Organisatie | Overijssel |
---|---|
Organisatietype | Provincie |
Officiële naam regeling | Verordening Rechtspositie Statenleden, gedeputeerden en commissieleden 2007 |
Citeertitel | Verordening Rechtspositie Statenleden, gedeputeerden en commissieleden 2007 |
Vastgesteld door | provinciale staten |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
De Verordening Rechtspositie Statenleden, gedeputeerden en commissieleden 2003 is met ingang van 15 maart 2007 ingetrokken.
Datum ondertekening inwerkingtredingsbesluit: 14-10-2009
Bron bekendmaking inwerkingtredingsbesluit: Provinciaal Blad nr. 2009-67
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
25-11-2009 | 01-03-2015 | artikel 7 | 14-10-2009 Provinciaal Blad nr. 2009-67 | - | |
11-03-2008 | 24-11-2009 | artikel 34 lid 4 en 5 | - | ||
15-03-2007 | 11-03-2008 | nieuwe regeling | - |
De regeling van de rechtspositie van gedeputeerden, Statenleden en leden van provinciale commissies vindt op drie niveaus plaats, te weten bij wet, AMvB en provinciale verordening. Wettelijk is voor gedeputeerden in de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (Appa) de uitkering na aftreden en het pensioen geregeld. Voor Statenleden is de tijdelijke vervanging bij zwangerschap en bevalling of ziekte wettelijk geregeld (en nader rechtspositioneel geregeld in de artikelen 14, tweede lid, 21, derde lid, en 22 van deze verordening). Verder zijn er algemene wettelijke voorzieningen voor werkenden die ook gelden voor gedeputeerden en Statenleden. Een goed voorbeeld daarvan is de kinderopvang. In de Provinciewet is aangegeven dat de nadere invulling van de rechtspositie van gedeputeerden, Staten- en commissieleden moet worden geregeld bij AMvB. Daartoe zijn tot stand gekomen het Rechtspositiebesluit gedeputeerden en het Rechtspositiebesluit Staten- en commissieleden. Daarin zijn alle voor de rechtspositie van belang zijnde onderwerpen geregeld. Een aantal voorzieningen, zoals de hoogte van de bezoldiging en de verschillende onkostenvergoedingen, zijn in beide rechtspositiebesluiten overwegend geregeld in dwingende bepalingen. Voor secundaire voorzieningen, zoals bijvoorbeeld de verstrekking van een OV-jaarkaart en de uitkering bij aftreden als Statenlid, geldt dat de provincie de vrijheid heeft om deze voorzieningen te treffen.
Hoofdlijnen provinciale verordening
In de verordening zijn bepalingen opgenomen inzake de rechtspositie van gedeputeerden, Statenleden en leden van provinciale commissies. De grondslag hiervoor is te vinden in de Provinciewet en genoemde rechtspositiebesluiten. Buiten hetgeen hun bij of krachtens de wet is toegekend genieten de gedeputeerden als zodanig geen inkomsten, in welke vorm dan ook, ten laste van de provincie (artikel 43 van de Provinciewet). Een soortgelijke bepaling is in artikel 96 van de Provinciewet opgenomen voor Staten- en commissieleden. Het tweede lid van die bepaling voegt daaraan toe dat bij provinciale verordening aan Staten- en commissieleden voordelen, anders dan in de vorm van vergoedingen en tegemoetkomingen, mogen worden toegekend. Daarvoor is wel ministeriële goedkeuring vereist.
De verordening bevat bepalingen inzake:
De arbeidsverhouding van de gedeputeerde en het Statenlid
Statenleden zijn niet in dienstbetrekking bij de provincie. De provincie is dus niet de werkgever. Dat betekent bijvoorbeeld dat zij niet vallen onder de werknemersverzekeringen zoals de Werkloosheidswet, Ziektewet en WIA. Statenleden worden ook niet aangemerkt als werknemer in de zin van de Zorgverzekeringswet en hebben derhalve op grond van die wet geen recht op vergoeding door de provincie van de over de Statenvergoeding verschuldigde inkomensafhankelijke bijdrage in de kosten van de basisverzekering. Eigen voorzieningen zijn er op die onderdelen getroffen in het Rechtspositiebesluit Staten- en commissieleden en in onderhavige verordening. Omdat er geen dienstbetrekking met de provincie is vallen Statenleden niet onder de Wet op de loonbelasting 1964 maar worden hun inkomsten getoetst aan de Wet inkomstenbelasting 2001. Wel kan een Statenlid opteren voor de loonbelasting door te kiezen voor het fictief werknemerschap (zie hieronder).
Gedeputeerden zijn sinds de dualisering van het provinciebestuur ingevolge de Ambtenarenwet als benoemde bestuurders in openbare dienst aangesteld en vallen onder de werking van die wet. De aanstelling in openbare dienst houdt voor de toepassing van de fiscale wetgeving in dat sprake is van een arbeidsverhouding die als dienstbetrekking wordt aangemerkt. Dit betekent dat gedeputeerden direct onder de werking van de Wet op de loonbelasting vallen. Er is sinds de dualisering van het provinciebestuur derhalve geen mogelijkheid meer om wel of niet voor de loonbelasting te opteren. Gedeputeerden vallen niet onder de werking van de Ziektewet, Werkloosheidswet en WIA. Evenmin geldt voor hen de pensioenvoorziening bij het ABP. Wachtgeld na afreden en ouderdoms- en nabestaandenpensioen zijn voor gedeputeerden geregeld in de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers. Gedeputeerden zijn werknemers in de zin van de Zorgverzekeringswet en hebben derhalve op grond van die wet recht op vergoeding door de provincie van de over hun bezoldiging verschuldigde inkomensafhankelijke bijdrage in de kosten van de basisverzekering.
De loon- en inkomstenbelasting
Statenleden kunnen opteren voor de loonbelasting. Het Statenlid kan met de provincie overeenkomen dat deze loonheffing inhoudt. Dat wordt de ‘opting in regeling’ genoemd. De administratie van de provincie is zodanig ingericht dat wordt voldaan aan de daaraan gestelde wettelijke eisen. In een gezamenlijke verklaring melden de provincie en het Statenlid aan de Belastingdienst dat wordt geopteerd voor de loonbelasting. Als gezamenlijk wordt gekozen voor het loonbelastingsysteem dan draagt de provincie de ingehouden loonheffing af aan de Belastingdienst. De inkomsten worden als loon belast in box 1. Het Statenlid hoeft in dat geval geen administratie bij te houden. Kosten die worden gemaakt kunnen niet worden afgetrokken. Wel kan de provincie onder voorwaarden bepaalde vergoedingen onbelast verstrekken en bepaalde faciliteiten onbelast in bruikleen beschikbaar stellen. Genoemd kunnen worden de vergoeding van reis- en verblijfkosten en de zakelijke deelname aan cursussen en congressen. Er zijn ook vergoedingen die niet belastingvrij kunnen worden verstrekt, zoals de vaste algemene onkostenvergoeding. Deze vergoedingen worden gebruteerd toegekend waardoor na inhouding van de loonheffing de netto bedoelde vergoeding resteert. Ook kan betrokkene deelnemen in de spaarloonregeling die er voor het provinciaal personeel is.
Als niet voor de loonbelasting wordt geopteerd dan geldt voor het Statenlid dat hij voor de Wet inkomstenbelasting 2001 resultaat uit een werkzaamheid geniet. In dat geval is het winstsysteem van toepassing. Betrokkene moet dan alle ontvangsten verantwoorden als winst en kan de gemaakte kosten daarop in mindering brengen. Zij kunnen niet deelnemen aan de spaarloonregeling.
Betrokkenen kunnen bij de aangifte inkomstenbelasting hun werkelijke beroepskosten, met inachtneming van een aantal wettelijke beperkingen en normeringen, in mindering brengen op hun belastbaar inkomen (belastbare resultaat). De provincie dient jaarlijks alle betalingen en verstrekkingen op grond van deze verordening aan de Belastingdienst te melden middels een opgave IB47. Verstrekkingen moeten naar de waarde in het economische verkeer worden opgegeven. Het daadwerkelijk zakelijk gebruik leidt dan tot aftrek. Ook voor de hoogte van de vaste kostenvergoeding maakt het verschil uit of het Statenlid wel of niet heeft geopteerd voor de loonbelasting (zie daarvoor hieronder de toelichting op artikel 3).
Zoals hierboven naar voren is gekomen kan de keuze om al of niet te opteren voor de loonbelasting voor het Statenlid ingrijpende gevolgen hebben. De beslissing om voor de loonbelasting te opteren kan eenmaal per zittingsperiode worden gemaakt en geldt in beginsel voor de (resterende) zittingsperiode. Wel kan betrokkene als spijtoptant terugkomen op deze beslissing voor de resterende periode. Opteren voor de loonbelasting hoeft niet bij aanvang van de zittingsperiode te gebeuren maar kan ook gedurende de zittingsperiode voor de resterende periode.
