterwijk 2015

Inhoudsopgave

HOOFDSTUK 1 BEGRIPSBEPALINGEN 7

HOOFDSTUK 2 PROCEDUREREGELS 11

HOOFDSTUK 3 AANVRAAG EN BESCHIKKING 13

HOOFDSTUK 4 BEOORDELING AANSPRAAK 15

HOOFDSTUK 5 PERSOONSGEBONDEN BUDGET 20

HOOFDSTUK 6 ONDERSTEUNING ZELFSTANDIG WONEN, MAATSCHAPPELIJKE PARTICIPATIE EN KORTDUREND VERBLIJF IN EEN INSTELLING 23

HOOFDSTUK 7 ONDERSTEUNING GERICHT OP HET WONEN 25

HOOFDSTUK 8 ONDERSTEUNING VERPLAATSEN BINNEN DE LEEFOMGEVING 28

HOOFDSTUK 9 BIJDRAGE IN DE KOSTEN 29

HOOFDSTUK 10 TEGEMOETKOMING MEERKOSTEN 31

HOOFDSTUK 11 TOEZICHT, HANDHAVING EN TERUGBETALING 33

HOOFDSTUK 12 KWALITEIT 35

HOOFDSTUK 13 OVERIGE BEPALINGEN 36

HOOFDSTUK 14 SLOTBEPALINGEN 36

Opdracht Wmo 2015 aan de gemeente

De Wmo 2015 draagt gemeenten onder meer op zorg te dragen voor maatschappelijke ondersteuning en de kwaliteiten en continuïteit van voorzieningen. Onder maatschappelijke ondersteuning (art. 1.1.1 lid 1 van de wet) wordt verstaan:

  • 1.

    bevorderen van de sociale samenhang, de mantelzorg en vrijwilligerswerk, de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking, de veiligheid en leefbaarheid in de gemeente, alsmede voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld,

  • 2.

    ondersteunen van de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving,

  • 3.

    bieden van beschermd wonen en opvang.

Onder voorzieningen worden algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen verstaan (art. 1.1.1 lid 1 van de wet). De regels over kwaliteit en continuïteit zijn neergelegd in hoofdstuk 3 van de wet. Voor het bieden van beschermd wonen en opvang zijn de huidige centrumgemeenten verantwoordelijk. Voor de gemeente Oisterwijk is dat de gemeente Tilburg. Deze verordening heeft voornamelijk betrekking op de maatschappelijke ondersteuning genoemd onder punt 2.

Wettelijke afbakening

De Wmo 2015 kent in tegenstelling tot de Jeugdwet geen specifieke bepalingen waarin het college in ieder geval niet gehouden is een maatwerkvoorziening te verlenen. Wel is artikel 2.3.5 zesde lid van de wet van belang, waarin feitelijk de afbakening wordt weergegeven tussen de Wmo 2015 en de Wet langdurige zorg (thans Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten). Kan iemand met ondersteuning (Wmo) en verpleging en zorg (Zvw) niet meer in de eigen leefomgeving blijven wonen, kan aanspraak bestaan op verblijf in de instelling. Het zesde lid van dat artikel luidt als volgt:

Het college kan een maatwerkvoorziening weigeren indien de cliënt aanspraak heeft op verblijf en daarmee samenhangende zorg in een instelling op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, dan wel er redenen zijn om aan te nemen dat de cliënt daarop aanspraak kan doen gelden en weigert mee te werken aan het verkrijgen van een besluit dienaangaande.

Overgangsrecht in 2015

Via de Invoeringswet Jeugdwet wordt na artikel 8.6 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 8.6a

Artikel 2.3.5, zesde lid, geldt in 2015 niet voor daar bedoelde cliënten:

  • a.

    die thuis wonen en een maatwerkvoorziening inhoudende een hulpmiddel of een woningaanpassing hebben aangevraagd;

  • b.

    die zonder behandeling in een instelling verblijven en een maatwerkvoorziening inhoudende een hulpmiddel ter verbetering van hun mobiliteit hebben aangevraagd.

Verder wordt opgemerkt dat de verzekerde met een indicatie voor verblijf, maar thuis wil blijven wonen (waarschijnlijk pas vanaf 2016), aanspraak kan maken op een woningaanpassing op grond van de Wet langdurige zorg.

Verpleging en verzorging: Zorgverzekeringswet (Zvw)

Het gaat in de Zvw om verpleging en verzorging zoals verpleegkundigen die plegen te bieden, waarbij er geen sprake is van verblijf in een instelling. Het doel is deze zorg dicht bij andere eerstelijnszorg en het sociale domein te positioneren. Samen met de huisartsenzorg moet de verpleging en verzorging erop gericht zijn om mensen zo lang mogelijk thuis te helpen. Cliënten kunnen zo langer in de eigen leefomgeving blijven wonen ondanks ouderdom of beperking. Bij deze verzorging is er in het algemeen sprake van medische problematiek of een hoog risico daarop. Vooral mensen bij wie de gezondheidssituatie snel kan veranderen en verslechteren en die dikwijls al (intensief) te maken hebben met huisartsenzorg of ziekenhuiszorg zullen hier gebruik van maken.

Afbakening Jeugdwet

Het verlenen van maatwerkvoorzieningen aan minderjarigen (kinderen) blijft net al nu het geval is onder de Wmo vallen. Nu is het zo dat geen eigen bijdrage mag worden gevraagd van een persoon die jonger is dan 18 jaar. Dat uitgangspunt blijft onder de Wmo 2015 gehandhaafd. Daarop is één uitzondering. Namelijk als een woningaanpassing wordt verleend voor een minderjarige. In dit gevallen mag de gemeente daarvoor een bijdrage in de kosten vragen aan de ouders of verzorgers van die minderjarige.

Afbakening overig

Verder valt niet in te zien waarom het college gehouden is een maatwerkvoorziening te verlenen indien een andere wettelijke aanspraak kan voorzien in de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning. Denk bijvoorbeeld aan de aanspraak op wijkverpleging op grond van de Zorgverzekeringswet of een vervoerskostenvergoeding op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. Daarom is in de verordening een weigeringsgrond opgenomen analoog aan het huidige artikel 2 Wmo 2007.

Tegemoetkoming meerkosten

Deze verordening biedt de mogelijkheid om aan de persoon met een beperking of chronisch psychisch of psychosociaal probleem een tegemoetkoming te verlenen in de daarmee verband houdende aantoonbare of aannemelijke meerkosten ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en participatie voor. Het gaat om de volgende meerkosten:

  • -

    verhuiskosten- en inrichtingskosten;

  • -

    een sportrolstoel;

  • -

    bezoekbaar maken van de woning;

  • -

    in verband met het zich verplaatsen binnen de leefomgeving; en

  • -

    kosten voor het noodzakelijk overnemen van huishoudelijke schoonmaakwerkzaamheden.

Scheiding melding, onderzoek en aanvraag

De Wmo 2015 regelt dat voordat iemand een aanvraag om een maatwerkvoorziening kan doen, hij eerst zijn ondersteuningsbehoefte bij het college moet melden. In principe bestaat er dan aanspraak op een gesprek. Het college kan op deze manier in samenspraak met de cliënt en zijn eventuele mantelzorger eerst zorgvuldig de ondersteuningsbehoefte en de mogelijkheden om daaraan tegemoet te komen in kaart brengen. Pas na verstrekking van een verslag van dat gesprek kan een aanvraag voor een maatwerkvoorziening worden gedaan, tenzij het gesprek niet binnen zes weken is uitgevoerd. Een uitzondering is gemaakt ingeval van een spoedeisend geval. Is daarvan sprake, dan treft het college een maatwerkvoorziening in afwachting van de resultaten van het gesprek. De regels van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zijn niet van toepassing op de procedure van het melden van een hulpvraag en het gesprek.

Vanaf het moment dat de cliënt een aanvraag indient voor een maatwerkvoorziening, is er sprake van enige vorm van juridisering. Deze is een gevolg van het aanvragen van de maatwerkvoorziening en heeft met name tot doel om de rechtszekerheid van de cliënt te waarborgen. Op basis van de schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek (het ondersteuningsplan in deze verordening) die de cliënt na afronding van het onderzoek ontvangt, kan hij de afweging maken om al dan niet een maatwerkvoorziening aan te vragen. Het voordeel daarvan is dat de cliënt op basis van de uitkomsten van het integrale onderzoek daar een bewuste afweging in maakt. De Wmo 2015 kent een gelimiteerde termijn van zes weken voor het uitvoeren van het onderzoek en daarna nog twee weken voor het nemen van een beslissing op een aanvraag. Die limitering is opgenomen ter bescherming van de cliënt. De totale termijn voor onderzoek en beslissing op de aanvraag is acht weken en daarmee gelijk aan de redelijke termijn die in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is opgenomen voor het nemen van een besluit op aanvraag.

Modelverordening Vereniging Nederlandse gemeenten

Deze verordening is deels gebaseerd op de modelverordening van de Verenging voor Nederlandse Gemeenten, versie 17 september 2014 (VNG). Deze verordening is echter ingedeeld in hoofdstukken om de leesbaarheid en kenbaarheid te verhogen. Om dezelfde reden zijn de onderwerpen of artikelen uit de VNG-verordening, al dan niet in aangepaste vorm en noodzakelijkerwijs aangevuld, geclusterd in het betreffende hoofdstuk. Verder is zo min mogelijk gebruik gemaakt om de wet te citeren, maar juist uit te leggen wat de gemeente Oisterwijk verstaat onder de niet bij wet gedefinieerde begrippen en wat in ieder geval concreet onder maatschappelijke ondersteuning wordt verstaan. Daarbij zijn normstellende kaders geformuleerd. Daarvoor is ook aansluiting gezocht bij de indeling van de huidige verordening en de vier taakvelden van de compensatieplicht. Uit de parlementaire behandeling van de Wmo 2015 blijkt namelijk dat het college nog steeds de plicht heeft op deze vier taakvelden ondersteuning te bieden in de vorm van een maatwerkvoorziening, als dat vanzelfsprekend nodig blijkt. Ervaring in de jurisprudentie leert dat het van groot belang is om in de verordening met de wet verbindende grondslagen op te nemen (zie bijvoorbeeld RBGEL:2013:4390). Nadrukkelijk wordt opgemerkt dat de inhoud van deze verordening maatwerk op geen enkele manier in de weg staat.

Verordening is essentieel

Uit de toelichting op artikel 2.1.3 van de wet (verordeningsplicht) blijkt dat de gemeenteraad naast het beleidsplan - mede met het oog op duidelijkheid voor de burger over de van de overheid te verwachten prestaties en de rechtszekerheid - bij verordening een aantal zaken moet regelen die noodzakelijk zijn om de wet en het beleidsplan uit te kunnen voeren. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening komt het op maatwerk aan. In artikel 1.2.1 van de wet is in algemene termen omschreven in welke gevallen iemand in aanmerking komt voor de verschillende maatwerkvoorzieningen (zie hoofdstuk 4 van deze verordening).

De verordening is een essentieel document voor de eerder genoemde concrete uitwerking van de beleidsvoornemens van de gemeente Oisterwijk. De maatschappelijke ondersteuning zal gericht zijn op de persoon en diens plek in de samenleving in plaats van uitsluitend op diens aandoening, beperking of indicatie. De bepalingen in deze verordening geven geen antwoord op de vraag hoe het college in het individuele geval tot het oordeel komt of iemand in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening. Slechts de criteria oftewel de inhoudelijke randvoorwaarden zoals de gemeenteraad die als democratisch gelegitimeerd orgaan moet stellen zijn opgenomen. Daarmee treedt de gemeenteraad nadrukkelijk niet in de beslisruimte die het college heeft op grond van artikel 2.3.5 van de wet (de aanvraag). Immers, binnen de kaders biedt de wet zeer uiteenlopende beslismogelijkheden.

Uitvoerbaar

Een ander aspect is de uitvoerbaarheid van de wet en de daarbij behorende verordening. Het college die de aanvragen beoordeelt is ook gehouden de bepalingen van de verordening in acht te nemen. Met het bieden van de eerder genoemde duidelijkheid wordt niet alleen een kader geboden maar ook de grondslagen waarop de beslissing op de aanvraag kan en mag rusten. Dat brengt mee dat toepassing van deze verordening naar verwachting minder zware administratieve belasting geeft op de uitvoeringsorganisatie, daaronder begrepen bezwaar en beroep.

Naar oordeel van het college

Wanneer iemand naar het oordeel van het college niet in staat is tot zelfredzaamheid of participatie en onvoldoende is geholpen met de inzet van eigen kracht, gebruikelijke hulp, mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen, beslist het college tot het verstrekken van een (individuele) maatwerkvoorziening. De verplichting om maatwerk te leveren, is in de wet ruimer geformuleerd dan de compensatieplicht in de Wmo 2007 en ziet op alle gevallen waarin iemand problemen heeft met zijn zelfredzaamheid en participatie, of beschermd wonen of opvang nodig heeft. De maatwerkvoorziening is aanvullend op wat iemand zelf kan bijdragen en vormt samen met de inzet van eigen kracht of, indien van toepassing, gebruikelijke hulp of mantelzorg een samenhangend ondersteuningsaanbod, ofwel maatwerk. Wanneer mensen voldoen aan de voorwaarden, hebben zij het recht om te kiezen voor een persoonsgebonden budget waarmee zij zelf de ondersteuning kunnen regelen die tot de maatwerkvoorziening behoort.

