Organisatie | Bergen op Zoom |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Handhavings- en maatregelenverordening inkomensvoorzieningen 2015 |
Citeertitel | Handhavings- en maatregelenverordening inkomensvoorzieningen 2015 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | Sociale Zaken |
Geen
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-09-2017 | 01-01-2017 | 2e wijziging | 13-07-2017 | RVB17-0039 | |
05-10-2016 | 01-09-2017 | 1e wijziging | 29-09-2016 Gemeenteblad 2016, nr. 135817 | RVB16-0051 | |
01-01-2015 | 08-02-2017 | Nieuwe regeling | 17-12-2014 Gemeenteblad 2014, 78163 | RVB14-0100 |
De raad van de gemeente Bergen op Zoom;
overwegende dat de Handhavings- en maatregelenverordening inkomensvoorzieningen 2013 aanpassing behoeft;
gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 11 november 2014, nummer RVB14-0100;
gelet op artikel 147 van de Gemeentewet, artikel 8, lid 1, sub a en sub d, alsmede artikel 8b van de Participatie- wet, artikel 35, lid 1, sub a t/m d, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, artikel 35, lid 1, sub a t/m d, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;
de Handhavings- en maatregelenverordening inkomensvoorzieningen 2015vast te stellen.
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
Artikel 1. Begripsomschrijving
Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader zijn omschreven, hebben dezelfdebetekenis als in de Participatiewet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen en de Algemene wet bestuursrecht.
Artikel 3. Berekeningsgrondslag
De maatregel wordt toegepast op de bijstandsnorm, het bedrag aan bijzondere bijstand dan wel op de grondslag.
Artikel 4. Het besluit tot opleggen van een maatregel
In het besluit tot opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld: de reden van de maatregel, de duur van de maatregel, het percentage waarmee de bijstand of grondslag wordt verlaagd en/of het bedrag waarmee de bijstand of grondslag wordt verlaagd en voor zover van toepassing de reden om af te wijken van een standaardmaatregel.
Artikel 8. Ingangsdatum en tijdvak
De maatregel wordt opgelegd met ingang van de eerst volgende kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Indien over deze periode reeds een maatregel is toegepast, wordt de maatregel aansluitend op deze periode opgelegd. Bij de hoogte van de maatregel wordt uitgegaan van de voor die maand geldende bijstandsnorm / grondslag.
Artikel 9. Samenloop van gedragingen
Indien belanghebbende zich tegelijkertijd schuldig maakt aan verschillende gedragingen, die het niet nakomen van een verplichting als genoemd in artikel 2, lid 1, van de verordening inhouden, wordt voor het bepalen van de hoogte en duur van de maatregel uitgegaan van de gedraging waarop de zwaarste maatregel van toepassing is.
§ 2.1 Niet nakomen van re-integratieverplichtingen / tegenprestatie in het kader van de Participatiewet
Artikel 10. Categorieën bij geen of onvoldoende medewerking aan re-integratieverplichtingen / tegenprestatie
Gedragingen van belanghebbende in het kader van re-integratie, waardoor een verplichting op grond van artikel 9, artikel 9a, artikel18, lid 4, artikel 44a, en/of artikel 55 van de PW niet of onvoldoende is nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:
1º het niet dan wel niet tijdig voldoen aan een oproep om op een aangeven plaats en tijd te verschijnen in het kader van artikel 9, lid 1, sub b van de PW;
2º het niet of in onvoldoende mate gebruik maken van de door het college aangeboden onbeloonde additionele werkzaamheden als bedoeld in artikel 10a van de PW (participatieplaats) alsmede andere vormen van sociale activering;
3º het niet naar vermogen verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten als tegenprestatie in de zin van artikel 9, lid1, sub c, van de PW;
4º het niet of onvoldoende nakomen van de medewerkingsplicht als bedoeld in artikel 17, lid 2, van de PW, anders als bedoeld onder 1°.
1º het niet dan wel onvoldoende meewerken aan het afnemen van een taaltoets als bedoeld in artikel 18b, lid 2, van de PW;
2ºhet niet dan wel onvoldoende meewerken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van het plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a van de PW;
3º het niet of in onvoldoende mate nakomen van een verplichting als bedoeld in artikel 55 van de PW, zoals het zich niet onderwerpen aan een door een arts geadviseerde noodzakelijke medische behandeling;
4º intrekking van de ontheffing van de sollicitatieplicht bij een alleenstaande ouder aan wie toepassing van artikel 9a, lid 1, van de PW is gegeven en waarbij uit houding en gedrag ondubbelzinnig blijkt, dat de opgelegde verplichtingen als bedoeld in artikel 9, lid 1, sub b, van de PW niet worden nagekomen.