Voor de uitoefening van het politieke ambt moeten bestuurders niet het eigen inkomen hoeven aan te spreken Een adequate vergoedingssystematiek is daarom van belang. Waar er functionele uitgaven zijn verdient het aanbeveling terughoudend te zijn met een financieringswijze waarin de bestuurder deze uit eigen middelen vooruit betaalt en de provincie ze terugbetaalt. Eigen middelen en publieke middelen moeten zoveel mogelijk gescheiden worden gehouden. Vanuit die overweging heeft het de voorkeur de kosten direct in rekening te brengen bij de provincie. Aan de mogelijkheid om zo nodig declaraties in te dienen zal echter behoefte blijven bestaan. Als vergoedingssystematiek is gekozen voor de volgende wijze van redeneren:
Concreet betekent deze vergoedingssystematiek het volgende.
Voorzieningen die zijn ondergebracht in de bedrijfsvoering
De zakelijke uitgaven hoeven niet te worden voorgeschoten door de gedeputeerde of het Statenlid maar worden direct door de provincie voldaan en de voorzieningen worden om niet in bruikleen gegeven. Zij vallen derhalve buiten de vergoedingssfeer.
Voorzieningen die niet in de bedrijfsvoering zitten maar onbelast kunnen worden vergoed
Voor een aantal zakelijke uitgaven, zoals reis- en verblijfkosten, blijft het systeem overeind dat de gedane zakelijke uitgaven de gedeputeerde of het Statenlid op basis van declaratie worden vergoed. Deze kunnen, als is voldaan aan de gestelde voorwaarden, onbelast worden vergoed.
Voorzieningen die niet in de bedrijfsvoering zitten en niet onbelast kunnen worden vergoed
Voor een aantal andere beroepskosten wordt een vaste (bruto) kostenvergoeding verstrekt. In de toelichting op de artikelen 3 en 23 is aangegeven om welke beroepskosten het gaat.
Voor Statenleden die niet voor de loonbelasting hebben geopteerd geldt dezelfde systematiek maar zijn de fiscale gevolgen anders. Zij dienen alle vergoedingen en verstrekkingen naar de waarde in het economische verkeer als opbrengst te verantwoorden. Omdat zij hun werkelijk gemaakte kosten fiscaal kunnen verrekenen worden hun vergoedingen niet gebruteerd toegekend.
Voor de bestuurlijke uitgaven is - net als voor de besteding van alle andere publieke middelen – transparantie van groot belang. Daartoe dienen enerzijds inzichtelijke regels en richtlijnen die voor het vergoedingen- en voorzieningenstelsel gelden en anderzijds een duidelijke verantwoording van het daadwerkelijk gebruik. Op deze wijze kan worden voorkomen dat er onnodige discussies plaatsvinden omtrent het gebruik van onkostenregelingen of voorzieningen door provinciebestuurders en over de eventueel verschuldigde belasting.
Dat is ook in hun belang omdat zij hun functie moeten kunnen uitoefenen zonder te worden gehinderd door onzekerheden omtrent de financiering van de functionele uitgaven. Daartoe is vereist dat er een zodanig sluitende financiële en administratieve organisatie is ingericht dat er vertrouwen kan bestaan omtrent de juistheid en rechtmatigheid van de uitgaven.
In hoofdstuk V is in verband hiermee, in aanvulling op de in de beheers- en controleregelgeving vastgestelde regels, een aantal belangrijke procedures vastgelegd over rechtstreekse facturering van functionele uitgaven en declaratie van vooruit betaalde kosten. Ook is er een gedragscode voor politieke ambtsdragers (artikel 43) waarnaar in deze Verordening wordt verwezen. In de uitvoeringsregeling voor het gebruik van de computerconfiguratie en de bruikleenovereenkomst voor de mobiele telefoon, zullen ook afspraken worden vastgelegd over het gebruik van deze apparatuur.
Hoofdstuk II. Voorzieningen voor Statenleden
Artikel 2. Vergoeding voor de werkzaamheden
Aan het Statenlid wordt een vergoeding voor de werkzaamheden toegekend die gelijk is aan het bedrag, vermeld in artikel 2, eerste lid van het Rechtspositiebesluit Staten- en commissieleden, zoals dit bedrag jaarlijks ingevolge artikel 2, tweede lid, van genoemd Rechtspositiebesluit wordt herzien.
Aan het Statenlid wordt een onkostenvergoeding voor aan de uitoefening van het Statenlidmaatschap verbonden kosten toegekend die gelijk is aan het bedrag, vermeld in artikel 2, derde lid van het Rechtspositiebesluit Staten- en commissieleden, zoals dit bedrag jaarlijks ingevolge artikel 2, vijfde lid, van genoemd Rechtspositiebesluit wordt herzien.
Ten aanzien van een Statenlid van wie de arbeidsverhouding ingevolge artikel 4, aanhef en onderdeel f van de Wet op de loonbelasting 1964 voor de toepassing van die wet als dienstbetrekking wordt aangemerkt, wordt in afwijking van het eerste lid een onkostenvergoeding toegekend die gelijk is aan het bedrag, vermeld in artikel 2, vierde lid van het Rechtspositiebesluit Staten- en commissieleden, zoals dit bedrag jaarlijks ingevolge artikel 2, vijfde lid van genoemd Rechtspositiebesluit wordt herzien.
Het Statenlid worden vergoed de gemaakte noodzakelijke verblijfkosten ter zake van andere ten behoeve van de provincie gemaakte reizen dan die voor het bijwonen op het provinciehuis van vergaderingen van Provinciale Staten en van een commissie, tot ten hoogste de bedragen, vastgesteld bij of krachtens het Reisbesluit binnenland.
Artikel 7. Cursus, congres, seminar of symposium
De kosten van deelname van een Statenlid aan cursussen, congressen, seminars en symposia die in het provinciaal belang door of namens de provincie worden aangeboden of verzorgd komen voor rekening van de provincie.
Het Statenlid van wie de arbeidsverhouding ingevolge artikel 4, aanhef en onderdeel f van de Wet op de loonbelasting 1964 voor de toepassing van die wet als dienstbetrekking wordt aangemerkt kan op aanvraag deelnemen aan de voor het provinciaal personeel geldende spaarloonregeling.
Artikel 10. Verlaging vergoeding werkzaamheden bij arbeidsongeschiktheid
Op aanvraag verlagen Gedeputeerde Staten de vergoeding voor de werkzaamheden, bedoeld in artikel 2, in het geval een Statenlid een uitkering ontvangt in verband met gehele of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid.
Artikel 11. Compensatie korting werkloosheidsuitkering
In het geval een Statenlid een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontvangt en de na toepassing van artikel 20 van die wet ontstane korting op deze uitkering ten gevolge van het uitoefenen van het Statenlidmaatschap meer bedraagt dan de in artikel 2 bedoelde vergoeding voor de werkzaamheden die het Statenlid ontvangt, wordt deze vergoeding ten laste van de provincie verhoogd tot het bedrag van bedoelde korting.
In het geval dat een Statenlid een uitkering op grond van het Besluit werkloosheid onderwijs- en onderzoekspersoneel ontvangt en de na toepassing van artikel 6, vierde lid van dat besluit ontstane korting op deze uitkering ten gevolge van het uitoefenen van het Statenlidmaatschap meer bedraagt dan de in artikel 2 bedoelde vergoeding voor de werkzaamheden die het Statenlid ontvangt, wordt deze vergoeding ten laste van de provincie verhoogd tot het bedrag van bedoelde korting.
Artikel 14. Recht op uitkering bij aftreden
Geen recht op een uitkering bij aftreden bestaat indien het Statenlid:
is benoemd in de plaats die is opengevallen als gevolg van het tijdelijk ontslag van een Statenlid wegens zwangerschap en bevalling of ziekte, ingevolge artikel X.12 van de Kieswet. 12
Artikel 17. Korting wegens inkomsten
Inkomsten die het gewezen Statenlid geniet wegens het verrichten van activiteiten worden met de uitkering bij aftreden verrekend over de maand waarop deze inkomsten betrekking hebben of geacht kunnen worden betrekking te hebben, voor zoveel die uitgaan boven het bedrag van het minimumloon, inclusief de vakantie-uitkering, voor volwassen werknemers als bedoeld in de Wet minimumloon en minimum vakantiebijslag.
Inkomsten die het gewezen Statenlid geniet wegens het verrichten van activiteiten, ter hand genomen met ingang van of na het aftreden als Statenlid en hogere inkomsten, anders dan ten gevolge van algemene loonsverhogingen, die hij geniet uit activiteiten, ter hand genomen vóór het aftreden als Statenlid, worden volledig met de uitkering bij aftreden verrekend over de maand waarop deze inkomsten betrekking hebben of geacht kunnen worden betrekking te hebben.
Het gewezen Statenlid is verplicht van het ter hand nemen van enige activiteiten als bedoeld in het eerste en tweede lid, terstond mededeling te doen aan Gedeputeerde Staten, onder opgave, voor zover mogelijk, van de inkomsten die hij uit die activiteiten zal trekken, een en ander overeenkomstig de hem door Gedeputeerde Staten gegeven voorschriften. Zijn de inkomsten niet vooraf op te geven, dan doet hij tijdig vóór het verschijnen van elke uitkeringstermijn opgave van de inkomsten die hij sinds het ter hand nemen van de activiteiten of sinds de vorige opgave heeft genoten. Brengt de aard van de activiteiten of van de inkomsten mede dat de inkomsten over een langere termijn moeten worden berekend, dan geschiedt de opgave dienovereenkomstig en wordt op de uitkering bij aftreden een vermindering toegepast van een voorlopig bedrag onder voorbehoud van verrekening aan het eind van de even bedoelde termijn.