Geen ongeclausuleerd recht

De vanzelfsprekendheid dat mensen in de eerste plaats zelf verantwoordelijkheid dragen voor de wijze waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan de samenleving, is in de Wmo 2015 expliciet verankerd. Tot die eigen verantwoordelijkheid behoort ook dat hij een beroep doet op familie en vrienden - zijn eigen sociale netwerk - alvorens hij bij de gemeente aanklopt voor ondersteuning. Het is immers heel normaal dat mensen iets doen voor hun partner, familielid of goede vriend als die niet geheel op eigen kracht kan deelnemen aan de samenleving.

Als uitgangspunt geldt dus dat zelfredzaamheid en meedoen in de samenleving een verantwoordelijkheid is van mensen zelf. De Wmo 2015 biedt verder meer mogelijkheden dan de Wmo 2007 om cliënten op een goede manier maatschappelijk te ondersteunen zonder dat dit hoeft te leiden tot het verstrekken van een (individuele) maatwerkvoorziening. Daarmee is er geen sprake van een ongeclausuleerd recht op een maatwerkvoorziening. De verordening zoals die thans voorligt doet recht aan de bedoeling van de wetgever en biedt burgers de rechtszekerheid die zij verdienen als het hen - naar oordeel van het college - niet lukt om zelf, dan wel met hulp van anderen zelfredzaam te zijn en te kunnen participeren. De verordening is dan ook zo opgesteld dat het de benodigde waarborgen biedt die burgers van de gemeente Oisterwijk mogen verwachten. Daarmee wordt ook het huidige voorzieningenniveau bedoeld zonder daarbij het beoogde maatwerk en eigen verantwoordelijkheid van burgers uit het oog te verliezen. Naast de bedoelde aanspraken zijn ook criteria geformuleerd waaronder het college maatwerkvoorziening kan weigeren of welke beperkende voorwaarden kunnen gelden. Die zijn overigens uitgebreid in het kader van de eigen verantwoordelijkheid en mede gebaseerd op de eerder genoemde concept modelverordening van de VNG.

Mantelzorgondersteuning

De maatwerkvoorziening beoogt de cliënt zelf adequaat te ondersteunen, rekening houdend met wat hij verder al heeft of mogelijk zou kunnen krijgen aan ondersteuning uit zijn sociale netwerk of zijn mantelzorger. Daar hoort ook bij wat de cliënt moet krijgen op de momenten dat de mantelzorger even niet wil of kan. Respijtzorg is de ondersteuning die aan de cliënt wordt toegewezen voor de momenten dat de mantelzorger niet in de gelegenheid is hem te ondersteunen. Dit moet worden onderscheiden van:

  • a.

    de maatregelen die nodig zijn om een mantelzorger goed zijn werk te kunnen laten doen, en

  • b.

    de maatschappelijke ondersteuning (eventueel in de vorm van een maatwerkvoorziening) die een mantelzorger nodig heeft voor zijn eigen zelfredzaamheid en participatie.

HOOFDSTUK 1 BEGRIPSBEPALINGEN

Artikelsgewijs

In dit hoofdstuk van de verordening zijn begripsbepalingen opgenomen die het college nodig heeft of kan hebben bij het uitvoeren van de wet en het toepassen deze verordening. Het gaat bij de meeste begrippen niet om wettelijke bepalingen maar om begripsbepalingen die rechtstreeks uit de wet voortvloeien.

Lid 1

Ad. a en b: Algemeen gebruikelijk en algemeen gebruikelijke voorziening

De begripsbepalingen zijn enerzijds van belang om te kunnen beoordelen of de cliënt zijn beperkingen met een dergelijke voorziening kan oplossen dan wel verminderen. Anderzijds is van belang dat het aannemelijk is dat de cliënt over een (gevraagde) voorziening zou hebben kunnen beschikken omdat die naar geldende maatschappelijke opvattingen tot diens gangbare gebruiks- dan wel bestedingspatroon van een persoon als de cliënt behoort. Zie verdere uitwerking bij artikel 4.2 tweede lid onder c van de verordening.

Ad. c: beperking

Het kan bij een beperking gaan om diverse factoren, waaronder beperkingen van medische aard, welke aanleiding is voor de behoefte van de cliënt aan maatschappelijke ondersteuning.

Ad. d: Besluit

Het Besluit waarin door het college op grond van deze verordening nadere regels zijn gesteld.

Ad. e: Bezoekbaar maken

Onder het bezoekbaar maken wordt verstaan dat de persoon toegang heeft tot de woning in de gemeente Oisterwijk waar hij op bezoek gaat en de woonkamer en een toiletvoorziening kan bereiken en gebruiken.

Ad. f: Budgetplan

Aan het recht op een persoonsgebonden budget is voor de cliënt de plicht verbonden een budgetplan op te stellen (zie art. 5.2 tweede lid onder a van de verordening). Het college zal dat plan moeten goedkeuren door een oordeel te geven over de kwaliteit van de maatwerkvoorziening en of daar beoogde resultaten mee zullen worden bereikt. Het plan kan worden aangevuld met door het college te stellen voorwaarden. Dat is afhankelijk van het individuele geval.

Ad. g: Collectieve maatwerkvoorziening

Dit is maatwerkvoorziening die individueel wordt verstrekt maar wel door meerdere personen tegelijk wordt gebruikt. Een voorbeeld daarvan is het Collectief vervoer.

Ad. h: Dagbesteding

Aan de cliënt kan een maatwerkvoorziening worden toegekend in de vorm van deelname aan activiteiten (zie hoofdstuk 6 van de verordening). Het gaat over structurele tijdsbesteding van de dag met een welomschreven doel.

Ad. i: Gebruikelijke hulp

Het gaat om de wettelijke definitie waarbij het college beoordeelt of van de genoemde personen gebruikelijke hulp kan worden verlangd. Het begrip is aangevuld met het begrip leefeenheid. Zie ook de begripsbepaling leefeenheid in dit artikel.

Ad. j: Gemeenschappelijke ruimten

De begripsbepaling geeft het verschil aan tussen de woonruimte van een cliënt en de delen van het (woon)gebouw waar de cliënt woont, die ook door anderen worden of kunnen worden gebruikt. Er is sprake van een gemeenschappelijke ruimte als de cliënt alleen middels deze ruimte zijn woning kan bereiken of betreden. De gemeente vergoedt slechts een limitatief aantal aanpassingen (woonvoorzieningen) aan gemeenschappelijke ruimten. Zie hoofdstuk 7 van de verordening.

Ad. k: Huisgenoot

Met deze begripsbepaling wordt beoogd aan te geven dat alleen van de persoon die duurzaam gezamenlijk met de cliënt een woning bewoont gebruikelijke hulp kan worden verlangd. Of er sprake is van een commerciële relatie moet blijken uit een huur- of kostgangersovereenkomst.

Ad. l: Hoofdverblijf

Het gaat om de woning (bestemd en geschikt voor permanente bewoning) waar de cliënt zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft of zal hebben en op welk adres hij in de basisadministratie personen ingeschreven staat of zal staan, dan wel het feitelijk woonadres indien de cliënt met een briefadres in de basisadministratie personen ingeschreven staat of zal staan. De toevoeging ‘zal hebben’ is opgenomen om cliënten niet de mogelijkheid te ontnemen naar de gemeente te kunnen verhuizen. Wel zal de cliënt bij de keuze van een woning nadrukkelijk rekening moeten houden met de diens beperkingen. Zie verder artikel 7.5 vierde lid van de verordening.

Ad. m: Instelling

De wet definieert (waarschijnlijk onbedoeld) niet wat onder een instelling wordt verstaan. Afhankelijk van het individuele geval kan het college ook kortdurend verblijf verlenen in een accommodatie van een aanbieder. Het spreekt voor zich dat dit wel een door het college goedgekeurde accommodatie is, waar de noodzakelijke kwalitatieve ondersteuning wordt geboden.

Ad. n: Leefeenheid

De begripsbepaling vloeit voort uit de bepaling over gebruikelijk hulp. Het gaat om de genoemde personen die duurzaam gemeenschappelijk een woning bewonen en gezamenlijk een huishouden voeren. Het college kan tot het oordeel komen dat van hen gebruikelijke hulp kan worden verlangd.

Ad. o: Meerkosten

Deze begripsbepaling is relevant voor de toepassing van artikel 4.2 tweede lid onder c van de verordening. Een persoon zonder beperkingen heeft de hier bedoelde ‘meerkosten’ van een voorziening niet. Dat betekent dat in voorkomende gevallen slechts het ‘meerdere’ voor verstrekking van een maatwerkvoorziening of persoonsgebonden budget in aanmerking kan komen als dat noodzakelijk blijkt om de cliënt in staat te stellen tot zelfredzaamheid en participatie. Met deze begripsbepaling worden niet de meerkosten bedoeld van hoofdstuk 10 van de verordening.

Ad. p: Melding

Onder een melding wordt een verzoek om maatschappelijke ondersteuning verstaan waarbij het college een onderzoek (laat) doen (het gesprek in art. 2.3 van de verordening). Dit verzoek kan door of namens de cliënt worden gedaan. Een verzoek om informatie en/of advies wordt niet als melding aangemerkt. Zo kan het college iemand verwijzen naar algemene voorzieningen of op een andere manier informatie verstrekken. Deze werkwijze voorkomt onnodige bureaucratie.

Ad. q: Normale gebruik van de woning

De begripsbepaling is van belang bij het verlenen van woningaanpassingen, hulpmiddelen of bij het toekennen van ondersteuning gericht op het zelfstandig wonen waarbij (een deel van) de huishoudelijke taken tijdelijk kan worden overgenomen. Deze maatwerkvoorzieningen zijn slechts gericht op het normale gebruik van de woning.

Ad. r: Persoonlijk plan: in een persoonlijk plan beschrijft de cliënt welke maatschappelijke ondersteuning volgens hem het meest is aangewezen als passende bijdrage, eventueel in aanvulling op eigen oplossingen, die nodig is/zijn om zelfredzaam te zijn en te kunnen participeren.

Ad. s: Plan van aanpak

Nadat het gesprek heeft plaatsgevonden stelt het college een plan van aanpak op (ondersteuningsplan). Daarin wordt ingegaan op de wettelijk voorgeschreven onderwerpen van artikel 2.3.2 vierde lid van de wet. Dat wat in samenspraak met de cliënt is besproken wordt opgenomen in dat plan. Indien aanwezig betrekt het college het persoonlijk plan van de cliënt. Afhankelijk van het individuele geval omvat het plan van aanpak (ondersteuningsplan) de niet-limitatief genoemde onderwerpen.

Ad. t: Specialisten: in de onderzoeksfase (het gesprek) kan het college specialisten raadplegen, teneinde een zo zorgvuldig mogelijk gesprek te kunnen (uit)voeren. Het spreekt voor zich dat deze werkwijze de kwaliteit van het plan van aanpak (ondersteuningsplan) ten goede komt.

Ad. u: Spoedeisend geval

Het is ter beoordeling aan het college of er per omgaande een maatwerkvoorziening in natura moet worden ingezet, dit in afwachting van de resultaten van het gesprek. Gelet op het spoedeisende karakter is (nog) geen sprake van het toekennen van een persoonsgebonden budget.

Ad. v: Vervoersvoorziening

Spreekt voor zich. Voorbeelden zijn een scootmobiel of een driewielfiets.

Ad. w: Voorliggende voorziening

Er bestaat geen aanspraak op maatschappelijke ondersteuning voor zover met betrekking tot de problematiek, die in het gegeven geval aanleiding geeft voor de noodzaak tot de ondersteuning, een voorziening bestaat op grond van een andere wettelijke bepaling.

Ad. x: Gesprek

Met deze begripsbepaling wordt het bij wet verplichte onderzoek bedoeld nadat de cliënt zich heeft gemeld met een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning. De term ‘gesprek’ sluit aan bij de bestendige uitvoeringspraktijk.

Ad. y: Wet

Spreekt voor zich.

Ad. z: Woning:

Onder een woning wordt een zelfstandige woonruimte verstaan bestemd en geschikt voor permanente bewoning. Dat blijkt in ieder geval uit het hebben van een eigen toegang en verder worden geen wezenlijke woonfuncties met andere woningen gedeeld. Een woonschip en een woonwagen kunnen ook als woning worden aangemerkt. Verder geldt voor een woning wat daar naar algemeen maatschappelijke aanvaarde maatstaven onder wordt verstaan. Een woning voldoet (minimaal) aan het niveau van sociale woningbouw, hetgeen betekent dat de woning moet zijn voorzien van een woonkamer, een keuken, inpandige sanitaire ruimten (badkamer en toilet) en voldoende slaapkamers voor alle gezinsleden. Woningen waarin de cliënt woonachtig is en die beschikt over een persoonlijke gedoogverklaring worden gelijkgesteld met permanente bewoning.

Ad. aa: Woonvoorziening

De wet geeft geen definitie van een woonvoorziening. Dat kan een woningaanpassing of hulpmiddel zijn met betrekking tot de ondersteuning gericht op het wonen. Soms wordt in de verordening de wettelijke definitie woningaanpassing gebruikt.