1º het geen uitvoering geven aan de door het college opgelegde verplichting om ingeschreven te staan bij een uitzendbureau;
2º het niet naar vermogen verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid;
3º het niet naar vermogen verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid in een andere dan de gemeente van inwoning, alvorens naar die andere gemeente te verhuizen;
4º niet bereid zijn om te reizen over een afstand met een totale reisduur van 3 uur per dag, indien dat nood-zakelijk is voor het naar vermogen verkrijgen, het aanvaarden of het behouden van algemeen geaccepteerde arbeid;
5º het niet verkrijgen en behouden van kennis en vaardigheden, noodzakelijk voor het naar vermogen verkrijgen, het aanvaarden of het behouden van algemeen geaccepteerde arbeid;
6º het naar vermogen verkrijgen, het aanvaarden of het behouden van algemeen geaccepteerde arbeid belemmeren door het stellen van onredelijke eisen, kleding, gebrek aan persoonlijke verzorging of gedrag;
7º het niet dan wel onvoldoende gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling en niet dan wel onvoldoende meewerken aan een onderzoek naar zijn of haar mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.
1º het niet aanvaarden en behouden van algemeen geaccepteerde arbeid tijdens de periode van bijstand;
2º niet bereid zijn om te verhuizen, indien het college is gebleken dat er geen andere mogelijkheid is voor het naar vermogen verkrijgen, het aanvaarden of het behouden van algemeen geaccepteerde arbeid, en belang- hebbende een arbeidsovereenkomst met een duur van tenminste een jaar en een netto beloning die ten minste gelijk is aan de voor belanghebbende geldende bijstandsnorm, kan aangaan.
Artikel 11. De hoogte en duur van de maatregel
Onverminderd artikel 2, lid 2 van de verordening wordt de hoogte en duur van de maatregel die hoort bij een
verwijtbare gedraging als omschreven in artikel 10 vastgesteld op:
100 % van de bijstandsnorm gedurende 2 maanden bij gedragingen van de vijfde categorie met dien verstande dat bij het niet behouden van de dienstbetrekking of het niet aanvaarden dan wel verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid van geringe omvang, de hoogte van de maatregel wordt vastgesteld naar de mate waarin belanghebbende inkomen heeft verloren of zou hebben kunnen verwerven.
Van het opleggen van een maatregel als bedoeld onder lid 1, onder a, kan worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet nakomen van deze verplichting plaatsvindt binnen een periode van 2 jaar na een vorige gedraging waarvoor al een schriftelijke waarschuwing is gegeven.
De duur van de maatregel als bedoeld in lid 1, onder a t/m c, wordt verdubbeld, indien belanghebbende binnen 12 maanden na de vorige als verwijtbaar aangemerkte gedraging zich opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging. Bij volharding in verwijtbare gedrag en voorts nadat twee eerdere maatregelen zijn opgelegd, wordt bij deze categorieën dan tevens de hoogte van de maatregel verdubbeld.
§ 2.2 Overige maatregelwaardige gedragingen in het kader van de Participatiewet
Artikel 13. Geen medewerking aan zekerheidstelling
Indien belanghebbende de opgelegde verplichting mee te werken aan de vestiging van het recht van pand of hypotheek als meerdere zekerheid voor terugbetaling van bijstand in de vorm van een geldlening niet nakomt, wordt een maatregel ter grootte van 100 % van de bijstandsnorm gedurende 1 maand opgelegd.
Artikel 14. Niet nakomen van verplichtingen als zelfstandige
Als de zelfstandige aan wie bijstand wordt verleend, niet naar behoren een administratie voert dan wel een opgelegde verplichting ter bevordering van een doelmatige bedrijfs- of beroepsuitoefening als bedoeld in artikel 38, lid 1, van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 niet dan wel in onvoldoende mate nakomt, wordt een
maatregel ter grootte van 40 % van de bijstandsnorm gedurende 1 maand opgelegd.
Artikel 15. Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid
Indien belanghebbende blijk heeft gegeven van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan als bedoeld in artikel 18, lid 2, van de PW, wordt de maatregel afgestemd op de periode dat belanghebbende als gevolg van zijn gedraging eerder of langer dan wel een groter beroep op bijstand moet doen.