Het gewezen Statenlid geeft desgevraagd alle informatie betreffende de ter hand genomen activiteiten en de inkomsten die nodig zijn voor de uitvoering van dit artikel en wordt geacht erin toe te stemmen dat allen die daarvoor naar het oordeel van Gedeputeerde Staten in aanmerking komen, hierover desgevraagd alle noodzakelijke informatie verstrekken.
Artikel 18. De verplichting om werk te zoeken PM
(Het betreft een vergelijkbare bepaling als welke voor gedeputeerden zal worden opgenomen in de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers.)
Artikel 19. Betaling van de uitkering bij aftreden
De uitkering bij aftreden wordt in maandelijkse termijnen uitbetaald.
Artikel 20. Opschorting en einde van de uitkering bij aftreden
Gedeputeerde Staten kunnen de uitbetaling van de uitkering bij aftreden opschorten voor zolang het gewezen Statenlid niet heeft voldaan aan zijn in artikel 17, vierde en vijfde lid, bedoelde verplichting. Indien de in artikel 17, vierde en vijfde lid, bedoelde verplichting alsnog wordt nagekomen wordt de uitkering bij aftreden over de tijd van de opschorting, met inachtneming van artikel 17, alsnog uitbetaald.
Artikel 21. Uitkering bij overlijden
In geval van overlijden van het Statenlid wordt aan de weduwe of weduwnaar van wie het overleden Statenlid niet duurzaam gescheiden leefde een bedrag uitgekeerd, gelijk aan de in artikel 2 bedoelde vergoeding voor de werkzaamheden, welke het Statenlid laatstelijk genoot over een tijdvak van drie maanden. Indien de overledene geen weduwe of weduwnaar van wie het overleden Statenlid niet duurzaam gescheiden leefde nalaat, geschiedt de uitkering ten behoeve van de minderjarige wettige of natuurlijke kinderen, of minderjarige kinderen waarover de overledene de pleegouderlijke zorg droeg. Onder pleegouderlijke zorg wordt verstaan de zorg voor het onderhoud en de opvoeding van het kind als was het een eigen kind, onafhankelijk van enige verplichting daartoe of van het genieten van een vergoeding daarvoor. Ontbreken ook zodanige kinderen dan geschiedt de uitkering aan degenen die geheel of grotendeels afhankelijk waren van het inkomen van het Statenlid.
Voor de toepassing van dit artikel wordt onder weduwe of weduwnaar mede verstaan de achtergebleven geregistreerde partner alsmede degene met wie het overleden Statenlid ongehuwd samenleefde en een gezamenlijke huishouding heeft gevoerd als bedoeld in artikel 3, derde en vierde lid van de Algemene nabestaandenwet.
Dit artikel is niet van toepassing op een Statenlid dat is benoemd in de plaats die is opengevallen als gevolg van het tijdelijk ontslag van een Statenlid wegens zwangerschap en bevalling of ziekte, ingevolge artikel X.12 van de Kieswet. 14
Artikel 22. Voorzieningen bij tijdelijk ontslag wegens zwangerschap en bevalling of ziekte
De artikelen 2 tot en met 4, 7 tot en met 21, 37 en 39 zijn van overeenkomstige toepassing op het Statenlid aan wie ingevolge artikel X.10 van de Kieswet tijdelijk ontslag is verleend wegens zwangerschap en bevalling of ziekte, met dien verstande dat de onkostenvergoeding die dit Statenlid op grond van artikel 3, eerste of tweede lid, ontvangt de helft bedraagt van het bedrag dat op grond van die bepalingen van toepassing is.
Hoofdstuk III. Voorzieningen voor gedeputeerden
Artikel 23. Onkostenvergoeding
Aan de gedeputeerde wordt een onkostenvergoeding toegekend voor overige aan de uitoefening van het ambt verbonden kosten die gelijk is aan het bedrag, vermeld in artikel 21, eerste lid van het Rechtspositiebesluit gedeputeerden, zoals dit bedrag jaarlijks ingevolge artikel 21, tweede lid van genoemd Rechtspositiebesluit wordt herzien.
Artikel 25. Zakelijke reiskosten en OV-kaartverstrekking
Op aanvraag worden de reiskosten voor de zakelijke reizen van de gedeputeerde gesaldeerd overeenkomstig de regeling voor provinciaal personeel. Indien geen regeling als bedoeld in de eerste volzin is vastgesteld vindt op aanvraag saldering van de reiskosten voor de zakelijke reizen van de gedeputeerde plaats overeenkomstig artikel 4a van de Reisregeling binnenland, artikel 2a van de Reisregeling buitenland en artikel 13a van de krachtens het Verplaatsingskostenbesluit 1989 vastgestelde Verplaatsingskostenregeling 1989.
Indien de gedeputeerde ingevolge artikel 24 een openbaarvervoerjaarkaart is verstrekt wordt bij gebruik van een dienstauto voor het reizen tussen de woning en de plaats van tewerkstelling een korting op zijn bezoldiging toegepast overeenkomstig het bepaalde in de onderdelen a en b van het derde lid.
De gedeputeerde worden de in redelijkheid gemaakte noodzakelijke verblijfkosten ter zake van reizen, bedoeld in artikel 25, volledig vergoed.
Artikel 29. Cursus, congres, seminar of symposium
De gedeputeerde die wil deelnemen aan een cursus, congres, seminar of symposium dat niet door of namens de provincie wordt aangeboden of verzorgd, dient daartoe een gemotiveerde aanvraag in. De aanvraag gaat vergezeld van inhoudelijke informatie en een kostenspecificatie. De kosten komen voor rekening van de provincie als deelname van belang is in verband met de uitoefening van het ambt van gedeputeerde.
De gedeputeerde kan op aanvraag deelnemen aan de voor het provinciaal personeel geldende spaarloonregeling.
Hoofdstuk IV. Voorzieningen voor commissieleden
Artikel 34. Vergoeding voor het bijwonen van vergaderingen
Het lid van een commissie ontvangt voor het bijwonen van de vergaderingen van een commissie en haar subcommissies een vergoeding die gelijk is aan het bedrag, vermeld in artikel 13 van het Rechtspositiebesluit Staten- en commissieleden, zoals dit bedrag jaarlijks ingevolge artikel 13 voornoemd wordt herzien.
Hoofdstuk V. De procedure van declaratie
Artikel 38. Declaratie van vooruit betaalde kosten
Het declaratieformulier wordt volledig ingevuld en ondertekend. Het Statenlid, onderscheidenlijk de gedeputeerde dient het declaratieformulier binnen 2 maanden bij de griffier, onderscheidenlijk de provinciesecretaris of een door hem aangewezen ambtenaar in, onder bijvoeging van de originele bewijsstukken.
Hoofdstuk VI. Voorzieningen voor de commissaris van de Koningin
De rechtspositie van de Commissaris van de Koningin wordt bepaald door de Provinciewet, het Rechtspositiebesluit Commissaris van de Koningin en de daarop gebaseerde uitvoeringsbesluiten. In aansluiting en/of uitvoering van bovengenoemde heeft de commissaris nog aanspraak op de voorzieningen in dit hoofdstuk geregeld.
Artikel 42. Verhuiskostenvoorziening
Een tegemoetkoming als bedoeld in het tweede lid wordt slechts verleend, indien de commissaris in een periode van minder dan 10 jaren voorafgaande aan het beëindigen van het dienstverband is verhuisd ten gevolge van een verplaatsing en Provinciale Staten een verhuizing van het gezin naar de oude woonomgeving noodzakelijk acht. Provinciale Staten wint daarbij een bedrijfsmaatschappelijk advies in.
[Toelichting: In het Rechtspositiebesluit Staten- en commissieleden is geregeld dat Statenleden voor hun werkzaamheden een vergoeding ontvangen. De hoogte van de vergoeding wordt bij provinciale verordening bepaald. Wel is in het Rechtspositiebesluit het maximale bedrag van de vergoeding voor de werkzaamheden aangegeven. In artikel 2 is de hoogte van de vergoeding bepaald op het maximale bedrag. Het bedrag van de vergoeding voor de werkzaamheden is geïndexeerd. Het wordt jaarlijks per 1 januari herzien aan de hand van het indexcijfer CAO-lonen overheid. Hiervoor is in de provincie geen nadere besluitvorming nodig omdat het bedrag van de vergoeding is gekoppeld aan het maximumbedrag dat jaarlijks wordt bijsteld. ]
[Toelichting: Hierin is de vaste vergoeding geregeld voor aan het ambt van gedeputeerde c.q. aan het Statenlidmaatschap verbonden kosten. De vergoeding is opgebouwd op basis van de volgende kostencomponenten:
• contributies, lidmaatschappen;
Sedert 1 januari 2001 zitten daarin niet langer de kostensoorten fax/pc en cursussen en congressen. Daarvoor zijn vanaf dat tijdstip specifieke voorzieningen getroffen (zie de artikelen 7, 8, 29 en 30). De onkostenvergoeding is in verband hiermee vanaf die datum neerwaarts bijgesteld. De vaste kostenvergoeding kan sinds 1 januari 2001 niet meer onbelast worden verstrekt. Om netto het bedrag van de vaste kostenvergoeding gelijk te houden is het (neerwaarts bijgestelde) bedrag gebruteerd tegen het belastingtarief van 52%. Deze brutering heeft echter geen betrekking op Statenleden die niet hebben geopteerd voor het loonbelastingregime. Voor hen blijven de aftrekmogelijkheden van de werkelijk gemaakte kosten op het resultaat uit onderneming bestaan. Zij ontvangen de vaste kostenvergoeding zonder de brutering.