Lid 2

Niet gedefinieerde begrippen in deze verordening hebben dezelfde betekenis als in de wet, het Uitvoeringsbesluit maatschappelijke ondersteuning 2015 en de Algemene wet bestuursrecht.

HOOFDSTUK 2 PROCEDUREREGELS

Artikelsgewijs

In dit hoofdstuk van de verordening worden de procedureregels beschreven. Het gaat om de manier waarop het college omgaat met de melding van cliënten en hoe het onderzoek wordt gedaan en afgerond. De wettelijke termijn waarbinnen de procedure moet zijn afgerond is zes weken. De regels van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zijn niet van toepassing op de procedure. Wel is het college overeenkomstig artikel 3:2 Awb gehouden het onderzoek zorgvuldig te doen. Dat volgt uit de schakelbepaling van artikel 3:1 Awb. Om voldoende rechtsbescherming te bieden kan de cliënt die een melding heeft gedaan in ieder geval na zes weken altijd een aanvraag indienen.

Artikel 2.1 lid 1, 2 en 3

Een ieder kan zich bij het college melden. Om te spreken van een melding wordt wel onderscheid gemaakt tussen een verzoek om informatie en advies en een verzoek om maatschappelijke ondersteuning. Dit is van belang omdat een melding leidt tot een gesprek, zie artikel 2.3 van de verordening. Een melding is feitelijk vormvrij en kan op verschillende manieren worden gedaan. Ook kan het zijn dat iemand zich meldt bij bijvoorbeeld het sociaal team. Zoals bij wet is voorgeschreven bevestigt het college de ontvangst van de melding aan de cliënt. Dat doet het college schriftelijk of digitaal. Na de melding start het college het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2 van de wet: er vindt een gesprek plaats (zie verder artikel 2.3 van de verordening).

Artikel 2.1 lid 4

Nadat de cliënt zich heeft gemeld wijst het college op de mogelijkheid om een persoonlijk plan in te dienen (zie begripsbepaling). De wet bepaalt dat een persoonlijk plan zeven dagen na de melding bij het college kan worden ingediend. Met het indienen van een persoonlijk plan is overigens niet gezegd dat het college gehouden is, indien een aanvraag wordt ingediend, (volledig) tegemoet te komen aan de wensen zoals die in dat plan zijn beschreven. Dat zal het college in voorkomende gevallen wel nader moeten motiveren bij de besluitvorming.

Artikel 2.1 lid 5

De hoofdregel is dat het college na de melding eerst een gesprek voert met de cliënt. Een uitzondering geldt voor spoedeisende situaties (zie begripsbepaling). Het college zet in voorkomende gevallen direct een maatwerkvoorziening in, dit in afwachting van de uitkomsten van het gesprek.

Artikel 2.1 lid 6

Verder is geregeld dat het college met aanbieders of het maatschappelijk middenveld afspraken kan maken over het indienen van een melding namens cliënten. Het is logisch dat zij snel kunnen constateren dat de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning van een cliënt toeneemt, of daar tenminste aanleiding voor is dat aan te nemen (signaleringsfunctie). Ook kan er natuurlijk sprake zijn van een afname aan de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning. Het college doet in ieder geval onderzoek en er wordt zonodig een gesprek gepland met de cliënt. De bevoegdheid om onderzoek te doen nadat een maatwerkvoorziening of een persoonsgebonden budget is toegekend is overigens ook neergelegd in artikel 2.3.9 van de wet.

Artikel 2.2

Artikel 2.2.4 van de wet draagt het college op te zorgen dat cliëntondersteuning beschikbaar is. Cliëntondersteuning is domeinoverstijgend en heeft dus niet alleen betrekking op de Wmo. Dit maakt integrale dienstverlening nog beter mogelijk. Het gaat in alle gevallen om onafhankelijke ondersteuning ten behoeve de cliënt waarbij zijn belang het uitgangspunt moet zijn. Na de melding informeert het college de cliënt en/of diens mantelzorger over deze mogelijkheid. Van belang is verder nog dat de gemeente er zorg voor moet dragen dat cliëntondersteuning en het beslissen op een aanvraag niet in één hand kunnen liggen. De cliëntondersteuner moet immers onpartijdig zijn en alleen in het belang van de cliënt handelen.

Artikel 2.3 lid 1 tot en met 4

Na bevestiging van de melding wordt een afspraak gemaakt voor een gesprek. Op voorhand bepaalt de verordening niet precies wanneer deze afspraak wordt gemaakt. Afhankelijk van de aard van de melding kan het namelijk zijn dat het college eerst gegevens wil verzamelen voor een goede voorbereiding op het gesprek. Daarvoor kan overigens ook medewerking van de cliënt nodig zijn. Bij het gesprek kunnen ook andere personen dan de cliënt aanwezig zijn. Denk bijvoorbeeld aan de mantelzorger of personen uit diens sociale netwerk. In het gesprek wordt in samenspraak met de cliënt bekeken welk resultaat hij wil bereiken ten aanzien van zijn zelfredzaamheid en participatie en welke oplossingen daarvoor mogelijk zouden kunnen zijn. Daarbij staat het belang van de cliënt voorop. Het spreekt voor zich dat aanwezigheid van een persoon of personen uit het sociale netwerk van een cliënt een meerwaarde hebben. Denk ook aan de oplossingen die zij geheel of gedeeltelijk zouden kunnen bieden waarmee de zelfredzaamheid van de cliënt wordt versterkt of zal verbeteren. Ook kan het college in samenspraak met de betrokkenen het probleemoplossend vermogen van de cliënt en/of de personen uit diens sociale omgeving bespreken. In geval van mantelzorg wordt de mantelzorger altijd uitgenodigd voor het gesprek. Het is namelijk van belang te weten of de mantelzorger ondersteuning behoeft in verband met het verlenen van mantelzorg. Zie voor mantelzorgondersteuning de algemene inleiding van de verordening.

Artikel 2.3 lid 5

Uitgangspunt is dat het college zorg draagt voor voldoende professionaliteit bij degene die het gesprek uitvoert en ter afronding daarvan een verslag of een plan van aanpak opstelt. Het behoeft verder geen toelichting dat de mate van beperkingen van cliënten die een melding doen bij het college niet op voorhand vaststaat. Het college heeft dan ook de bevoegdheid om specialisten te raadplegen, zie begripsbepaling van de verordening. Dit draagt bij aan de kwaliteit van het onderzoek en de acceptatie van het verslag of plan van aanpak door de cliënt (zie artikel 2.5 van de verordening).

Artikel 2.3 lid 6

Het kan voorkomen dat de situatie van cliënt ten aanzien van zijn ondersteuningsbehoefte voldoende bekend is bij het college. Het uitvoeren van een gesprek kan in die gevallen mogelijk niets toevoegen. In overeenstemming met de cliënt kan dan worden afzien van een gesprek. Denk bijvoorbeeld aan de melding van een reparatie aan een rolstoel. Er kan een kort verslag worden opgesteld dat het college als aanvraag kan aanmerken.

Artikel 2.3 lid 7 en 8

Van het gesprek wordt een verslag opgesteld. Daarin staan het in samenspraak met de cliënt, en indien aanwezig de mantelzorger en andere personen uit het sociale netwerk, tot stand gekomen oplossingen. Ook kan het college in plaats daarvan een plan van aanpak (laten) opstellen. Het spreekt voor zich dat het persoonlijk plan en de ondersteuningsbehoefte van de mantelzorger onderdeel uitmaken van het verslag of het plan van aanpak. Daarbij wordt gekeken naar de behoeften, mogelijkheden en belastbaarheid van de mantelzorger en het sociale netwerk. Het verslag of het plan van aanpak vormt de belangrijkste basis voor de beslissing op de aanvraag. Nadat de cliënt beschikt over het verslag of plan van aanpak is het zijn verantwoordelijkheid, al dan niet diens mantelzorger, om zelf te beslissen of een aanvraag wordt ingediend. Ook de cliëntondersteuner kan hierbij een rol spelen.

Artikel 2.4

Bij wet is geregeld dat de cliënt gehouden is zich desgevraagd te legitimeren. Voor de mantelzorger en de vertegenwoordiger van de cliënt is dat niet het geval. Uit het oogpunt van zorgvuldigheid is de bevoegdheid daartoe bij verordening bepaald.

HOOFDSTUK 3 AANVRAAG EN BESCHIKKING

Artikelsgewijs

Vanaf het moment dat de cliënt een aanvraag indient, is er sprake van enige vorm van juridisering. Dit heeft met name tot doel om de rechtszekerheid van de cliënt te waarborgen. Het college beslist in principe binnen twee weken op de aanvraag.

Artikel 3.1 lid 1

Pas na verstrekking van een verslag of een plan van aanpak (ondersteuningsplan) kan een aanvraag voor een maatwerkvoorziening worden gedaan, tenzij het onderzoek (het gesprek) niet binnen zes weken is uitgevoerd (art. 2.3.2 negende lid van de wet). Om onnodige administratieve lasten voor zowel de burger als het college te voorkomen kan een verslag of plan van aanpak voorzien van een daarvoor bestemd formulier als aanvraag worden aangemerkt. Het formulier is in ieder geval voorzien van de NAW-gegevens én een handtekening van de cliënt.

Artikel 3.1 lid 2

Artikel 2.3.5 tweede lid van de wet bepaalt dat het college binnen twee weken na ontvangst van de aanvraag moet beslissen. Het kan echter voorkomen dat het college in verband met de zorgvuldige voorbereiding van dat besluit bijvoorbeeld een deskundigenadvies nodig heeft zoals bedoeld in artikel 3.2 van de verordening. Het behoeft geen toelichting dat het college doorgaans niet binnen een termijn van twee weken over een dergelijk advies zal kunnen beschikken. De bevoegdheid de beslistermijn op te schorten vloeit voort uit artikel 4:14 Awb.

Medewerking cliënt

Uit de wet vloeit overigens voort dit ook te doen indien de cliënt niet de benodigde gegevens, bescheiden of medewerking heeft verleend aan het gesprek (als bedoeld in hoofdstuk 2 van de verordening) voor zover dat van belang is voor het beoordelen van de aanspraak. Opschorting van de beslistermijn gebeurt in die gevallen onder toepassing van artikel 4:15 Awb.

Artikel 3.1 lid 3

Het kan voorkomen dat geruime tijd verstrijkt tussen het verstrekken van een verslag of plan van aanpak aan de cliënt en het feitelijk indienen van een aanvraag. Het bedoelde verslag of plan kan dan ook verouderde informatie bevatten waardoor het college niet (meer) binnen de wettelijke kaders zoals genoemd in hoofdstuk 4 van de verordening kan beslissen op de aanvraag. In voorkomende gevallen zal het college de cliënt (opnieuw) uitnodigen voor een gesprek voordat op de aanvraag wordt beslist. Dit is analoog aan artikel 2.3.2 negende lid van de wet. Het gesprek wordt afgesloten met een nieuw of aangepast verslag of plan van aanpak.

Artikel 3.2

Voor de uitvoering van de wet kan het zijn dat het college advies moet vragen omdat het zelf niet ter zake deskundig is. Vereist is dat de beperkingen van de cliënt objectiveerbaar zijn, vast te stellen aan de hand van reguliere onderzoeksmethoden (vergelijk CRVB:2009:BK4567 en CRVB:2012:BY0324). In het eerste lid zijn voorbeelden genoemd wanneer het college daartoe kan overgaan.

Uit de artikel 2.3.8 derde lid van de wet vloeit voort dat de cliënt medewerking verleent aan het onderzoek door gehoor geven aan een oproep van de medisch adviseur of het - via een machtiging - toestemming verlenen om medische informatie te mogen inwinnen bij de huisarts of specialist. Wordt de bedoelde medewerking niet verleend, dan kan dat tot gevolg hebben dat het college het recht op een maatwerkvoorziening niet kan vaststellen. Daarbij geldt wel dat het college het recht op een maatwerkvoorziening niet op andere wijze dan door het verlenen van de medewerking en/of de bedoelde machtiging kan vaststellen (CRVB:2012:BY0448 en vergelijk CRVB:2014:2287). De hier bedoelde plicht voor de huisgenoten geldt als voor het college aannemelijk is dat door hen geen of slechts beperkt gebruikelijke hulp kan worden verleend.

Naast het oproepen van de cliënt of zijn huisgenoot kan het college ook deskundigen raadplegen op het gebied van bijvoorbeeld een woningaanpassing.

Artikel 3.3 Inhoud beschikking

De cliënt moet op basis van de toekenningsbeschikking die hij ontvangt de informatie krijgen die nodig is om zijn rechtspositie te bepalen en te begrijpen. Hiervoor is nodig dat de beschikking de cliënt goed en volledig informeert. Mede met het oog op het te leveren maatwerk zijn in dit artikel de onderwerpen opgenomen die in ieder geval in de beschikking moeten worden opgenomen.

HOOFDSTUK 4 BEOORDELING AANSPRAAK

Artikelsgewijs

Artikel 4.1 lid 1 aanhef

Hierin wordt bepaald dat de cliënt die geen woonplaats heeft in de gemeente geen aanspraak heeft op een maatwerkvoorziening. De toevoeging ‘daadwerkelijk zal hebben’ is opgenomen om cliënten niet de mogelijkheid te ontnemen naar de gemeente te kunnen verhuizen. Wel zal de cliënt bij de keuze van een woning nadrukkelijk rekening moeten houden met diens beperkingen. Zie verder hoofdstuk 7 van de verordening. Verwezen wordt naar de begripsbepaling van hoofdverblijf in de verordening.

