Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Nieuwegein

Beleidsregels Wmo Nieuwegein 2015

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieNieuwegein
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels Wmo Nieuwegein 2015
CiteertitelBeleidsregels Wmo Nieuwegein 2015
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

artikel 4:81 Algemene wet bestuursrecht

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

07-02-201801-01-2020artikel 4.10, bijlage 2

12-10-2017

Gemeenteblad 2018, 23047

662880
01-01-201507-02-2018Onbekend.

18-11-2014

De Molenkruier, 20-11-2014

Onbekend.
01-01-201522-02-2017Onbekend

18-11-2014

Onbekend

Onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels Wmo Nieuwegein 2015

Deze beleidsregels vormen de nadere invulling van de Wmo verordening Nieuwegein 2015 en het Besluit Wmo Nieuwegein 2015.

 

De beleidsregels gaan over de maatschappelijke ondersteuning die het college op grond van de verordening aan een inwoner kan bieden ten behoeve van zijn zelfredzaamheid en participatie, voor zover deze in verband met een beperking, chronische psychische of

psychosociale problemen niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn netwerk voldoende zelfredzaam is of in staat is tot

participatie. Daarnaast hebben de beleidsregels betrekking op de andere twee vormen van maatschappelijke ondersteuning die in de wet worden genoemd: het bieden van opvang en beschermd wonen.

 

De wetgever heeft de uitvoering van de wet opgedragen aan het college van burgemeester en wethouders. In praktijk krijgt het Geynwijsteam mandaat voor de uitvoering. In deze beleidsregels is voor de leesbaarheid benoemd dat een medewerker van het Geynwijsteam degene is die de beoordelingen doet. De beleidsregels zijn opgebouwd uit 6 hoofdstukken:

 

Hoofdstuk 1 Kernbegrippen

In dit hoofdstuk zijn een aantal kernbegrippen uit de Wmo 2015 uitgewerkt zoals zelfredzaamheid, participatie, eigen kracht, gebruikelijke hulp, mantelzorg, algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen.

 

Hoofdstuk 2 Melding, onderzoek en aanvraag

In dit hoofdstuk geven we aan op welke wijze een inwoner met een hulpvraag zich kan melden, hoe het onderzoek plaats vindt om te komen tot een passende oplossing en hoe een eventuele aanvraag voor een maatwerkvoorziening in zijn werk gaat.

 

Hoofdstuk 3 Verschillen in zelfredzaamheid en participatie

Inwoners verschillen in de mate van zelfredzaamheid en participatie. Dit kan voort komen uit beperkingen, psychische of psychosociale problemen die in dit hoofdstuk zijn toegelicht.

 

Hoofdstuk 4 Passende ondersteuning

In dit hoofdstuk is aangegeven hoe we samen met inwoners tot een passende oplossing komen om de zelfredzaamheid en participatie te versterken. Hierbij wordt eerst gekeken naar de eigen mogelijkheden, gebruikelijke hulp, mantelzorg, algemene gebruikelijke voorzieningen alvorens algemene voorzieningen en tenslotte maatwerkvoorzieningen ingezet worden.

 

Daarnaast geven we in dit hoofdstuk een toelichting op een aantal maatwerkvoorzieningen, zoals:

  • 1.

    ondersteuning zelfredzaamheid

  • 2.

    ondersteuning maatschappelijke deelname

  • 3.

    kortdurend verblijf

  • 4.

    vervoer van en naar de groepsactiviteiten

  • 5.

    ondersteuning bij het voeren van het huishouden

  • 6.

    woonvoorzieningen

  • 7.

    vervoersvoorzieningen

  • 8.

    rolstoelen

  • 9.

    sportvoorzieningen 

 

Hoofdstuk 5 Maatwerkvoorziening: ‘ Zin’ of ‘Pgb’

Een inwoner die een aanvraag doet voor een maatwerkvoorziening ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en participatie heeft hierbij de keuze tussen ‘ Zorg in natura’ en ‘Pgb’. In dit hoofdstuk zijn deze 2 vormen verder toegelicht.

 

Hoofdstuk 6 Overig

In dit hoofdstuk behandelen we verschillende onderwerpen, zoals het overgangsrecht.

Hoofdstuk 1 Kernbegrippen

1.1 Inleiding

Voor zover in het kader van deze beleidsregels van belang, houdt maatschappelijke

ondersteuning in het kader van de Wmo 2015 het volgende in:

  • ·

    het ondersteunen van de zelfredzaamheid en de participatie van personen met eenbeperking of met chronische psychische of psychosociale problemen zoveel mogelijk inde eigen leefomgeving;

  • ·

    het bieden van beschermd wonen en opvang.

Ten aanzien van het behoud en de versterking van de zelfredzaamheid en participatie staat de

eigen verantwoordelijkheid van de inwoner en zijn sociale netwerk nadrukkelijk voorop,

anders dan onder de oude Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). In dit hoofdstuk werken we diverse begrippen die een rol spelen bij de maatschappelijke ondersteuning verder uit.

1.2 Zelfredzaamheid

Zelfredzaamheid is er op gericht om zo lang mogelijk zelfstandig te kunnen blijven wonen,

opdat zorg met verblijf op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) niet noodzakelijk is.

Zelfredzaamheid is in de Wmo als volgt gedefinieerd:

In staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en

het voeren van een gestructureerd huishouden.

De algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL) zijn de handelingen die mensen dagelijks in

het gewone leven verrichten en bepalend kunnen zijn voor hun zelfredzaamheid. Het gaat dan bijvoorbeeld over: bewegen, lopen, gaan zitten en weer opstaan, in en uit bed komen, aan- en uitkleden, lichamelijke hygiëne, toiletbezoek, eten en drinken, ontspanning, aangaan sociaal contact, voeren van een administratie en maken en nakomen van afspraken

Bij het voeren van een gestructureerd huishouden kan het bijvoorbeeld gaan over: een schoon en leefbaar huis hebben, beschikbaarheid van schone en draagbare kleding, boodschappen doen, maaltijden bereiden, inwonende kinderen verzorgen en de organisatie van het huishouden.

1.3 Participatie

De Wmo verstaat onder participatie:

het deelnemen aan het maatschappelijk verkeer.

Bij participatie gaat het om het deelnemen aan het maatschappelijke verkeer. Dit wil zeggen dat iemand, ondanks zijn lichamelijke of geestelijke beperkingen, op gelijke voet met anderen in redelijke mate mensen kan ontmoeten, contacten kan onderhouden, boodschappen kan doen en aan maatschappelijke activiteiten kan deelnemen. Daarvoor is het ook een vereiste dat de inwoner zich kan verplaatsen.

1.4 Passende ondersteuning

De door het Geynwijsteam verstrekte ondersteuning beperkt zich tot wat noodzakelijk is in het licht van de versterking of het behoud van zelfredzaamheid en participatie. Daarbij geldt als uitgangspunt dat in gesprek met de bewoner wordt bepaald of de zelfredzaamheid en participatie kan worden versterkt met inzet van:

  • ·

    eigen kracht (par. 1.5)

  • ·

    gebruikelijke hulp (par. 1.6)

  • ·

    mantelzorg (par 1.7)

  • ·

    algemeen gebruikelijke voorzieningen (par. 1.8)

  • ·

    algemene voorzieningen (1.9)

  • ·

    voorliggende voorzieningen op grond van andere wetgeving (par. 1.10)

  • ·

    maatwerkvoorzieningen (par. 1.11).

Het kan zijn dat een inwoner door zijn of haar beperkingen, psychische of psychosociale problemen niet in staat is tot het stellen van een hulpvraag, of het stellen van een hulpvraag uitstelt of vermijdt. Ook zijn er situaties waarin de hulpvrager niet goed in staat is voor zijn haar eigen belang op te komen en de zelfredzaamheid en de participatie in het geding is. Om daar op in te spelen wordt:

  • ·

    outreachend gewerkt in sociale wijkteams (par. 1.12), en

  • ·

    kan op grond van Wmo 2015 een vertegenwoordiger worden aangewezen (1.13)

  • ·

    cliëntondersteuning geboden

1.5 Eigen kracht

De eigen kracht van de inwoner heeft betrekking op de mogelijkheden van de inwoner en zijn omgeving om bij te dragen aan de zelfredzaamheid en participatie van deze inwoner. In de kern gaat het dan om wat een inwoner zelf nog kan doen en zelf nog kan organiseren. Dan gaat het om de fysieke, verstandelijke maar ook financiële mogelijkheden van de inwoner om in de gegeven situatie de zelfredzaamheid en participatie op peil te houden. De eigen kracht is geen statische situatie, maar afhankelijk van de leerbaarheid en veerkracht van een persoon.

1.6 Gebruikelijke hulp

Gebruikelijke hulp is in de Wmo als volgt gedefinieerd:

hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van deechtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten

Wat onder gebruikelijke hulp valt, wordt bepaald door wat naar algemene aanvaarde

opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht. In onze samenleving wordt het normaal geacht dat de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten waar nodig enmogelijk hun rol nemen in het huishouden, zeker daar waar er sprake is van een huisgenoot met een beperkte zelfredzaamheid. Wat daarbij in redelijkheid mag worden verwacht is mede afhankelijk van de intensiteit en verwachte duur van de ondersteuningsbehoefte. Bij die bepaling wordt de veerkracht, de belastbaarheid en de deskundigheid van de huisgenoot meegenomen. Voor gebruikelijke hulp is dus geen voorziening mogelijk (zie voor uitzonderingen bijlage 1.1). Als de gegeven hulp in omvang en intensiteit de gebruikelijke hulp overstijgt, dan zien we dit als mantelzorg.

1.7 Mantelzorg

De Wmo verstaat onder mantelzorg het volgende:

Hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie beschermd wonen of opvang, rechtstreeks

voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie en niet wordt verleend in het

kader van een hulpverlenend beroep.

Mantelzorg overstijgt in tijd of intensiteit, wanneer het door inwonende partners, kinderen of

andere huisgenoten wordt geleverd, het niveau van gebruikelijke hulp. Mantelzorg kan echter ook door niet inwonende familieleden of personen uit het netwerk van de persoon worden geleverd. Bijvoorbeeld door uitwonende kinderen, vrienden of andere personen uit het sociaal netwerk van de inwoner.

De mate waarin mantelzorgers bereid en in staat zijn een deel van deze zorg te bieden, is bepalend voor het aantal uren ondersteuning dat iemand uiteindelijk krijgt. Hierbij speelt de draagkracht van mantelzorgers een rol. Deze is niet voor iedereen gelijk. Voor de ene persoon is het bieden van één uur zorg per dag het maximum dat hij kan dragen, terwijl voor een ander het bieden van meerdere uren ondersteuning mogelijk zijn. Deze verschillen worden in belangrijke mate bepaald door de persoonlijke omstandigheden van de mantelzorger (leeftijd, gezinssituatie, eigen gezondheid). Kinderen onder de 18 jaar hoeven geen mantelzorgtaken uit te voeren. Dit betekent dat we kinderen niet actief vragen om mantelzorgtaken te verrichten buiten de gebruikelijke zorg.

Bij (dreigende) overbelasting of wegvallen van de mantelzorg kan een algemene voorziening of maatwerkvoorziening worden geboden. Bij het onderzoek kan de mantelzorger zelf aangeven welke ondersteuningsbehoefte hij heeft. Er wordt dan bekeken welke vorm van ondersteuning een passende oplossing kan bieden.

1.8 Algemeen gebruikelijk

Een algemeen gebruikelijke voorziening is een voorziening die niet bij wet, waaronder de Wmo 2015, wordt aangeboden en die, indien voorhanden, in redelijkheid een oplossing kan bieden voor de ondersteuningsbehoefte van de inwoner (zie bijlage 1.2 voor voorbeelden). Daarnaast zijn kosten waarmee een inwoner te maken krijgt, die algemeen gebruikelijk zijn en niet specifiek zijn voor iemand met een beperking. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om de kosten die samenhangen met het gebruik van een algemeen gebruikelijke voorziening, algemene voorziening of de kosten van een verhuizing.

In relatie tot de specifieke persoonlijke situatie van de inwoner bekijken we of de voorziening of de kosten algemeen gebruikelijk zijn. Het is in principe de inwoner die moet aantonen dat een algemeen gebruikelijke voorziening voor hem niet tot de (financiële) mogelijkheden behoort. Daarbij kan het inkomen van de inwoner een rol spelen, maar ook het feit dat hij door een schuldsaneringstraject of beslag op zijn inkomen geen financiële ruimte heeft om te sparen of een lening af te sluiten. Ook als er sprake is van een plotseling optredende, onvoorziene noodzaak kunnen voorzieningen of kosten, die normaal gesproken als algemeen gebruikelijk worden aangemerkt, dat toch niet zijn. Zo is een verhuizing die plotseling noodzakelijk is omdat iemand een hersenbloeding heeft gekregen, niet algemeen gebruikelijk.

1.9 Algemene voorziening

Een algemene voorziening is in de Wmo als volgt gedefinieerd:

Aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften,persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht ophet versterken van zelfredzaamheid en participatie, of op opvang.

Algemene voorzieningen zijn voorzieningen die vrij toegankelijk zijn. Wel kunnen er

globale restricties en toegangscriteria worden gesteld. Het gaat dan bijvoorbeeld om de frequentie waarmee de voorziening wordt bezocht of dat men behoort tot de doelgroep waarvoor de voorziening is bedoeld. Vrijwillige inzet kunnen we ook als algemene voorziening beschouwen. Tijdens het gesprek wordt daarom samen met de inwoner onderzocht of vrijwillige inzet een oplossing kan bieden voor de ondersteuningsvraag.

1.10 Voorliggende voorzieningen op grond van andere wet- of regelgeving

Voorliggend op de Wmo is een voorziening op grond van een andere wettelijke regeling, zoals de Wet langdurige zorg (Wlz), de Zorgverzekeringswet (Zvw) of het Uitvoeringsinstituut Werknemers Verzekeringen (UWV). Indien dit het geval is, zal er op grond van de Wmo geen voorziening worden verstrekt.

1.11 Maatwerkvoorziening

Een maatwerkvoorziening is in de Wmo als volgt gedefinieerd:

Op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel

van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen:

  • -

    ten behoeve van zelfredzaamheid, daaronder begrepen kortdurend verblijf in eeninstelling ter ontlasting van de mantelzorger, het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmedehulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen;

  • -

    ten behoeve van participatie, daaronder begrepen het daarvoor noodzakelijke vervoer,alsmede hulpmiddelen en andere maatregelen;

  • -

    ten behoeve van beschermd wonen en opvang.

Een maatwerkvoorziening is pas aan de orde als na onderzoek blijkt dat de persoon als gevolg van zijn beperkingen, chronische psychische of psychosociale problemen niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg, met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk of met algemeen gebruikelijke of algemene voorzieningen voldoende zelfredzaam is of in staat is tot participatie.

1.12 Outreachend werken

Het kan zijn dat inwoners hulp mijden of het stellen van een hulpvraag uitstellen of er eenvoudigweg niet toe in staat zijn. Outreachend werken hoort daarom bij de werkwijze van het Geynwijsteam of bij de maatwerkvoorziening die is bedoeld voor mensen die op grond van hun beperking of aandoening, al dan niet in combinatie met verslavings- en/of sociale problemen niet zelf om hulp vragen. Ze kunnen in de war zijn, geïsoleerd raken, vereenzamen of zichzelf verwaarlozen. Door hun problemen kunnen ze overlast geven aan hun omgeving of de omgeving maakt zich zorgen om hen. In veel gevallen zijn ze niet in staat gebruik te maken van de reguliere hulpverlening en zijn er te weinig mensen op wie ze kunnen terugvallen voor ondersteuning. Het outreachend werken heeft ook tot doel het vergroten van de zelfredzaamheid.