De hoogte van de kostenvergoeding wordt bij provinciale verordening bepaald. Wel is in de rechtspositiebesluiten voor gedeputeerden en Statenleden het maximale bedrag van de kostenvergoeding aangegeven. In de artikelen 3 en 23 is de hoogte van de kostenvergoeding bepaald op het maximale bedrag. Het bedrag van de kostenvergoeding is geïndexeerd. Het wordt jaarlijks per 1 januari herzien aan de hand van de consumentenprijsindex. Hiervoor is in de provincie geen nadere besluitvorming nodig omdat het bedrag van de kostenvergoeding is gekoppeld aan het maximumbedrag dat jaarlijks wordt bijsteld.
In de vaste kostenvergoeding zit ook een component telefoonkosten. Indien de provincie voor zakelijk gebruik een mobiele telefoon aan een gedeputeerde beschikbaar stelt moet er een korting
– van 7% - worden toegepast op die vaste kostenvergoeding om te voorkomen dat voor dezelfde zakelijke telefoonkosten zowel in natura (mobiele telefoon in bruikleen) als in geld (via de vaste kostenvergoeding) een voorziening ten laste van de provincie is getroffen. Dat is geregeld in artikel 23, tweede lid. Voor alle gedeputeerden aan wie de provincie een mobiele telefoon beschikbaar heeft gesteld geldt dezelfde korting. ]
[Toelichting: In dit artikel is het recht op vergoeding van reiskosten voor Statenleden geregeld. De grondslag hiervoor is te vinden in de Provinciewet. Vergoed kunnen worden de kosten van openbaar vervoer of bij gebruik van eigen vervoermiddelen een kilometervergoeding zoals die voor het rijkspersoneel geldt (in 2007: € 0,37 bij gebruik van de eigen auto). De vergoeding van de reiskosten met het openbaar vervoer is onbelast. De kilometervergoeding is voor € 0,19 onbelast, ongeacht het gebruikte vervoermiddel. Kilometervergoedingen die hoger zijn dan € 0,19 zijn voor dat hogere deel belast.
Voor Statenleden die niet hebben geopteerd voor de loonbelasting geldt dat de verstrekte vergoedingen bij de aangifte inkomstenbelasting als opbrengst moeten worden verantwoord. De reiskosten kunnen binnen de geldende randvoorwaarden als aftrekbare beroepskosten worden opgevoerd. ]
[Toelichting: Dit artikel regelt de vergoeding van verblijfkosten. De grondslag hiervoor is te vinden in de Provinciewet. De vergoeding kan worden toegekend als het Statenlid een Staten- of commissievergadering bijwoont maar ook ingeval van dienstreizen. Daarvoor gelden dezelfde maxima als voor het rijkspersoneel. Ook is het mogelijk maaltijden en consumpties bij zakelijk verblijf op het provinciehuis te verstrekken.
Vergoeding of verstrekking van maaltijden is onbelast als de vergoeding of verstrekking een meer dan bijkomstig zakelijk karakter heeft. Daarvan is niet zonder meer sprake bij deelname aan Staten- en commissievergaderingen, maar wel bij tot in de avond doorlopende vergaderingen waardoor men niet op de gewone tijd kan eten, alsmede tijdens dienstreizen. Als het zakelijk karakter van niet meer dan bijkomstig belang is moet de vergoeding of de waarde in het economisch verkeer van de verstrekking tot het loon worden gerekend. Bij verstrekkingen in de vorm van maaltijden in bedrijfskantines met een privékarakter wordt de waarde van een kantinemaaltijd vastgesteld op een forfaitair bedrag. Als de maaltijd in de bedrijfskantine een meer dan bijkomstig zakelijk karakter heeft geldt de hoofdregel. De vergoeding of verstrekking van maaltijden is dan onbelast.
Voor Statenleden die niet hebben geopteerd voor de loonbelasting geldt dat de vergoedingen en verstrekkingen naar de waarde in het economische verkeer bij de aangifte inkomstenbelasting als opbrengst moeten worden verantwoord en dat de gemaakte kosten binnen de geldende randvoorwaarden als aftrekbare beroepskosten kunnen worden opgevoerd. ]
[Toelichting: Zoals hierboven al aangegeven is deze voorziening in de bedrijfsvoering gebracht en komen de kosten rechtstreeks voor rekening van de provincie respectievelijk ten laste van de fractiebudgetten. Zij zijn in verband hiermee uit de vaste kostenvergoeding gehaald. Een onderscheid is gemaakt tussen cursussen, congressen e.d. die door of vanwege de provincie in het provinciaal belang zijn georganiseerd en cursussen, congressen e.d. waaraan individuele Statenleden of gedeputeerden in verband met de vervulling van het Statenlidmaatschap c.q. het ambt van gedeputeerde op eigen initiatief deelnemen. Wanneer sprake is van deelname van een Statenlid aan cursussen, congressen, seminars en symposia waarvan niet kan worden gezegd dat deze door of namens de provincie worden aangeboden of verzorgd, kan onder voorwaarden vergoeding plaatsvinden vanuit het fractiebudget. Voor dergelijke gevallen zijn in artikel 8 van de Verordening ambtelijke bijstand en fractieondersteuning provincie Overijssel 2009, regels gegeven.
De in deze artikelen bedoelde cursussen en congressen hebben een zakelijk karakter en zijn aan te merken als beroepskosten waarvan de vergoeding c.q. verstrekking van loonbelasting is vrijgesteld. Voor Statenleden die niet hebben geopteerd voor de loonbelasting geldt dat de vergoedingen en verstrekkingen naar de waarde in het economische verkeer bij de aangifte inkomstenbelasting als opbrengst moeten worden verantwoord en dat de gemaakte kosten binnen de geldende randvoorwaarden als aftrekbare beroepskosten kunnen worden opgevoerd. ]
[Toelichting: Sinds 2005 kan een computer met bijbehorende apparatuur en software alleen onbelast worden vergoed, verstrekt of ter beschikking gesteld indien deze geheel of nagenoeg geheel zakelijk wordt gebruikt. Er wordt van uitgegaan dat gedeputeerden en Statenleden de computer niet geheel of nagenoeg geheel zakelijk zullen gebruiken. Dat betekent dat zowel de vergoeding, de verstrekking als de terbeschikkingstelling van computerapparatuur en de daaraan gekoppelde tegemoetkoming zal worden belast.
In de IPO-modelverordening worden drie verstrekkingsmethoden onderscheiden voor zowel Statenleden als gedeputeerden. Ten eerste kan een computer in bruikleen worden gegeven. Ten tweede kan een tegemoetkoming worden gegeven voor de aanschaf van een computer en als derde optie kan een tegemoetkoming worden verleend voor het gebruik van de eigen computer.
Gezien de fiscale wetgeving sinds januari 2007 en om de voorziening voor computerapparatuur praktisch te regelen wordt voorgesteld om Statenleden en gedeputeerden een financiële tegemoetkoming te verstrekken voor de aanschaf van een computer (en bijbehorende configuratie).
Van deze tegemoetkoming dient (niet limitatieve opsomming) de computerapparatuur, software, kosten verbonden aan vervangingsapparatuur, fax, modem maar ook een onderhoudscontract - voor de noodzakelijke ondersteuning - aangeschaft te worden.
In de afgelopen Statenperiode bedroeg de hoogte van de onbelaste tegemoetkoming € 2.800,--. Rekening houdend met de sterke daling van de prijzen van computerapparatuur is deze vergoeding niet meer markconform. Omdat de vergoeding thans een belaste is, wordt voorgesteld de tegemoetkoming op € 2.800,-- te handhaven. Voor Statenleden betekent dit een voorzetting van de huidige lijn en een gewijzigde verstrekkingsmogelijkheid voor gedeputeerden.
Gezien de grote variëteit aan mogelijkheden, de snelle ontwikkelingen op ICT-gebied en de verschillende behoeften in provincies zijn er niet allerlei aanvullende regelingen op detailniveau opgenomen, maar is in het tweede lid aan gedeputeerde Staten de bevoegdheid gegeven om nadere (huishoudelijke) regels vast te stellen om maatwerk te leveren op het niveau van de individuele provincie. Het gaat daarbij onder meer om wat de consequenties zijn indien de bestuurder gedurende de Statenperiode vertrekt en de fiscale modaliteiten.