Artikel 4.1 lid 1 aanhef onder a, b, c en d

In dit artikel zijn voor de kenbaarheid de algemene criteria van artikel 2.3.5 derde lid van de wet opgenomen bij de beoordeling van de aanspraak door het college. Het verstrekken van een maatwerkvoorziening is in het kader van de wet (zoals ook bedoeld in dit hoofdstuk) nadrukkelijk de hekkensluiter. Het college beoordeelt, zoals gezegd, of de cliënt is aangewezen op een maatwerkvoorziening.

Een belangrijk onderdeel is de eigen kracht. Daaronder wordt dat verstaan wat binnen het vermogen van de cliënt ligt om zelf tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of participatie te komen. De betrokkene zal zich in hoge mate moeten inspannen om dat aan te wenden wat binnen zijn eigen bereik ligt om zelf in zijn behoefte op het gebied van maatschappelijke ondersteuning te voorzien; zo zou iemand bijvoorbeeld maatschappelijk nuttige activiteiten kunnen verrichten om zijn participatieprobleem aan te pakken. Het verrichten van dergelijke activiteiten is onder de Wmo niet verplicht. Tijdens het gesprek wordt dit onderwerp wel met de cliënt besproken.

Cliënten vinden het vaak moeilijk om een ander te vragen iets voor hen te doen en mensen in het netwerk zijn vaak best bereid iets voor een ander te betekenen, maar weten niet hoe ze dat moeten aankaarten. Dit kan onderwerp zijn van het gesprek, waarbij het college kan ondersteunen bij het betrekken van personen uit de sociale omgeving. Van de cliënt kan worden verlangd dat hij het college met deze personen in contact brengt. Zoals gezegd kunnen deze personen ook worden uitgenodigd bij het gesprek.

Het college beoordeelt de wettelijke bepalingen. Dit neemt niet weg dat het de cliënt altijd vrij staat om een aanvraag in te dienen nadat het gesprek is afgerond en het college de cliënt een verslag of plan van aanpak (ondersteuningsplan) heeft verstrekt. Het college kan de aanvraag onder toepassing van de bepalingen in de verordening weigeren maar ook indien het van oordeel is dat de cliënt niet is aangewezen op een maatwerkvoorziening gelet op het bepaalde in de wet zoals bedoeld in dit hoofdstuk.

Artikel 4.1 lid 2

Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat het college voor de beoordeling van de aanspraak op een maatwerkvoorziening rekening moet houden met het verslag of plan van aanpak (ondersteuningsplan). Daarin staan de uitkomsten van het gesprek. Indien de cliënt een persoonlijk plan heeft ingediend moet het college dat plan vanzelfsprekend betrekken bij de beoordeling. De maatwerkvoorziening waartoe het college beslist moet een passende bijdrage leveren aan het in staat stellen van de cliënt tot zelfredzaam te zijn en te kunnen participeren. Het sluitstuk van het oordeel of de maatwerkvoorziening een passende bijdrage levert heeft ook betrekking op het antwoord op de vraag of de cliënt zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven wonen. Daarbij wordt gewezen op artikel 2.3.5 zesde lid van de wet waarmee het college bevoegd is de maatwerkvoorziening te weigeren. Dat artikel bepaalt dat het college een maatwerkvoorziening kan weigeren indien de cliënt aanspraak heeft of kan hebben op een indicatie tot de Wet langdurige zorg. Feitelijk stelt het college dan vast of het nog verantwoord is voor de cliënt om in zijn eigen leefomgeving te blijven wonen. In 2015 geldt voor het beslissen op aanvragen om hulpmiddelen en woningaanpassingen volgens de Invoeringswet Jeugdwet wel overgangsrecht (TK 2013/14, 33 983). Zie ook algemene inleiding van de verordening.

Artikel 4.2 lid 1 onder a

Hierin is bepaald de maatwerkvoorziening de cliënt in staat moet stellen tot zelfredzaamheid en participatie. Het begrip ‘zelfredzaamheid’ bevat twee elementen: het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden. Het begrip wordt gebruikt om te bepalen in hoeverre iemand zelfredzaam is. Bij ‘participatie’ gaat het om het deelnemen aan het maatschappelijke verkeer, dit wil zeggen dat iemand, ondanks zijn lichamelijke of geestelijke beperkingen, op gelijke voet met anderen in redelijke mate mensen kan ontmoeten, contacten kan onderhouden, boodschappen kan doen en aan maatschappelijke activiteiten kan deelnemen. Daarvoor is het ook een vereiste dat hij zich kan verplaatsen. De verplichting van het college om een maatwerkvoorziening te verstrekken, gaat niet zo ver dat de cliënt in exact dezelfde of wellicht zelfs betere positie wordt gebracht dan waarin hij verkeerde voor hij de ondersteuning nodig had. De gevraagde ondersteuning moet in een redelijke verhouding staan tot wat de situatie van de cliënt was voor hij ondersteuning nodig had.

Artikel 4.2 lid 1 onder b

Het college is in voorkomende gevallen slechts gehouden de naar objectieve maatstaven gemeten goedkoopst passende bijdrage te bieden. Deze voorwaarde komt overeen met de ‘goedkoopst compenserende voorziening’ zoals in de Wmo 2007 wordt gehanteerd. Maatwerkvoorzieningen die kostenverhogend werken zonder dat zij de maatwerkvoorziening passender maken, komen in principe niet voor toekenning in aanmerking.

Artikel 4.2 lid 1 onder c

Omdat een maatwerkvoorziening een individuele voorziening is, spreekt het voor zich dat deze ook in overwegende mate op de cliënt gericht is. Tevens is opgenomen dat de maatwerkvoorziening wordt verleend mede met het oog op het zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen. Hierbij speelt de mantelzorgondersteuning een belangrijke rol. Zie algemene toelichting van de verordening.

Artikel 4.2

In dit artikel zijn situaties opgenomen waaronder geen aanspraak op een maatwerkvoorziening bestaat of kan bestaan. In de meeste van deze bepalingen (criteria) ligt het beginsel van de eigen verantwoordelijkheid van de cliënt besloten.

Artikel 4.2 lid 2 onder a

In de lijn met de jurisprudentie die onder de Wet voorzieningen gehandicapten (WVG) en Wmo 2007 tot stand is gekomen is het college ook onder de Wmo 2015 niet gehouden voorzieningen te verlenen die voor de cliënt als algemeen gebruikelijk zijn te beschouwen (vergelijk CRVB:2009:BK5657 en RBSGR:2011:BQ5651). Zie begripsbepalingen algemeen gebruikelijk en algemeen gebruikelijke voorziening in de verordening. Deze bepaling heeft dan ook als doel te voorkomen dat een voorziening wordt verstrekt waarvan, gelet op de omstandigheden van de cliënt met beperkingen, aannemelijk is dat deze daarover zou (hebben kunnen) beschikken als hij geen beperkingen zou hebben gehad.

Een voorziening is algemeen gebruikelijk als deze:

  • 1.

    normaal in de handel verkrijgbaar is; en

  • 2.

    niet specifiek is bedoeld voor mensen met beperkingen; en

  • 3.

    niet substantieel duurder is dan vergelijkbare producten.

Het is ter beoordeling aan het college of er sprake is van een voorziening die naar geldende maatschappelijke opvattingen tot het gangbare gebruiks- dan wel bestedingspatroon van een persoon als de cliënt behoort. Hierbij is het inkomen van belanghebbende niet van belang (vergelijk RBARN:2012:BX8032). Uitzonderingen zijn mogelijk als de voorziening vanwege omstandigheden van de cliënt toch niet algemeen gebruikelijk zijn. Het gaat dan bijvoorbeeld om een plotseling optredende beperking waardoor algemeen gebruikelijke voorzieningen eerder dan normaal moeten worden vervangen. Daaronder zou ook het tegelijkertijd moeten vervangen van verschillende algemeen gebruikelijke voorzieningen kunnen vallen.

Voorzieningen die zijn afgeschreven worden algemeen gebruikelijk geacht en als renovatie aangemerkt. Voorbeelden zijn badkamers, sanitair, keuken, kranen, e.d.. In het kader van de beoordeling of een (aangevraagde) voorziening algemeen gebruikelijk is, kan onder omstandigheden betekenis toekomen aan het gegeven dat op grond van een privaatrechtelijke verbintenis (waaronder een verbintenis uit overeenkomst) aanspraak op de voorziening kan worden gemaakt (vergelijk CRVB:2011:BQ4115). Dat betekent concreet dat het college van de cliënt kan en mag verlangen dat hij zich in hoge mate inspant door bijvoorbeeld de woningeigenaar aan te schrijven of een kort geding aanspant (zoals in de genoemde uitspraak aan de orde was) om zo te bewerkstelligen dat de woning wordt aangepast aan de eisen die daar aan mogen worden gesteld. Het is algemeen gebruikelijk dat te doen.

Artikel 4.2 lid 2 onder b

De Wmo 2015 kent in tegenstelling tot de Wmo 2007 geen specifieke bepaling waarin het college in ieder geval niet gehouden is een maatwerkvoorziening te verlenen. Echter valt niet in te zien waarom het college gehouden is een maatwerkvoorziening te verlenen indien een andere wettelijke aanspraak kan voorzien in de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning. Denk bijvoorbeeld aan een leefvervoersvoorziening op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (vergelijk CRVB:2012:BV9433). Daarom is in de verordening een weigeringsgrond opgenomen analoog aan artikel 2 Wmo 2007.

Artikel 4.2 lid 2 onder c

In sommige gevallen gebruiken mensen al jaren door hen zelf bekostigde voorzieningen en melden zich voor een aanspraak op een maatwerkvoorziening na het optreden van een beperking. In voorkomende gevallen kan dat leiden tot de conclusie dat het optreden van die beperking geen meerkosten met zich meebrengt. Het begrip meerkosten hangt dan ook nauw samen met het begrip algemeen gebruikelijk. Gewezen wordt op de begripsbepaling hieromtrent in de verordening. Denk bijvoorbeeld aan iemand die al jaren een eigen auto tot zijn beschikking heeft waarmee nog steeds wordt voorzien in de verplaatsingsbehoefte.

Artikel 4.2 lid 2 onder d

Als de beoordeling van de aanvraag betrekking heeft op reeds eerder in het kader van deze of hieraan voorafgaande verordeningen is toegekend en de normale afschrijvingstermijn daarvan nog niet is verstreken, dan wordt de aanvraag afgewezen. Hierop kan een uitzondering worden gemaakt als de eerder vergoede of toegekende voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen, of tenzij belanghebbende geheel of gedeeltelijk tegemoetkomt in de veroorzaakte kosten. Hieronder wordt ook verstaan het risico dat verzekerd kan worden met bijvoorbeeld de opstalverzekering. Verder geldt dat als de cliënt een voorziening (al dan niet met toestemming) meeneemt op vakantie naar het buitenland, mag worden verwacht dat daarvoor een adequate verzekering wordt afgesloten in geval van schade of verlies. Voor zover een derde verantwoordelijk kan worden geacht voor de schade, zal de cliënt deze derde aansprakelijk moeten stellen.

Artikel 4.2 lid 2 onder e

Het is niet mogelijk limitatief te bepalen wanneer sprake is van omstandigheden die als ‘risicosfeer’ worden aangemerkt en daarmee voor rekening moeten blijven van de cliënt. In voorkomende gevallen betekent dit concreet dat de aanvraag om een maatwerkvoorziening wordt geweigerd. Het gaat in ieder geval over (onomkeerbare) keuzes die de cliënt maakt of heeft gemaakt en waarvan de gevolgen op het college worden afgewenteld door zich te melden met het oog op het indienen van een aanvraag. Deze keuzes kunnen de cliënt - afhankelijk van het individuele geval - door het college worden tegengeworpen (vergelijk CRVB:2014:1161 en CRVB:2013:BZ7735). In hoofdstuk 7 van de verordening is nader invulling gegeven aan de bedoelde omstandigheden die betrekking hebben op de risicosfeer van de cliënt in geval van aanvragen om woonvoorzieningen.

Artikel 4.2 lid 3

De Wmo 2015 strekt er niet toe dat het college gehouden is om een maatwerkvoorziening dan wel persoonsgebonden budget te verlenen als de (gevraagde) maatwerkvoorziening al vóór de melding of de aanvraag gerealiseerd is. Denk aan het realiseren van aanpassingen in de badkamer of het bestellen van een traplift die óók al geplaatst is door de aanbieder. Met het zelf (laten) realiseren van (maatwerk)voorzieningen is geen sprake meer van het ondervinden van beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie (vergelijk RBOBR:2014:3092). Onbekendheid van een cliënt met de terzake geldende regelingen komen voor diens eigen rekening en risico (vergelijk CRVB:1993:ZB2748).

Artikel 4.2 lid 4

In tegenstelling tot het bepaalde in het derde lid is hier sprake van een nog niet gerealiseerde maatwerkvoorziening. Dat betekent dat er nog beperkingen (kunnen) worden ondervonden in de zelfredzaamheid of participatie op het moment van de melding of de aanvraag. Wel is er in deze gevallen sprake van omstandigheden die in principe in de risicosfeer liggen van de cliënt. Door zich niet eerder te melden met het oog op uiteindelijk een aanvraag in te dienen ontneemt de cliënt het college de mogelijkheid te beoordelen of, en zo ja welke aanspraak bestaat op een maatwerkvoorziening dan wel persoonsgebonden budget. Daarbij geldt de hoofdregel onverkort: wat is de goedkoopste passende bijdrage als bedoeld in artikel 4.2 eerste lid onder b van de verordening.