Onverminderd artikel 2, lid 2, van de verordening bedraagt de maatregel bij periodieke algemene en/of bijzondere
100 % van de bijstandsnorm gedurende 2 maanden bij het voorafgaand aan de bijstandsaanvraag door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid waaronder begrepen gesubsidieerde arbeid met dien verstande dat bij het niet behouden van arbeid van geringe omvang de hoogte van de maatregel wordt
vastgesteld naar de mate waarin belanghebbende inkomen heeft verloren;
§ 2.3 Maatregelwaardige gedragingen in het kader van de Wet IOAW / IOAZ
Artikel 17. Indeling in categorieën
Gedragingen van belanghebbende in het kader van re-integratie, waardoor een verplichting op grond van hoofdstuk IIIvan de Wet IOAW / IOAZ niet of onvoldoende is nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:
1º het niet dan wel niet tijdig voldoen aan een oproep om in verband met arbeidsinschakeling op een aangegeven plaats en tijd te verschijnen;
2º het niet of in onvoldoende mate gebruik maken van de door het college aangeboden onbeloonde additionele werkzaamheden als bedoeld in artikel 38a van de Wet IOAW / IOAZ alsmede andere vormen van sociaal activering;
3º het niet naar vermogen verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten als tegenprestatie in de zin van artikel 37, lid 1, sub f, van de Wet IOAW / IOAZ.
intrekking van de ontheffing van de sollicitatieplicht bij een alleenstaande ouder aan wie toepassing van artikel 38,
lid 1, van de Wet IOAW / IOAZ is gegeven en waarbij uit houding en gedrag ondubbelzinnig blijkt, dat de opgelegde verplichtingen als bedoeld in artikel 37, lid 1, sub e, van de Wet IOAW / IOAZ niet worden nagekomen.
1º het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen;
2º het stellen van onredelijke eisen ten aanzien van het verrichten van algemeen geaccepteerde arbeid, die het aanvaarden of verkrijgen hiervan belemmeren;
3º andere gedragingen die de arbeidsinschakeling belemmeren;
4º het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeids-inschakeling;
5º het niet of in onvoldoende mate gebruikmaken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling.
1º beëindiging van een dienstbetrekking waaraan een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 678 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en belanghebbende ter zake een verwijt kan worden gemaakt;
2º beëindiging van de dienstbetrekking door of op verzoek van belanghebbende zonder dat aan de voorzetting ervan zodanige bezwaren waren verbonden, dat deze voorzetting redelijkerwijs niet van hem zou kunnen worden gevergd;
3º het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid, waaronder begrepen gesubsidieerde arbeid;
4º het door eigen toedoen niet verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid.
Artikel 18. De hoogte en duur van de maatregel
Onverminderd artikel 2, lid 2 van de verordening wordt de hoogte en duur van de maatregel die hoort bij een verwijtbare gedraging als omschreven in de artikel 11 vastgesteld op:
100 % van de grondslag gedurende 2 maanden bij gedragingen van de vijfde categorie met dien verstande dat bij het niet behouden van de dienstbetrekking of het niet aanvaarden dan wel verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid van geringe omvang, de hoogte van de maatregel wordt vastgesteld naar de mate waarin belanghebbende inkomen heeft verloren of zou hebben kunnen verwerven.
Van het opleggen van een maatregel als bedoeld onder lid 1, onder a, kan worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet nakomen van deze verplichting plaatsvindt binnen een periode van 2 jaar na een vorige gedraging waarvoor al een schriftelijke waarschuwing is gegeven.
Artikel 19. Zeer ernstige misdragingen
Indien belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover personen en instanties die zijn belast met de uitvoering van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers als bedoeld in artikel 37, lid 1, onder g, van die wet of de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk
arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen als bedoeld in artikel 37, lid 1, onder g van die wet, wordt een maatregel ter grootte van 50 % van de grondslag gedurende 1 maand opgelegd bij:
Het college doet stelselmatig onderzoek naar de rechtmatigheid van de bijstand of de inkomensvoorziening en kan daarbij gebruikmaken van huisbezoeken, risicoprofielen en bestandsvergelijkingen alsmede de samenloopsignalen die daaruit voortkomen. Het college onderzoekt daarnaast overige signalen en tips die relevant zijn voor het recht
Het college doet onderzoek naar de reden van de beëindiging van de bijstand of de inkomensvoorziening en neemt op basis daarvan besluiten met betrekking tot de rechtmatigheid van de verstrekte voorzieningen alsmede de wederzijds tussen het college en de belanghebbende resterende verplichtingen en de afhandeling daarvan.
Artikel 22. Opleggen van een boete / aangifte bij het Openbaar Ministerie
Indien belanghebbende onjuiste, onvolledige of in het geheel geen inlichtingen verstrekt die van invloed zijn of kunnen zijn op het recht op bijstand of een inkomensvoorziening legt het college aan belanghebbende een boete op dan wel doet het college aangifte bij het Openbaar Ministerie conform hetgeen hierover bij wet is bepaald, onverminderd de terugvordering van de ten onrechte verleende bijstand of inkomensvoorziening.
Door of namens het college van burgemeester en wethouders kan in bijzondere gevallen ten gunste van belang- hebbende worden afgeweken van de bepalingen van deze verordening, indien toepassing hiervan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.