Voor Statenleden die niet hebben geopteerd voor de loonbelasting geldt dat de vergoedingen en verstrekkingen naar de waarde in het economisch verkeer bij de aangifte inkomstenbelasting als opbrengst moeten worden verantwoord en dat de gemaakte kosten binnen de geldende randvoorwaarden als aftrekbare beroepskosten kunnen worden opgevoerd. ]
[Toelichting: In de Motie Slob (Kamerstukken II, 2004-2005, 29 800 VII, nr. 21) is aangegeven dat Provinciale Staten en gemeenteraden een brede afspiegeling van de bevolking dienen te vormen. Om deze reden moeten drempels om Statenlid of raadslid te worden of te blijven, worden weggenomen. In WAO en WIA geldt het algemene principe dat indien een persoon inkomen uit arbeid geniet, dit in de regel zal leiden tot verlaging of intrekking van de wettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering. Dit omdat een dergelijke uitkering is bedoeld om het als gevolg van arbeidsongeschiktheid ontstane verlies aan verdienvermogen te vergoeden. Voor Staten- en raadsleden kan dit ertoe leiden dat een geringe verhoging van het inkomen door een Staten- of raadsvergoeding een grote teruggang betekent voor de hoogte van de wettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering als gevolg van de anticumulatieregeling. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen bij aanvaarding van een raads- of Statenzetel of bij verhoging van de vergoeding voor de werkzaamheden. Op grond van het Rechtspositiebesluit Staten- en commissieleden kunnen provincies hiervoor een voorziening treffen. Die is te vinden in artikel 10 van de verordening. Daarin is geregeld dat op aanvraag een Statenlid een lagere vergoeding voor de werkzaamheden wordt gegeven om te voorkomen dat de anticumulatieregeling zal leiden tot een verlaging van de wettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering van het Statenlid. ]
[Toelichting: Artikel 20 van de Werkloosheidswet (WW) komt erop neer dat op het moment dat iemand een werkloosheidsuitkering op grond van die wet ontvangt, nieuwe werkzaamheden aanvangt, de WW- uitkering wordt gekort met het aantal uren dat in de nieuwe functie wordt gewerkt. Het Besluit werkloosheid onderwijs- en onderzoekpersoneel kent een soortgelijke bepaling. De hoogte van het inkomen uit de nieuwe betrekking is daarbij niet relevant. Indien derhalve iemand tot Statenlid wordt gekozen, zal de WW-uitkering worden verlaagd met het aantal uren dat het UWV voor het Statenlidmaatschap in aanmerking neemt. Indien deze verlaging van de WW-uitkering groter is dan de vergoeding voor de werkzaamheden zal er een negatief inkomenseffect optreden. Het Rechtspositiebesluit Staten- en commissieleden biedt provincies de mogelijkheid dit nadeel te compenseren. Dat is geregeld in artikel 11 van de verordening.]
[Toelichting: In artikel 75 van de Provinciewet is geregeld dat het voorzitterschap van Provinciale Staten bij verhindering of ontstentenis van de Commissaris van de Koningin wordt waargenomen door het langstzittende Statenlid. Provinciale Staten kunnen ook een ander Statenlid met de waarneming van het voorzitterschap belasten. In overeenstemming met het Rechtspositiebesluit Staten- en commissieleden is in artikel 12 van de verordening geregeld dat bij een onafgebroken waarneming van meer dan 30 dagen het betreffende Statenlid over de tijd van waarneming recht heeft op een toeslag van 8% van de vergoeding voor de werkzaamheden en van de in artikel 3 bedoelde vaste onkostenvergoeding.]
[Toelichting: Statenleden hebben recht op een tegemoetkoming in de ziektekosten. Het bedrag van die tegemoetkoming is afgestemd op die voor het provinciepersoneel. De tegemoetkoming is geïndexeerd (door koppeling aan de ontwikkeling van de nominale eindejaarsuitkering van rijksambtenaren). De over de Statenvergoeding verschuldigde inkomensafhankelijke bijdrage ziektekosten wordt niet vergoed.]
[Toelichting: De artikelen 14 t/m 20 bevatten een sobere uitkeringsregeling voor Statenleden na hun aftreden. Het betreft een in tijd begrensde overbruggingsregeling ingeval van aantoonbare inkomstenderving. Gezien het specifieke karakter van het politieke ambt van Statenlid is de reden (en eventuele verwijtbaarheid) van hun aftreden niet relevant voor het recht op een uitkering.
De regeling is bestemd voor Statenleden zonder (ander) betaald werk of met werk met beperkte inkomsten. In verband hiermee is er een strenge kortingsregeling opgenomen die voorkomt dat in de praktijk na aftreden ook Statenleden die daarnaast al een volledige betaalde hoofdbetrekking vervullen en dus niet hoeven te zoeken naar betaald werk, in aanmerking komen voor een uitkering.
Gekort worden alle inkomsten die uitgaan boven het wettelijk minimumloon, inclusief vakantie-uitkering. Die bedraagt vanaf 1 januari 2007 op jaarbasis € 16.858,37. Als het gaat om nieuwe inkomsten of hogere inkomsten uit bestaande activiteiten worden die steeds volledig gekort (ook al bedragen alle inkomsten tezamen minder dan het wettelijk minimumloon). Inkomsten uit vermogen worden, net als bij andere gewezen politieke ambtsdragers, niet gekort. De uitkering wordt alleen op aanvraag verstrekt. Een Statenlid kan dus afzien van het recht op een uitkering als hij vindt dat voor een uitkering, gezien de omvang van eventuele inkomsten uit vermogen, geen reële noodzaak bestaat.
De uitkeringsduur is, in overeenstemming met het Rechtspositiebesluit Staten- en commissieleden, bepaald op ten hoogste 2 jaar. Voor deze maximale uitkeringsduur komen diegenen in aanmerking die ten minste een volle zittingsperiode (van 4 jaar) Statenlid zijn geweest. In verband hiermee is geregeld dat de uitkeringsduur gelijk is aan de helft van de periode van het Statenlidmaatschap. Er geldt een periode van ten minste 6 maanden Statenlidmaatschap als referte-eis. Daarmee bedraagt de uitkeringsduur in de praktijk steeds ten minste 3 maanden.
In overeenstemming met het Rechtspositiebesluit Staten- en commissieleden bedraagt de uitkering in het eerste jaar 80% en daarna 70% van de vergoeding voor de werkzaamheden. De uitkering is geïndexeerd: zij is gekoppeld aan de ontwikkeling van de vergoeding voor de werkzaamheden die jaarlijks wordt herzien.
[Van gewezen Statenleden die een beroep op de uitkeringsregeling doen mag worden gevergd dat zij zoeken naar betaald werk waardoor zij niet of minder afhankelijk zijn van een uitkering ten laste van de provincie. Er is daarom een verplichting opgenomen om werk te zoeken. Een dergelijke verplichting is sinds kort ook voor leden van gedeputeerde Staten opgenomen in de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers. Die regeling is ontleend aan de verplichtingen en sancties ter zake die voor werkloze werknemers zijn opgenomen in de Werkloosheidswet.
De regeling voor Statenleden sluit daarop aan. Wie zijn verplichtingen niet nakomt loopt het risico dat het recht op uitkering geheel of gedeeltelijk vervalt.] ]
[Toelichting: Vanaf 11 oktober 2006 is wettelijk de tijdelijke vervanging van volksvertegenwoordigers wegens zwangerschap en bevalling of ziekte geregeld. De wettelijke regeling geldt voor leden van de Tweede en Eerste Kamer en voor raads- en Statenleden. Het Statenlid dat van deze wettelijke regeling gebruik wil maken wordt op diens verzoek tijdelijk ontslag verleend voor een vaste termijn van 16 weken en wordt in die periode vervangen. Na afloop van die 16 weken herleeft het Statenlidmaatschap van rechtswege. Er vindt dan geen hernieuwd onderzoek naar de geloofsbrieven plaats en de eed hoeft niet hernieuwd te worden afgelegd. Een opeenvolging van vervanging bijvoorbeeld wegens zwangerschap en bevalling en daarna wegens ziekte is mogelijk. Er moet dan opnieuw een verzoek worden gedaan. Vervanging is beperkt tot drie perioden van 16 weken. De vervanger wordt tijdelijk maar volwaardig lid van Provinciale Staten. Betrokkene wordt op dezelfde wijze verkozen en staat dus op dezelfde kandidatenlijst. Er vindt onderzoek van de geloofsbrieven plaats en de eed moet worden afgelegd.
De rechtspositionele voorzieningen i.v.m. de tijdelijke vervanging van Statenleden is geregeld in het Rechtspositiebesluit en doorvertaald in de artikelen 14, tweede lid, onderdeel d, 21, derde lid, en 22 van deze verordening. Dat betreft zowel de aanspraken van het vervangen Statenlid als van degene die als tijdelijke vervanger wordt aangesteld.