Kan het college de noodzaak van de maatwerkvoorziening nog wel vaststellen, dan kan worden overgegaan tot het verlenen van een maatwerkvoorziening dan wel persoonsgebonden budget die als goedkoopst passende bijdrage wordt aangemerkt. Een start met bijvoorbeeld de aanpassing van de badkamer of een andersoortige woningaanpassing hoeft niet zonder meer in te houden dat de noodzaak daarvan niet meer kan worden vastgesteld. Het kan zijn dat het college eenzelfde maatwerkvoorziening dan wel persoonsgebonden budget zou toekennen als wanneer de cliënt nog niet zou zijn begonnen met de aanpassingen. Het kan ook zijn dat de noodzaak nog wel kan worden vastgesteld maar dat de kosten hoger zijn dan het college zou toekennen; de goedkoopst passende bijdrage. In voorkomende gevallen kan het college daarmee volstaan.

Primaat en kortdurende maatschappelijke ondersteuning

Artikel 4.3 lid 1

Zoals uit de definitie van het plan van aanpak (ondersteuningsplan) blijkt kan dat plan bestaan uit een variatie van onderwerpen. Vast staat dat het in ieder geval in samenspraak met de cliënt, diens mantelzorger en\of personen uit zijn sociale omgeving tot stand komt. De maatwerkwerkvoorziening kan een onderdeel zijn van het plan van aanpak. Dit betekent dat het college de toe te kennen maatschappelijke ondersteuning kan combineren met de onderwerpen zoals genoemd in het eerste lid. Dat is waar de Wmo 2015 over gaat: maatwerk. Het college verleent een maatwerkvoorziening in aanvulling op wat cliënten niet zelf - al dan niet met hulp van anderen - kunnen doen om tot zelfredzaamheid of participatie te komen.

Artikel 4.3 lid 2

De hoofdregel volgens de verordening is dat het primaat van de collectieve maatwerkvoorziening geldt, zoals collectief vervoer (Regiotaxi). Bij de beoordeling of het primaat kan worden toegepast wordt altijd gekeken naar de individuele omstandigheden van het geval. Het genoemde primaat is al bekend onder de Wet voorzieningen gehandicapten (WVG) en de Wmo 2007. De Regiotaxi kan in de omstandigheden van het individuele geval als passende bijdrage worden aangemerkt om de cliënt in staat te stellen tot zelfredzaamheid en participatie. Het spreekt voor zich dat het college zich op het standpunt moet kunnen stellen dat een collectieve verstrekking een passende bijdrage levert aan de zelfredzaamheid en participatie van de cliënt. Zie overigens ook het primaat van verhuizing in hoofdstuk 7 van de verordening.

Artikel 4.3 lid 3 en 4

Verder is het zo dat de maatwerkvoorziening voor een kortdurende periode kan worden verleend. De maatschappelijke ondersteuning wordt dan ontwikkelingsgericht ingezet hetgeen aansluit bij de bedoeling van de wetgever. Met ontwikkelingsgerichte ondersteuning wordt beoogd de zelfredzaamheid en participatie van de cliënt te versterken of verbeteren. Dat is (indirect) ook het geval als tijdelijk maatschappelijke ondersteuning wordt verleend omdat degene van wie gebruikelijke hulp wordt verlangd dat (nog) niet kan maar dat wel kan leren. Daaronder kan ook toeleiding naar algemene voorzieningen of voorliggende voorzieningen worden verstaan.

HOOFDSTUK 5 PERSOONSGEBONDEN BUDGET

Artikelsgewijs

In dit hoofdstuk van de verordening zijn criteria opgenomen over de aanspraak, bijbehorende verplichtingen verbonden aan het persoonsgebonden budget en regels over het vaststellen van de hoogte van het persoonsgebonden budget.

Criteria persoonsgebonden budget

Artikel 5.1 lid 1 onder a, b en c

In dit artikel zijn voor de kenbaarheid de drie voorwaarden van artikel 2.3.6 tweede lid van de wet opgenomen. Deze zijn ter beoordeling aan het college. De aanspraak op een persoonsgebonden budget is wettelijk bepaald voor de cliënt die dat wenst. Daarmee is niet zonder meer gezegd dat er ook recht bestaat op een persoonsgebonden budget. Het college beoordeelt of aan de voorwaarden wordt voldaan. Opgemerkt wordt dat het college ook nog op grond van artikel 2.3.6 vijfde lid onder b van de wet bevoegd is het persoonsgebonden budget te weigeren.

Artikel 5.1 lid 2

In dit artikel zijn criteria (lees ook voorwaarden) opgenomen die verbonden (kunnen) zijn aan het recht op een persoonsgebonden budget. Deze bevoegdheid van de gemeenteraad vloeit voort uit de wettelijke opdracht van artikel 2.1.3 om criteria vast te stellen voor de door het college te nemen besluiten zonder dat de gemeenteraad treedt in de bevoegdheden van de college als bedoeld in artikel 2.3.6 van de wet.

Onder a

De cliënt die een persoonsgebonden budget wenst voor de inkoop van diensten en daar naar oordeel van het college recht op heeft, is verplicht een budgetplan op te stellen. Wat daaronder wordt verstaan is opgenomen in de begripsbepalingen van de verordening. Het kan zijn dat de cliënt al een budgetplan opstelt om zijn motivatie, waarom hij een persoonsgebonden budget wenst, te onderbouwen.

Onder b

Een persoonsgebonden budget mag niet worden besteed aan een voorziening die voor de cliënt als algemeen gebruikelijk wordt aangemerkt. Dit is in lijn met het bepaalde in artikel 4.2 tweede lid onder a van de verordening.

Onder c

De wetgever heeft met de invoering van het trekkingsrecht nadrukkelijk de bedoeling gehad om uitbetaling van persoonsgebonden budgetten niet meer toe te staan aan bemiddelingsbureaus, andere tussenpersonen of belangbehartigers. Persoonsgebonden budgetten worden door de Sociale verzekeringsbank in opdracht van het college uitbetaald aan derden.

Onder d

In deze bepaling is aangegeven dat het persoonsgebonden budget binnen zes maanden na toekenning moet zijn aangewend. In voorkomende gevallen kan het college gebruik maken van de bevoegdheid het toekenningsbesluit in te trekken. Voor woningaanpassingen kan de termijn van 15 maanden gelden. Zie verder hoofdstuk 11 van deze verordening.

Onder e

Deze bepaling spreekt voor zich. In geval een huisgenoot normaal gesproken wordt geacht gebruikelijke hulp te kunnen verrichten mag het persoonsgebonden budget niet aan die huisgenoot worden uitbetaald voor geleverde of te leveren maatschappelijke ondersteuning.

Artikel 5.1 lid 3

In dit artikel wordt aangeven dat de cliënt met de aanbieder altijd een schriftelijke overeenkomst aangaat waarin de genoemde onderdelen van dit artikel in ieder geval zijn opgenomen. Deze voorwaarde is een concrete uitwerking van het voorkomen van misbruik van persoonsgebonden budgetten. Zie verder hoofdstuk 11 van de verordening. Het college kan bepalen dat de cliënt verplicht is gebruik te maken van de overeenkomsten van de Sociale verzekeringsbank.

Artikel 5.1 lid 4

Het college kan aan de overeenkomst als bedoeld in het derde lid andere eisen stellen. Het ligt ook voor de hand dat te doen omdat de persoon uit het sociale netwerk bijvoorbeeld niet ingeschreven zal staan bij de Kamer van Koophandel. Ook kan het zijn dat de ondersteuning al dan niet tijdelijk door een andere niet-beroepskracht wordt geboden. Denk bijvoorbeeld aan een student met een bijbaan. Ook in die gevallen kan het college andere eisen stellen aan de overeenkomst.

Artikel 5.1 lid 5

Indien aan de cliënt een persoonsgebonden is verleend worden daar afhankelijk van de maatwerkvoorziening die daarmee zal worden aangeschaft verplichtingen verbonden. Het college heeft in dat kader eerst de bevoegdheid te beoordelen of voldoende is gewaarborgd dat de betreffende maatwerkvoorziening veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt (art. 2.3.6 van de wet). Daarnaast oordeelt het college of de kwaliteit daarvan in redelijkheid geschikt is met het oog op het doel waarvoor het persoonsgebonden budget is verstrekt (art. 2.3.6 van de wet). Om dat oordeel kracht bij te zetten bepaalt dit lid dat het college hierover nadere regels stelt in het Besluit zonder dat de gemeenteraad treedt in de bevoegdheden van het college zoals hier bedoeld. Welke verplichtingen kunnen gelden is vanzelfsprekend afhankelijk van de soort maatwerkvoorziening. Ook kunnen deze voorwaarden van toepassing zijn indien de maatwerkvoorziening in natura wordt toegekend.

Hoogte persoonsgebonden budget

Artikel 5.2 lid 1 en 2

Voor vervoersvoorzieningen, hulpmiddelen en woningaanpassingen geldt dat het persoonsgebonden budget in ieder geval niet meer bedraagt dan het bedrag welke het college zelf verschuldigd zou zijn, waaronder inbegrepen de genoemde kosten. Dit is in overeenstemming met artikel 2.3.6 vijfde lid onder a van de wet (vergelijk ook CRVB:2012:BX8897). De hoogte van het persoonsgebonden budget kan daarom ook afhankelijk zijn van de afschrijvingstermijnen die het college overeen is gekomen met de leverancier die de betreffende maatwerkvoorziening in natura levert. Het college kan de hoogte van het persoonsgebonden budget ook vaststellen op basis van een offerte. Het kan gaan om een offerte die het college zelf opvraagt, maar ook een offerte die de cliënt zelf aan het college overhandigd.

Artikel 5.2 lid 3

Voor de vaststelling van de hoogte van het persoonsgebonden budget voor diensten zijn in dit lid de kaders bepaald. De hoogte is afgeleid van een percentage van het tarief waarvoor het college de diensten heeft gecontracteerd.

Artikel 5.2 lid 4

Artikel 2.1.3 tweede lid onder b van de wet schrijft voor dat het persoonsgebonden budget toereikend moet zijn om daarmee de maatschappelijke ondersteuning in te kunnen kopen welke voldoet aan de kwaliteit met betrekking tot het doel waarvoor het is verstrekt.

HOOFDSTUK 6 ONDERSTEUNING ZELFSTANDIG WONEN, MAATSCHAPPELIJKE PARTICIPATIE EN KORTDUREND VERBLIJF IN EEN INSTELLING

Artikelsgewijs

In dit hoofdstuk van de verordening zijn de mogelijkheden opgenomen over de aanspraak op maatschappelijke ondersteuning aan cliënten die niet (zelf) in staat zijn, zoals bedoeld in hoofdstuk 4 van deze verordening, zonder ondersteuning al dan niet zelfstandig te blijven wonen (gebrek aan zelfredzaamheid) en in staat zijn tot participatie.

Artikel 6.1

In dit artikel is bepaald wat onder de maatschappelijk ondersteuning als bedoeld in dit hoofdstuk wordt verstaan. Hieruit blijkt ook dat de maatschappelijke ondersteuning niet alleen betrekking heeft op de cliënt zelf maar ook personen uit diens sociale omgeving of de mantelzorger. Naast de genoemde ondersteuning maakt ook vervoer naar de locatie waar bijvoorbeeld de dagbesteding wordt geboden onderdeel uit van dit hoofdstuk. Dit is een verantwoordelijkheid van de aanbieder waar het college op toeziet. De cliënt zal zich met klachten dan ook eerst tot de aanbieder moeten wenden.

Artikel 6.2

Het spreekt voor zich dat de hier bedoelde maatschappelijke ondersteuning in ieder geval moet bijdragen aan het behouden dan wel verbeteren van de zelfredzaamheid en participatie van de cliënt. Er kan geen limitatief aantal resultaten worden opgesomd waaruit ondersteuning bestaat.

Het eerste lid bepaalt waar de ondersteuning op is gericht. Het tweede lid bepaalt dat naast de maatwerkvoorziening die aan de cliënt kan worden toegekend ook ondersteuning aan de personen uit diens sociale netwerk ondersteuning kan worden geboden. Het resultaat van die ondersteuning is gericht om hen in staat te stellen om te gaan met (de gevolgen van) de beperkingen van de cliënt.

Om de genoemde resultaten te bereiken kunnen diverse activiteiten vallen die door de aanbieder worden geleverd. Dat is onder meer afhankelijk van de mate van zelfredzaamheid in het individuele geval van de cliënt. De mate van zelfredzaamheid wordt vanzelfsprekend bepaald door de beperkingen van de cliënt. Deze kunnen betrekking hebben op bijvoorbeeld (problematisch) gedrag of het hebben van geheugen- of oriëntatiestoornissen. De activiteiten van de aanbieder kunnen bestaan uit het oefenen of ondersteunen bij het oefenen met vaardigheden of handelingen, het gebruik van hulpmiddelen voor communicatie, het stimuleren van wenselijk gedrag of het inslijpen van gedrag.