1.13 Vertegenwoordiger

De Wmo geeft aan dat een vertegenwoordiger de persoon of rechtspersoon is die een inwoner vertegenwoordigt die niet in staat kan worden geacht tot een

redelijke waardering van zijn belangen ter zake. Op basis van de Wmo kunnen als vertegenwoordiger optreden de curator, mentor of gevolmachtigde van de inwoner. De bewindvoerder staat hier niet bij. De bewindvoerder kan alleen als vertegenwoordiger optreden als deze is gevolmachtigd door de inwoner.

Curatele, bewind en mentorschap zijn verschillende maatregelen om inwoners te beschermen die zelf geen goede beslissingen kunnen nemen, bijvoorbeeld door een verstandelijke beperking, verslaving of dementie. Bewind is bedoeld voor wie zijn financiële zaken niet zelf kan regelen. Mentorschap gaat over het nemen van beslissingen over de verzorging, verpleging, behandeling en begeleiding van de betrokkene. Curatele is bedoeld voor inwoners die hun financiële en persoonlijke zaken niet zelf kunnen regelen. Die mensen zijn handelingsonbekwaam. Curatele, bewind en mentorschap kunnen worden aangevraagd bij de kantonrechter. Als een curator, mentor of gevolmachtigde ontbreekt, kunnen ook als vertegenwoordiger optreden:

·echtgenoot, geregistreerd partner of andere levensgezel van de inwoner; dan wel (als deze

ontbreekt):

·diens ouder, kind, broer of zus.

Deze personen kunnen echter niet als vertegenwoordiger optreden als de inwoner dat niet wenst. Om die reden vragen we een schriftelijke machtiging van de inwoner. Een buurvrouw, vriend of kennis, kan alleen als vertegenwoordiger optreden als deze expliciet door de inwoner is gevolmachtigd.

Hoofdstuk 2 Melding, onderzoek en aanvraag

Zodra een persoon zich meldt met een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning wordt een onderzoek uitgevoerd. In dit hoofdstuk is uitgewerkt hoe dit plaats vindt.

2.1Informatie, advies en hulpvraag

Een inwoner die behoefte heeft aan informatie, advies of ondersteuning kan:

• Surfen naar www.geynwijs.nl

·Mailen naar één emailadres: info@Geynwijs.nl

• Bellen van de advies en informatielijn Geynwijs: 030 - 41 00 666

• Binnenlopen bij één van de vijf Geynwijspunten in de buurt

Bij het geven van informatie en advies wordt ook gekeken naar mogelijke oplossingen op het gebied van eigen kracht, algemeen gebruikelijke en algemene voorzieningen. Indien een inwoner alleen informeert naar bijvoorbeeld de beschikbaarheid van een algemene voorziening of kenbaar maakt gebruik te willen maken van een algemene voorziening kan dit gezien worden als een verzoek om informatie en advies en zal dit niet als hulpvraag worden beschouwd. Indien een inwoner een vraag om ondersteuning kenbaar heeft gemaakt wordt dit als hulpvraag beschouwd. Deze wordt doorgezet naar het Geynwijsteam, die beoordeeld of er sprake is van een melding en hierover contact op neemt met de betreffende inwoner (zie 2.4). Er wordt getoetst of het een hulpvraag betreft voor het Geynwijsteam.

2.2 Melding

Een melding kan schriftelijk of mondeling worden gedaan. Bij een melding van een hulpvraag wordt in samenspraak met de inwoner zo spoedig mogelijk een onderzoek ingesteld.

Naast de inwoner zelf kan een melding ook worden gedaan door een derde zoals een partner van de inwoner, ouders, verwanten, mantelzorger, buren, wettelijk vertegenwoordiger als omschreven in 1.1 of andere betrokkenen zoals huisarts en andere hulpverleners.

De melder ontvangt van de melding een digitale of schriftelijke bevestiging en informatie ter voorbereiding op het gesprek met de medewerker van het Geynwijsteam. Deze informatie kan bestaan uit:

  • ·

    De vraag om een geldig identiteitsbewijs te overleggen

  • ·

    Het verzoek om toestemming aan Geynwijs te verlenen voor het opvragen en verwerken van persoonsgegevens. Het gaat dan bijvoorbeeld om gegevens van de gemeente, zorgverzekeraars, aanbieders of andere derden.

  • ·

    De mogelijkheid om binnen 7 dagen na de melding een persoonlijk plan te overhandigen. In het persoonlijk plan beschrijft de inwoner diens persoonlijke omstandigheden en geeft hij aan welke maatschappelijk ondersteuning naar zijn mening het meest passend is.

  • ·

    De mogelijkheid gebruik te maken van cliëntondersteuning.

Als er sprake is van een inwoner die al bekend is in het kader van de Wmo 2015, wordt

voorkomen dat de inwoner opnieuw gegevens moet verstrekken die al bij Geynwijs bekend zijn. Wel worden bekende gegevens doorlopen, om te zien in hoeverre deze nog actueel zijn. Het onderzoek zal zich dan vooral richten op de wijzigingen die er sinds de vorige melding in de situatie van de inwoner zijn opgetreden en de aanvullende hulpvraag.

2.3 Onderzoek

Nadat is vastgesteld dat er sprake is van een hulpvraag , start de

medewerker die de hulpvraag in behandeling neemt, een onderzoek. Daarbij worden de onderdelen onderzocht die de wetgever in de wet heeft opgenomen in artikel 2.3.2 lid 4.

Indien de hulpvraag niet door de inwoner zelf is gedaan, wordt degene die de melding heeft

gedaan zoveel mogelijk betrokken bij het onderzoek. Als er sprake is van een

vertegenwoordiger ( zie 1.11), wordt ook die bij het onderzoek betrokken. Het onderzoek kan uit de volgende elementen bestaan:

  • ·

    het gesprek

  • ·

    consulatie van deskundigen of opvragen van informatie

  • ·

    het verslag, inclusief het eventuele ondersteuningsplan

2.3.1 Gesprek

Aan de hand van de verkregen melding van de hulpvraag van de betreffende inwoner vindt een gesprek plaats. Het gesprek bevat de volgende elementen:

  • ·

    in kaart brengen behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de inwoner

  • ·

    in kaart brengen van de te verwachte ontwikkeling van de inwoner, het gezin en de omgeving, waaronder de leerbaarheid en veerkracht van de inwoner

  • ·

    onderzoek naar meest passende en goedkoopste oplossingen, waarin het lange termijn perspectief wordt meegenomen.

  • ·

    het komen tot een samenhangende en integrale oplossing die nodig is om de zelfredzaamheid en participatie te versterken en kan bestaan uit (voor mogelijkheden en voorbeelden zie bijlage 1):

    • o

      eigen kracht

    • o

      gebruikelijke hulp

    • o

      mantelzorg

    • o

      algemeen gebruikelijke voorzieningen

    • o

      algemene voorzieningen

    • o

      voorliggende voorzieningen op grond van andere wetgeving, zoals Wet Langdurige Zorg, Zorgverzekeringswet, Participatiewet, Jeugdwet

    • o

      maatwerkvoorzieningen

  • ·

    het komen tot een integrale oplossing ten behoeve van de inwoner door middel van één gezin/huishouden, één plan, één aanspreekpunt;

  • ·

    uitgaan van een passende oplossing van wat noodzakelijk is in het licht van zelfredzaamheid en participatie en breidt zich niet uit tot wat de inwoner als noodzakelijk ziet vanuit persoonlijke smaak of het bereiken van een situatie als van ‘voordat de inwoner de beperkingen ondervond’.

  • ·

    onderzoek doen naar nieuwe mogelijkheden van ondersteuning om te komen tot een passende oplossing

  • ·

    informeren over de eventuele financiële bijdrage voor gebruik ondersteuningsaanbod (zie 2.4.1.1)

  • ·

    informeren over keuzevrijheid tussen zorg in natura en pgb in geval van een maatwerkvoorziening

Als hulpmiddelen voor dit gesprek kunnen worden ingezet:

  • ·

    Vraagverhelderingsboekje

  • ·

    Zelfredzaamheidsmatrix

  • ·

    Format ondersteuningsplan

Eigen bijdrage

De inwoner wordt geïnformeerd over de eventuele financiële bijdrage die hij is verschuldigd als gebruik wordt gemaakt van een ondersteuningsaanbod van de gemeente. Aangezien de berekening en inning van de hoogte van de eigen bijdrage voor een maatwerkvoorziening door het CAK wordt gedaan kan de medewerker ten aanzien hiervan slechts globaal en onder voorbehoud informatie verstrekken en zo nodig verwijzen naar (de website van) het CAK. De medewerker geeft in ieder geval aan voor welke voorzieningen een eigen bijdrage verschuldigd is, waar de hoogte van de eigen bijdrage van afhankelijk is en welke andersoortige bijdragen worden gevraagd (bijv. voor de regiotaxi).

Keuze: Zin of Pgb

Als de inzet van een maatwerkvoorziening een passende oplossing is heeft de inwoner de keuze uit Zorg in natura (Zin) of een Persoonsgebonden budget (Pgb). De Wmo geeft aan dat de inwoner zijn keuze voor een persoonsgebonden budget dient te motiveren. De inwoner wordt geïnformeerd over deze aan te leveren motivatie, die opgenomen wordt als onderdeel van het ondersteuningsplan. Daarnaast geeft de medewerker de inwoner op zijn verzoek aan wat de maximale hoogte van het Pgb is (zoals omschreven in hoofdstuk 5). Ook wordt onderzocht of de inwoner zal kunnen voldoen aan de voorwaarden, die zijn gesteld aan het gebruik van een Pgb. Tijdens het onderzoek wordt de schriftelijke motivatie met de inwoner besproken, zodat deze eventueel nog bijgesteld kan worden en de resultaten van deze bespreking meegenomen kunnen worden in het verslag of indien aanwezig in het ondersteuningsplan. Wanneer de inwoner de voorkeur heeft voor zorg in natura, informeert de medewerker de inwoner, indien van toepassing, welke aanbieders van ondersteuning beschikbaar zijn. De inwoner kan op basis van deze informatie een vrije keuze maken.

2.3.2 Het verslag

De medewerker maakt een verslag, waarin de bevindingen van het onderzoek worden weergeven. Ook de eindconclusie, inclusief het eventuele

ondersteuningsplan, is opgenomen in het verslag. Het verslag wordt aan de inwoner (en zijn eventuele vertegenwoordiger) verstrekt met het verzoek deze voor “gezien” of “akkoord” te ondertekenen. Vervolgens kan het verslag dienen als aanvraag voor een maatwerkvoorziening.

Het ondersteuningsplan

Het ondersteuningsplan kan onderdeel uitmaken van het verslag. Het ontwikkelen van het ondersteuningsplan gebeurt in samenspraak met de inwoner. Het streven is om het niveau van participatie en zelfredzaamheid te behalen dat bij de situatie van de inwoner past. Dit betekent dat inwoners in vergelijkbare omstandigheden verschillende oplossingen kunnen krijgen aangereikt.

In het ondersteuningsplan wordt aangegeven:

  • ·

    welke doelstelling er wordt nagestreefd met de ondersteuning;

  • ·

    op welke wijze deze ondersteuning kan worden vormgegeven rekening houdend met de mogelijkheden en kwetsbaarheid van de inwoner;

  • ·

    welke adviezen er aan de inwoner zijn gegeven;

  • ·

    welke afspraken er zijn gemaakt met de inwoner;

  • ·

    indien een maatwerkvoorziening aan de orde is:

  • ·

    binnen welk resultaatgebied de maatwerkvoorziening aan de orde is;

  • ·

    volgens welke omvang en niveau van ondersteuning nodig is.

Kiest de inwoner voor een pgb, dan dient hij dit te motiveren. Deze schriftelijke motivatie van de inwoner wordt toegevoegd aan het ondersteuningsplan. Via het trekkingsrecht wordt het persoonsgebonden budget rechtstreeks uitbetaald aan de hulpverlener door de Sociale Verzekeringsbank (SVB). De SVB stel als voorwaarde aan inwoners dat deze gebruik maken van hun modelovereenkomst. De inwoner overlegt tijdens het onderzoek deze concept overeenkomst die hij met de hulpverlener(s) wil afsluiten (bij dienstverlening). Voor andere vormen van ondersteuning, die niet vallen onder diensten, bijvoorbeeld een woningaanpassing of een hulpmiddel, wordt een andersoortige motivatie ten behoeve van het pgb gevraagd (zie hoofdstuk 5).

Afhandelingstermijn onderzoek

De Wmo geeft aan dat het onderzoek naar aanleiding van de melding dient te worden afgerond door middel van een verslag binnen zes weken na de melding. Ook is in de toelichting van de wet aangegeven dat een zorgvuldig onderzoek uitgangspunt is. Mocht omwille van deze zorgvuldigheid de termijn van zes weken onverhoopt niet gehaald te worden, dan kan in overleg worden getreden met de inwoner om deze termijn te verlengen. Dit is bijvoorbeeld het geval als informatie bij derden moet worden opgevraagd, of als sprake is van een complexe hulpvraag vanuit diverse domeinen. De inwoner ontvangt in deze uitzonderingsgevallen een schriftelijke bevestiging van deze verlenging, onder vermelding van de termijn waarbinnen het onderzoek naar verwachting wel zal worden afgerond. Dit laat onverlet het recht van de inwoner om na zes weken een maatwerkvoorziening aan te vragen. Aangezien voor het beoordelen van een dergelijke aanvraag dan ook aanvullend onderzoek nodig zal zijn, betekent dit dat de medewerker met verwijzing naar de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de inwoner eveneens moeten informeren dat de behandelingstermijn van de aanvraag niet wordt gehaald (zie 2.3.3).

2.3.3 Aanvraag maatwerkvoorziening

De aanvraag voor een maatwerkvoorziening moet schriftelijk worden ingediend door de inwoner. Hiervoor wordt een passage gereserveerd in het gespreksverslag, waarbij de inwoner verplicht is het gespreksverslag voor gezien of akkoord te ondertekenen. Een aanvraag kan pas worden ingediend als het onderzoek is afgerond. Is het onderzoek echter niet binnen zes weken afgerond, dan mag de inwoner wel een aanvraag indienen. Aangezien er op dat moment nog geen gespreksverslag is, kan de inwoner zijn aanvraag doen met een daarvoor vastgesteld formulier. Een persoon komt alleen in aanmerking voor een maatwerkvoorziening voor zover hij ingezetene is in de gemeente Nieuwegein (zie bijlage 1).