Voor het vervangen Statenlid blijft de financiële rechtspositie zoveel mogelijk dezelfde. Zo blijven bijvoorbeeld de vergoeding voor de werkzaamheden en de voorzieningen voor computer- en communicatieapparatuur ongewijzigd. Omdat de reis- en verblijfkosten direct verbonden zijn aan de daadwerkelijke uitoefening van het Statenlidmaatschap blijven vergoedingen daarvoor gedurende de periode van tijdelijk ontslag achterwege. De vaste onkostenvergoeding vervalt niet in die periode maar wordt gehalveerd. De vaste onkostenvergoeding ziet immers voor een deel op uitgaven met een doorlopend karakter, zoals uitgaven voor abonnementen, contributies e.d. Degene die tijdelijk het Statenlid vervangt is in de periode van vervanging volwaardig Statenlid en de rechtspositionele voorzieningen zijn daarom onverkort van toepassing. Dat geldt alleen niet voor de wachtgeldaanspraken. Gezien de voorzienbaar beperkte periode van vervanging komt de vervanger na aftreden hiervoor niet in aanmerking. Een en ander zal overigens niet snel spelen omdat voor het recht op wachtgeld is vereist dat betrokkene direct vóór aftreden minimaal 6 maanden Statenlid is geweest. Evenmin komt de vervanger in aanmerking voor de financiële voorzieningen bij overlijden.]
[Toelichting: Vanaf 11 oktober 2006 is wettelijk de tijdelijke vervanging van volksvertegenwoordigers wegens zwangerschap en bevalling of ziekte geregeld. De wettelijke regeling geldt voor leden van de Tweede en Eerste Kamer en voor raads- en Statenleden. Het Statenlid dat van deze wettelijke regeling gebruik wil maken wordt op diens verzoek tijdelijk ontslag verleend voor een vaste termijn van 16 weken en wordt in die periode vervangen. Na afloop van die 16 weken herleeft het Statenlidmaatschap van rechtswege. Er vindt dan geen hernieuwd onderzoek naar de geloofsbrieven plaats en de eed hoeft niet hernieuwd te worden afgelegd. Een opeenvolging van vervanging bijvoorbeeld wegens zwangerschap en bevalling en daarna wegens ziekte is mogelijk. Er moet dan opnieuw een verzoek worden gedaan. Vervanging is beperkt tot drie perioden van 16 weken. De vervanger wordt tijdelijk maar volwaardig lid van Provinciale Staten. Betrokkene wordt op dezelfde wijze verkozen en staat dus op dezelfde kandidatenlijst. Er vindt onderzoek van de geloofsbrieven plaats en de eed moet worden afgelegd.
De rechtspositionele voorzieningen i.v.m. de tijdelijke vervanging van Statenleden is geregeld in het Rechtspositiebesluit en doorvertaald in de artikelen 14, tweede lid, onderdeel d, 21, derde lid, en 22 van deze verordening. Dat betreft zowel de aanspraken van het vervangen Statenlid als van degene die als tijdelijke vervanger wordt aangesteld.
Voor het vervangen Statenlid blijft de financiële rechtspositie zoveel mogelijk dezelfde. Zo blijven bijvoorbeeld de vergoeding voor de werkzaamheden en de voorzieningen voor computer- en communicatieapparatuur ongewijzigd. Omdat de reis- en verblijfkosten direct verbonden zijn aan de daadwerkelijke uitoefening van het Statenlidmaatschap blijven vergoedingen daarvoor gedurende de periode van tijdelijk ontslag achterwege. De vaste onkostenvergoeding vervalt niet in die periode maar wordt gehalveerd. De vaste onkostenvergoeding ziet immers voor een deel op uitgaven met een doorlopend karakter, zoals uitgaven voor abonnementen, contributies e.d. Degene die tijdelijk het Statenlid vervangt is in de periode van vervanging volwaardig Statenlid en de rechtspositionele voorzieningen zijn daarom onverkort van toepassing. Dat geldt alleen niet voor de wachtgeldaanspraken. Gezien de voorzienbaar beperkte periode van vervanging komt de vervanger na aftreden hiervoor niet in aanmerking. Een en ander zal overigens niet snel spelen omdat voor het recht op wachtgeld is vereist dat betrokkene direct vóór aftreden minimaal 6 maanden Statenlid is geweest. Evenmin komt de vervanger in aanmerking voor de financiële voorzieningen bij overlijden.]
[Toelichting: Vanaf 11 oktober 2006 is wettelijk de tijdelijke vervanging van volksvertegenwoordigers wegens zwangerschap en bevalling of ziekte geregeld. De wettelijke regeling geldt voor leden van de Tweede en Eerste Kamer en voor raads- en Statenleden. Het Statenlid dat van deze wettelijke regeling gebruik wil maken wordt op diens verzoek tijdelijk ontslag verleend voor een vaste termijn van 16 weken en wordt in die periode vervangen. Na afloop van die 16 weken herleeft het Statenlidmaatschap van rechtswege. Er vindt dan geen hernieuwd onderzoek naar de geloofsbrieven plaats en de eed hoeft niet hernieuwd te worden afgelegd. Een opeenvolging van vervanging bijvoorbeeld wegens zwangerschap en bevalling en daarna wegens ziekte is mogelijk. Er moet dan opnieuw een verzoek worden gedaan. Vervanging is beperkt tot drie perioden van 16 weken. De vervanger wordt tijdelijk maar volwaardig lid van Provinciale Staten. Betrokkene wordt op dezelfde wijze verkozen en staat dus op dezelfde kandidatenlijst. Er vindt onderzoek van de geloofsbrieven plaats en de eed moet worden afgelegd.
De rechtspositionele voorzieningen i.v.m. de tijdelijke vervanging van Statenleden is geregeld in het Rechtspositiebesluit en doorvertaald in de artikelen 14, tweede lid, onderdeel d, 21, derde lid, en 22 van deze verordening. Dat betreft zowel de aanspraken van het vervangen Statenlid als van degene die als tijdelijke vervanger wordt aangesteld.
Voor het vervangen Statenlid blijft de financiële rechtspositie zoveel mogelijk dezelfde. Zo blijven bijvoorbeeld de vergoeding voor de werkzaamheden en de voorzieningen voor computer- en communicatieapparatuur ongewijzigd. Omdat de reis- en verblijfkosten direct verbonden zijn aan de daadwerkelijke uitoefening van het Statenlidmaatschap blijven vergoedingen daarvoor gedurende de periode van tijdelijk ontslag achterwege. De vaste onkostenvergoeding vervalt niet in die periode maar wordt gehalveerd. De vaste onkostenvergoeding ziet immers voor een deel op uitgaven met een doorlopend karakter, zoals uitgaven voor abonnementen, contributies e.d. Degene die tijdelijk het Statenlid vervangt is in de periode van vervanging volwaardig Statenlid en de rechtspositionele voorzieningen zijn daarom onverkort van toepassing. Dat geldt alleen niet voor de wachtgeldaanspraken. Gezien de voorzienbaar beperkte periode van vervanging komt de vervanger na aftreden hiervoor niet in aanmerking. Een en ander zal overigens niet snel spelen omdat voor het recht op wachtgeld is vereist dat betrokkene direct vóór aftreden minimaal 6 maanden Statenlid is geweest. Evenmin komt de vervanger in aanmerking voor de financiële voorzieningen bij overlijden. ]
[Toelichting: Voor gedeputeerden is in artikel 24 een belastingvrije vergoeding voor het woon-werkverkeer geregeld overeenkomstig de bepalingen bij en krachtens het Rechtspositiebesluit gedeputeerden. Bij gebruik van de eigen personenauto bedraagt de vergoeding in 2007 € 0,14 per afgelegde kilometer. In plaats daarvan kan de gedeputeerde voor woon-werkverkeer en zakelijk verkeer belastingvrij ook een OV-jaarkaart 1e of 2e klasse worden verstrekt. De verstrekking van de OV kaart is belastingvrij als aannemelijk is dat de kaart mede wordt gebruikt voor zakelijke reizen of woon-werkverkeer. Als een OV-jaarkaart is verstrekt kunnen reiskosten met openbare middelen van vervoer uiteraard niet worden gedeclareerd en worden zakelijke reiskosten met eigen middelen van vervoer alleen bij hoge uitzondering vergoed, als reizen met het openbaar vervoer niet of slechts met aanzienlijk tijdverlies zijn te maken
Ingevolge artikel 25 worden zakelijke reiskosten, indien gemaakt met het openbaar vervoer of met een taxi, volledig vergoed (mits in redelijkheid gemaakt) en indien gemaakt met de eigen personenauto in 2007 € 0,37 per afgelegde kilometer. De kilometervergoeding is, voor zover die meer bedraagt dan € 0,19, belast. Als een OV-jaarkaart is verstrekt zijn er uiteraard geen reiskosten met openbare middelen van vervoer te declareren. Zakelijke reiskosten met eigen middelen van vervoer worden in dat geval alleen bij hoge uitzondering vergoed, als met het openbaar vervoer niet of slechts met aanzienlijk tijdverlies kan worden gereisd.
Voor zakelijke kilometers (waaronder mede te verstaan de kilometers voor het woon-werkverkeer) kan, zoals gezegd, een onbelaste vergoeding worden verleend van maximaal € 0,19 per kilometer, ongeacht het gebruikte vervoermiddel. Vergoedingen die daarboven uitgaan zijn voor dat hogere deel belast. De fiscus staat toe de reiskostenvergoedingen voor de verschillende doeleinden te salderen.