Het spreekt voor zich dat naar mate de cliënt zwaardere beperkingen heeft dit ook eisen stelt aan de mate van professionaliteit van de aanbieder. Dit speelt ook een rol bij de beoordeling van het recht op een persoonsgebonden budget (zie hoofdstuk 5 van deze verordening).

Het ligt verder voor de hand dat het college, tenzij de wet, het beleidsplan of de verordening zich daartegen verzetten, aansluiting zoekt bij de activiteiten waar de AWBZ zich op richtte. Daarbij wordt wel opgemerkt dat de wet en de verordening het college meer mogelijkheden biedt om tot andere oplossingen te komen die (kunnen) leiden tot zelfredzaamheid en participatie van cliënten. In de Wmo 2015 is - in tegenstelling tot de AWBZ - geen sprake van een verzekerde aanspraak maar van een aanspraak op maatwerkvoorziening als de cliënt daar naar oordeel van het college op is aangewezen. Verwezen wordt naar hoofdstuk 4 van de verordening.

Activiteiten aanbieder

De activiteiten waar de maatwerkvoorziening (samengevat) betrekking op kunnen hebben zijn:

  • ·

    Stimuleren en toezicht; en/of

  • ·

    Helpen bij; en/of

  • ·

    Overnemen en regie.

De maatwerkvoorziening wordt in principe aan de cliënt toegekend in het kader van diens zelfredzaamheid en participatie, maar kan ook betrekking hebben op het ontlasten van diens mantelzorger (respijtzorg).

Artikel 6.3

Dit artikel bepaalt waar de ondersteuning op is gericht. De maatwerkvoorziening wordt in principe aan de cliënt toegekend in het kader van diens zelfredzaamheid en participatie, maar kan ook betrekking hebben op het ontlasten van diens mantelzorger (respijtzorg).

Artikel 6.4

Dit artikel bepaalt dat geen ondersteuning wordt toegekend indien sprake is van gebruikelijke hulp. Het college houdt daarbij rekening met de omstandigheden zoals genoemd in het tweede lid. Verwezen wordt naar de begripsbepalingen van gebruikelijke hulp, leefeenheid en huisgenoot in de verordening.

Artikel 6.5

De maatwerkvoorziening met een arbeidsmatige karakter wordt alleen toegekend indien de cliënt niet over arbeidsvermogen beschikt in de zin van de participatiewet. Dit betekent strikt genomen dat de cliënt die niet in aanmerking komt voor (het sluitstuk) beschut werken als bedoeld in artikel 10b Participatiewet voor een dergelijke maatwerkvoorziening in aanmerking kan komen.

Artikel 6.6 en 6.7

Dit artikel bepaalt de specifieke criteria waaronder kortdurend verblijf kan worden toegekend. Het kortdurend verblijf wordt geleverd door een instelling of in een door het college goedgekeurde accommodatie van een aanbieder. De cliënt moet zonder of met minder mantelzorg aangewezen zijn op permanent toezicht. Is daarvan geen sprake, dan is dagbesteding mogelijk een passende bijdrage met het oog op het ontlasten van de mantelzorger. Verder is bepaald wat de omvang van de maatwerkvoorziening is. In principe een etmaal per week, waarbij het college in individuele gevallen vanzelfsprekend kan afwijken. Ook is bepaald wat het resultaat is van kortdurend verblijf. Het toekennen hiervan is gericht op het ontlasten van de mantelzorger van de cliënt. Dit teneinde te zorgen dat de cliënt zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven wonen.

HOOFDSTUK 7 ONDERSTEUNING GERICHT OP HET WONEN

Artikelsgewijs

In dit hoofdstuk van de verordening zijn de mogelijkheden opgenomen over de aanspraak op ondersteuning aan cliënten die niet (zelf) in staat zijn, zoals bedoeld in hoofdstuk 4 van deze verordening, beperkingen op het gebied van wonen op te lossen, te verminderen of weg te nemen. Verder zijn bepalingen opgenomen waarin het college aanvragen kan weigeren. Deze zijn mede in overstemming met het beleid dat onder de Wmo 2007 door de gemeente Oisterwijk wordt gevoerd en niet strijdig met de Wmo 2015.

Artikel 7.1

Het college kan een maatwerkvoorziening toekennen in de vorm van een woonvoorziening, zie begripsbepaling in de verordening. Denk bijvoorbeeld aan een woningaanpassing of een douchestoel (hulpmiddel). Daarnaast kan een maatwerkvoorziening worden toegekend zodat de cliënt zich in en om de woning kan verplaatsen. Denk bijvoorbeeld aan een rolstoel of een traplift (hulpmiddel).

Artikel 7.2

Het te bereiken resultaat van de toe te kennen maatwerkvoorziening bestaat uit het normale gebruik van de woning waar de cliënt zijn hoofdverblijf heeft. Het gaat daarbij om de ruimtes te kunnen gebruiken en/of bereiken waarop de cliënt is aangewezen voor het verrichten van elementaire woonfuncties. Daaronder worden in ieder geval verstaan het kunnen bereiden van maaltijden, verrichten van de persoonlijke hygiëne (wassen en toiletgang) en kunnen slapen (bereiken van de slaapkamer). Onder omstandigheden van het individuele geval kan het te bereiken resultaat tevens betrekking hebben op de berging, de toegang tuin of balkon van de woning (toegang en doorgang). Verwezen wordt naar de begripsbepalingen van een woning en het normale gebruik van de woning in de verordening.

Artikel 7.3

Dit artikel bepaalt dat de te verlenen maatwerkvoorzieningen van dit hoofdstuk slechts worden toegekend voor zover deze betrekking hebben op het normale gebruik van de woning.

Artikel 7.4

Volgens dit artikel geldt als hoofdregel het principe van het primaat van verhuizen. Deze beoordeling wordt gedaan indien de kosten van de woningaanpassing meer bedragen dan het in het Besluit bepaalde bedrag. In voorkomende gevallen kan het college de cliënt in aanmerking brengen voor een tegemoetkoming in de meerkosten als bedoeld in hoofdstuk 10 van de verordening (verhuis- en inrichtingskosten). Kan de cliënt binnen een redelijke en/of medisch aanvaardbare termijn niet verhuizen, dan bestaat er aanspraak op een woningaanpassing.

Het gaat bij het toepassing van dit artikel om een kan-bepaling. Het college zal daarbij altijd een belangenafweging moeten maken. Denk bijvoorbeeld aan een stijging van woonkosten waarmee de cliënt wordt geconfronteerd of de beschikbaarheid van de aanwezige mantelzorg.

Artikel 7.5 Specifieke criteria gericht op het wonen

Dit artikel bepaalt de specifieke criteria van het verlenen van woonvoorzieningen.

Artikel 7.5 lid 1

Woningaanpassingen worden slechts toegekend aan een zelfstandige woning die in de gemeente Oisterwijk staat, zie begripsbepaling van de verordening. Bij woningaanpassing gaat het doorgaans om aanzienlijke kosten.

Artikel 7.5 lid 2 onder a en b

Door dit artikel zijn enerzijds alle woonsituaties die niet gericht zijn op een permanent zelfstandig hoofdverblijf uitgesloten. Anderzijds zijn er uitgesloten situaties genoemd waarbij gezien de aard van het soort gebouw verondersteld mag worden dat bepaalde voorzieningen standaard aanwezig zijn. Uitzonderingen kunnen worden gemaakt voor voorzieningen ten behoeve van gemeenschappelijke ruimten als bedoeld in het vierde lid onder c zonder welke de woning van de cliënt met beperkingen onbereikbaar is. Een woonvoorziening wordt alleen verstrekt als het woonruimten betreft die als zelfstandige woonruimte worden aangemerkt. Een vergelijking kan worden gemaakt met de Wet op de huurtoeslag. Kamers (onzelfstandige woonruimten) die verhuurd worden vallen daar niet onder.

Of woongebouwen voor gehandicapten- en/of ouderen zijn bedoeld, blijkt niet alleen uit de bestemming, maar ook uit de bewoners zelf. Indien een gebouw voornamelijk bewoond wordt door ouderen en/of gehandicapten wordt die bestemming aangenomen. Dit kan het geval zijn wanneer meer dan de helft van de bewoners ouder is dan 55 jaar en/of beperkingen heeft. Uit de jurisprudentie blijkt wel dat er zware eisen kunnen gelden om aan te nemen dat een woongebouw specifiek is gericht op mensen met beperkingen (vergelijk bijvoorbeeld CRVB:2009:BI9087).

Artikel 7.5 lid 3

Het spreekt voor zich dat de reikwijdte van de verordening bij het verlenen van een woonvoorziening zich beperkt tot de woning waar de cliënt zijn hoofdverblijf heeft. De toevoeging ‘zal hebben’ is opgenomen om cliënten niet de mogelijkheid te ontnemen naar (of binnen) de gemeente te kunnen verhuizen. Wel zal de cliënt bij de keuze van een woning nadrukkelijk rekening moeten houden met de diens beperkingen. Zie verder artikel 7.5 vierde lid van de verordening.

Artikel 7.5 lid 4

Hierin worden een aantal situaties bepaald (niet-limitatief) waarin het college de aanvraag om een maatwerkvoorziening kan weigeren. Hieraan ligt het beginsel van de eigen verantwoordelijkheid ten grondslag waaronder begrepen de omstandigheden die in de risicosfeer van de cliënt liggen.

Artikel 7.5 lid 4 onder a

Het kan voorkomen dat de cliënt verhuist terwijl daar gelet op de beperkingen in het normale gebruik van de woning geen aanleiding voor was. Een ander voorbeeld is als wordt verhuisd van een adequate naar een - gelet op de beperkingen in het normale gebruik van de woning - inadequate woning. Is de verhuizing geen gevolg van het ondervinden van beperkingen in het normale gebruik van de woning en bestond er geen belangrijke reden om toch te verhuizen, dan weigert het college een voorziening. Als belangrijke redenen kunnen worden aangemerkt: samenwoning, huwelijk en het aanvaarden van werk. In geval van samenwoning of huwelijk houdt het college ook rekening met de keuze die de cliënt maakt in welke woning men gaat samenwonen. Ook in dat geval moet er een belangrijke reden zijn waarom naar de woning wordt verhuisd waar mogelijk meer aanpassingen moeten worden verricht. Het college betrekt daarbij ook de mogelijkheden die van de ‘partner’ van de cliënt kunnen worden verlangd.

Artikel 7.5 lid 4 onder b

Is de cliënt niet verhuisd naar de voor hem/haar beschikbare meest geschikte woning, dan wordt de maatwerkvoorziening in beginsel afgewezen. Het college wordt namelijk de mogelijkheid ontnomen om nog te kunnen bepalen wat de goedkoopst passende bijdrage had kunnen zijn. Onder deze bepaling zijn ook begrepen de aankoop van een woning of een kavel dan wel andere onomkeerbare handelingen zonder dat voorafgaande daaraan contact is opgenomen met het college. Door dat na te laten, bijvoorbeeld bij het college te informeren over de mogelijkheden tot maatschappelijke ondersteuning, brengt de cliënt zich in een lastige bewijspositie. De aantoonplicht dat er geen (andere) geschiktere beschikbare woningen waren, ligt in eerste instantie bij de cliënt; het behoort tot zijn rekening en risico. Zonder dat aan te tonen of tenminste aannemelijk te maken kan het college de aanvraag om een woonvoorziening afwijzen (vergelijk CRVB:2011:BQ2868 en CRVB:2012:BY5215). Deze afwijzing leidt dus uitzondering als het college vooraf schriftelijk toestemming heeft verleend om te verhuizen naar de betreffende inadequate woning.

Artikel 7.5 lid 4 onder c

De gemeenteraad is bevoegd om te bepalen dat aanpassingen aan gemeenschappelijke ruimten gelimiteerd worden (vergelijk CRVB:2011:BU4344-T). Andere dan de limitatief opgesomde voorzieningen hoeven niet toegekend te worden. Een uitzondering kan dus worden gemaakt voor de genoemde voorzieningen in dit onderdeel.

Artikel 7.5 lid 4 onder d

Woningen die niet geschikt of beschikbaar zijn om het gehele jaar te bewonen kunnen niet dienen als hoofdverblijf als bedoeld in de begripsbepaling van de verordening. Daarom worden voor woningen die niet geschikt zijn om het gehele jaar te bewonen in ieder geval geen woningaanpassingen toegekend (vergelijk bijvoorbeeld CRVB:2011:BR4180).

Artikel 7.5 lid 4 onder e

Deze afwijzingsgrond is bedoeld voor situaties waarin gebruikte materialen of de slechte staat van onderhoud aan de woning voor problemen zorgen. Hieraan ligt het beginsel van de eigen verantwoordelijkheid ten grondslag. Denk bijvoorbeeld aan de constructie van een houten vloer in de woning (vergelijk CRVB:2003:AM5445).

Artikel 7.5 lid 4 onder f

Aan deze afwijzingsgrond(en) ligt het beginsel van de eigen verantwoordelijkheid ten grondslag. Net als ieder ander is de cliënt verantwoordelijk om zaken als achterstallig onderhoud aan diens woning zelf op te lossen. Daaronder worden ook de eisen verstaan die redelijkerwijs aan een woning mogen worden gesteld. Indien het een eigen woning betreft spreekt dat voor zich. Ingeval van een huurwoning ligt het op de weg van de cliënt de verhuurder hiervoor aansprakelijk te stellen.