Afhandelingstermijn aanvraag

De afhandelingstermijn voor de aanvraag van een maatwerkvoorziening bedraagt 2 weken. Als de inwoner voor de afhandeling van zijn aanvraag nog gegevens dient te overleggen, dan wordt hem dat schriftelijk gevraagd, met vermelding van de termijn. Als hij de gevraagde gegevens niet binnen de afgesproken termijn overlegt, dan wordt de afhandelingstermijn opgeschort, tot deze gegevens zijn overlegd. Mocht de inwoner deze gegevens niet binnen deze termijn hebben verstrekt, dan kan de medewerker de aanvraag buiten behandeling stellen. Dit is het geval als deze gegevens wezenlijk zijn voor de afhandeling van de aanvraag. Als er meer tijd nodig is om tot een besluit te komen, dan kan de de afhandelingstermijn met een redelijke termijn verlengd worden. Wat een redelijke termijn is, is afhankelijk van de reden waarom meer tijd nodig is. Dit zal normaal gesproken niet meer dan 8 weken kunnen bedragen. De inwoner wordt op de hoogte gesteld indien zijn aanvraag niet binnen 2 weken zal worden afgehandeld. In een brief wordt tevens vermeld wanneer hij het besluit wel kan verwachten.

Aanvraag zonder meldingsprocedure

Een inwoner kan alleen een aanvraag voor een maatwerkvoorziening doen als het volledige onderzoek is afgerond, tenzij:

  • ·

    het onderzoek niet is uitgevoerd binnen 6 weken;

  • ·

    naar het oordeel van de medewerker sprake is van een spoedeisende situatie.

In de wet staat geen termijn genoemd waarbinnen een aanvraag moet zijn gedaan na

afronding van het onderzoek. De medewerker neemt contact op met de inwoner als een dusdanig lange termijn zit tussen afronding onderzoek en indiening aanvraag, dat er twijfels zijn of het onderzoeksverslag nog actueel genoeg is. Daarbij wordt ook de reden besproken waarom de inwoner zo lang heeft gewacht met het indienen van zijn aanvraag en hoe hij de situatie in de tussentijd heeft opgelost. De medewerker kan er, afhankelijk van zijn bevindingen, voor kiezen het onderzoek volledig opnieuw te doen, dan wel het verslag met de inwoner door te lopen om te bezien in hoeverre er nog wijzigingen zijn. Dit (aanvullende) verslag wordt aan de inwoner verstrekt.

Als een inwoner een aanvraag indient terwijl er geen sprake is geweest van een melding èn er ook geen sprake is van een spoedeisende situatie, dan wordt de aanvraag niet in behandeling genomen, maar wordt eerst een onderzoek ingesteld. De aanvraag kan worden aangemerkt als een melding. De medewerker stelt de inwoner ervan op de hoogte dat de aanvraag te vroeg is ingediend en (voorlopig) niet in behandeling wordt genomen totdat het onderzoek is afgerond en de inwoner de aanvraag wil handhaven.

Hoofdstuk 3 Verschillen in zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie

Inwoners verschillen in de mate van zelfredzaamheid en participatie. Dit kan voort komen uit beperkingen, psychische of psychosociale problemen die in dit hoofdstuk zijn toegelicht.

Het gaat dan om inwoners met:

  • ·

    somatische aandoening of beperking;

  • ·

    psychogeriatrische aandoening;

  • ·

    psychosociaal probleem;

  • ·

    psychiatrische aandoening;

  • ·

    lichamelijke beperking;

  • ·

    verstandelijke beperking;

  • ·

    zintuiglijke beperking.

3.1 vormen van beperkingen

Hieronder worden de bovengenoemde beperken en problemen toegelicht.

Somatische aandoening

Een somatische aandoening of beperking vindt veelal zijn oorzaak in een actuele somatische (lichamelijke) ziekte of aandoening. Een lichamelijke aandoening die gekenmerkt wordt door stabiele fases en bij verergering door medische en/of paramedische behandeling (nog) kan genezen of verbeteren, heeft als grondslag somatische aandoening, dus niet de grondslag lichamelijke beperking. Wanneer de lichamelijke aandoening blijvend is, niet veroorzaakt door stoornissen van het zenuwstelsel of het bewegingsapparaat (bot/spierstelsel, gewrichten en bindweefsel), dan is de grondslag somatische aandoening eveneens van toepassing.

Dit is ook het geval bij een ongeneeslijke ziekte, waarbij geen zicht meer is op herstel of verbetering en die zeker tot het levenseinde zal leiden.

Psychogeriatrische aandoening

Een psychogeriatrische aandoening wordt gevormd door een ziekte, aandoening of stoornis in of van de hersenen. Veelal is er een aantasting te zien van onder andere denkvermogen, gevoelsleven, intellect, geheugen of al of niet in combinatie met afname van motorische functies en vermindering van sociale zelfredzaamheid. Dementie is een verzamelnaam voor een aantal ziekteverschijnselen die allemaal veroorzaakt worden door niet-aangeboren afwijkingen in de hersenen.

Psychosociaal probleem

Een psychosociaal probleem heeft te maken met het eigen functioneren in relatie met en tot anderen. Het is een veelomvattend aspect van het de wijze waarop je het leven leeft en hoe je het beleeft. Er zijn verschillende gebieden waarop psychosociale problemen kunnen ontstaan. In de omgang met andere mensen kan het problemen opleveren. Bijvoorbeeld op school, op het werk, in het gezin, bij het aangaan van een relatie of het krijgen van kinderen. Daarnaast kunnen er problemen ontstaan in de manier waarop iemand naar zichzelf kijkt, zoals een vertekend zelfbeeld of het hebben van weinig zelfvertrouwen. Een dergelijke houding naar jezelf, heeft weer gevolgen voor de omgang met anderen.

Psychiatrische aandoening

Bij psychiatrische aandoeningen is sprake van belemmeringen in de zelfredzaamheid of

participatie of psychisch of psychosociaal disfunctioneren, veroorzaakt door een psychiatrisch ziektebeeld of verslavingsproblematiek.

Lichamelijke beperking

Bij een lichamelijke beperking is sprake van een fysieke aandoening als gevolg van

stoornissen van het zenuwstelsel en het bewegingsapparaat (bot/- spierstelsel, (gewrichten en bindweefsel), waarbij geen functionele verbetering meer te verwachten is (er kan nog wel sprake zijn van een verslechtering) en er geen sprake is van een terminale situatie.

Verstandelijke beperking

Er is sprake van een verstandelijke beperking als wordt voldaan aan de volgende 3

cumulatieve voorwaarden:

  • ·

    de inwoner scoort cognitief/intellectueel beneden gemiddeld op een algemene intelligentietest (norm: IQ 70 of lager);

  • ·

    er zijn blijvende beperkingen zijn op het gebied van de sociale redzaamheid of participatie; de situatie is voor het 18e levensjaar ontstaan.

Als sprake is van een IQ tussen 70 en 85, maar er is sprake van ernstige en chronische

beperkingen in de sociale redzaamheid of participatie, bijvoorbeeld als gevolg van ernstige gedragsproblemen, is er eveneens sprake van een verstandelijke beperking.

Zintuiglijke beperking

Er is sprake van een zintuiglijke beperking bij inwoners die een ernstige visuele of auditieve beperking hebben. De volgende doelgroepen zijn hierbij te onderscheiden:

·Inwoners met een ernstige visuele beperking

Een inwoner die op grond van een visuele beperking valt onder deze doelgroep heeft een visuele beperking die voldoet aan de NOG-richtlijn ‘Visusstoornissen, Revalidatie en Verwijzing’. Volgens deze richtlijn is sprake van een visuele beperking als ernstige

stoornissen in het gezichtsvermogen en/of de visuele perceptie zijn vastgesteld in

combinatie met beperkingen in het dagelijks functioneren. De inwoner voldoet aan de volgende criteria: er is sprake van bijkomende cognitieve, psychosociale en/of

psychiatrische problematiek; er is sprake van een combinatie van problematiek, zoals cognitieve, psychosociale en/of psychiatrische problematiek. Dit leidt tot beperkte compensatiemogelijkheden en vervolgens tot een volstrekt ‘nieuwe’ en grotere beperking met nog minder mogelijkheden; uit aanvullend onderzoek, diagnostiek en/of dossieronderzoek (onder meer de PAI) blijkt dat de inwoner in aanmerking komt voor Specialistische Begeleiding.

·Vroegdove inwoners:

Doof wil in dit kader zeggen dat de inwoner meer dan 80 decibel (dB) gehoorverlies aan beide oren heeft. Eventuele gehoorresten hebben geen betekenis voor communicatie. Indien een volwassene (iets) minder dan 80 dB gehoorverlies heeft en dat verlies selectief het frequentiebereik van de spraak bestrijkt is er ook sprake van complete functionele doofheid. Bij vroeg dove inwoners dateert de doofheid van vóór het begin van de gesproken normale taalontwikkeling. De gesproken taalontwikkeling is niet op gang gekomen of te vroeg gestokt. Er is hierdoor sprake van grote achterstanden in taal, algemene kennis en emotionele ontwikkeling. Daarnaast kan er sprake zijn van bijkomende stoornissen en beperkingen van algemene en specifieke, mentale of fysieke aard.

·Doof blinde inwoners

Er is sprake van doof blindheid bij een combinatie van verlies van de hoorfunctie (> 35 dB verlies aan het beste oor) en verlies van visuele functies (gezichtsscherpte < 0.3 en/of een gezichtsveldbeperking van < 30 graden aan het beste oog) met veelal een progressief karakter van beide of één van beide zintuigbeperkingen. Deze combinatie van beperkingen leidt tot een aanzienlijk verlies van algemene en specifieke mentale of fysieke functies, hetgeen leidt tot belemmeringen in de zelfredzaamheid en participatie.

3.2 De mate van beperking

We onderscheiden de volgende terreinen waarop beperkingen worden geconstateerd:

  • ·

    bewegen en verplaatsen, communicatie, het nemen van besluiten, oplossen van problemen, dagelijkse routine kunnen organiseren

  • ·

    gedragsproblemen (destructief gedrag, dwangmatig gedrag, lichamelijk e/of verbaal agressief, seksueel overschrijdend gedrag etc.)

  • ·

    psychisch functioneren (concentratie, geheugen en denken, perceptie van de omgeving)

  • ·

    oriëntatie stoornissen (oriëntatie in tijd, plaats en persoon)

Zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie in relatie tot bewegen, verplaatsen, nemen besluiten, oplossen van problemen en organiseren dagelijkse routine

Er is sprake van lichte beperkingen van de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie als de inwoner in staat is om met enige stimulans en/of toezicht een sociaal leven vorm te geven, aankopen te doen en geld te beheren. Problemen in sociaal verkeer zijn meestal door er over te praten bij te sturen. De inwoner kan niet (meer) fietsen en/of autorijden en heeft soms hulpmiddel nodig bij verplaatsen buitenshuis. Voor functioneren in de woning zijn aanpassingen noodzakelijk. Hierbij de afstemming met de maatwerkvoorziening vervoer en woningaanpassing van belang.

Er is sprake van matige beperkingen bij zelfredzaamheid als: het zelfstandig nemen van besluiten niet vanzelfsprekend is, de inwoner hulp nodig heeft bij het regelen van dagelijkse bezigheden en bij het aanbrengen van dagelijkse routine en structuur en niet goed begrijpt wat anderen zeggen en zich zelf niet voldoende begrijpelijk kan maken. Beperkingen op het gebied van bewegen en verplaatsen die door hulpmiddelen ( en eventueel ondersteuning bij gebruik openbaar vervoer) kunnen worden gecompenseerd.

Er is sprake van zware beperkingen als: complexe taken moeten worden overgenomen, uitvoeren van eenvoudige taken moeilijk gaat, de inwoner niet in staat is zelfstandig problemen op te lossen en/of besluiten te nemen, moeite heeft met communiceren en afhankelijk is van regie van anderen voor het voeren van de regie. Als beperkingen op het gebied van bewegen en verplaatsen die onvoldoende door hulpmiddelen kunnen worden gecompenseerd.

Beperkingen in zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie door gedragsproblemen

Er is sprake van lichte beperkingen als de inwoner gedragsproblemen heeft die bijsturing vereisen, maar geen direct gevaar voor de zelfredzaamheid vormen. De gedragsproblemen kunnen doorgaans eenvoudig worden bijgestuurd door ouders, huisgenoten of school. Er is sprake van matige beperkingen als er bijsturing en soms gedeeltelijke overname van taken vereist is omdat de situatie anders verslechterd en het eigen omgeving van de inwoner slechts gedeeltelijk in bijsturing kan voorzien. Er is sprake van zware beperkingen als er ernstige problemen zijn waardoor de veiligheid van inwoner en/of zijn omgeving in gevaar zijn en er continu professionele bijsturing nodig is.

Beperkingen in zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie door psychisch functioneren

Er is sprake van lichte beperkingen als er sprake is van lichte problemen op het gebied van geheugen, denken en informatieverwerking. Een hulpmiddel of enige aansturing is voldoende, overname van de taken is niet nodig. Er is sprake van matige beperkingen als er regelmatig hulp nodig is vanwege concentratieproblemen en informatieverwerking. Er is sprake van zware beperkingen als volledige overname van de taken door een professional nodig is vanwege ernstige problemen met concentratie, denken, geheugen en waarneming van de omgeving.

Beperkingen in zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie door oriëntatie en geheugen

Er is sprake van lichte beperkingen als de inwoner soms problemen heeft bij oriëntatie en tijd en plaats maar kan dit meestal oplossen door te handelen op basis van routine. Het herkennen van personen levert geen problemen op. Er is sprake van matige beperkingen als er problemen zijn met het herkennen van personen en omgeving, er vaak hulp nodig is bij het uitvoeren van taken en het vasthouden van een dagritme. De situatie zal verslechteren zonder begeleiding. Er is sprake van zware beperkingen als er ernstige problemen zijn met het herkennen van personen en omgeving, als de inwoner gedesoriënteerd is, taken moeten worden overgenomen en er ondersteuning nodig is bij het structureren van de dag.

Hoofdstuk 4 Passende ondersteuning

De te verstrekken ondersteuning beperkt zich tot wat noodzakelijk is in het licht van de versterking of het behoud van zelfredzaamheid en participatie. Daarbij geldt als uitgangspunt dat in gesprek met de bewoner wordt bepaald of de zelfredzaamheid en participatie kan worden versterkt met inzet van:

  • ·

    eigen kracht (par. 1.5)

  • ·

    gebruikelijke hulp (par. 1.6)

  • ·

    mantelzorg (par 1.7)

  • ·

    algemeen gebruikelijke voorzieningen (par. 1.8)

  • ·

    algemene voorzieningen (1.9)

  • ·

    voorliggende voorzieningen op grond van andere wetgeving (par. 1.10)

  • ·

    maatwerkvoorzieningen (par. 1.11).

In het gesprek met de inwoner worden alle mogelijkheden besproken voor het vinden van een passende oplossing. Samen wordt bekeken of iemand vanuit zijn eigen mogelijkheden, de inzet van gebruikelijke hulp, met behulp van mantelzorg, algemene gebruikelijke voorzieningen het gewenste resultaat kan realiseren. Vervolgens wordt naar de inzet van algemene voorzieningen gekeken. Als het voorgaande onvoldoende of deels tot een passende oplossing leidt kan een maatwerkvoorziening voor ondersteuning worden ingezet die is afgestemd op de persoonlijke situatie van de inwoner. Hieronder worden de verschillende maatwerkvoorzieningen toegelicht.

4.1 Maatwerkvoorzieningen

In dit hoofdstuk geven we een toelichting op de volgende maatwerkvoorzieningen:

  • ·

    ondersteuning zelfredzaamheid

  • ·

    ondersteuning maatschappelijke deelname

  • ·

    kortdurend verblijf

  • ·

    vervoer van en naar de groepsactiviteiten

  • ·

    hulp bij huishouden

  • ·

    woonvoorzieningen

  • ·

    vervoersvoorzieningen

  • ·

    rolstoelen

  • ·

    sportvoorzieningen

Voorheen verstrekte de AWBZ een groot aantal producten op het terrein van begeleiding op basis van vastgestelde beperkingen bij een inwoner. De Wmo gaat niet uit van de beperking maar kijkt naar de behoefte en de mogelijkheden van de inwoner en zijn netwerk. Vanuit de Wmo 2015 worden de maatwerkvoorzieningen dan ook niet een op een gekoppeld aan bepaalde beperkingen. Dit betekent dat de nieuwe maatwerkvoorzieningen ‘ondersteuning zelfredzaamheid’ , ‘ondersteuning maatschappelijke deelname’ , ‘kortdurend verblijf’ uitgaan van het resultaat dat de inwoner wil realiseren (resultaatgebieden).

4.2Maatwerkvoorziening ondersteuning zelfredzaamheid

De maatwerkvoorziening ‘ondersteuning zelfredzaamheid’ komt in de plaats van de AWBZ-producten ‘individuele begeleiding’ en ‘begeleiding naar persoonlijke verzorging’.

Bij de maatwerkvoorziening ‘ondersteuning zelfredzaamheid’ gaat het met name over het zich staande houden in de samenleving. Hierbij betreft het het functioneren binnen de persoonlijke levenssfeer. De ondersteuning richt zich op actief herstellen of gedeeltelijk overnemen van het beperkte of afwezige regelvermogen van de inwoner, zodat de inwoner zoveel mogelijk regie over het eigen leven kan voeren. Het kan dan gaan om zaken als het helpen (leren) plannen van activiteiten, (leren) regelen van dagelijkse zaken, het (leren) nemen van besluiten en het (leren) structureren van de dag of het bieden van praktische hulp en ondersteuning bij het (leren) uitvoeren van handelingen en vaardigheden.

Het doel van het inzetten van de ondersteuning voor versterking van de zelfredzaamheid is de inwoner in staat is om:

  • ·

    met minimale ondersteuning stabiel te functioneren en te participeren in de maatschappij

  • ·

    zelfstandig thuis te blijven wonen

  • ·

    zich zelfstandig te verplaatsen met algemeen gebruikelijke vervoermiddelen

  • ·

    een gezonde (re) leefstijl hebben

  • ·

    zijn administratie op orde te hebben en schuldenopbouw te voorkomen

  • ·

    te voorzien in eerste levensbehoeften

  • ·

    mee te doen/ zich persoonlijk te ontwikkelen

  • ·

    basale sociale vaardigheden te hebben

  • ·

    sociale relaties aan te kunnen gaan (ten gevolge van gedragsproblematiek: de ondersteuning is gericht op het veranderen van extreem gedrag naar genormaliseerd gedrag )

  • ·

    besluiten te kunnen nemen

  • ·

    structuur te hebben

  • ·

    kunnen plannen en het uitvoeren van taken

  • ·

    zichzelf te verzorgen

  • ·

    (On)betaald te werken / vrijwilligerswerk te verrichten

  • ·

    schone kleding te dragen;

  • ·

    medicatie op tijd in te nemen;

  • ·

    afspraken na te komen

Omvang maatwerkvoorziening ondersteuning zelfredzaamheid

In de AWBZ werd de indicatie voor begeleiding vastgesteld in klassen. Binnen de bandbreedte van deze klasse werd de begeleiding ingezet. Nu wordt de ‘ondersteuning zelfredzaamheid’ bepaald aan de hand van maatwerk. In de werkinstructies wordt de inzet van het aantal uren rekening met de persoonskenmerken, behoeften en mogelijkheden van de inwoner. De maatwerkvoorziening ondersteuning zelfredzaamheid kan maximaal 19,9 uur per week bedragen.

Niveaus van ondersteuning

Bij de maatwerkvoorziening ondersteuning zelfredzaamheid, gaan we niet uit van de beperking maar onderscheiden we de mate waarin iemand behoefte heeft aan ondersteuning. Hierin onderscheiden we 3 niveau’s:

  • ·

    stimuleren en toezicht

  • ·

    helpen bij

  • ·

    overnemen en regie.

De ondersteuning wordt zoveel mogelijk ingezet via supportgericht werken (‘zorgen dat’ in plaats van ‘zorgen voor’) om te bewerkstelligen dat hulpvragers zoveel mogelijk worden begeleid naar een zelfstandig genormaliseerd leven met een minimale inzet van professionals. Hierin is het uitgangspunt: zoveel mogelijk verschuiving van hoger niveau naar een lager niveau van ondersteuning.

Niveau 1: stimuleren en toezicht

  • ·

    Er is geen noodzaak tot het overnemen van taken. Bijvoorbeeld bij de dagelijkse routine en met het uitvoeren van vooral complexere activiteiten. De inwoner kan zelf om hulp vragen.

  • ·

    De ondersteuning is er op gericht door stimulans en/of toezicht ervoor te zorgen dat de inwoner in staat is om zijn/haar sociale leven zelfstandig vorm te geven.

Niveau 2 : helpen bij

  • ·

    De ondersteuning wordt geboden bij het oplossen van problemen, het zelfstandig nemen van besluiten, het regelen van de dagelijkse bezigheden en de dagelijkse routine (gebrek aan dag- en nachtritme), die voor de inwoner niet vanzelfsprekend zijn. Dit kan zodanige problemen opleveren dat de inwoner afhankelijk is van ondersteuning.

  • ·

    De communicatie gaat niet altijd vanzelf doordat de inwoner soms niet goed begrijpt wat anderen zeggen en/of zichzelf niet voldoende begrijpelijk kan maken.

  • ·

    Het niet inzetten van ondersteuning kan leiden tot verwaarlozing/opname.

Niveau 3 overnemen en regie

  • ·

    De ondersteuning richt zich op het overnemen van taken door een professional, omdat de inwoner ernstige problemen heeft. Het gaat dan bijvoorbeeld om ondersteuning bij complexe taken die voor de inwoner moeten worden overgenomen. Ook het uitvoeren van eenvoudige taken en communiceren gaan moeizaam. De inwoner kan niet zelfstandig problemen oplossen en/of besluiten nemen.

  • ·

    Voor de dag-structuur en het voeren van regie is de inwoner afhankelijk van de hulp van anderen.

Voorbeelden bij het inzetten van de maatwerkvoorziening ‘ondersteuning zelfredzaamheid’ zijn:

  • ·

    Hulp bij praktische zaken: ondersteunen bij het opruimen van de kamer, geldbeheer, post afhandelen, medicatie innemen, vaardigheden oefenen zoals omgaan met apparaten

  • ·

    Gesprekken/ activering: activeren tot het ondernemen van activiteiten en/of (vrijwilligers)werk, activeren om boodschappen te doen, activeren om huis op te ruimen e.a. huishoudelijke taken, motiveren voor behandeling, aandacht/ bijpraten, contact zoeken met buren/vrienden/ maatjes, begrijpen wat anderen zeggen en jezelf begrijpelijk maken, hulp om gedragsproblemen te verminderen in de omgang met andere mensen

  • ·

    Leren om zelf de regie te houden: dag-of weekplanning maken, invulling van de dag, regelen van een ingrijpende gebeurtenis zoals een verhuizing, een veilige leefsituatie creëren.

  • ·

    Begeleiding naar persoonlijke verzorging: een verslaafde die je aanspoort om te gaan douchen of iemand met een beginnende dementie aansporen om na het douchen schone kleding aan te trekken.

Samenhang met andere zorg en ondersteuning

Groepsactiviteiten: Groepsactiviteiten (de maatwerkvoorziening ‘ondersteuning maatschappelijke deelname’) worden in de praktijk vaak afgestemd op het wonen en de maatwerkvoorziening ondersteuning zelfredzaamheid, maar ook op behandeling (zoals geïndiceerd vanuit de Wet langdurige zorg). Groepsactiviteiten kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan doelstellingen van wonen en behandeling. Voor inwoners die nog thuis wonen geldt daarbij dat afstemming met het netwerk van de inwoner ook een belangrijk onderdeel vormt van groepsactiviteiten als onderdeel van het totaal. Dit om het zo lang mogelijk thuis wonen, het leren omgaan met de beperking en het op peil houden van bepaalde vaardigheden zo goed mogelijk te faciliteren.

Persoonlijke verzorging:

Persoonlijke verzorging valt onder de zorgverzekeringswet (Zvw). Het stimuleren en het aansporen tot persoonlijke verzorging is een vorm van begeleiding en valt onder de Wmo. De maatwerkvoorziening die hierop gericht is verstrekken wij als ‘ondersteuning zelfredzaamheid’. Het gaat hierbij om ondersteuning gericht op het aansturen van en toezicht houden op de persoonlijke verzorging van inwoners en het nakomen van afspraken. Bij de zwaardere niveaus van ondersteuning wordt de regie op het nakomen van afspraken met bijvoorbeeld een dokter, het gebruik van medicatie of het uitvoeren van de persoonlijke verzorging overgenomen. Er is dus een duidelijke scheidslijn tussen de zorg vanuit de Zvw en ondersteuning vanuit de Wmo. Deze grens ligt bij het daadwerkelijk aanraken van de persoon (lijf gebonden zorg). Bij de maatwerkvoorziening ‘ondersteuning zelfredzaamheid’ gaat het dus om ondersteuning ‘met de handen op de rug’. Dat wil zeggen dat de zorgverlener niet zelf de inwoner wast, maar de inwoner aanstuurt om zich te wassen.

Behandeling:

Naast de maatwerkvoorzieningen ‘ondersteuning zelfredzaamheid’ en ‘ondersteuning maatschappelijke deelname’ (vanuit de Wmo) kan ook ‘behandeling individueel’ en ‘behandeling groep’ worden ingezet vanuit de Wet langdurige zorg (Wlz). Behandeling is gericht op herstel of het voorkomen van verergering van gevolgen of complicaties van de aandoening of het ontstaan van een met de aandoening gerelateerde stoornis, al dan niet door het aanleren van vaardigheden of gedrag. Het onderscheid met de maatwerkvoorziening ‘ondersteuning zelfredzaamheid’ is in de praktijk soms lastig te maken. Kenmerkend voor de behandeling is dat het gaat om gerichte professionele interventies door een (para)medisch behandelaar (zie ook bijlage 1). Behandeling vindt plaats vanuit een instelling, onder coördinatie van een hoofdbehandelaar, met specifieke (op Wlz zorg gerichte) deskundigheid. De persoon begeleiden bij het praktisch uitvoeren van concrete handelingen en gedrag gebeurt door middel van de maatwerkvoorziening ‘ ondersteuning zelfredzaamheid’ en ‘ondersteuning maatschappelijke deelname’. Deze maatwerkvoorzieningen wordt pas verstrekt als de mogelijkheden van behandeling vanuit andere wetgeving (zoals de Zorgverzekeringswet) zijn benut. De stelregel hierbij is dat als verbetering van functioneren of handelen (vaardigheden) nog mogelijk is, eerst behandeling wordt ingezet.

 

4.3 Maatwerkvoorziening ondersteuning maatschappelijke deelname

De maatwerkvoorziening ‘ondersteuning maatschappelijke deelname’ komt in de plaats van de AWBZ-producten groepsbegeleiding en dagbesteding.

Bij ‘ondersteuning maatschappelijke deelname’ gaat het om het meedoen in en een bijdrage leveren aan de maatschappij. Hieronder vallen deelname aan activiteiten in de wijk of vormen van dagbesteding voor inwoners voor wie gewoon werk of begeleid werken niet mogelijk is. Ook gaat het om activiteiten voor inwoners die vanwege hun beperking niet of nog onvoldoende maatschappelijk kunnen participeren binnen de algemene voorzieningen in de buurt.

Inwoners worden geactiveerd en ondersteund in hun maatschappelijke deelname door middel van:

  • ·

    ontspanningsactiviteiten

  • ·

    het opbouwen en onderhouden van een netwerk

  • ·

    (on)betaald werk met ondersteuning te verrichten

  • ·

    deelname aan activiteiten die bijdragen aan meer participatie en/ of persoonlijke ontwikkeling

Bovenstaande activiteiten kunnen er ook voor zorgen dat de mantelzorger wordt ontlast in de thuissituatie zodat hij niet overbelast raakt.

Er zijn twee vormen van de maatwerkvoorziening maatschappelijke deelname:

  • ·

    Activerende/belevingsgerichte dagactiviteiten is gericht op de beleving van de inwoner en niet op het leveren van een prestatie of productie. Voorbeelden zijn:

    • o

      wandelen/fietsen

    • o

      creatieve en hobbymatige activiteiten

    • o

      ambachtelijke activiteiten

    • o

      huis- en tuinactiviteiten, dierverzorging (zorgboerderijen)

    • o

      lichte vormen van arbeid, sportieve en bewegingsactiviteiten

    • o

      ontmoetingsgroepen; bewegen voor ouderen, sociale activiteiten, zoals koffie drinken en gezelschapsspelen samen doen,

    • o

      educatieve activiteiten; zoals krant lezen en geheugentraining, dagactiviteiten voor GGZ ( zoals herstelondersteuning in de vorm van themagesprekken om je leven in balans te krijgen)

    • o

      snoezelen

  • ·

    Arbeidsmatige dagactiviteiten hebben een arbeidsmatig karakter. Naast het aspect van de persoonlijke begeleiding, spelen ook het leveren van een prestatie en productie naar vermogen een belangrijke rol. Voorbeelden zijn:

    • o

      industrieel werk

    • o

      administratief werk

    • o

      catering

    • o

      creatief/ambachtelijk werk

    • o

      tuinactiviteiten

    • o

      klusjesdienst

    • o

      allerlei vormen van vrijwilligerswerk

Vaak vinden inwoners vinden dagactiviteiten dicht bij huis prettig. Een grote afstand wordt als belemmering ervaren. Door middel van activiteiten in de buurt kan men het eigen netwerk vergroten.

Omvang maatwerkvoorziening ‘ondersteuning maatschappelijke deelname’

De maatwerkvoorziening ‘ondersteuning maatschappelijke deelname’ wordt vastgesteld in dagdelen. Een dagdeel staat gelijk aan maximaal 4 aaneengesloten uren. Het maximum is 9 dagdelen: dat is gelijk aan een in Nederland gebruikelijke 36-urige werkweek. Het aantal dagdelen groepsactiviteiten dat wordt ingezet is afhankelijk van:

  • ·

    de noodzaak (hoeveel structuur, activering, toezicht etc. is nodig? wat biedt het eigen netwerk, hoe staat het met de belastbaarheid van de mantelzorg? welke algemene of voorliggende voorzieningen kunnen worden ingezet?)

  • ·

    de mogelijkheden van de inwoner (hoeveel kan de inwoner fysiek en mentaal aan?)

  • ·

    het doel dat ondersteuning maatschappelijke deelname voor deze specifieke inwoner heeft

  • ·

    de mogelijkheden van de specifieke dagbestedingsgroep (bij het werken in groepen is groepsdynamiek essentieel).