Dat houdt in dat als bijvoorbeeld de verstrekte reiskostenvergoeding voor dienstreizen hoger is dan de fiscaalwettelijk vastgestelde belastingvrije vergoeding van maximaal € 0,19 per kilometer een verstrekte lagere vergoeding dan € 0,19 voor woon-werkverkeer daarop in mindering mag worden gebracht. Die salderingsmogelijkheid moet wel in een formele vergoedingsregeling zijn vastgelegd. Die is opgenomen in artikel 25, derde lid. Indien voor het provinciaal personeel een salderingsregeling geldt wordt daarbij aangesloten. Ontbreekt een dergelijke regeling, dan geldt de salderingsregeling voor het rijkspersoneel. In het volgende voorbeeld wordt toegelicht wat het vorenstaande betekent voor het salderen en de berekening van de loonheffing over het bovenmatig deel van reiskostenvergoedingen.
Voorbeeld, uitgegaan van de oude kilometervergoeding van € 0,28.
Betrokkene krijgt in een kalenderjaar van zijn werkgever een reiskostenvergoeding van in totaal € 2.240,--, bestaande uit:
• een vergoeding voor 10.000 woon-werkkilometers x € 0,14 = € 1.400,-- en
• een vergoeding voor 3.000 kilometers wegens dienstreizen x € 0,28 = € 840,--.
Als er geen salderingsregeling is moet de inhoudingsplichtige in ieder tijdvak het bovenmatig bedrag van de vergoeding voor de dienstreizen in de heffing betrekken (in totaal 3.000 km x € 0,09 = € 270,--). Als er wel een salderingsregeling is mag de inhoudingsplichtige deze heffing uitstellen (dit is niet verplicht). Saldering leidt dan tot het volgende resultaat: totale reiskostenvergoeding € 2.240,-- gedeeld door het totaal aantal kilometers 13.000 = gemiddelde vergoeding per km van € 0,17 per kilometer. Na saldering blijft de vergoeding onder de € 0,19 per km waardoor de totale reisvergoeding onbelast blijft. Indien de werkgever het ‘bovenmatige’ gedeelte van € 0,09 van de dienstreiskilometers reeds heeft belast (in totaal 3.000 km x € 0,09 = € 270,--) mag de inhoudingsplichtige uiterlijk in de eerste maand van het nieuwe kalenderjaar in zijn loonadministratie als negatief loon opnemen: € 270,--.
Reiskostenvergoedingen mogen dus ook onderling worden gesaldeerd. Kilometers die betrekking hebben op het reizen per openbaar vervoer waarvoor een vergoeding in geld is ontvangen, alsmede kilometers die als meerijder zijn afgelegd zonder dat sprake is van vervoer vanwege de werkgever en zonder dat de betrokkene daarvoor een vergoeding heeft ontvangen, mogen eveneens bij de saldering worden betrokken. Saldering, respectievelijk belastingheffing over het bovenmatig deel dat na saldering overblijft, mag worden uitgesteld. Afrekening met de fiscus op basis van saldering kan na afloop van een bepaald loontijdvak, maar dient uiterlijk plaats te vinden in de eerste maand van het nieuwe kalenderjaar. Saldering na afloop van een kalenderkwartaal, half kalenderjaar of heel kalenderjaar is mogelijk zolang de vergoeding niet definitief is toegekend. In verband daarmee wordt de reiskostenvergoeding in eerste instantie bij wijze van voorschot uitbetaald. Voor de berekening van de loonheffing over het bovenmatig deel van de in een gekozen periode uitbetaalde reiskostenvergoedingen dient te worden uitgegaan van alle daadwerkelijk afgelegde dienstkilometers, vermeerderd met de daadwerkelijk afgelegde woon-werkkilometers. ]
[Toelichting: Voor gedeputeerden is in artikel 24 een belastingvrije vergoeding voor het woon-werkverkeer geregeld overeenkomstig de bepalingen bij en krachtens het Rechtspositiebesluit gedeputeerden. Bij gebruik van de eigen personenauto bedraagt de vergoeding in 2007 € 0,14 per afgelegde kilometer. In plaats daarvan kan de gedeputeerde voor woon-werkverkeer en zakelijk verkeer belastingvrij ook een OV-jaarkaart 1e of 2e klasse worden verstrekt. De verstrekking van de OV kaart is belastingvrij als aannemelijk is dat de kaart mede wordt gebruikt voor zakelijke reizen of woon-werkverkeer. Als een OV-jaarkaart is verstrekt kunnen reiskosten met openbare middelen van vervoer uiteraard niet worden gedeclareerd en worden zakelijke reiskosten met eigen middelen van vervoer alleen bij hoge uitzondering vergoed, als reizen met het openbaar vervoer niet of slechts met aanzienlijk tijdverlies zijn te maken
Ingevolge artikel 25 worden zakelijke reiskosten, indien gemaakt met het openbaar vervoer of met een taxi, volledig vergoed (mits in redelijkheid gemaakt) en indien gemaakt met de eigen personenauto in 2007 € 0,37 per afgelegde kilometer. De kilometervergoeding is, voor zover die meer bedraagt dan € 0,19, belast. Als een OV-jaarkaart is verstrekt zijn er uiteraard geen reiskosten met openbare middelen van vervoer te declareren. Zakelijke reiskosten met eigen middelen van vervoer worden in dat geval alleen bij hoge uitzondering vergoed, als met het openbaar vervoer niet of slechts met aanzienlijk tijdverlies kan worden gereisd.
Voor zakelijke kilometers (waaronder mede te verstaan de kilometers voor het woon-werkverkeer) kan, zoals gezegd, een onbelaste vergoeding worden verleend van maximaal € 0,19 per kilometer, ongeacht het gebruikte vervoermiddel. Vergoedingen die daarboven uitgaan zijn voor dat hogere deel belast. De fiscus staat toe de reiskostenvergoedingen voor de verschillende doeleinden te salderen.
Dat houdt in dat als bijvoorbeeld de verstrekte reiskostenvergoeding voor dienstreizen hoger is dan de fiscaalwettelijk vastgestelde belastingvrije vergoeding van maximaal € 0,19 per kilometer een verstrekte lagere vergoeding dan € 0,19 voor woon-werkverkeer daarop in mindering mag worden gebracht. Die salderingsmogelijkheid moet wel in een formele vergoedingsregeling zijn vastgelegd. Die is opgenomen in artikel 25, derde lid. Indien voor het provinciaal personeel een salderingsregeling geldt wordt daarbij aangesloten. Ontbreekt een dergelijke regeling, dan geldt de salderingsregeling voor het rijkspersoneel. In het volgende voorbeeld wordt toegelicht wat het vorenstaande betekent voor het salderen en de berekening van de loonheffing over het bovenmatig deel van reiskostenvergoedingen.
Voorbeeld, uitgegaan van de oude kilometervergoeding van € 0,28.
Betrokkene krijgt in een kalenderjaar van zijn werkgever een reiskostenvergoeding van in totaal € 2.240,--, bestaande uit:
• een vergoeding voor 10.000 woon-werkkilometers x € 0,14 = € 1.400,-- en
• een vergoeding voor 3.000 kilometers wegens dienstreizen x € 0,28 = € 840,--.
Als er geen salderingsregeling is moet de inhoudingsplichtige in ieder tijdvak het bovenmatig bedrag van de vergoeding voor de dienstreizen in de heffing betrekken (in totaal 3.000 km x € 0,09 = € 270,--). Als er wel een salderingsregeling is mag de inhoudingsplichtige deze heffing uitstellen (dit is niet verplicht). Saldering leidt dan tot het volgende resultaat: totale reiskostenvergoeding € 2.240,-- gedeeld door het totaal aantal kilometers 13.000 = gemiddelde vergoeding per km van € 0,17 per kilometer. Na saldering blijft de vergoeding onder de € 0,19 per km waardoor de totale reisvergoeding onbelast blijft. Indien de werkgever het ‘bovenmatige’ gedeelte van € 0,09 van de dienstreiskilometers reeds heeft belast (in totaal 3.000 km x € 0,09 = € 270,--) mag de inhoudingsplichtige uiterlijk in de eerste maand van het nieuwe kalenderjaar in zijn loonadministratie als negatief loon opnemen: € 270,--.
Reiskostenvergoedingen mogen dus ook onderling worden gesaldeerd. Kilometers die betrekking hebben op het reizen per openbaar vervoer waarvoor een vergoeding in geld is ontvangen, alsmede kilometers die als meerijder zijn afgelegd zonder dat sprake is van vervoer vanwege de werkgever en zonder dat de betrokkene daarvoor een vergoeding heeft ontvangen, mogen eveneens bij de saldering worden betrokken. Saldering, respectievelijk belastingheffing over het bovenmatig deel dat na saldering overblijft, mag worden uitgesteld. Afrekening met de fiscus op basis van saldering kan na afloop van een bepaald loontijdvak, maar dient uiterlijk plaats te vinden in de eerste maand van het nieuwe kalenderjaar. Saldering na afloop van een kalenderkwartaal, half kalenderjaar of heel kalenderjaar is mogelijk zolang de vergoeding niet definitief is toegekend. In verband daarmee wordt de reiskostenvergoeding in eerste instantie bij wijze van voorschot uitbetaald. Voor de berekening van de loonheffing over het bovenmatig deel van de in een gekozen periode uitbetaalde reiskostenvergoedingen dient te worden uitgegaan van alle daadwerkelijk afgelegde dienstkilometers, vermeerderd met de daadwerkelijk afgelegde woon-werkkilometers. ]
[Toelichting: Als onderdeel van de bedrijfsvoering kan de provincie een dienstauto met chauffeur voor zakelijk gebruik beschikbaar stellen aan gedeputeerden. Het beleid en de beslispunten ten aanzien van het gebruik van de dienstauto is vastgesteld in de GS-nota van 23 januari 2007 (2007/0015725). Hierin is onder andere beslist dat het gebruik van de dienstauto voor woon-werkverkeer in lijn met het huidige beleid te beperken tot die ritten waarbij aansluitend een functioneel bezoek buiten Zwolle afgelegd dient te worden.