Artikel 7.5 lid 5

Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.

Artikel 7.6

Dit artikel geeft de resultaten aan van maatwerkvoorzieningen gericht op het zich verplaatsen in en om de woning. Deze hebben betrekking op het in staat zijn de noodzakelijke gebruiksruimten te bereiken gericht op het normale gebruik van de woning. Gedacht kan worden aan een rolstoel of een traplift.

HOOFDSTUK 8 ONDERSTEUNING VERPLAATSEN BINNEN DE LEEFOMGEVING

Artikelsgewijs

In dit hoofdstuk van de verordening zijn de mogelijkheden opgenomen over de aanspraak op ondersteuning aan cliënten die niet (zelf) in staat zijn, zoals bedoeld in hoofdstuk 4 van de verordening, om zich te verplaatsen binnen de eigen leefomgeving. Het college bepaalt de aanspraak en stemt bij gevolg daarvan de hoogte van de eventuele tegemoetkoming als bedoeld in hoofdstuk 10 van de verordening af op de in dit hoofdstuk bedoelde verplaatsingsbehoefte van de cliënt. Daarbij wordt rekening gehouden met de daarmee verband houdende noodzakelijke (meer)kosten. Zo wordt rekening gehouden met samenvallende verplaatsingsbehoeften. De keuze om gebruik te blijven maken van een eigen auto of vervoer door derden, terwijl de Regiotaxi een passende bijdrage kan leveren, leidt niet tot meerkosten die voor een tegemoetkoming in aanmerking kunnen komen.

Artikel 8.1

Het college kan een maatwerkvoorziening toekennen in de vorm van een vervoersvoorziening voor het zich kunnen verplaatsen in de leefomgeving gericht op zelfredzaamheid en participatie. Het spreekt voor zich dat het college, zoals in artikel 4.2 van de verordening is bepaald, de goedkoopst passende bijdrage toekent.

Artikel 8.2

Het eerste lid bepaalt waar het te bereiken resultaat waar het zich kunnen verplaatsen op gericht is. Met het zich kunnen verplaatsen in de leefomgeving wordt de cliënt (ook) in de gelegenheid gesteld sociale contacten te onderhouden. Het uitgangspunt qua omvang is bepaald op 1500 met een bandbreedte tot 2000 kilometer per jaar. Hiermee wordt de lijn zoals die gold onder de Wmo 2007 geborgd. Dit betekent echter niet dat er in het individuele geval niet meer of minder mogelijk zou kunnen zijn. Het college is immers gehouden maatwerk te leveren en is daarom bevoegd in individuele gevallen om af te wijken naar beneden of naar boven. In ieder geval kan het college minder zones toekennen indien de cliënt weliswaar is aangewezen op collectief vervoer tegen gereduceerd tarief, maar niet voor het totaal aantal genoemde kilometers op jaarbasis. Dat zou bijvoorbeeld (ook) het geval kunnen zijn indien er meer dan één vervoersvoorziening wordt toegekend.

Artikel 8.3 lid 1 tot en met 5

Uitgaande dat de cliënt zich in voorkomende gevallen moet kunnen verplaatsen, bepaalt het eerste lid dat de verplaatsingen betrekking kunnen hebben op de korte afstand en op de langere afstand binnen de leefomgeving van de cliënt. Het kan dus voorkomen dat een cliënt op de korte afstand zijn beperking niet zelf kan oplossen (zoals bedoeld in hoofdstuk 4 van de verordening) maar op de langere afstand wel. Daar zou bijvoorbeeld een algemene voorziening of het reguliere Openbaar Vervoer een passende oplossing voor kunnen zijn. Daarnaast bepaalt het tweede lid wat de reikwijdte is van de leefomgeving. Onder de leefomgeving in het kader van dit hoofdstuk wordt 15 tot 20 kilometer rondom de woning als redelijk aangenomen (vergelijk CRVB:2009:BH4270 en CRVB:2010:BL4037). Het college kan daar in het individuele geval van afwijken.

Zoals in artikel 4.3 van de verordening is bepaald geldt de hoofdregel van het primaat van de collectieve maatwerkvoorziening, zoals collectief vervoer (Regiotaxi). De Regiotaxi zal in het individuele geval doorgaans als passende bijdrage kunnen worden aangemerkt om de cliënt in staat te stellen tot zelfredzaamheid en participatie. De cliënt die gebruik maakt van de Regiotaxi is daarvoor een ritbijdrage verschuldigd. Daarover stelt het college nadere regels in het Besluit.

HOOFDSTUK 9 BIJDRAGE IN DE KOSTEN

Artikelsgewijs

In dit hoofdstuk van de verordening zijn de regels neergelegd over het verschuldigd zijn van een bijdrage in de kosten voor de gebruikers van maatwerkvoorzieningen, ontvangers van een persoonsgebonden budget en gebruikers van algemene voorzieningen.

Artikel 9.1 lid 1

Voor de maatwerkvoorziening en het persoonsgebonden budget is de cliënt een bijdrage in de kosten verschuldigd. Dit geldt zolang de maatwerkvoorziening wordt gebruikt. Daaronder wordt ook verstaan zolang de cliënt de beschikking heeft over de maatwerkvoorziening. Immers, hij is dan in de gelegenheid daar gebruik van te maken. Voor het persoonsgebonden budget geldt het verschuldigd zijn van de bijdrage in de kosten ook zolang het persoonsgebonden budget is toegekend. Dat is afhankelijk van de aard van de maatwerkvoorziening. Zie verder onder kostprijs in artikel 9.3 van de verordening. De bijdrage in de kosten wordt opgelegd en geïnd door de CAK conform de regels van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 (AMvB).

Artikel 9.1 lid 2

Voor een maatwerkvoorziening, dan wel persoonsgebonden budget ten behoeve van een minderjarige (jonger dan 18 jaar) mag het college geen bijdrage in de kosten opleggen. Er is een uitzondering in geval een woningaanpassing wordt verleend. De bijdrage in de kosten is verschuldigd door de personen genoemd in het tweede lid.

Artikel 9.1 lid 3

Het college is bevoegd in het Besluit nadere regels te stellen over de omvang van de bijdrage in de kosten. Ook kan het college bepalen wanneer geen bijdrage in de kosten is verschuldigd.

Artikel 9.1 lid 4

De cliënt kan tijdens het gebruik van een maatwerkvoorziening gebruik maken van bijvoorbeeld een maaltijd of het nuttigen van koffie/thee. Daarvoor kan de aanbieder een bedrag vragen van de cliënt. Er kunnen ook andere voorbeelden zijn.

Artikel 9.2 lid 1 en 2

Als hoofdregel geldt dat een bijdrage in de kosten voor het gebruik van een algemene voorziening is verschuldigd. Cliëntondersteuning is gratis, daarvoor mag geen bijdrage worden gevraagd. De cliënt is de bijdrage in principe verschuldigd aan de aanbieder.

Artikel 9.2 lid 3

Het stelt in het Besluit nadere regels over de in het derde lid genoemde onderdelen.

Artikel 9.2 lid 4

De cliënt kan bijvoorbeeld tijdens het gebruik van een algemene voorziening gebruik maken van een maaltijd of het nuttigen van koffie/thee. Daarvoor kan de aanbieder een bedrag vragen van de cliënt. Er kunnen ook andere voorbeelden zijn.

Artikel 9.3

Dit artikel bepaalt wat onder de kostprijs van een maatwerkvoorziening, persoonsgebonden budget en een algemene voorziening is. De kostprijs is bepalend voor de hoogte van de bijdrage in de kosten die de cliënt verschuldigd is. De bijdrage in kosten voor een maatwerkvoorziening mag niet meer bedragen dan de kostprijs. De cliënt betaalt dus niet meer dan de gemeente verschuldigd is aan kosten voor het verstrekken van de maatwerkvoorziening. Indien aan een cliënt een persoonsgebonden budget is verstrekt, is de kostprijs gelijk aan de hoogte van het budget. De bijdrage in de kosten voor het gebruik van een algemene voorziening bedraagt nooit meer dan een kostendekkende bijdrage.

HOOFDSTUK 10 TEGEMOETKOMING MEERKOSTEN

Artikelsgewijs

In dit hoofdstuk van de verordening zijn regels opgenomen over de bevoegdheid van het college een tegemoetkoming in de bepaalde meerkosten te verlenen aan de genoemde doelgroep. Hiermee wordt het bestaande beleid deels geborgd. De Wmo 2015 biedt het college geen andere mogelijkheid om forfaitaire bedragen (meerkosten) rechtstreeks aan de cliënt te kunnen uitbetalen.

Artikel 10.1 lid 1

Uit de wettekst blijkt dat het bij de tegemoetkoming niet hoeft te gaan om een cliënt. Gesproken wordt over de persoon met een beperking of chronisch psychisch of psychosociaal probleem die in verband daarmee aantoonbare of aannemelijke meerkosten kan hebben. De tegemoetkoming dient ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en participatie. Het eerste lid bepaalt de situaties wanneer meerkosten worden aangenomen die voor een tegemoetkoming in aanmerking kunnen komen.

Onder a: verhuiskosten- en inrichtingskosten

De cliënt op wie het primaat van verhuizing van toepassing is, wordt geconfronteerd met meerkosten die een verhuizing met zich meebrengt. In die gevallen kan het college een tegemoetkoming verstrekken.

Onder b: een sportvoorziening

Een persoon met een beperking of chronisch psychisch of psychosociaal probleem kan geconfronteerd worden met meerkosten in verband met het sporten. Er wordt gesproken over meerkosten omdat iedereen ongeacht het hebben van beperkingen kosten heeft voor sportbeoefening. Het meest voorkomende voorbeeld is de sportrolstoel.

Onder c: het gebruik van de eigen auto

In de toelichting bij hoofdstuk 9 van de verordening is al aangegeven dat het college de aanspraak op een tegemoetkoming en bij gevolg de hoogte daarvan afstemt op de verplaatsingsbehoefte als bedoeld in hoofdstuk 8 van de verordening Zo wordt ook rekening gehouden met samenvallende verplaatsingsbehoeften (zie art. 10.3 van de verordening). De keuze om bijvoorbeeld gebruik te blijven maken van een eigen auto, terwijl de Regiotaxi een passende bijdrage kan leveren, leidt dan ook niet tot meerkosten als bedoeld in dit hoofdstuk.

Onder d: het bezoekbaar maken van één woning

In de begripsbepaling van de verordening staat wat onder het bezoekbaar maken van de woning wordt verstaan. Het moet verder gaan om een woning die in Oisterwijk staat en die bezoekbaar wordt gemaakt voor de persoon die zijn hoofdverblijf heeft in een instelling. Over de verzekerde met een indicatie voor verblijf op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz), het volgende. De verzekerde die zijn aanspraak op verblijf niet verzilverd en thuis blijft wonen, kan aanspraak maken op een woningaanpassing op grond van de Wlz.

Onder e: noodzakelijke overname huishoudelijke schoonmaakwerkzaamheden

De gemeente Oisterwijk verstrekt geen maatwerkvoorziening voor het overnemen van huishoudelijke schoonmaakwerkzaamheden. Wel worden met een aantal marktpartijen afspraken gemaakt over een zorgvuldige overgang om de huishoudelijke schoonmaakwerkzaamheden over te dragen naar de ‘markt’. Daarvoor kan gebruik worden gemaakt van de landelijke regeling huishoudelijke hulp toelage die gemeenten bij het Rijk kunnen aanvragen. De kosten die doelgroep verschuldigd zijn aan deze marktpartijen kunnen in aanmerking komen voor een tegemoetkoming. Daarvoor geldt in ieder geval dat de kosten noodzakelijk zijn. De noodzaak (en dus meerkosten) wordt in principe aangenomen als iemand de huishoudelijke schoonmaakwerkzaamheden niet zelf kan uitvoeren én geen huisgenoten heeft die de gebruikelijke hulp kunnen verlenen.

Artikel 10.1 lid 2

Het tweede lid moet voorkomen dat dubbele vergoedingen worden verstrekt. Denk bijvoorbeeld aan een leefvervoersvoorziening op grond van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen, vergoeding van kosten op grond van de bijzondere bijstand of een tegemoetkoming op basis van de eerder genoemde toelage huishoudelijke hulp.

Artikel 10.2 lid 1 tot en met 4

De hoofdregel is dat de tegemoetkoming op aanvraag wordt verleend én dat de aanvraag moet worden ingediend voor dat de kosten zijn gemaakt. Het tweede lid bepaalt feitelijk dat voor de sportvoorziening eens per drie jaar een tegemoetkoming kan worden verleend. Daarmee is de voortzetting van een lijn zoals die gold onder de Wmo 2007 geborgd. Pas dan worden meerkosten aangenomen. Echter wordt een uitzondering gemaakt als de met een eerder vergoeding aangeschafte sportvoorziening technisch is afgeschreven. In afwijking van de hoofdregel kan het college de tegemoetkoming voor verhuiskosten- en inrichtingskosten zonder aanvraag toekennen in de situatie genoemd in het derde lid. Het vierde lid bepaalt dat ook de persoon die als het ware vrijwillig verhuist, in aanmerking kan komen voor een tegemoetkoming.

Artikel 10.3

Het eerste lid bepaalt dat de tegemoetkoming voor verhuis- en inrichtingskosten niet eerder wordt uitbetaald dan nadat de persoon is verhuisd naar een voor hem geschikte beschikbare woning. Overigens kan zonder verhuizing sowieso geen sprake zijn van (meer)kosten.

In het tweede lid is bepaald dat gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid tot het delegeren van nadere regels aan het college. Daarmee is het college in staat maatwerk te bieden bij het verlenen van de hier bedoelde tegemoetkomingen in de meerkosten. Daarbij zal het college zich in ieder geval rekenschap moeten geven van de kaders die daarvoor in het tweede lid zijn gesteld.

HOOFDSTUK 11 TOEZICHT, HANDHAVING EN TERUGBETALING

Artikelsgewijs

In dit hoofdstuk van de verordening zijn bepalingen opgenomen over het aantasten van rechten van cliënten. Daarvoor kan rechtvaardiging worden gevonden indien sprake is van de situaties zoals genoemd. Deze hebben betrekking op het - door de cliënt - verstrekken van onjuiste inlichtingen. Het gaat in alle gevallen om een bevoegdheid van het college (kan-bepaling). Bij de toepassing van de bepalingen van dit hoofdstuk hoort een afweging tussen alle bij het te nemen besluit betrokken belangen.

Artikel 11.1

Voor de cliënt geldt een wettelijke plicht tot het desgevraagd of onverwijld mededeling doen van feiten of omstandigheden die van belang zijn voor de voortzetting van het recht op een maatwerkvoorziening dan wel persoonsgebonden budget of tegemoetkoming meerkosten.

Artikel 11.2

Er wordt gesproken van een beëindiging als de inwerkingtreding van het besluit ingaat vanaf het heden of naar de toekomst toe. Beëindiging heeft dus, in tegenstelling tot een herziening/intrekking, geen terugwerkende kracht. Het artikel benoemt situaties waarin het college kan overgaan tot beëindiging van de maatwerkvoorziening dan wel het persoonsgebonden budget of de tegemoetkoming meerkosten. Het zich niet houden aan de verplichtingen verbonden aan het gebruik van de maatwerkvoorziening die in bruikleen is toegekend, kan leiden tot beëindiging van die voorziening. Het college zal bij die beëindiging wel moeten overwegen of het daarvoor een andere maatwerkvoorziening in de plaats stelt. De verwijtbaarheid in aanmerking nemende brengt dan mee dat het college mag volstaan met slechts het strikt noodzakelijke ten behoeve van de zelfredzaamheid en participatie van de cliënt. Dat zou ook kunnen betekenen dat de cliënt enige ongemakken voor lief moet nemen. Denk bijvoorbeeld aan collectief vervoer voor de korte afstand in plaats van de door het college beëindigde toekenning van de scootmobiel. In geval van overlijden van de cliënt is de termijn van de beëindiging van het persoonsgebonden budget bepaald. Indien de cliënt verhuist en zijn woonplaats niet meer in de gemeente Oisterwijk heeft, leidt dat ook tot beëindiging.

Artikel 11.3

Het (deels) ongedaan maken van een aanspraak over een periode in het verleden, wordt herzien/intrekken genoemd. Herziening/intrekking van het bedoelde besluit is het met terugwerkende kracht opnieuw beslissen over de aanspraak over een periode in het verleden, waarbij de aanspraak afwijkend wordt vastgesteld of er in het geheel geen aanspraak heeft bestaan.

Een reden om tot herziening of intrekking over te gaan heeft te maken van het verstrekken van onjuiste inlichtingen die tot een andere besluit zou hebben geleid indien de cliënt wel de juiste inlichtingen had verstrekt. Ook kan het niet of niet volledig voldoen aan de gestelde verplichtingen aan het persoonsgebonden budget, uit hoofdstuk 5 van de verordening, leiden tot herziening of intrekking van het toekenningsbesluit. Opgemerkt wordt dat bepaalde voorwaarden ook kunnen gelden voor maatwerkvoorzieningen die in natura worden toegekend. Toekenningen van tegemoetkomingen voor verhuis- en inrichtingskosten kunnen na twee jaar worden ingetrokken. Verder geldt overigens de wettelijke bevoegdheid van het college om toekenningsbesluiten te heroverwegen en eventueel over te gaan tot intrekken van dat besluit (zie art. 2.3.10 van de wet).

Artikel 11.4 Terugvordering

In de wet is slechts één terugvorderingsgrond opgenomen ten aanzien van cliënten en/of degene die zijn medewerking heeft verleend aan het ‘misbruik’ van de wet. Namelijk indien opzettelijk onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid. Er daarom gekozen de terugvorderingsgronden in dit artikel uit te breiden. Uit de jurisprudentie die onder de Wmo 2007 tot stand is gekomen blijkt dat een terugvorderingsbepaling in de verordening voldoende grondslag biedt om tot terugvordering over te gaan. Voor zover sprake is van de wettelijke terugvorderingsbepaling kan het college het terug te vorderen bedrag bij dwangbevel invorderen. Dat geeft een executoriale titel. Bij andere terugvorderingsgronden moet de invordering langs civielrechtelijke weg plaatsvinden. Denk aan de terugvordering van de tegemoetkoming meerkosten als bedoeld in hoofdstuk 10 van deze verordening. Of sprake is van onverschuldigde betaling (artikel 6:203 e.v. BW) zal in de praktijk geen problemen opleveren, mits het college een herzienings- of intrekkingsbesluit neemt. De verordening biedt ook de bevoegdheid om over te gaan tot verrekening met een persoonsgebonden budget of een tegemoetkoming meerkosten. Hoewel de wetgever in principe beoogt om de geldswaarde van maatwerkvoorzieningen terug te vorderen is in dit artikel de bevoegdheid gecreëerd om maatwerkvoorzieningen die in eigendom of bruikleen zijn toegekend terug te halen (terug te vorderen).

Verder spreekt het voor zich dat de invorderingskosten die het college moet maken voor rekening komen van degene van wie wordt teruggevorderd. Dat kan de cliënt zijn of degene die zijn medewerking heeft verleend aan het misbruik van de wet.

Artikel 11.5 lid 1

De bepalingen in het eerste lid hebben als doel het door de woningeigenaar op basis van een afschrijvingsregeling laten terugbetalen van een deel van de kosten van aanpassing op grond van de Wmo, indien diens woning binnen een bepaalde termijn na oplevering van de aanpassing met een meerwaarde als gevolg van de aanpassing wordt verkocht. In het Besluit worden hierover nadere regels gesteld. Het gaat om een woningaanpassing die op grond van de Wmo is toegekend.

Artikel 11.5 lid 2

Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid een beschikking af te geven over de terugbetaling van (een deel van) het persoonsgebonden budget door de cliënt of de nabestaande(n) in de situatie zoals bepaald. In het Besluit worden hierover nadere regels gesteld.

Artikel 11.6 en 11.7

Het college zet in op fraudepreventie. Denk aan goede voorlichting over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening dan wel persoonsgebonden budget zijn verbonden en over de consequenties van misbruik en oneigenlijk gebruik. Er geldt een wettelijke plicht om toezichthouders aan te stellen, die een rol kunnen hebben bij het voorkomen van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet. Het college beoordeelt steekproefsgewijs de besteding van de persoonsgebonden budgetten als bedoeld in artikel 5.1 van de verordening. Tevens beoordeelt het college of de cliënt nog voldoet aan de criteria om voor een persoonsgebonden budget in aanmerking te komen (art. 2.3.9 van de wet).

HOOFDSTUK 12 KWALITEIT

Artikelsgewijs

Artikel 12.1 en 12.2

De Wmo 2015 maakt de gemeenten integraal verantwoordelijk voor de kwaliteit van de maatschappelijke ondersteuning, de handhaving en het toezicht. De wet bevat een basisnorm voor kwaliteit van voorzieningen die aanbieders direct bindt (zie hoofdstuk 3 van de wet), waaronder begrepen de eisen over de deskundigheid van beroepskrachten.

De eis dat een voorziening van goede kwaliteit wordt verleend, biedt veel ruimte voor de gemeente om in overleg met organisaties van cliënten en aanbieders te werken aan kwaliteitsstandaarden voor de ondersteuning. Die standaarden kunnen als richtinggevend kader voor gemeenten dienen. Uitgangspunt hierbij is dat deze standaarden de benodigde ruimte voor maatwerk, om goed in te kunnen spelen op de situatie van de cliënt, intact laten. Er is een aantal voor de hand liggende kwaliteitseisen is in de artikelen uitgewerkt. Het jaarlijkse verplichte cliëntervaringsonderzoek draagt eraan bij dat het college kan toezien op de kwaliteit.

Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een voorziening of diensten gelden eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan. Daarbij moet in ieder geval rekening worden gehouden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de arbeidsvoorwaarden. Om te voorkomen dat alleen gekeken wordt naar de laagste prijs voor de uitvoering wordt ook een aantal andere aspecten genoemd waarmee het college bij het vaststellen van tarieven rekening moet houden. Hiermee wordt bereikt dat een beter beeld ontstaat van reële kostprijs voor de activiteiten die het college door aanbieders wil laten uitvoeren. Uitgangspunt is dat de aanbieder deskundig personeel inzet tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden. Hiervoor is ten minste een beeld nodig van de vereiste activiteiten en de arbeidsvoorwaarden die daarbij horen. Dit biedt een waarborg voor werknemers dat hun werkzaamheden aansluiten bij de daarvoor geldende arbeidsvoorwaarden. Bij de prijs kwaliteitsverhouding kunnen eventuele extra taken in verband met de maatwerkvoorziening een rol spelen.

Artikel 12.3

Dit artikel bepaalt dat alle aanbieders een regeling moeten treffen voor de behandeling van klachten van cliënten ten aanzien van gedragingen van de aanbieder jegens een cliënt. De gemeente laat de aanbieders vrij om de regeling vorm te geven. Het college ziet er op toe dat aanbieders een regeling in het leven hebben geroepen en daar ook naar handelen.

Artikel 12.4

Dit artikel geeft uitvoering aan artikel 2.1.3 tweede lid onder f van de wet. In het eerste lid is dit uitgewerkt door te bepalen dat aanbieders een regeling voor medezeggenschap dienen vast te stellen. De aanbieder is ten aanzien van de in de verordening genoemde maatwerkvoorzieningen verplicht een medezeggenschapsregeling op te stellen (artikel 3.2 eerste lid onder b van de wet). In dit artikel gaat het dus om medezeggenschap van cliënten tegenover de aanbieder. Voorheen moest de aanbieder voldoen aan de in de Wet klachtrecht cliënten en de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen (Wmcz) gestelde regels. Onder de Wmcz werd inspraak tegenover de aanbieder reeds verwezenlijkt via de cliëntenraad. Onder de Wmo 2015 is het stellen van regels geheel aan gemeenten overgelaten.

HOOFDSTUK 13 OVERIGE BEPALINGEN

Artikelsgewijs

Artikel 13.1

Het college draagt jaarlijks zorg voor een blijk van waardering voor mantelzorgers indien mantelzorg wordt verleend aan een cliënt die zijn hoofdverblijf heeft in de gemeente Oisterwijk. De wijze waarop de jaarlijkse blijk van waardering kan worden vormgegeven kan in samenspraak met belangorganisaties tot stand komen. Dit is geen verplichting voor het college. Uit de bepaling vloeit eveneens voort dat de blijk van waardering per jaar zou kunnen verschillen. Het college moet bij de uitvoering oog hebben voor mantelzorgers van cliënten die mogelijk alleen gebruik maken van algemene voorzieningen.

Artikel 13.2

Deze artikel geeft uitvoering aan artikel 2.1.3 derde lid van de wet. Verwezen wordt naar de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet vastgestelde inspraakverordening. Op deze manier wordt gewaarborgd dat er eenzelfde inspraakprocedure geldt voor het Wmo-beleid als op andere terreinen. De inspraak geldt voor alle ingezetenen. Dit is uitdrukkelijk de bedoeling van de wetgever, omdat iedereen op enig moment aangewezen kan raken op ondersteuning.

HOOFDSTUK 14 SLOTBEPALINGEN

Artikelsgewijs

Artikel 14.1

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van de bepalingen van deze verordening. Dit afwijken kan alleen maar ten gunste en nooit ten nadele van de cliënt. Het gebruik maken van de hardheidsclausule moet nadrukkelijk worden beschouwd als een uitzondering. Bij de beoordeling van de aanvraag zou het college zelf aanleiding kunnen zien om de hardheidsclausule toe te passen. In het algemeen geldt echter dat de cliënt gemotiveerd moet aangeven dat zijn situatie bijzonder is en dat voor het overige ook nader moeten onderbouwen.

Artikel 14.2

Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.

Artikel 14.3

Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.

Artikel 14.4

Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.

Artikel 14.5

Dit artikel bepaalt feitelijk dat het (wettelijk) overgangsrecht wordt gevolgd. Het derde lid benoemt de bevoegdheid van het college om besluiten die niet op basis van de Wmo 2015 zijn genomen in overeenstemming te brengen met de wet en deze verordening. Dat kan betekenen dat het college oorspronkelijke toekenningsbesluiten kan intrekken (niet met terugwerkende kracht) en daarvoor wel of geen andere maatwerkvoorziening voor in de plaats kan stellen. Het spreekt voor zich dat dit afhankelijk is van het individuele geval.

Artikel 14.6

Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.