     

Niveaus van ondersteuning

Bij de maatwerkvoorziening ‘ondersteuning maatschappelijke deelname’ , gaan we niet uit van de beperking maar onderscheiden we de mate waarin iemand behoefte heeft aan ondersteuning. Hierin onderscheiden we 3 niveau’s:

  • ·

    stimuleren en toezicht

  • ·

    helpen bij

  • ·

    overnemen en regie

Zie voor een toelichting op deze niveau’s paragraaf 4.2 (maatwerkvoorziening ‘ondersteuning zelfredzaamheid’).

Samenhang met overige vormen zorg en ondersteuningZie voor een toelichting paragraaf 4.2 (maatwerkvoorziening ‘ ondersteuning zelfredzaamheid’)

 

4.4 Maatwerkondersteuning vervoer van en naar groepsactiviteiten

Ten aanzien van vervoer van en naar groepsactiviteiten en/of activiteiten in de wijk is het uitgangspunt dat de inwoner/zijn netwerk het vervoer zelf regelt. Indien dit niet mogelijk is kan vervoer als maatwerkvoorziening worden ingezet.

 

4.5 Maatwerkondersteuning kortdurend verblijf

Bij kortdurend verblijf logeert iemand (maximaal 3 etmalen dus 72 uur per week) in een instelling. Bijvoorbeeld in een logeerhuis voor mensen met een beperking, verpleeghuis of verzorgingshuis. Hierdoor wordt de mantelzorger ontlast, zodat deze de zorg langer kan volhouden en de inwoner thuis kan blijven wonen. Kortdurend verblijf is bedoeld voor mensen die permanent toezicht of constante zorg nodig hebben. Alleen als er sprake is van de combinatie van voortdurende ondersteuning en toezicht, dreigende overbelasting van de mantelzorger en gebruik is gemaakt van algemene voorzieningen kan kortdurend verblijf worden ingezet. Een uitzondering hierop geldt wanneer het gaat om ouders die boven-gebruikelijke zorg verlenen aan hun kinderen. Hierbij hoeft dreigende overbelasting niet in beeld te zijn en kan alleen op grond van hun boven-gebruikelijke taken kortdurend verblijf worden ingezet. In de instelling waar de inwoner kortdurend verblijft ontvangt, wordt de dagelijkse ondersteuning overgenomen. Wanneer verpleging of behandeling nodig is hiervoor aparte aanvraag nodig bij de Zorgverzekeraar (Zvw). Alhoewel behandeling en verpleging geen onderdeel uit maken van de Wmo, is het belangrijk dat er hiermee wel afstemming plaats vindt.

 

4.7 Maatwerkondersteuning beschermd wonen

Inwoners die door hun beperkingen behoefte hebben aan een beschermd woonklimaat dat gericht is op het bieden van structuur en ondersteuning van alle dagelijks activiteiten wonen vaak in een zogenaamde woonvorm voor beschermd wonen. Inwoners krijgen begeleiding bij het brengen van structuur in hun dagelijks leven, ondersteuning bij regelzaken en geldbeheer en bij het vinden van een passende dag invulling. Voor een deel van de inwoners is beschermd wonen een opstapje naar zelfstandig wonen. Voor de toegang naar beschermd wonen kunnen de inwoners terecht bij het Regionale Team (RT) gemeente Utrecht. In regionaal verband zijn toelatingscriteria voor beschermd wonen opgesteld en afspraken gemaakt over toewijzing. Ook over de uitstroom (als een inwoner vanuit de beschermde woonvorm naar een zelfstandige woning gaat) zijn er werkafspraken met de gemeente Utrecht.

 

4.8 Maatwerkondersteuning maatschappelijke opvang

Maatschappelijke opvang betreft het tijdelijk bieden van onderdak, begeleiding, informatie en advies aan personen die, door één of meer problemen, al dan niet gedwongen de thuissituatie hebben verlaten en niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving. Centrumgemeente Utrecht is verantwoordelijk voor de uitvoering van een samenhangend aanbod van maatschappelijke opvang. Er wordt zowel op bestuurlijk als uitvoerend niveau samengewerkt met alle betrokken partijen (opvanginstellingen, zorgkantoren en woningcorporaties) en de gemeenten in de regio. De focus binnen de maatschappelijke opvang zal de komende jaren worden verlegd van opvang naar preventie en van blijvend herstel naar uitstroom. Mensen worden in hun eigen kracht ondersteund, zodat dakloosheid zoveel mogelijk wordt voorkomen. Doel is dat een opvangplek hooguit een korte tussenstop is, waarna weer participatie in de Nederlandse samenleving kan plaatsvinden. Ook de ondersteuning van zwerfjongeren maakt onderdeel uit van het maatschappelijke opvangbeleid. De toegang tot de maatschappelijke opvang verloopt via het Regionale Team (RT) van de gemeente Utrecht.

 

4.9 Maatwerkvoorziening ‘Algemeen maatschappelijk werk

De maatwerkvoorziening ‘Algemeen maatschappelijk werk (AMW)’ is hulpverlening aan volwassen inwoners met psychosociale, relationele of materiele problemen. De ondersteuning is kortdurend en doelgericht en bestaat uit maximaal 10 gesprekken. Deze ligt in het verlengde van de kortdurende ondersteuning, die geboden wordt vanuit het Geynwijsteam. De ondersteuning vanuit het Geynwijsteam bestaat uit gemiddeld 5 gesprekken met een uitloop tot 10 gesprekken van een uur. Deze gesprekken worden gezien als algemene voorziening. Daar waar meer gesprekken nodig zijn wordt een maatwerkvoorziening ‘Algemeen maatschappelijk werk’ ingezet.

Gesprekken vinden plaats bij de inwoner thuis of op locatie en kunnen bestaan uit individuele gesprekken, partner/gezinsgesprekken of groepswerk. Deze ondersteuning maakt het mogelijk dat inwoners (weer) in staat zijn verantwoordelijkheid te dragen voor de situatie, zelf hun problemen kunnen oplossen en volwaardig deel uit kunnen maken van de samenleving. De benadering van de inwoner met een hulpvraag is dusdanig dat de vraag niet geproblematiseerd wordt maar de eigen kracht zoveel mogelijk wordt gestimuleerd evenals de ondersteuningsmogelijkheden van het netwerk. De ondersteuning vanuit de maatwerkvoorziening Algemeen maatschappelijk werk kan bestaan uit (een combinatie van )de volgende onderdelen: preventie, informatie en advies, concrete dienstverlening, begeleiding, bemoeizorg, bemiddeling, casemanagement, crisisinterventie, groepswerk, consultatie en signalering.

Het Algemeen Maatschappelijk Werk richt zich op vragen en problemen op het gebied van bijvoorbeeld:

  • ·

    relaties met partner, ouders, kinderen

  • ·

    seksuele geaardheid

  • ·

    gevoel van eenzaamheid, stress, nervositeit

  • ·

    zelfvertrouwen

  • ·

    verwerking van rouw, echtscheiding, ziekte, ouder worden, invaliditeit

  • ·

    slachtoffergeweld of verwerking van geweld

  • ·

    werk, werkloosheid, arbeidsongeschiktheid

  • ·

    leren uitkomen met het inkomen of inkomensverwerving

Relatie met Sociaal Raadsliedenwerk

Het Sociaal Raadsliedenwerk is geen maatwerkvoorziening maar een algemene voorziening. Toch is het belangrijk om de taakafbakening en afstemming met het algemeen maatschappelijk werk hier kort te verduidelijken. Het sociaal raadsliedenwerk richt zich specifiek op informatie en advies over allerlei wetten en regelgevingen en wordt ingezet om inwoners te helpen die de weg zijn kwijtgeraakt in het doolhof van overheidsinstellingen en particuliere instanties. Zo kan een sociaal raadslid bijvoorbeeld ondersteunen bij het indienen van aanvragen en bezwaarschriften en het invullen van ingewikkelde formulieren of bemiddelen bij problemen met personen en instanties.

 

4.10 Maatwerkvoorziening hulp bij huishouden

De inzet van de maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden kan inwoners met een beperking ,psychische of psychosociale problemen ondersteunen bij het voeren van een huishouden. (zie ook bijlage 1).Deze ondersteuning kan bestaan uit het schoonhouden van het huis, wassen en/of strijken van kleding, doen van boodschappen , bereiden van een broodmaaltijd of warme maaltijd. Voor de ondersteuning op het gebied van regie kan het gaan om dagelijkse organisatie van het huishouden, aanleren van of activeren tot het uitvoeren van huishoudelijke taken, verzorging inwonende kinderen. Het is maatwerk om te komen tot passende ondersteuning bij het huishouden voor de inwoner. Hiervoor maken we gebruik van richtlijnen (zie bijlage 2)

 

Indien een inwoner een beperkt of geen sociaal netwerk heeft en eenzaamheid ervaart, kan er een extra half uur HH wordt geïndiceerd. De sociaal professional maakt op basis van zijn/ haar expertise een inschatting van de mate van eenzaamheid. Onderstaande vragen zijn ondersteunend aan het maken van deze professionele inschatting. Deze vragen zijn afgeleid van de De Jong- Gierveld eenzaamheidsschaal.

 

  • -

    Is er iemand in uw omgeving bij wie u terecht kunt met (dagelijkse) problemen?

  • -

    Heeft u een echte goede vriend of vriendin?

  • -

    Zijn er mensen met wie u zich nauw verbonden voelt?

  • -

    Heeft u een voldoende grote kring met kennissen?

  • -

    Ervaart u leegte om u heen?

  • -

    Mist u gezelligheid en contact met anderen?

 

In het doelenplan wordt door de sociaal professional aangegeven of er sprake is van eenzaamheid en op basis waarvan deze inschatting wordt gemaakt.

 

Niet voor elke inwoner die zich eenzaam voelt, is een extra half uur huishoudelijke ondersteuning een passende oplossing. Dat geldt voornamelijk voor inwoners die wel een betrokken sociaal netwerk hebben, maar zich ondanks het contact met het sociaal netwerk eenzaam voelen. Voor hen zal een extra contactmoment van de huishoudelijk hulp, niet veel bijdragen. Een extra half uur huishoudelijke ondersteuning, wordt geïndiceerd voor inwoners die zich eenzaam voelen én een beperkt sociaal netwerk hebben. Er is sprake van een beperkt sociaal netwerk, indien er één of minder fysieke sociale contactmomenten zijn per week, naast het contact met de huishoudelijke hulp of andere professionals.

 

4.11 Maatwerkvoorzieningen ‘wonen’

Een inwoner moet normaal gebruik van zijn woning kunnen maken en zijn woonsituatie hem in staat te stellen mensen te ontmoeten en sociale verbanden aan te gaan. Een maatwerkvoorziening wonen kan aan de orde zijn als een inwoner belemmerd wordt in zijn zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie (zie ook bijlage 1). Dit kan voortkomen uit:

  • ·

    bouwkundige of woon-technische kenmerken van de woning

  • ·

    locatie van de woning

  • ·

    ontbreken van voorzieningen in directe omgeving

Toegankelijkheid

De woning dient voor de inwoner toegankelijk te zijn. Dit betekent dat hij het toilet, badkamer, keuken, woonkamer, slaapkamer, slaapkamers van jonge kinderen en de buitenruimte (tuin of balkon) moet kunnen bereiken en gebruiken. Een woningaanpassing kan bijv. de keuken en badkamer geschikt maken voor rolstoelgebruik. Het gebruik van hobby-, werk of recreatieruimten valt alleen in bijzondere gevallen tot het normale gebruik van de woning.

Woonsituatie

Een woonsituatie dient inwoners in staat te stellen om deel te nemen aan de samenleving. Als de locatie van de woning er toe bijdraagt dat dit gebeurt kan een woonvoorziening aan de orde zijn om bijv. te voorkomen dat een inwoner in sociaal isolement geraakt of dreigt te raken. Dit gebeurt binnen de ruimte die de Regionale Huisvestingsverordening BRU biedt. Persoonlijke zaken zoals schaamte voor de staat van onderhoud van de woning, waardoor de inwoner geen bezoek durft uit te nodigen, zijn geen aanleiding tot het treffen van een woonvoorziening. Het onderhoud van de woning behoort immers tot algemeen gebruikelijke kosten. Ook is ruzie met de buren in het algemeen geen reden voor een maatwerkvoorziening wonen.

 

4.11.1 Maatwerkvoorziening woningaanpassingen

De maatwerkvoorziening woningaanpassingen kan bestaan uit:

  • ·

    bouwkundige ingrepen (zoals het verwijderen van drempels, verbreden van deuren),

  • ·

    aanpassen van sanitaire ruimtes en keuken

  • ·

    losse woonvoorzieningen (zoals tilliften, douchehulpmiddelen)

  • ·

    hulpmiddelen om een hoogteverschil te overbruggen (zoals een traplift of vlonder);

(zie ook bijlage 1).

Bruikleen losse woonvoorzieningen en hulpmiddelen

Losse woonvoorzieningen en hulpmiddelen die kunnen worden hergebruikt (zoals trapliften, tilliften, douchestoelen, was- föhninstallaties) worden verstrekt in bruikleen.

Toegankelijk maken stalling

Als een inwoner een vervoermiddel voor personen met een beperking heeft (zoals scootmobiel of elektrische rolstoel), dient deze te kunnen beschikken over een adequate stallingsruimte. Op deze wijze wordt het vervoermiddel beschermt tegen weersinvloeden, vernieling en diefstal. Het gaat dan om een stalling in een afgesloten ruimte (hal van wooncomplex, afgesloten tuin, garage) of een (af)dak waar het voertuig of de rolstoel onder gestald kan worden. Deze stallingsruimte dient voor de inwoner bereikbaar zijn. Het toegankelijk maken van deze stalling en het aanleggen van een stroomvoorziening kunnen hierbij als maatwerkvoorziening vergoed worden.

Tegemoetkoming meerkosten tijdelijke huisvesting

Als woningaanpassingen gedaan worden is in sommige situaties tijdelijke huisvesting elders nodig voor een inwoner. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als de badkamer en het toilet voor langere tijd niet bereikbaar zijn. Gedurende deze periode (een gangbare verbouwingsperiode is tussen de 1 en 3 maanden) kan een inwoner een tegemoetkoming in de kosten ontvangen voor de dubbele woonkosten. De hoogte van de tegemoetkoming is gerelateerd aan de hoogte van de huur voor een sociale woningbouwwoning.

Wooncomplex

Als een inwoner in een wooncomplex woont, dan kunnen op de persoon gerichte aanpassingen

worden aangebracht in de algemene ruimte van dat wooncomplex. Dit om de woning voor de

inwoner bereikbaar en toegankelijk te maken. Deze woonvoorzieningen kunnen bestaan uit:

  • ·

    het aanbrengen van elektrische toegangsdeuren;

  • ·

    de aanleg van een hellingbaan van de openbare weg naar de toegang van het gebouw;

  • ·

    het plaatsen van drempelhulpen of vlonders;

Als een inwoner woont in een woongebouw gericht op mensen met beperking, dan mag worden aangenomen dat dit woongebouw voldoet aan de basiseisen van toegankelijkheid voor deze doelgroepen. Indien de aanpassingen bij de nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige kosten meegenomen hadden kunnen worden is de woningeigenaar hiervoor verantwoordelijk.

Woonwagens en woonschepen

Ook woonwagens en woonschepen kunnen worden aangepast. Hiervoor gelden echter

aanvullende eisen in verband met de duurzaamheid van de voorziening. Het is de bedoeling dat de inwoner ten minste gedurende 5 jaar gebruik kan maken van de aanpassingen in de woonwagen of het woonschip. (zie bijlage 1)

Uitraaskamer

Een bijzondere woonvoorziening kan worden verstrekt in de vorm van een uitraaskamer, voor een persoon die vanwege een gedragsstoornis ernstig ontremd gedrag vertoont. In deze kamer kan hij zich afzonderen en tot rust komen, waardoor de kans groter is dat hij daarna weer in staat is in contact te treden met anderen. Er is sprake van ernstig ontremd gedrag als de persoon niet in staat is te voorkomen dat hij of zij schade aan zichzelf en/of de omgeving toebrengt en dat de verzorger dit redelijkerwijs niet kan beïnvloeden.

Eigenaar woning

Als de inwoner niet de eigenaar is van de woning waarvoor een woningaanpassing noodzakelijk is, dan is voor de woningaanpassing geen toestemming van de eigenaar nodig (art. 2.3.7 Wmo). Wel wordt de eigenaar van de woning in de gelegenheid gesteld om zich te doen horen voordat de aanpassing wordt aangebracht. Als de voorziening niet langer gebruikt wordt is noch de inwoner noch het college verplicht om de woning terug te brengen in de oude staat.

Primaat verhuizen

Als uit het onderzoek blijkt dat aanpassing van de huidige woning geen adequate, passende oplossing biedt voor de inwoner dan krijgt de inwoner het advies om te verhuizen naar een meer geschikte woning en wordt het primaat van verhuizen toegepast. Dit is ook het geval als de kosten van een woningaanpassing niet in verhouding staan tot de kosten van een verhuizing en er geen objectieve bezwaren zijn tegen een verhuizing. (zie bijlage 1). De kosten van een verhuizing zijn algemeen gebruikelijk, omdat iedereen wel 1 of meerdere keren in zijn leven verhuist. Bijvoorbeeld bij het vinden van een nieuwe werkkring, gezinsuitbreiding of omdat de kinderen de woning hebben verlaten en de woning hierdoor te groot is geworden. Vergoeding van de kosten van een dergelijke verhuizing is dan ook niet mogelijk.

Wel kan een inwoner waarbij een verhuizing plotseling noodzakelijk is, bijvoorbeeld als gevolg van een hersenbloeding of ongeluk, in aanmerking komen voor een tegemoetkoming in de meerkosten voor de verhuizing.

Als er sprake is van problemen in de zelfredzaamheid of participeren in verband met de ligging van de woning, zal een woningaanpassing geen oplossing bieden. In dat geval kan slechts sprake zijn van een advies voor verhuizing.

 

4.12 Maatwerkvoorzieningen ‘vervoer’

Een inwoner heeft door middel van lokaal vervoer de mogelijkheid om te gaan en staan waar hij wil en deel te nemen aan het leven van alledag. Hierbij is het belangrijk dat hij in staat is om een huishouden te kunnen voeren (bijv. het doen van boodschappen en kinderen naar school brengen), voorzieningen in de directe leefomgeving te bereiken (bijv. het winkelcentrum, huisarts, NS-station) en andere mensen te ontmoeten en sociale verbanden aangaan (bijv. bezoek aan familie en vrienden, een praatje maken op straat en ontmoetingen zoals Buurtplein, vereniging, sportcomplex etc.)

Een maatwerkvoorziening vervoer kan aan de orde zijn als een inwoner belemmerd wordt in zijn zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Dit kan bijvoorbeeld voortkomen uit:

  • ·

    de vervoersbehoefte zich richt op korte afstanden, waarvoor het openbaar vervoer geen oplossing biedt

  • ·

    het niet kunnen bereiken van het openbaar vervoer;

  • ·

    niet in staat zijn om te wachten op het openbaar vervoer;

  • ·

    het openbaar vervoer onvoldoende toegankelijk is;

  • ·

    de gewenste bestemmingen niet bereikt kunnen worden met het openbaar vervoer

  • ·

    er sprake is van problemen of ziektes die gebruik van het openbaar vervoer niet mogelijk maken (zoals incontinentie, gedragsproblemen, allergieën of overgevoeligheid voor ziekteverwekkers)

Het collectief vervoer, de regiotaxi, is voorliggend op de maatwerkvoorziening vervoer. De inwoner met een Wmo-pasje van de regio-taxi kan vanaf het eigen woonadres reizen met de regiotaxi tegen een gereduceerd tarief, tot maximaal vijf zones. De ondersteuning vanuit de Wmo richt zich op het lokaal verplaatsen in een straal van 15 tot 20 kilometer rond de woning. Buiten dit gebied kan gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden van het bovenregionale vervoer (de Valys). Bij het vinden van een passende vervoersvoorziening kan rekening gehouden worden met de positie van de mantelzorgers. De mantelzorger biedt bijv. begeleiding bij het vervoer van de inwoner. Dit zal veelal kunnen worden opgelost door gebruik te maken van de OV-begeleiderskaart en wanneer de OV-begeleiderskaart geen passende oplossing biedt kan een tegemoetkoming in de meerkosten voor het begeleiden worden verstrekt.

Tegemoetkoming meerkosten vervoer

Als de regiotaxi geen passende oplossing voor de inwoner biedt, het vervoer per eigen auto niet algemeen gebruikelijk is, kan in bijzondere gevallen een tegemoetkoming in de meerkosten voor het lokaal vervoer komen, zoals het gebruik van een eigen auto of taxi. Deze tegemoetkoming bedraagt maximaal 1500 kilometer op jaarbasis.

Afbakening

Het UWV ( Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen) kan in het kader van werk of opleiding een vervoersvoorziening verstrekken voor vervoer tussen werk of scholing en huis (op basis van de Wia: werk en inkomen naar arbeidsvermogen). In samenhang hiermee kan dit eventueel aangevuld worden door het UWV met een vervoersvoorziening voor privé-gebruik als dit leidt tot verbetering van de leefomstandigheden. Ontvangt een inwoner ondersteuning bij zijn werk in combinatie met een loonkostensubsidie of bij zijn traject naar werk op grond van de Participatiewet, dat kan hij ook voor een vervoersvoorziening op basis van de Participatiewet in aanmerking komen. Bij groepsactiviteiten is het vervoer naar deze activiteiten onderdeel van deze maatwerkvoorziening.

 

4.12.1 Maatwerkvoorziening vervoersmiddel

De maatwerkvoorziening vervoersmiddelen kunnen betreffen:

  • ·

    een met spierkracht voortbewogen vervoermiddel;

  • ·

    een open gehandicaptenvoertuig

  • ·

    aanpassingen aan de personenauto;

  • ·

    een aangepaste personenauto of gesloten buitenwagen.

Met spierkracht voortbewogen vervoermiddel

Er zijn inwoners die geheel of gedeeltelijk gebruik kunnen maken van een fiets, maar waarbij dit niet gaat met een gewone fiets (al dan niet met elektrische trapondersteuning of in de vorm van een tandem) kan een maatwerkvoorziening in bruikleen worden verstrekt voor het gebruik van een door spierkracht voorbewogen vervoermiddel. Het kan bijv. gaan om de plaatsing van zijwielen, aanpassing van het stuur, een speciaal zadel, fietsaanhanger, fietszitje; een aangepaste fiets, rolstoelfiets, aankoppelfiets of handbike; fiets met trapondersteuning aan een kind jonger dan 16 jaar.

Open gehandicaptenvoertuig

De maatwerkvoorziening open gehandicaptenvoertuis is bestemd voor het vervoer voor de korte en middellange afstanden, als de regio-taxi daarin geen oplossing biedt. Het kan dan gaan om bijvoorbeeld een scootmobiel of een driewielbromscooter. Scootmobiels zijn leverbaar met verschillende snelheden. De medewerker maakt op basis van verschillende aspecten de afweging wat de goedkoopst passende oplossing is (zie bijlage 1). Het is noodzakelijk dat de inwoner beschikt over een adequate stallingruimte voor het voertuig, dan wel dat deze kan worden gerealiseerd (zie bijlage 1).

Een open gehandicaptenvoertuig zoals een scootmobiel kan alleen een oplossing bieden als de inwoner voldoende rijgeschikt en rijvaardig is. De inwoner kan in aanmerking komen voor drie aanvullende lessen voor het op een aanvaardbaar niveau brengen van de rijvaardigheid. Indien de inwoner een training voor rijgeschiktheid moet volgen dan kan hij dit doen middels een verzoek tot extramurale ergotherapie. Ook na verstrekking dient de inwoner rijvaardig en geschikt te zijn. Als dit niet langer het geval is dan dient de inwoner voor zijn eigen veiligheid het betreffende voertuig in te leveren.

Aanpassingen aan de personenauto

Als vervoer per personenauto voor een inwoner noodzakelijk is, dat wil zeggen dat er geen voorliggende oplossing mogelijk is, kan hij eveneens in aanmerking komen voor aanpassing van de personenauto. Dit kan de in bruikleen verstrekte personenauto betreffen, maar ook de eigen personenauto die voor hem algemeen gebruikelijk is. De aanpassing van een auto is niet algemeen gebruikelijk. Hierbij kan het gaan om: een aanpassing van de in bruikleen verstrekte auto, een tegemoetkoming in de meerkosten van een personenauto, een volledige vergoeding voor de aanpassing van de eigen personenauto conform de bepalingen die daarover zijn opgenomen in het rijbewijs, waarbij de auto niet meer dan 5 jaar oud is (zie bijlage 1). In het rijbewijs staat een omschrijving van de speciale eisen waaraan het motorvoertuig moet voldoen, zodat de bestuurder deze mag besturen (restreint).

Een aangepaste personenauto of gesloten buitenwagen.

Als de vervoersbehoefte van de inwoner alleen ingevuld kan worden door middel van een eigen personenauto of (brommobiel ) en dit in zijn situatie geen algemeen gebruikelijke voorziening is dan kan hiervoor een maatwerkvoorziening verstrekt worden. De inwoner moet dan wel beschikken over de rijgeschiktheid en rijvaardigheid en een geldig (bromfiets) rijbewijs hebben. Een gesloten buitenwagen is alleen aan de orde als een persoon voor de korte of middellange afstanden is aangewezen op gesloten vervoer. Het gaat dan bijvoorbeeld om een overdekte scootmobiel of een Canta.

 

4.12.2Maatwerkvoorziening ‘gebruik individuele taxi

Als een inwoner door zijn beperkingen is aangewezen op vervoer per taxi, kan hij in aanmerking

komen voor vervoer met een individuele taxi. Dit wordt verzorgd door de regiotaxi.

Tijdens deze ritten vindt geen combinatie plaats met andere reizigers tenzij het een

meereizende van de persoon betreft.

 

4.13 Maatwerkvoorziening rolstoel

Voor een inwoner is het belangrijk om zich te kunnen verplaatsen in de woning en de directe omgeving daarvan. Het gaat dan bijv. in en om het huis, naar de buren, bestemmingen in de wijk zoals een winkelcentrum of park die op loopafstand liggen. Er zijn diverse typen rolstoelen verkrijgbaar. Voor het gebruik van een elektrische rolstoel is het noodzakelijk dat de inwoner de beschikking heeft over een adequate stallingruimte, dan wel dat deze kan worden gerealiseerd.(zie bijlage 1)

 

4.14 Tegemoetkoming meerkosten sportvoorziening

Een inwoner kan door sportoefening participeren en het draagt ook bij aan de zelfredzaamheid.

Het kan bijdragen aan de verbetering van de conditie en zelfvertrouwen en het (her-) ontdekken van de mogelijkheden en vaardigheden (zie bijlage 1). Een sportvoorziening wordt verstrekt als de sport regelmatig beoefend wordt. Voor sportvoorzieningen die incidenteel beoefend worden zoals skiën en snowboarden tijdens vakanties, is geen maatwerkvoorziening sport mogelijk. De sportvoorziening wordt verstrekt in de vorm van een tegemoetkoming in de meerkosten. Er dient sprake te zijn van meerkosten bij de sportbeoefening als gevolg van de beperking. Bijvoorbeeld door het betalen van extra lidmaatschapskosten als gevolg van aangepaste sportfaciliteiten of de noodzaak tot speciale of aangepaste sportvoorzieningen, zoals een sportrolstoel.

Hoofdstuk 5 Maatwerkvoorziening: ZIN of Pgb

5.1 Keuzevrijheid

Een inwoner waaraan een maatwerkvoorziening verstrekt wordt kan kiezen tussen:

  • ·

    Zorg in natura (Zin) waarbij een door de gemeente gecontracteerde aanbieder de ondersteuning/voorziening biedt

  • ·

    Persoonsgebonden budget (pgb), waarmee de inwoner zelf ondersteuning/voorziening inkoopt.

Continuïteit in ondersteuning

Continuïteit in de ondersteuning is belangrijk om deze efficiënt en doelmatig uit te voeren. Om deze reden worden er grenzen gesteld aan de frequentie waarmee een inwoner kan wisselen tussen zorgaanbieders of tussen Pgb en Zin:

  • ·

    een inwoner kan maximaal 1x per jaar wisselen van aanbieder van dienstverlening, tenzij de wisseling veroorzaakt wordt door een situatie die niet aan de inwoner valt te verwijten, zoals een faillissement van de aanbieder.

  • ·

    een inwoner kan maximaal 2 x per jaar wisselen tussen zorg in natura en een Pgb. Dat wil zeggen: 1x overschakelen van Pgb naar Zorg in natura en 1x weer terug.

Keuze aanbieders (Zin)

Voor maatwerkvoorzieningen gericht op diensten geldt dat de inwoner kan kiezen tussen de door de gemeente gecontracteerde, aanbieders van wie hij ondersteuning wil ontvangen.

Voor andere maatwerkvoorzieningen zoals bijvoorbeeld woonvoorzieningen, rolstoelen en vervoersvoorzieningen geldt geen keuzevrijheid voor de leverancier van de voorziening. Hiervoor heeft de gemeente een contract afgesloten.

 

5.2Persoonsgebonden budget

De inwoner met een maatwerkvoorziening kan de keuze maken voor een pgb.

Voorwaarden

Om in aanmerking te komen voor een pgb gelden de volgende voorwaarden:

·De inwoner is zelf, of met behulp van zijn netwerk, in staat tot een redelijke

waardering van zijn belangen en is in staat de aan een Pgb verbonden taken op

verantwoorde wijze uit te voeren. Dit betekent: inzicht hebben in de in te kopen ondersteuning, in staat offertes op te vragen, hulpverleners

aan kunnen sturen, de administratieve verplichtingen richting gemeente en Sociale

Verzekeringsbank uit te kunnen voeren etc. Het is mede relevant of de inwoner in een schuldsaneringstraject zit.

·De inwoner koopt met een Pgb ondersteuning in die inkoopt veilig, doeltreffend en gericht is op de inwoner. Hierbij wordt meegewogen dat hetgeen de inwoner wenst in te kopen in redelijkheid geschikt is voor het doel waarvoor het Pgb wordt verstrekt en van voldoende kwaliteit is. Het Pgb kan niet worden ingezet voor gebruikelijke hulp. Indien het Pgb wordt aangewend voor het betalen van personen uit het sociale netwerk geldt dat er sprake moet zijn van een effectievere en meer doelmatige ondersteuning dan bij beroepsmatige ondersteuning het geval is. Een voorbeeld hiervan is een situatie waarin 24-uurs zorg noodzakelijk is (onplanbare zorg).

Hoogte pgb

Een Pgb voor zaken, zoals hulpmiddelen, vervoersvoorzieningen, woningaanpassingen kan niet worden verstrekt voor zover de kosten van de ondersteuning hoger zijn dan de kosten van de goedkoopst passende maatwerkvoorziening in natura. Als de kosten hoger zijn dan de kosten van deze maatwerkvoorziening in natura, zal het Pgb gemaximeerd worden op de kosten van de maatwerkvoorziening in natura.

De hoogte van het Pgb voor diensten is afhankelijk van de vraag of er sprake is van

beroepsmatige ondersteuning. Hiervan is sprake als:

  • ·

    een aanbieder die door de gemeente voor zorg in natura is gecontracteerd

  • ·

    een aanbieder die niet gecontracteerd is door de gemeente (zie bijlage..)

  • ·

    een zelfstandige zonder personeel (ZZP),

Er is sprake van niet beroepsmatige ondersteuning bij aanbieders en personen die niet voldoen aan de criteria voor een beroepsmatige hulp. Het gaat dan veelal om personen uit het sociale netwerk. (zie bijlage 1)

Schriftelijke motivatie

De inwoner dient voor een Pgb voor diensten een schriftelijke motivatie te overleggen.

Hierin geeft de inwoner aan:

  • ·

    wat hij met het Pgb wenst in te kopen;

  • ·

    waarom hij de ondersteuning in de vorm van een Pgb wenst te ontvangen

  • ·

    indien van toepassing; wie hij heeft gemachtigd om zijn belangen ten aanzien van het Pgb te behartigen en de aan het Pgb verbonden taken te organiseren;

  • ·

    hoe hij de ondersteuning wenst te organiseren;

  • ·

    op welke wijze de kwaliteit van de ondersteuning is gewaarborgd;

  • ·

    een onderbouwde raming van de kosten;

  • ·

    wie de ondersteuning gaat leveren en afhankelijk van het type ondersteuning- of deze beschikt over de benodigde kwalificaties.

Als er sprake is van een Pgb voor maatwerkvoorzieningen voor zaken, zoals vervoersvoorzieningen, woonvoorzieningen, hulpmiddelen’, dan dient de inwoner een schriftelijke motivatie te overleggen met toevoeging van een offerte.

De schriftelijke motivatie wordt opgenomen in het ondersteuningsplan.

Gebruik pgb

Uitgangspunt is, dat een Pgb alleen in Nederland kan worden besteed. Als een inwoner met een Pgb voor diensten , deze in het buitenland wenst te besteden, kan hiervoor in bijzondere gevallen toestemming worden verleend. Deze moet in dat geval zijn

opgenomen in de goedgekeurde schriftelijke motivatie welke is opgenomen in het ondersteuningsplan. Een inwoner kan ervoor kiezen een maatwerkvoorziening voor diensten gedeeltelijk in de vorm van een Pgb en gedeeltelijk in natura te ontvangen. In dat geval moet uit de schriftelijke motivatie duidelijk zijn hoe de inwoner deze verdeling wil maken en ligt de verplichting bij de inwoner of zijn vertegenwoordiger om de ondersteuning te coördineren en op elkaar af te stemmen. Als de inwoner een maatwerkvoorziening in bruikleen ontvangt dient hij een bruikleenovereenkomst te tekenen. Bij een Pgb ten behoeve van een hulpmiddel dat buitenshuis wordt gebruikt of elektrisch is (zoals een elektrische rolstoel of een scootmobiel) kan een inwoner verplicht worden om een wettelijke aansprakelijkheidsverzekering (WA) of een onderhoudscontract af te sluiten met een aanbieder gedurende de in de beschikking genoemde periode.

Besluit

Op basis van de schriftelijke motivatie kan vastgesteld worden of de inwoner in aanmerking kan komen voor een Pgb. Voor voorzieningen die worden aangeschaft met een Pgb geldt net als voor de maatwerkvoorziening, dat hij hier zorgvuldig mee moet omgaan. De inwoner dient het Pgb te besteden conform de motivatie. Als hij de ondersteuning wil wijzigen of aanvullende ondersteuning wil inkopen, dan zal hierover een gesprek moeten plaatsvinden. Dit kan leiden tot een nieuw besluit. De inwoner dient het Pgb binnen zes maanden na toekenning te besteden aan een maatwerkvoorziening waar het Pgb, mede gelet op het te bereiken resultaat, voor is toegekend.

Zorgovereenkomst

Het Pgb voor diensten valt onder het trekkingsrecht van de Sociale Verzekeringsbank (SVB), waaraan verplichtingen zijn verbonden. De inwoner dient een schriftelijke overeenkomst af te sluiten met de hulpverleners die hij voor zijn ondersteuning in wenst te schakelen. De zorgovereenkomst dient te voldoen aan het format, zoals dat door de Sociale

Verzekeringsbank ter beschikking wordt gesteld.

Geen Pgb

Een Pgb wordt niet verstrekt als:

  • ·

    er sprake is van ondersteuning in een spoedeisende situatie;

  • ·

    zolang het onderzoek voor een maatwerkvoorziening nog niet is afgerond

  • ·

    er nog geen besluit is genomen over de noodzaak, aard en omvang van de maatwerkvoorziening.

Als een Pgb eerder is herzien of ingetrokken vanwege de volgende redenen, vindt ook geen verstrekking plaats:

  • ·

    de inwoner onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

  • ·

    de inwoner niet voldoet aan de aan het Pgb verbonden voorwaarden;

  • ·

    het Pgb niet of voor een ander doel is gebruikt.

Hoofdstuk 6 Overig

Overgangsrecht Huishoudelijke Hulp

Inwoners die huishoudelijke hulp ontvingen op basis van een besluit dat genomen is

onder de Wmo, houden deze huishoudelijke hulp tot het moment dat de inwoner is geherindiceerd.

Overgangsrecht ondersteuning AWBZ

Deze beleidsregels zijn niet van toepassing op inwoners die ondersteuning ontvingen op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten. Deze vallen onder het overgangsrecht van de Wmo 2015. De aanspraken hierop eindigen op het moment dat de indicatie in het kader van de AWBZ afloopt, doch uiterlijk op 1 januari 2016. Voor inwoners met een indicatie GGZ-C eindigen de aanspraken in het kader van het overgangsrecht eveneens op het moment dat de indicatie afloopt als dat korter is dan 5 jaar. Voor langlopende indicaties ( indicaties die nog voortduren tot na 1 januari 2020) geldt dat deze ten minste 5 jaar lopen.

Bijlage 1

1 Voorbeelden van eigen kracht (1.5)

Voorbeelden van benutten mogelijkheden eigen kracht: Kan de inwoner bijvoorbeeld door het doen van (vrijwilligers)werk wat doen aan het versterken van zijn participatie? Is hij in staat de boodschappenservice te gebruiken voor zijn boodschappen? Kan hij door het anders organiseren van zijn leven misschien geholpen worden? Kan de inwoner verhuizen naar een meer geschikte woning, zodat hij makkelijker uit de voeten kan in zijn woning, maar ook minder problemen heeft om de deur uit te gaan? Kan de inwoner met wat eenvoudige hulpmiddelen, verkrijgbaar in bijvoorbeeld de bouwmarkt, een winkel voor huishoudelijke artikelen, fietswinkel, of een zelfzorgwinkel, zijn belemmeringen oplossen? Bij het onderzoek naar de eigen kracht kan ook de financiële situatie van belang zijn. Hoewel dit geen grond is tot het afwijzen van ondersteuning, kan gezien de financiële situatie wel soms meer inzet van de eigen mogelijkheden aan de orde zijn.

2. Voorbeelden gebruikelijke hulp (1.6)

Bij gebruikelijke hulp gaat het om de hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in

redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere

huisgenoten. Het gaat derhalve om ‘algemeen aanvaarde opvattingen’. Specifieke opvattingen van huisgenoten over taken binnen een huishouding, bijvoorbeeld in relatie tussen taken man en

vrouw of taken die je kunt vragen van inwonende kinderen, spelen geen rol.

Wel wordt rekening gehouden met de individuele belastbaarheid van de huisgenoten.

  • ·

    Voor zover een partner, kinderen of andere huisgenoten geobjectiveerde beperkingen heeft en/of kennis/vaardigheden mist om gebruikelijke ondersteuning binnen dit resultaatgebied ten behoeve van de inwoner uit te voeren en deze vaardigheden (nog) niet kan aanleren wordt van hen geen bijdrage verwacht. Hierbij speelt bijvoorbeeld de leeftijd van het kind een rol.

  • ·

    Voor zover een partner, kind en/of andere huisgenoot overbelast is of dreigt te raken wordt van hem of haar geen gebruikelijke hulp verwacht, totdat deze dreigende overbelasting is opgeheven. Daarbij geldt het volgende:

    • o

      Wanneer voor de partner, ouder, kind en/of andere huisgenoot eigen mogelijkheden en/of voorliggende voorzieningen zijn om de (dreigende) overbelasting op te heffen dienen deze eigen mogelijkheden en/of voorliggende voorzieningen hiertoe te worden aangewend.

    • o

      De partner, ouder, volwassen kind en/of andere volwassen huisgenoot dient rekening te houden met diens (maatschappelijke) activiteiten, voor zover dat redelijkerwijs van hem verwacht kan worden.

3 Mogelijkheden mantelzorg en sociaal netwerk (1.7)Als sprake is van bijvoorbeeld een probleem bij het vervoer of bij het doen van hethuishouden, kan ook mantelzorg en de inzet van het sociaal netwerk (inclusief eventuelevrijwilligers in de wijk) een rol spelen bij de oplossing van de belemmeringen van de inwoner.Daarom wordt onderzocht in hoeverre de inwoner beschikt over een sociaal netwerk, of mantelzorg aanwezig is of dat mantelzorg mogelijk een optie kan zijn. Indien er sprake is van een beperkt sociaal netwerk kan er samen met de inwoner worden gezocht naar mogelijkheden om het sociale netwerk te vergroten. Mantelzorg overstijgt de gebruikelijke hulp. Daarnaast kan mantelzorg ook door anderen dan huisgenoten worden geleverd, bijvoorbeeld door een buurvrouw of kind dat elders woont.

4. Voorbeelden algemeen gebruikelijke voorzieningen (1.8)Kenmerken van een algemeen gebruikelijke voorziening zijn:

  • ·

    De voorziening behoort voor iemand zonder beperkingen ook tot het normale aanschaffingspatroon

  • ·

    De voorziening niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking

  • ·

    De voorziening gewoon te koop is in reguliere winkels

  • ·

    De voorziening niet duurder is dan soortgelijke producten

Voorbeelden van algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn: een verhoogd toilet, een beugel, een 1-greeps mengkraan, een elektrische of inductiekookplaat, een fiets met trapondersteuning, een auto. Daarnaast zijn er kosten waarmee een inwoner te maken kan krijgen, die algemeen gebruikelijk zijn en niet specifiek zijn voor iemand met een beperking (bijv. verhuiskosten). in relatie tot de inwoner wordt bekeken worden of de voorziening of de kosten algemeen gebruikelijk zijn. Zo zijn bijvoorbeeld de kosten van een fiets met trapondersteuning voor een kind niet algemeen gebruikelijk, maar wel voor een (bijna) volwassene. De kosten van het gebruik van de eigen auto zijn wel algemeen gebruikelijk voor de middellange en lange afstanden, maar niet voor de bestemming op zeer korte afstand waar iemand zonder beperkingen lopend of op de fiets naar toe zou gaan. Het is in principe de inwoner die moet aangeven dat een algemeen gebruikelijke voorziening voor hem niet tot de (financiële) mogelijkheden behoort. Daarbij kan het inkomen van de inwoner een

rol spelen, maar ook het feit dat hij door een schuldsaneringstraject of beslag op zijn inkomen

geen financiële ruimte heeft om te sparen of een lening af te sluiten. Als er sprake is van een plotseling optredende, onvoorziene noodzaak kunnen voorzieningen of kosten, die normaal gesproken als algemeen gebruikelijk worden aangemerkt, dat toch niet

zijn. Zo is een verhuizing die plotseling noodzakelijk is omdat iemand een hersenbloeding

heeft gekregen, niet algemeen gebruikelijk.

5. Voorbeelden algemene voorzieningen (1.9)

Het gaat hierbij om voorzieningen zoals een boodschappendienst, gemaksdiensten die via een thuisorganisatie worden aangeboden, was-en strijkservice, hondenuitlaat dienst, activiteiten in het Buurtplein, kant en klaar maaltijden, gezamenlijke maaltijden, maatjesprojecten, de thuisadministratie, netwerkondersteuning, de inzet van vrijwilligers van een

(kerkelijke) organisatie waarbij de inwoner is aangesloten.

6. Voorbeelden van voorliggende voorzieningen op grond van andere wet- of regelgeving (1.10)

Vanuit de zorgverzekeraar zijn loophulpmiddelen voorliggende voorzieningen. Zorgverzekeraars hebben afspraken met hulpmiddelendepots van thuiszorgaanbieders voor tijdelijke gebruik van krukken of een rolstoel en met hulpmiddelenleveranciers voor permanent gebruik van andere loophulpmiddelen. Het aanbod is afhankelijk van het verzekeringspakket. Vanuit de UWV en de werkgever kan de aanspraak gedaan worden op hulpmiddelen in de werksituatie en voor vervoer van en naar het werk.

7. Ingezetene (2.3.3)

Een inwoner komt alleen in aanmerking voor een maatwerkvoorziening voor zover hij ingezetene is van de gemeente Nieuwegein. Dat wil zeggen dat hij zijn hoofdverblijf dient te hebben in Nieuwegein. Onder hoofdverblijf wordt verstaan; de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de cliënt zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft en op welk adres hij in de gemeentelijke basisadministratie ingeschreven staat. Indien de cliënt met een briefadres in de gemeentelijke basisadministratie ingeschreven staat, gaat het om het feitelijk woonadres; normaal gesproken komen woonplaats, inschrijving in het GBA en feitelijke verblijfplaats overeen en is dus duidelijk wat de woonplaats is. Als iemand 2 adressen heeft, bijvoorbeeld een woning en een vakantieadres, of een woning en een revalidatiecentrum, dan is van belang waar de persoon staat ingeschreven en of hij de intentie heeft terug te keren naar zijn woning. Door een tijdelijk verblijf in een instelling of een tijdelijk verblijf op een vakantieadres verliest iemand derhalve niet zijn woonplaats/ingezetenschap. Als uit onderzoek blijkt dat er bij een persoon iemand inwoont die kan worden aangemerkt als huisgenoot, wordt hiermee bij de vaststelling van een maatwerkvoorziening voor huishoudelijke hulp rekening gehouden, ook al staat de medebewoner in het GBA niet ingeschreven op het betreffende adres.

8. Behandeling (4.2)

Voorbeelden van (para-) medisch behandelaars zijn: een specialist ouderengeneeskunde, een arts verstandelijk gehandicapten, een gedragswetenschapper (orthopedagoog, gz-psycholoog), een vaktherapeut (bijvoorbeeld drama-/speltherapeut) of paramedicus met specifieke kennis (fysiotherapeut, logopedist, ergotherapeut).

9 Algemene voorzieningen ten behoeve van hulp bij het huishouden (4.10)

Voorbeelden van algemene voorzieningen zijn: een boodschappenservice of vrijwilliger die meegaat om boodschappen te doen, maaltijdservice of kant en klare maaltijden, een was- en strijkservice, een glazenwasser voor het reinigen van de ramen aan de buitenkant, kinderopvang of buitenschoolse opvang.

10. Algemene (gebruikelijke) woonvoorzieningen (4.11)

Algemeen gebruikelijke woonvoorzieningen kunnen inwoners verkrijgen in een normale winkel, bouwmarkt of thuiszorgwinkel verkrijgbaar. Het gaat dan om zaken als: een inductiekookplaat of keramische kookplaat, een 1-greeps mengkraan, beugels, een verhoogd toilet, een airco, sta-op stoelen. Ook het anders organiseren van het huishouden kan betekenen dat bepaalde woonvoorzieningen niet noodzakelijk zijn (bijvoorbeeld de wasmachine verplaatsen van zolder naar de benedenverdieping) Tevens wordt gekeken of herverdeling van taken binnen het gezin of gebruikmaking van voorzieningen in de wijk passende oplossingen bieden. Te denken valt aan een was en strijkservice of een maaltijdservice. Ook kan woningruil van een eengezinswoning naar een gelijkvloerse woning een mogelijkheid bieden. Dit is een service, die een aantal woningbouwverenigingen in Nieuwegein verlenen.

11. Woningaanpassing of verhuiskostenvergoeding (4.11.1)

In de afweging of een woonvoorziening dient te worden aangeboden in de vorm van een

woningaanpassing of een verhuiskostenvergoeding, worden in ieder geval de volgende punten

onderzocht:

  • ·

    in de persoon gelegen factoren: wat is de aard van de belemmeringen en wat kan er gezegd worden over de ontwikkeling van de belemmeringen in de toekomst? Kan van de inwoner in redelijkheid verlangd worden om te verhuizen, bijvoorbeeld op grond van de sociale contacten die hij in zijn woonomgeving heeft, zijn leeftijd, zijn gezondheid? Wil de inwoner zelf liever in zijn woning blijven of verhuizen naar een andere woning?

  • ·

    is er sprake van mantelzorg die in gevaar komt als de inwoner zou verhuizen?

  • ·

    Kan woningaanpassing een oplossing bieden voor de belemmeringen die de inwoner nu ondervindt. Ook voor de toekomst? Met andere woorden: kan woningaanpassing naar

verwachting een duurzame oplossing zijn?

  • ·

    is er op korte termijn geschikte, voor de cliënt acceptabele alternatieve woonruimte beschikbaar? En ook tegen een voor de cliënt betaalbare prijs? En waar? Dit laatste ook gezien in het licht van het kunnen onderhouden van de sociale contacten en eventuele

    mantelzorg. Zijn daar er dan nog aanpassingen nodig?

  • ·

    Als er sprake is van een eigen woning: leidt een verhuizing tot een onacceptabel

financieel nadeel als gevolg van de verkoop van de huidige woning? Zal de woning naar

verwachting binnen een redelijke termijn verkocht kunnen worden? Als uit het onderzoek blijkt dat een verhuizing geen goede oplossing is voor de inwoner, zal worden overgegaan tot aanpassing van de huidige woning.

12. Woonwagens en woonschepen (4.11.1)

Het is de bedoeling dat de inwoner ten minste gedurende 5 jaar gebruik kan maken van de aanpassingen in de woonwagen of het woonschip.Dat betekent dat een voorziening voor aanpassing van een woonwagen of woonschip slechts wordt verstrekt als:

  • ·

    de technische levensduur van de woonwagen of het woonschip nog minimaal vijf jaar is;

  • ·

    de woonwagen of het woonschip ten tijde van de indiening van de aanvraag in de gemeente een standplaats of ligplaats heeft die nog minimaal vijf jaar beschikbaar blijft

voor de persoon.

Aanpassing van een binnenschip is mogelijk, als de aanpassing betrekking heeft op het voor de persoon bestemde gedeelte van het verblijf van een binnenschipruimte die bestemd is voor het gebruik door de persoon. Dit met inbegrip van een keuken, provisiekamer, toilet, wasgelegenheid, verblijfsruimte en slaapruimte, met uitzondering van het stuurhuis. Het binnenschip moet als zodanig te boek zijn gesteld in het register, als bedoeld in boek 3,

titel 1, afdeling 2 BW en ook als binnenschip worden gebruikt.

13. Scootmobiel (4.12.1)

Een adequate stallingruimte wil zeggen dat de scootmobiel droog staat in een afgesloten ruimte.

, zoals een schuur. Anderzijds kan het ook gaan om een hal of parkeergarage in een appartementencomplex. Voorwaarde hierbij is dat de stalling van de scootmobiel de veiligheid in het complex niet in gevaar brengt. Daarnaast dient inwoner rijgeschikt en rijvaardig te zijn op het niveau van een beginnend bestuurder. Scootmobielen zijn leverbaar met verschillende snelheden. De medewerker betrekt bij de afweging welke snelheid de scootmobiel moet hebben, met name naar de volgende aspecten:

  • ·

    de door de inwoner gewenste snelheid van de scootmobiel;

  • ·

    het reisgedrag van de inwoner: de af te leggen afstanden, maar ook of de inwoner bijvoorbeeld samen met een fietser (kind, partner, vriend) op pad wil kunnen;

  • ·

    de rijvaardigheden: een snelle scootmobiel vergt meer rijvaardigheden en verkeersinzicht

  • ·

    dan een langzamer model;

  • ·

    de mogelijkheden voor stalling van de scootmobiel.

Uiteindelijk zal de goedkoopst passende scootmobiel worden gekozen.

14. Aanpassingen personenauto (4.12.1)

Bij de aanpassing aan een personenauto is de auto in het algemeen niet meer dan 5 jaar oud. in sommige gevallen is ook bij een oudere auto een aanpassing mogelijk, afhankelijk van de soort aanpassing, de meeneembaarheid daarvan en de kilometerstand. Alleen in bijzondere gevallen kan er bij kilometerstand boven de 80.000 km geen aanpassing worden gedaan.

De tegemoetkoming in de meerkosten van een personenauto worden berekend als het verschil tussen een personenauto (merk, type) die voor een persoon als meest passend wordt geacht en de prijs van deze personenauto in specifieke uitvoering. Een vervoervoorziening in de vorm van een autoaanpassing wordt voor de duur van zeven jaar verstrekt.

15. Algemeen gebruikelijke voorzieningen ‘verplaatsen in en om woning’ (4.13)

Er zijn diverse hulpmiddelen die de inwoner behulpzaam kunnen zijn bij het zich verplaatsen in of

om de woning. Hierbij valt te denken aan een wandelstok, looprek of een rollator. Deze

voorzieningen zijn voor een ieder algemeen gebruikelijk voorzieningen. De uitleenservice via een thuiszorgwinkel is een algemeen gebruikelijke service die aan de orde kan zijn als de inwoner slechts incidenteel of tijdelijk een rolstoel nodig heeft. Tevens zijn er op verschillende plaatsen, zoals in het ziekenhuis of bij een dierentuin, ook tijdelijk rolstoelen te leen voor op die locatie.

16. Rolstoel (4.13)

Er zijn diverse typen rolstoelen te verkrijgen. Bij de selectie van het type rolstoel wordt gekeken naar de volgende aspecten:

  • ·

    hoe vaak en voor welk doel wordt de rolstoel gebruikt;

  • ·

    de fysieke mogelijkheden van de cliënt om een rolstoel zelf voort te bewegen;

  • ·

    of de inwoner de rolstoel zelf moet kunnen voortbewegen of dat het volstaat als een ander de rolstoel voortbeweegt;

  • ·

    of, als een elektrische rolstoel is aangewezen, de cliënt in staat is om deze te besturen.

Geprobeerd wordt om een cliënt, binnen zijn fysieke mogelijkheden en indien dit past binnen

de medische behandeling, fysieke spierkracht te laten gebruiken om de conditie zoveel

mogelijk op peil te houden. Indien nodig, worden er door de leverancier individuele aanpassingen aangebracht aan de rolstoel. Deze kunnen bestaan uit aanpassingen aan:

  • ·

    zit-, rug- en ondersteuningsdelen, voor zover deze een vast onderdeel vormen van de rolstoel.

  • ·

    rijgedeelte;

  • ·

    bediening en/of besturing.

17. Algemeen (gebruikelijke) voorzieningen in verband met sport (4.14)

Algemeen gebruikelijk zijn de kosten van reguliere sportbeoefening:

  • ·

    lidmaatschap van een sportvereniging of toegangskaart voor bijvoorbeeld een zwembad;

  • ·

    reiskosten naar de sportvereniging en wedstrijden;

  • ·

    sportkleding.

Voorbeelden van algemene sportvoorzieningen zijn:

  • ·

    zwembaden;

  • ·

    sportverenigingen;

  • ·

    sportaccommodaties.

18. Criteria niet gecontracteerde aanbieder en ZZP-er (5.2)

De hoogte van Pgb voor diensten is afhankelijk van de vraag of er sprake is van beroepsmatige ondersteuning. De criteria voor een niet door de gemeente gecontracteerde aanbieder zijn:

  • ·

    Inschrijving Kamer van Koophandel;

  • ·

    Biedt een dienstverband aan minimaal twee medewerkers;

  • ·

    Medewerkers voldoen aan de kwaliteitseisen die voor de betreffende ondersteuning worden gesteld en ontvangen een salaris dat daarmee overeenkomstig is.

  • ·

    De eigenaar en medewerkers zijn geen eerstegraads familie van degene aan wie

  • ·

    ze zorg verlenen.

  • ·

    Beschikt voor kortdurend verblijf over een locatie waar meerdere inwoners tijdelijk kunnen verblijven en waar permanent toezicht aanwezig is.

De criteria voor een ZZP-er zijn:

  • ·

    Inschrijving Kamer van Koophandel;

  • ·

    Beschikt over een VAR-WEU verklaring.

     

Bijlage 2

Tabel richtlijnen huishoudelijke taken

Bij het vaststellen van de omvang van de hulp bij het huishouden wordt rekening gehouden met welke (deel)taken een inwoner nog uit kan voeren. Daarnaast is van belang hoe intensief de woning wordt gebruikt, denk hierbij aan iemand die rolstoelgebonden is en dezelfde rolstoel binnen en buiten gebruikt. Ook is de bewoningsgraad (een- of meerpersoons) van belang. Bij het gebruik van de vertrekken wordt beoordeeld welke vertrekken in gebruik zijn voor de noodzakelijke elementaire woonfuncties. Het zal dan veelal gaan om de keuken, woonkamer, slaapkamer, toilet en badkamer.

Activiteit HH 1

Taken

Richttijd per week

Factoren + / - Er kan afhankelijk van onderstaande factoren afgeweken worden van de richttijd (zowel naar boven als naar beneden)

Licht poetswerk in huis

Afwassen (handafwas of afwasmachine in- en uitruimen); Hand en spandiensten; Opruimen; Stof afnemen/ragen; Bedden opmaken.

Appartement 60 min. Wanneer alleen de hoge en lage lichte taken overgenomen dienen te worden maximaal 20 min Eengezinswoning 90 min. Wanneer alleen de hoge en lage lichte taken overgenomen dienen te worden maximaal 30 min

Psychogeriatrische problematiek; Communicatieproblemen; Aantal kinderen onder de 12; Allergie voor huisstofmijt; COPD in gesaneerde woning; Ernstige beperkingen in gebruik van armen en handen.

Zwaar huishoudelijk werk

Stofzuigen; schrobben; dweilen soppen sanitair en keuken; Bedden verschonen; Opruimen huishoudelijk afval.

3 kamer-appartement 60 min

appartement met 4 of meer kamers die daadwerkelijk in gebruik zijn of eengezinswoning waarbij er drie kamers in gebruik zijn 90 min.

Eengezinswoning waarbij er 4 kamers of meer in gebruik zijn 180 min.

Woningen met hoge bezettingsgraad; Ernstige vervuilingsgraad; COPD problematiek; Aanwezigheid van jonge kinderen. Verzorgen van huisdieren valt onder eigen verantwoordelijkheid en telt dus niet mee.

Verzorging kleding/linnengoed

Kleding en linnengoed sorteren; Wassen in wasmachine, centrifugeren, ophangen, afhalen, was drogen in droogmachine, vouwen, strijken, opbergen, ophangen/afhalen wasgoed.

Eenpersoons huishouden 60 min. Meerpersoons huishouden 90 min.

Kinderen < 16 jaar; Bedlegerige patiënten; Extra bewassing i.v.m. overmatige transpiratie, incontinentie, speekselverlies enz. Frequentie: eenmaal per week, huishoudens met kleine kinderen maximaal 3x per week.

Maaltijdverzorging (brood/warm)

Broodmaaltijd klaarzetten; Tafel dekken en afruimen; Koffie/thee zetten; Eten bereiden, voorbereiden, koken;.

Broodmaaltijd 15 min. per dag Warme maaltijd opwarmen 15 min. per dag Warme maaltijd bereiden 30 min. per dag

Aanwezigheid kinderen < 12 jaar.

Extra contactmoment

Aandacht en tijd hebben voor de inwoner, eenzaamheid of achteruitgang signaleren en bespreekbaar maken, in gesprek met de inwoner activiteiten/ mogelijkheden in de stad verkennen die het gevoel van eenzaamheid kunnen reduceren.

Beperkt sociaal netwerk gecombineerd met eenzaamheid, 30 min. per week

 

Activiteit HH 2

Taken

Norm per week

 

Organisatie van het huishouden

Opvang en/of verzorging van kinderen/volwassen huisgenoten; Anderen helpen bij zelfverzorging; Anderen helpen bij het bereiden van maaltijden; Indien de ouder tijdelijk niet in staat is de ouderrol op zich te nemen: Wassen en aankleden kinderen; Hulp bij eten en/of drinken; Maaltijd voorbereiden.

Aanvullend op eigen mogelijkheden tot max. 40 uur per week. De indicatie is altijd tijdelijk in afwachting van het realiseren van meer eigen mogelijkheden of hulp vanuit het netwerk.

 

Dagelijkse organisatie van het huishouden

Opslaan en beheer levensmiddelen; organisatie huishoudelijke activiteiten; plannen en beheren van middelen m.b.t. het huishouden.

Valt binnen de deskundigheid van de HH2 medewerker.

 

Hulp bij ontregelde huishouding, in verband met psychische stoornissen

Psychosociale begeleiding, tevens observeren; Formuleren doelen/bijstellen doelen met betrekking tot het huishouden; Helpen handhaven/verkrijgen/ herkrijgen structuur in het huishouden.

Valt binnen de deskundigheid van de HH2 medewerker.

 

Advies, instructie, voorlichting, gericht op het huishouden

Instructie op het gebied van: omgaan met hulpmiddelen licht huishoudelijk werk textielverzorging boodschappen doen koken

30 min. per keer 3 x per week max. 6 weken.

 

Extra contactmoment

Aandacht en tijd hebben voor de inwoner, eenzaamheid of achteruitgang signaleren en bespreekbaar maken, in gesprek met de inwoner activiteiten/ mogelijkheden in de stad verkennen die het gevoel van eenzaamheid kunnen reduceren.

Beperkt sociaal netwerk gecombineerd met eenzaamheid, 30 min. per week