De dienstauto kan ook worden gebruikt voor de vervulling van een q.q.-nevenfunctie. Het gebruik van de dienstauto voor dienstreizen, woon-werkverkeer en zuivere q.q.-functies wordt door de Belastingdienst als zakelijk beschouwd. Gebruik voor andere nevenfuncties zal gezien worden als privégebruik. Bij een gebruik van meer dan 500 km op jaarbasis heeft dat tot gevolg dat 22% van de cataloguswaarde bij de bezoldiging wordt geteld.
De eventueel uit hoofde van die nevenfunctie ontvangen vergoeding van reiskosten ter zake wordt in dat geval in de provinciale kas gestort. De dienstauto is niet beschikbaar voor privégebruik. ]
[Toelichting: Bij buitenlandse dienstreizen in het provinciaal belang kunnen de gedeputeerde de in redelijkheid gemaakte werkelijke reis- en verblijfkosten worden vergoed. De tarieven in het voor het rijkspersoneel geldende Reisbesluit buitenland zijn daarbij richtsnoer. In de eerder genoemde gedragscode zijn nadere gedragsregels vastgesteld. Daarbij gaat het om expliciete besluitvorming in het college van gedeputeerde Staten over buitenlandse reizen en over uitnodigingen daartoe op kosten van derden.
Maar ook om bijvoorbeeld de rekening en verantwoording achteraf (zowel inhoudelijk als financieel), het meereizen van de partner en het combineren van een dienstreis met een (direct voorafgaande of aansluitende) privéreis.
Ook Statencommissies maken wel eens in het provinciaal belang excursies of reizen naar het buitenland. Hiervoor moeten Provinciale Staten expliciet toestemming verlenen. De reis of excursie wordt in alle gevallen door of vanwege de provincie georganiseerd. Hetgeen hierboven is geschreven over buitenlandse dienstreizen van gedeputeerden geldt mutatis mutandis ook voor buitenlandse excursies en reizen van Statencommissies.
Voor Statenleden die niet hebben geopteerd voor de loonbelasting geldt dat de vergoedingen en verstrekkingen naar de waarde in het economische verkeer bij de aangifte inkomstenbelasting als opbrengst moeten worden verantwoord en dat de gemaakte kosten binnen de geldende randvoorwaarden als aftrekbare beroepskosten kunnen worden opgevoerd. ]
[Toelichting: Als onderdeel van de bedrijfsvoering wordt de gedeputeerde op aanvraag voor zakelijk gebruik een mobiele telefoon als 2e telefoon om niet ter beschikking gesteld. De nadere voorwaarden zijn geregeld in de bruikleenovereenkomst die de gedeputeerde met de provincie sluit. Het model van die overeenkomst is door Gedeputeerde Staten vastgesteld. De kosten van het zakelijk gebruik van de mobiele telefoon komen ten laste van de provincie. In lijn met het huidige beleid blijft het gebruik van de mobiele telefoon beperkt tot zakelijke doeleinden. In de toelichting op artikel 23 is al ingegaan op de korting op de vaste kostenvergoeding bij beschikbaarstelling van een mobiele telefoon.]
[Toelichting: Sinds de dualisering van het provinciebestuur kunnen personen van buiten Provinciale Staten tot gedeputeerde worden benoemd. Dat kunnen ook personen zijn die niet in de provincie zelf wonen. Die zijn op grond van de Provinciewet verplicht om te gaan wonen in de provincie waar zij gedeputeerde zijn geworden. In artikel 33 is geregeld dat zij bij verhuizing naar de provincie in aanmerking komen voor een verhuiskostenvergoeding en eventueel voor vergoeding van reis- en pensionkosten in afwachting van de verhuizing. De vergoedingen zijn onbelast.]
[Toelichting: In dit artikel is het presentiegeld voor leden van provinciale commissies geregeld. Deze bepaling geldt niet voor Statenleden en gedeputeerden die in de commissie zitten. Hun vergoeding is immers al geregeld in de rechtspositiebesluiten en elders in deze verordening. Uitgezonderd zijn verder onder meer ambtenaren en bestuurders die in die hoedanigheid in de commissie zitting hebben. Uitgezonderd zijn tenslotte vertegenwoordigers van belangengroepen e.d. tenzij hun lidmaatschap tevens in belangrijke mate het provinciaal belang dient. De hoogte van het presentiegeld wordt bij provinciale verordening bepaald. Wel is in het Rechtspositiebesluit Staten- en commissieleden het maximale bedrag van de vergoeding voor de werkzaamheden aangegeven. In artikel 34, eerste lid, is de hoogte van de vergoeding bepaald op het maximale bedrag. Het bedrag van het presentiegeld is geïndexeerd. Het wordt jaarlijks per 1 januari herzien aan de hand van het indexcijfer CAO-lonen overheid.
Hiervoor is in de provincie geen nadere besluitvorming nodig omdat het bedrag van het presentiegeld is gekoppeld aan het maximumbedrag dat jaarlijks wordt bijsteld. Het Rechtspositiebesluit Staten- en commissieleden biedt de mogelijkheid om in de provinciale verordening te regelen dat in bepaalde gevallen een hoger bedrag aan presentiegeld wordt toegekend dan het eerder bedoelde maximumbedrag. Dat is geregeld in artikel 34, vierde lid. ]
[Toelichting: Bij buitenlandse dienstreizen in het provinciaal belang kunnen de gedeputeerde de in redelijkheid gemaakte werkelijke reis- en verblijfkosten worden vergoed. De tarieven in het voor het rijkspersoneel geldende Reisbesluit buitenland zijn daarbij richtsnoer. In de eerder genoemde gedragscode zijn nadere gedragsregels vastgesteld. Daarbij gaat het om expliciete besluitvorming in het college van gedeputeerde Staten over buitenlandse reizen en over uitnodigingen daartoe op kosten van derden.
Maar ook om bijvoorbeeld de rekening en verantwoording achteraf (zowel inhoudelijk als financieel), het meereizen van de partner en het combineren van een dienstreis met een (direct voorafgaande of aansluitende) privéreis.
Ook Statencommissies maken wel eens in het provinciaal belang excursies of reizen naar het buitenland. Hiervoor moeten Provinciale Staten expliciet toestemming verlenen. De reis of excursie wordt in alle gevallen door of vanwege de provincie georganiseerd. Hetgeen hierboven is geschreven over buitenlandse dienstreizen van gedeputeerden geldt mutatis mutandis ook voor buitenlandse excursies en reizen van Statencommissies.
Voor Statenleden die niet hebben geopteerd voor de loonbelasting geldt dat de vergoedingen en verstrekkingen naar de waarde in het economische verkeer bij de aangifte inkomstenbelasting als opbrengst moeten worden verantwoord en dat de gemaakte kosten binnen de geldende randvoorwaarden als aftrekbare beroepskosten kunnen worden opgevoerd. ]
[Toelichting: In artikel 37 zijn de twee wijzen van betaling aangegeven. In de artikelen 38 t/m 39 is vervolgens aangegeven in welke gevallen welke betalingswijze aan de orde is en welke procedurevoorschriften in achtgenomen moeten worden.
Declaratie van vooruitbetaalde kosten
Daarbij gaat het om vergoeding van de volgende kosten:
Rechtstreekse facturering bij de provincie
Rekeningen kunnen rechtreeks bij de provincie in rekening worden gebracht in de volgende gevallen:
[Toelichting: In artikel 37 zijn de twee wijzen van betaling aangegeven. In de artikelen 38 t/m 39 is vervolgens aangegeven in welke gevallen welke betalingswijze aan de orde is en welke procedurevoorschriften in achtgenomen moeten worden.
Declaratie van vooruitbetaalde kosten
Daarbij gaat het om vergoeding van de volgende kosten:
Rechtstreekse facturering bij de provincie
Rekeningen kunnen rechtreeks bij de provincie in rekening worden gebracht in de volgende gevallen:
[Toelichting: In artikel 37 zijn de twee wijzen van betaling aangegeven. In de artikelen 38 t/m 39 is vervolgens aangegeven in welke gevallen welke betalingswijze aan de orde is en welke procedurevoorschriften in achtgenomen moeten worden. Declaratie van vooruitbetaalde kosten
Daarbij gaat het om vergoeding van de volgende kosten:
Rekeningen kunnen rechtreeks bij de provincie in rekening worden gebracht in de volgende gevallen: