Overheidsorganisatie | Provincie Overijssel |
---|---|
Officiële naam regeling | Verordening Rechtspositie Statenleden, gedeputeerden en commissieleden 2007 |
Citeertitel | Verordening Rechtspositie Statenleden, gedeputeerden en commissieleden 2007 |
Vastgesteld door | provinciale staten |
Onderwerp | |
Eigen onderwerp |
Datum inwerking- treding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerking- treding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
15-03-2007 | 11-03-2008 | nieuwe regeling |
| - |
Wettelijke regelingen
De regeling van de rechtspositie van gedeputeerden, Statenleden en leden van provinciale commissies vindt op drie niveaus plaats, te weten bij wet, AMvB en provinciale verordening. Wettelijk is voor gedeputeerden in de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (Appa) de uitkering na aftreden en het pensioen geregeld. Voor Statenleden is de tijdelijke vervanging bij zwangerschap en bevalling of ziekte wettelijk geregeld (en nader rechtspositioneel geregeld in de artikelen 14, tweede lid, 21, derde lid, en 22 van deze verordening). Verder zijn er algemene wettelijke voorzieningen voor werkenden die ook gelden voor gedeputeerden en Statenleden. Een goed voorbeeld daarvan is de kinderopvang. In de Provinciewet is aangegeven dat de nadere invulling van de rechtspositie van gedeputeerden, Staten- en commissieleden moet worden geregeld bij AMvB. Daartoe zijn tot stand gekomen het Rechtspositiebesluit gedeputeerden en het Rechtspositiebesluit Staten- en commissieleden. Daarin zijn alle voor de rechtspositie van belang zijnde onderwerpen geregeld. Een aantal voorzieningen, zoals de hoogte van de bezoldiging en de verschillende onkostenvergoedingen, zijn in beide rechtspositiebesluiten overwegend geregeld in dwingende bepalingen. Voor secundaire voorzieningen, zoals bijvoorbeeld de verstrekking van een OV-jaarkaart en de uitkering bij aftreden als Statenlid, geldt dat de provincie de vrijheid heeft om deze voorzieningen te treffen.
Hoofdlijnen provinciale verordening
In de verordening zijn bepalingen opgenomen inzake de rechtspositie van gedeputeerden, Statenleden en leden van provinciale commissies. De grondslag hiervoor is te vinden in de Provinciewet en genoemde rechtspositiebesluiten. Buiten hetgeen hun bij of krachtens de wet is toegekend genieten de gedeputeerden als zodanig geen inkomsten, in welke vorm dan ook, ten laste van de provincie (artikel 43 van de Provinciewet). Een soortgelijke bepaling is in artikel 96 van de Provinciewet opgenomen voor Staten- en commissieleden. Het tweede lid van die bepaling voegt daaraan toe dat bij provinciale verordening aan Staten- en commissieleden voordelen, anders dan in de vorm van vergoedingen en tegemoetkomingen, mogen worden toegekend. Daarvoor is wel ministeriële goedkeuring vereist.
De verordening bevat bepalingen inzake:
de beloning voor de werkzaamheden van Staten- en commissieleden (artikelen 2 en 34), waarbij is op te merken dat voor gedeputeerden niets is opgenomen omdat hun bezoldiging uitputtend is geregeld in het Rechtspositiebesluit gedeputeerden;
een vaste algemene onkostenvergoeding voor gedeputeerden en Statenleden (artikelen 3 en 23);
reis- en verblijfkosten van gedeputeerden, Staten- en commissieleden, waarbij voor gedeputeerden een onderscheid is gemaakt tussen woon-werkverkeer en zakelijke reizen (artikelen 5, 6, 24 t/m 28, 35 en 36);
reis- en pensionkosten en verhuiskosten van de bij benoeming verhuisplichtige gedeputeerde (artikel 33);
beschikbaarstelling van computer- en communicatieapparatuur aan gedeputeerden en Statenleden (artikelen 8, 30 en 31) en faciliteiten in de vorm van deelname van gedeputeerden en Statenleden aan cursussen, congressen e.d. (artikelen 7 en 29);
een aantal secundaire voorzieningen voor Statenleden, zoals een uitkering bij aftreden en overlijden (artikelen 14 t/m 21) en voor zowel gedeputeerden als Statenleden, zoals de spaarloonregeling (artikelen 9 en 32);
de procedure van declareren (artikelen 37 t/m 40);
de Commissaris van de Koningin (artikelen 40 t/m 42);
eigen provinciale bepalingen (artikelen 43 en 44).
De arbeidsverhouding van de gedeputeerde en het Statenlid
Statenleden zijn niet in dienstbetrekking bij de provincie. De provincie is dus niet de werkgever. Dat betekent bijvoorbeeld dat zij niet vallen onder de werknemersverzekeringen zoals de Werkloosheidswet, Ziektewet en WIA. Statenleden worden ook niet aangemerkt als werknemer in de zin van de Zorgverzekeringswet en hebben derhalve op grond van die wet geen recht op vergoeding door de provincie van de over de Statenvergoeding verschuldigde inkomensafhankelijke bijdrage in de kosten van de basisverzekering. Eigen voorzieningen zijn er op die onderdelen getroffen in het Rechtspositiebesluit Staten- en commissieleden en in onderhavige verordening. Omdat er geen dienstbetrekking met de provincie is vallen Statenleden niet onder de Wet op de loonbelasting 1964 maar worden hun inkomsten getoetst aan de Wet inkomstenbelasting 2001. Wel kan een Statenlid opteren voor de loonbelasting door te kiezen voor het fictief werknemerschap (zie hieronder).
Gedeputeerden zijn sinds de dualisering van het provinciebestuur ingevolge de Ambtenarenwet als benoemde bestuurders in openbare dienst aangesteld en vallen onder de werking van die wet. De aanstelling in openbare dienst houdt voor de toepassing van de fiscale wetgeving in dat sprake is van een arbeidsverhouding die als dienstbetrekking wordt aangemerkt. Dit betekent dat gedeputeerden direct onder de werking van de Wet op de loonbelasting vallen. Er is sinds de dualisering van het provinciebestuur derhalve geen mogelijkheid meer om wel of niet voor de loonbelasting te opteren. Gedeputeerden vallen niet onder de werking van de Ziektewet, Werkloosheidswet en WIA. Evenmin geldt voor hen de pensioenvoorziening bij het ABP. Wachtgeld na afreden en ouderdoms- en nabestaandenpensioen zijn voor gedeputeerden geregeld in de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers. Gedeputeerden zijn werknemers in de zin van de Zorgverzekeringswet en hebben derhalve op grond van die wet recht op vergoeding door de provincie van de over hun bezoldiging verschuldigde inkomensafhankelijke bijdrage in de kosten van de basisverzekering.
Opting in regeling
Statenleden kunnen opteren voor de loonbelasting. Het Statenlid kan met de provincie overeenkomen dat deze loonheffing inhoudt. Dat wordt de ‘opting in regeling’ genoemd. De administratie van de provincie is zodanig ingericht dat wordt voldaan aan de daaraan gestelde wettelijke eisen. In een gezamenlijke verklaring melden de provincie en het Statenlid aan de Belastingdienst dat wordt geopteerd voor de loonbelasting. Als gezamenlijk wordt gekozen voor het loonbelastingsysteem dan draagt de provincie de ingehouden loonheffing af aan de Belastingdienst. De inkomsten worden als loon belast in box 1. Het Statenlid hoeft in dat geval geen administratie bij te houden. Kosten die worden gemaakt kunnen niet worden afgetrokken. Wel kan de provincie onder voorwaarden bepaalde vergoedingen onbelast verstrekken en bepaalde faciliteiten onbelast in bruikleen beschikbaar stellen. Genoemd kunnen worden de vergoeding van reis- en verblijfkosten en de zakelijke deelname aan cursussen en congressen. Er zijn ook vergoedingen die niet belastingvrij kunnen worden verstrekt, zoals de vaste algemene onkostenvergoeding. Deze vergoedingen worden gebruteerd toegekend waardoor na inhouding van de loonheffing de netto bedoelde vergoeding resteert. Ook kan betrokkene deelnemen in de spaarloonregeling die er voor het provinciaal personeel is.
Fiscale standaardpositie
Als niet voor de loonbelasting wordt geopteerd dan geldt voor het Statenlid dat hij voor de Wet inkomstenbelasting 2001 resultaat uit een werkzaamheid geniet. In dat geval is het winstsysteem van toepassing. Betrokkene moet dan alle ontvangsten verantwoorden als winst en kan de gemaakte kosten daarop in mindering brengen. Zij kunnen niet deelnemen aan de spaarloonregeling.
Betrokkenen kunnen bij de aangifte inkomstenbelasting hun werkelijke beroepskosten, met inachtneming van een aantal wettelijke beperkingen en normeringen, in mindering brengen op hun belastbaar inkomen (belastbare resultaat). De provincie dient jaarlijks alle betalingen en verstrekkingen op grond van deze verordening aan de Belastingdienst te melden middels een opgave IB47. Verstrekkingen moeten naar de waarde in het economische verkeer worden opgegeven. Het daadwerkelijk zakelijk gebruik leidt dan tot aftrek. Ook voor de hoogte van de vaste kostenvergoeding maakt het verschil uit of het Statenlid wel of niet heeft geopteerd voor de loonbelasting (zie daarvoor hieronder de toelichting op artikel 3).
Zoals hierboven naar voren is gekomen kan de keuze om al of niet te opteren voor de loonbelasting voor het Statenlid ingrijpende gevolgen hebben. De beslissing om voor de loonbelasting te opteren kan eenmaal per zittingsperiode worden gemaakt en geldt in beginsel voor de (resterende) zittingsperiode. Wel kan betrokkene als spijtoptant terugkomen op deze beslissing voor de resterende periode. Opteren voor de loonbelasting hoeft niet bij aanvang van de zittingsperiode te gebeuren maar kan ook gedurende de zittingsperiode voor de resterende periode.
De vergoedingssystematiek
Voor de uitoefening van het politieke ambt moeten bestuurders niet het eigen inkomen hoeven aan te spreken Een adequate vergoedingssystematiek is daarom van belang. Waar er functionele uitgaven zijn verdient het aanbeveling terughoudend te zijn met een financieringswijze waarin de bestuurder deze uit eigen middelen vooruit betaalt en de provincie ze terugbetaalt. Eigen middelen en publieke middelen moeten zoveel mogelijk gescheiden worden gehouden. Vanuit die overweging heeft het de voorkeur de kosten direct in rekening te brengen bij de provincie. Aan de mogelijkheid om zo nodig declaraties in te dienen zal echter behoefte blijven bestaan. Als vergoedingssystematiek is gekozen voor de volgende wijze van redeneren:
welke voorzieningen worden aangeboden door de organisatie (bedrijfsvoering en bestuurskosten);
welke voorzieningen zijn noodzakelijk voor de uitoefening van het ambt, maar zijn niet rechtstreeks aan te bieden door de organisatie;
kan voor deze voorzieningen nog een onbelaste vergoeding worden aangeboden (indien de loonbelasting geldt);
voor voorzieningen die niet onbelast aangeboden kunnen worden, kan een (bruto)vergoeding worden verstrekt.
Concreet betekent deze vergoedingssystematiek het volgende.
Voorzieningen die zijn ondergebracht in de bedrijfsvoering
Zakelijk gebruik van dienstauto’s.
Deelname aan cursussen en congressen e.d.
De zakelijke uitgaven hoeven niet te worden voorgeschoten door de gedeputeerde of het Statenlid maar worden direct door de provincie voldaan en de voorzieningen worden om niet in bruikleen gegeven. Zij vallen derhalve buiten de vergoedingssfeer.
Voorzieningen die niet in de bedrijfsvoering zitten maar onbelast kunnen worden vergoed
Voor een aantal zakelijke uitgaven, zoals reis- en verblijfkosten, blijft het systeem overeind dat de gedane zakelijke uitgaven de gedeputeerde of het Statenlid op basis van declaratie worden vergoed. Deze kunnen, als is voldaan aan de gestelde voorwaarden, onbelast worden vergoed.
Voorzieningen die niet in de bedrijfsvoering zitten en niet onbelast kunnen worden vergoed
Voor een aantal andere beroepskosten wordt een vaste (bruto) kostenvergoeding verstrekt. In de toelichting op de artikelen 3 en 23 is aangegeven om welke beroepskosten het gaat.
Voor Statenleden die niet voor de loonbelasting hebben geopteerd geldt dezelfde systematiek maar zijn de fiscale gevolgen anders. Zij dienen alle vergoedingen en verstrekkingen naar de waarde in het economische verkeer als opbrengst te verantwoorden. Omdat zij hun werkelijk gemaakte kosten fiscaal kunnen verrekenen worden hun vergoedingen niet gebruteerd toegekend.
Controle en verantwoording
Voor de bestuurlijke uitgaven is - net als voor de besteding van alle andere publieke middelen – transparantie van groot belang. Daartoe dienen enerzijds inzichtelijke regels en richtlijnen die voor het vergoedingen- en voorzieningenstelsel gelden en anderzijds een duidelijke verantwoording van het daadwerkelijk gebruik. Op deze wijze kan worden voorkomen dat er onnodige discussies plaatsvinden omtrent het gebruik van onkostenregelingen of voorzieningen door provinciebestuurders en over de eventueel verschuldigde belasting.
Dat is ook in hun belang omdat zij hun functie moeten kunnen uitoefenen zonder te worden gehinderd door onzekerheden omtrent de financiering van de functionele uitgaven. Daartoe is vereist dat er een zodanig sluitende financiële en administratieve organisatie is ingericht dat er vertrouwen kan bestaan omtrent de juistheid en rechtmatigheid van de uitgaven.
In hoofdstuk V is in verband hiermee, in aanvulling op de in de beheers- en controleregelgeving vastgestelde regels, een aantal belangrijke procedures vastgelegd over rechtstreekse facturering van functionele uitgaven en declaratie van vooruit betaalde kosten. Ook is er een gedragscode voor politieke ambtsdragers (artikel 43) waarnaar in deze Verordening wordt verwezen. In de uitvoeringsregeling voor het gebruik van de computerconfiguratie en de bruikleenovereenkomst voor de mobiele telefoon, zullen ook afspraken worden vastgelegd over het gebruik van deze apparatuur.
In deze verordening wordt verstaan onder:
a. commissie: een commissie als bedoeld in hoofdstuk V van de Provinciewet;
b. Rechtspositiebesluit gedeputeerden: het Koninklijk Besluit van 22 maart 1994, Stb. 241;
c. Rechtspositiebesluit Staten- en commissieleden: het Koninklijk Besluit van 22 maart 1994, Stb. 242;
d. Reisbesluit binnenland: het Koninklijk Besluit van 1 maart 1993, Stb. 144;
e. Reisregeling binnenland: het besluit van de minister van Binnenlandse Zaken van 16 maart 1993, nr. AB93/U280, Stcrt. 56;
f. Statenlid: lid van Provinciale Staten, niet zijnde gedeputeerde;
g. Verplaatsingskostenbesluit 1989: het Koninklijk Besluit van 6 oktober 1989, Stb. 424;
h. griffier: de griffier, bedoeld in artikel 97, eerste lid, van de Provinciewet;
i. provinciesecretaris: de secretaris, bedoeld in artikel 97, eerste lid van de Provinciewet.
j. Commissaris van de Koningin: de commissaris als bedoeld in hoofdstuk IV van de Provinciewet.
Aan het Statenlid wordt een vergoeding voor de werkzaamheden toegekend die gelijk is aan het bedrag, vermeld in artikel 2, eerste lid van het Rechtspositiebesluit Staten- en commissieleden, zoals dit bedrag jaarlijks ingevolge artikel 2, tweede lid, van genoemd Rechtspositiebesluit wordt herzien.
1. Aan het Statenlid wordt een onkostenvergoeding voor aan de uitoefening van het Statenlidmaatschap verbonden kosten toegekend die gelijk is aan het bedrag, vermeld in artikel 2, derde lid van het Rechtspositiebesluit Staten- en commissieleden, zoals dit bedrag jaarlijks ingevolge artikel 2, vijfde lid, van genoemd Rechtspositiebesluit wordt herzien.
2. Ten aanzien van een Statenlid van wie de arbeidsverhouding ingevolge artikel 4, aanhef en onderdeel f van de Wet op de loonbelasting 1964 voor de toepassing van die wet als dienstbetrekking wordt aangemerkt, wordt in afwijking van het eerste lid een onkostenvergoeding toegekend die gelijk is aan het bedrag, vermeld in artikel 2, vierde lid van het Rechtspositiebesluit Staten- en commissieleden, zoals dit bedrag jaarlijks ingevolge artikel 2, vijfde lid van genoemd Rechtspositiebesluit wordt herzien.
1. Hij die gedurende een gedeelte van het kalenderjaar Statenlid is geweest ontvangt de vergoedingen, bedoeld in de artikelen 2 en 3, naar evenredigheid van het aantal dagen dat hij in dat jaar Statenlid is geweest.
2. De betaling van de vergoedingen, bedoeld in de artikelen 2 en 3, geschiedt in maandelijkse termijnen.
1. Aan het Statenlid worden vergoed de reiskosten voor het bijwonen van vergaderingen van Provinciale Staten en van een commissie, alsmede de reiskosten ter zake van andere ten behoeve van de provincie gemaakte reizen.
2. De in het eerste lid bedoelde vergoeding betreft:
bij gebruik van openbare middelen van vervoer en van een taxi: een volledige vergoeding van de in redelijkheid gemaakte noodzakelijke reiskosten;
bij gebruik van een eigen vervoermiddel: een vergoeding van de in redelijkheid gemaakte noodzakelijke reiskosten overeenkomstig de bedragen in de artikelen 2 en 4 van de Reisregeling binnenland.
1. Het Statenlid worden tijdens zijn zakelijk verblijf op het provinciehuis maaltijden en consumpties vanwege de provincie verstrekt.
2. Het Statenlid worden vergoed de gemaakte noodzakelijke verblijfkosten ter zake van andere ten behoeve van de provincie gemaakte reizen dan die voor het bijwonen op het provinciehuis van vergaderingen van Provinciale Staten en van een commissie, tot ten hoogste de bedragen, vastgesteld bij of krachtens het Reisbesluit binnenland.
1. De kosten van deelname van een Statenlid aan cursussen, congressen, seminars en symposia die in het provinciaal belang door of namens de provincie worden aangeboden of verzorgd komen voor rekening van de provincie.
2. Het Statenlid dat wil deelnemen aan een cursus, congres, seminar of symposium dat niet door of namens de provincie wordt aangeboden of verzorgd, dient daartoe een gemotiveerde aanvraag in. De aanvraag gaat vergezeld van inhoudelijke informatie en een kostenspecificatie. De kosten komen voor tot in het derde lid genoemde maximum voor vergoeding in aanmerking.
3. De in het tweede lid van dit artikel gedoelde kosten worden voor Statenleden vergoed tot een maximum per fractie. Het fractiebudget is gebaseerd op het aantal fractieleden. De declaraties van een Statenlid voor kosten als bedoeld in het tweede lid van dit artikel worden uitbetaald op basis van een fractiebesluit.
1. Gedeputeerde Staten verlenen een Statenlid op aanvraag voor de uitoefening van het Statenlidmaatschap een tegemoetkoming voor – niet limitatief – de aanschaf van een computer, bijbehorende apparatuur, vervanging, software en een onderhoudscontract.
2. Door Gedeputeerde Staten wordt nog een uitvoeringsregeling opgesteld.
3. Op aanvraag ontvangt het Statenlid een vast bedrag ter vergoeding van de aanleg- en abonnementskosten voor de internetverbinding voor de in het eerste lid genoemde computerapparatuur. Gedeputeerde Staten stellen de hoogte van het in de eerste volzin bedoelde bedrag aan de vergoeding vast.
Het Statenlid van wie de arbeidsverhouding ingevolge artikel 4, aanhef en onderdeel f van de Wet op de loonbelasting 1964 voor de toepassing van die wet als dienstbetrekking wordt aangemerkt kan op aanvraag deelnemen aan de voor het provinciaal personeel geldende spaarloonregeling.
Op aanvraag verlagen Gedeputeerde Staten de vergoeding voor de werkzaamheden, bedoeld in artikel 2, in het geval een Statenlid een uitkering ontvangt in verband met gehele of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid.
1. In het geval een Statenlid een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontvangt en de na toepassing van artikel 20 van die wet ontstane korting op deze uitkering ten gevolge van het uitoefenen van het Statenlidmaatschap meer bedraagt dan de in artikel 2 bedoelde vergoeding voor de werkzaamheden die het Statenlid ontvangt, wordt deze vergoeding ten laste van de provincie verhoogd tot het bedrag van bedoelde korting.
2. In het geval dat een Statenlid een uitkering op grond van het Besluit werkloosheid onderwijs- en onderzoekspersoneel ontvangt en de na toepassing van artikel 6, vierde lid van dat besluit ontstane korting op deze uitkering ten gevolge van het uitoefenen van het Statenlidmaatschap meer bedraagt dan de in artikel 2 bedoelde vergoeding voor de werkzaamheden die het Statenlid ontvangt, wordt deze vergoeding ten laste van de provincie verhoogd tot het bedrag van bedoelde korting.
1. Een Statenlid dat op grond van artikel 75 van de Provinciewet meer dan 30 dagen onafgebroken het voorzitterschap van Provinciale Staten waarneemt, ontvangt voor die waarneming een toeslag van 8% van de in artikel 2 bedoelde vergoeding voor de werkzaamheden over de tijd van de waarneming.
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de onkostenvergoeding, bedoeld in artikel 3.
1. Het Statenlid ontvangt een tegemoetkoming in de kosten van een ziektekostenverzekering van € 175,-- per jaar.
2. Hij die gedurende een gedeelte van het kalenderjaar Statenlid is geweest ontvangt de tegemoetkoming, bedoeld in het eerste lid, naar evenredigheid van het aantal dagen dat hij in dat jaar Statenlid is geweest.
3. De betaling van de tegemoetkoming, bedoeld in het eerste lid, geschiedt in maandelijkse termijnen.
4. Indien de nominale eindejaarsuitkering van het personeel werkzaam bij de sector Rijk wijziging ondergaat wordt het in het eerste lid genoemde bedrag naar evenredigheid gewijzigd.
1. Een Statenlid heeft op aanvraag met ingang van de datum van aftreden recht op een uitkering ten laste van de provincie indien hij direct vóór aftreden minimaal 6 maanden zonder onderbreking van langer dan 16 weken Statenlid is geweest.
2. Geen recht op een uitkering bij aftreden bestaat indien het Statenlid:
na aftreden zonder onderbreking weer als Statenlid optreedt;
op de datum van zijn aftreden 65 jaar of ouder is;
van zijn Statenlidmaatschap vervallen is verklaard ingevolge artikel X.7 van de Kieswet;
is benoemd in de plaats die is opengevallen als gevolg van het tijdelijk ontslag van een Statenlid wegens zwangerschap en bevalling of ziekte, ingevolge artikel X.12 van de Kieswet. 12
1. De uitkering bij aftreden wordt toegekend voor een duur gelijk aan de helft van het aantal volledige maanden waarin betrokkene direct vóór aftreden zonder onderbreking van langer dan 16 weken Statenlid is geweest.
2. De maximumduur van de uitkering bij aftreden is 2 jaar.
1. De uitkering bij aftreden bedraagt in het eerste jaar 80% en daarna 70% van het op het moment van aftreden geldende bedrag van de in artikel 2 bedoelde vergoeding voor de werkzaamheden.
2. Indien de vergoeding voor de werkzaamheden met toepassing van artikel 2, tweede lid van het Rechtspositiebesluit Staten- en commissieleden wordt herzien wordt de uitkering bij aftreden met ingang van het tijdstip van die herziening dienovereenkomstig aangepast.
1. Inkomsten die het gewezen Statenlid geniet wegens het verrichten van activiteiten worden met de uitkering bij aftreden verrekend over de maand waarop deze inkomsten betrekking hebben of geacht kunnen worden betrekking te hebben, voor zoveel die uitgaan boven het bedrag van het minimumloon, inclusief de vakantie-uitkering, voor volwassen werknemers als bedoeld in de Wet minimumloon en minimum vakantiebijslag.
2. Inkomsten die het gewezen Statenlid geniet wegens het verrichten van activiteiten, ter hand genomen met ingang van of na het aftreden als Statenlid en hogere inkomsten, anders dan ten gevolge van algemene loonsverhogingen, die hij geniet uit activiteiten, ter hand genomen vóór het aftreden als Statenlid, worden volledig met de uitkering bij aftreden verrekend over de maand waarop deze inkomsten betrekking hebben of geacht kunnen worden betrekking te hebben.
3. Voor de toepassing van het eerste en tweede lid worden onder de daar vermelde inkomsten verstaan:
winst uit een of meer ondernemingen, bedoeld in artikel 3.8 van de Wet inkomstenbelasting 2001;
belastbaar loon uit of in verband met arbeid en
belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden, behoudens voor zover het een werkzaamheid betreft als bedoeld in de artikelen 3.91, eerste lid, onderdelen a en b, en 3.92 van de Wet inkomstenbelasting 2001;
een arbeidsongeschiktheidsuitkering krachtens de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen of de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten.
4. Het gewezen Statenlid is verplicht van het ter hand nemen van enige activiteiten als bedoeld in het eerste en tweede lid, terstond mededeling te doen aan Gedeputeerde Staten, onder opgave, voor zover mogelijk, van de inkomsten die hij uit die activiteiten zal trekken, een en ander overeenkomstig de hem door Gedeputeerde Staten gegeven voorschriften. Zijn de inkomsten niet vooraf op te geven, dan doet hij tijdig vóór het verschijnen van elke uitkeringstermijn opgave van de inkomsten die hij sinds het ter hand nemen van de activiteiten of sinds de vorige opgave heeft genoten. Brengt de aard van de activiteiten of van de inkomsten mede dat de inkomsten over een langere termijn moeten worden berekend, dan geschiedt de opgave dienovereenkomstig en wordt op de uitkering bij aftreden een vermindering toegepast van een voorlopig bedrag onder voorbehoud van verrekening aan het eind van de even bedoelde termijn.
5. Het gewezen Statenlid geeft desgevraagd alle informatie betreffende de ter hand genomen activiteiten en de inkomsten die nodig zijn voor de uitvoering van dit artikel en wordt geacht erin toe te stemmen dat allen die daarvoor naar het oordeel van Gedeputeerde Staten in aanmerking komen, hierover desgevraagd alle noodzakelijke informatie verstrekken.
(Het betreft een vergelijkbare bepaling als welke voor gedeputeerden zal worden opgenomen in de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers.)
De uitkering bij aftreden wordt in maandelijkse termijnen uitbetaald.
1. De uitkering bij aftreden eindigt:
op de dag waarop de uitkeringsduur is verstreken;
met ingang van de maand, volgend op die waarop het gewezen Statenlid is overleden;
met ingang van de maand, volgend op die waarop de leeftijd van 65 jaar wordt bereikt;
met ingang van de dag waarop het gewezen Statenlid weer als Statenlid is beëdigd;
met ingang van de dag waarop het gewezen Statenlid als lid van Gedeputeerde Staten is beëdigd.
2. Gedeputeerde Staten kunnen de uitbetaling van de uitkering bij aftreden opschorten voor zolang het gewezen Statenlid niet heeft voldaan aan zijn in artikel 17, vierde en vijfde lid, bedoelde verplichting. Indien de in artikel 17, vierde en vijfde lid, bedoelde verplichting alsnog wordt nagekomen wordt de uitkering bij aftreden over de tijd van de opschorting, met inachtneming van artikel 17, alsnog uitbetaald.
1. In geval van overlijden van het Statenlid wordt aan de weduwe of weduwnaar van wie het overleden Statenlid niet duurzaam gescheiden leefde een bedrag uitgekeerd, gelijk aan de in artikel 2 bedoelde vergoeding voor de werkzaamheden, welke het Statenlid laatstelijk genoot over een tijdvak van drie maanden. Indien de overledene geen weduwe of weduwnaar van wie het overleden Statenlid niet duurzaam gescheiden leefde nalaat, geschiedt de uitkering ten behoeve van de minderjarige wettige of natuurlijke kinderen, of minderjarige kinderen waarover de overledene de pleegouderlijke zorg droeg. Onder pleegouderlijke zorg wordt verstaan de zorg voor het onderhoud en de opvoeding van het kind als was het een eigen kind, onafhankelijk van enige verplichting daartoe of van het genieten van een vergoeding daarvoor. Ontbreken ook zodanige kinderen dan geschiedt de uitkering aan degenen die geheel of grotendeels afhankelijk waren van het inkomen van het Statenlid.
2. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder weduwe of weduwnaar mede verstaan de achtergebleven geregistreerde partner alsmede degene met wie het overleden Statenlid ongehuwd samenleefde en een gezamenlijke huishouding heeft gevoerd als bedoeld in artikel 3, derde en vierde lid van de Algemene nabestaandenwet.
3. Dit artikel is niet van toepassing op een Statenlid dat is benoemd in de plaats die is opengevallen als gevolg van het tijdelijk ontslag van een Statenlid wegens zwangerschap en bevalling of ziekte, ingevolge artikel X.12 van de Kieswet. 14
1. De artikelen 2 tot en met 4, 7 tot en met 21, 37 en 39 zijn van overeenkomstige toepassing op het Statenlid aan wie ingevolge artikel X.10 van de Kieswet tijdelijk ontslag is verleend wegens zwangerschap en bevalling of ziekte, met dien verstande dat de onkostenvergoeding die dit Statenlid op grond van artikel 3, eerste of tweede lid, ontvangt de helft bedraagt van het bedrag dat op grond van die bepalingen van toepassing is.
2. Een tijdelijk ontslag als bedoeld in artikel X.10 van de Kieswet wordt niet aangemerkt als een aftreden als bedoeld in de artikelen 14 tot en met 20.
1. Aan de gedeputeerde wordt een onkostenvergoeding toegekend voor overige aan de uitoefening van het ambt verbonden kosten die gelijk is aan het bedrag, vermeld in artikel 21, eerste lid van het Rechtspositiebesluit gedeputeerden, zoals dit bedrag jaarlijks ingevolge artikel 21, tweede lid van genoemd Rechtspositiebesluit wordt herzien.
2. In afwijking van het eerste lid is de onkostenvergoeding voor overige aan de uitoefening van het ambt verbonden kosten 7% van het voor hem ingevolge het eerste lid geldende bedrag indien de gedeputeerde op grond van artikel 31 een mobiele telefoon in bruikleen ter beschikking is gesteld.
De gedeputeerde wordt voor het reizen tussen zijn woning en zijn plaats van tewerkstelling naar keuze:
a. een openbaar vervoerjaarkaart eerste of tweede klasse verstrekt;
b. een tegemoetkoming in de kosten van het reizen verleend overeenkomstig het bepaalde in de ministeriële regeling als bedoeld in artikel 19, tweede lid van het Rechtspositiebesluit gedeputeerden.
1. Aan de gedeputeerde wordt naast de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 24, vergoeding verleend voor reiskosten ter zake van andere dan de in artikel 24 bedoelde reizen ten behoeve van de provincie gemaakt. De vergoeding betreft:
bij gebruik van openbare middelen van vervoer en van een taxi: een volledige vergoeding van de in redelijkheid gemaakte noodzakelijke reiskosten, met inachtneming van artikel 24, onderdeel a;
bij gebruik van een eigen personenauto: een vergoeding van de in redelijkheid gemaakte noodzakelijke reiskosten overeenkomstig het bedrag, genoemd in artikel 4, onderdeel b van de ministeriële regeling als bedoeld in artikel 19, tweede lid van het Rechtspositiebesluit gedeputeerden.
2. Aan de gedeputeerde aan wie ingevolge artikel 24 een openbaarvervoerjaarkaart is verstrekt worden de in het eerste lid, onderdeel b, bedoelde reiskosten alleen vergoed als met het openbaar vervoer niet of slechts met aanzienlijk tijdverlies kan worden gereisd.
3. Op aanvraag worden de reiskosten voor de zakelijke reizen van de gedeputeerde gesaldeerd overeenkomstig de regeling voor provinciaal personeel. Indien geen regeling als bedoeld in de eerste volzin is vastgesteld vindt op aanvraag saldering van de reiskosten voor de zakelijke reizen van de gedeputeerde plaats overeenkomstig artikel 4a van de Reisregeling binnenland, artikel 2a van de Reisregeling buitenland en artikel 13a van de krachtens het Verplaatsingskostenbesluit 1989 vastgestelde Verplaatsingskostenregeling 1989.
1. De gedeputeerde kan voor reizen ten behoeve van de provincie gebruik maken van een dienstauto met chauffeur. Onder dienstauto wordt voor de toepassing van dit artikel mede verstaan een door de provincie ingehuurde auto.
2. De dienstauto met chauffeur kan door de gedeputeerde ook worden gebruikt voor het reizen tussen de woning en de plaats van tewerkstelling en voor reizen ten behoeve van nevenfuncties die de gedeputeerde vervult uit hoofde van zijn ambt.
3. Indien de gedeputeerde op grond van artikel 24 een tegemoetkoming ontvangt in de reiskosten tussen de woning en de plaats van tewerkstelling wordt een korting op die tegemoetkoming toegepast ter grootte van:
1/20 deel van de tegemoetkoming in de betreffende maand voor elke dag waarop zowel van de woning naar de plaats van tewerkstelling als omgekeerd van de plaats van tewerkstelling naar de woning gebruik is gemaakt van de dienstauto;
1/40 deel van de tegemoetkoming in de betreffende maand voor elke dag waarop alleen hetzij van de woning naar de plaats van tewerkstelling hetzij omgekeerd van de plaats van tewerkstelling naar de woning gebruik is gemaakt van de dienstauto.
4. Indien de gedeputeerde ingevolge artikel 24 een openbaarvervoerjaarkaart is verstrekt wordt bij gebruik van een dienstauto voor het reizen tussen de woning en de plaats van tewerkstelling een korting op zijn bezoldiging toegepast overeenkomstig het bepaalde in de onderdelen a en b van het derde lid.
5. Indien de gedeputeerde voor reizen ten behoeve van in het tweede lid bedoelde nevenfuncties gebruik maakt van de provinciale dienstauto en daarvoor van een derde ook een vergoeding van reiskosten ontvangt wordt die vergoeding in de provinciale kas gestort.
De gedeputeerde worden de in redelijkheid gemaakte noodzakelijke verblijfkosten ter zake van reizen, bedoeld in artikel 25, volledig vergoed.
1. Indien de gedeputeerde in het provinciaal belang een reis buiten Nederland maakt worden de in redelijkheid gemaakte noodzakelijke reis- en verblijfkosten vergoed.
2. Voor een reis in het provinciaal belang buiten Nederland, niet zijnde een reis naar een Europese instelling, is vooraf toestemming van gedeputeerde Staten vereist. Provinciale Staten kunnen aan deze toestemming voorwaarden verbinden.
1. De kosten van deelname van een gedeputeerde aan cursussen, congressen, seminars en symposia die in het provinciaal belang door of namens de provincie worden aangeboden of verzorgd komen voor rekening van de provincie.
2. De gedeputeerde die wil deelnemen aan een cursus, congres, seminar of symposium dat niet door of namens de provincie wordt aangeboden of verzorgd, dient daartoe een gemotiveerde aanvraag in. De aanvraag gaat vergezeld van inhoudelijke informatie en een kostenspecificatie. De kosten komen voor rekening van de provincie als deelname van belang is in verband met de uitoefening van het ambt van gedeputeerde.
1. De gedeputeerde ontvangt op aanvraag voor de uitoefening van het ambt een tegemoetkoming voor – niet limitatief – de aanschaf van een computer, bijbehorende apparatuur, vervanging, software en een onderhoudscontract.
2. Door Gedeputeerde Staten wordt nog een uitvoeringsregeling opgesteld.
3. Op aanvraag ontvangt de gedeputeerde een vast bedrag ter vergoeding van de aanleg- en abonnementskosten voor de internetverbinding voor de in het eerste lid genoemde computerapparatuur. Gedeputeerde Staten stellen de hoogte van het in de eerste volzin bedoelde bedrag aan de vergoeding vast.
1. Op aanvraag wordt de gedeputeerde voor de uitoefening van zijn ambt een mobiele telefoon in bruikleen ter beschikking gesteld.
2. De gedeputeerde ondertekent daartoe een bruikleenovereenkomst met de provincie.
3. Gedeputeerde Staten stellen het model van de bruikleenovereenkomst vast.
4. De mobiele telefoon wordt alleen gebruikt voor zakelijke doeleinden.
De gedeputeerde kan op aanvraag deelnemen aan de voor het provinciaal personeel geldende spaarloonregeling.
De gedeputeerde die bij benoeming nog niet over woonruimte in de provincie beschikt heeft ten laste van de provincie aanspraak op vergoeding van:
a. reis- en pensionkosten overeenkomstig het bepaalde in artikel 1 van de ministeriële regeling als bedoeld in artikel 18, tweede lid van het Rechtspositiebesluit gedeputeerden;
b. verhuiskosten in verband met de benoeming als gedeputeerde overeenkomstig het bepaalde in artikel 2 van de ministeriële regeling als bedoeld in artikel 18, tweede lid van het Rechtspositiebesluit gedeputeerden.
1. Het lid van een commissie ontvangt voor het bijwonen van de vergaderingen van een commissie en haar subcommissies een vergoeding die gelijk is aan het bedrag, vermeld in artikel 13 van het Rechtspositiebesluit Staten- en commissieleden, zoals dit bedrag jaarlijks ingevolge artikel 13 voornoemd wordt herzien.
2. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op degene die als lid van een commissie een vaste vergoeding voor de werkzaamheden als bedoeld in artikel 94 van de Provinciewet ontvangt.
3. Geen vergoeding ontvangt degene die zitting heeft in een commissie:
als Statenlid of gedeputeerde;
uit hoofde van dan wel als rechtstreeks uitvloeisel van een ambtelijke of bestuurlijke hoedanigheid danwel van een functie bij een instelling die grotendeels van overheidswege wordt gesubsidieerd;
als vertegenwoordiger van een belanghebbende instelling, organisatie of groepering, tenzij zijn lidmaatschap van de commissie tevens in belangrijke mate het provinciaal belang dient.
4. Voor leden van commissies als bedoeld in artikel 14 van het Rechtspositiebesluit Staten- en commissieleden worden in het afzonderlijke instellingsbesluit door Provinciale Staten de hoogte van de vergoedingen vastgesteld.
1. Aan het lid van een commissie dat geen Statenlid of gedeputeerde is en niet in zijn hoedanigheid van ambtenaar tot lid van de commissie is benoemd worden de reiskosten voor het bijwonen van de vergaderingen van de commissie vergoed. De vergoeding betreft:
bij gebruik van openbare middelen van vervoer en van een taxi: een volledige vergoeding van de in redelijkheid gemaakte noodzakelijke reiskosten;
bij gebruik van een eigen vervoermiddel: een vergoeding van de in redelijkheid gemaakte noodzakelijke reiskosten overeenkomstig de bedragen in de artikelen 2 en 4 van de Reisregeling binnenland.
2. Het in het eerste lid bedoelde lid van de commissie worden vergoed de gemaakte noodzakelijke verblijfkosten voor het bijwonen van de vergaderingen van de commissie tot ten hoogste de bedragen, vastgesteld bij of krachtens het Reisbesluit binnenland.
1. Provinciale Staten kunnen een commissie uit Provinciale Staten toestemming verlenen voor een excursie of reis naar het buitenland. Provinciale Staten kunnen aan de toestemming voorwaarden verbinden.
2. De in het eerste lid bedoelde excursie of reis wordt door of vanwege de provincie georganiseerd.
3. De in redelijkheid gemaakte reis- en verblijfkosten komen voor rekening van de provincie.
Betaling van kosten op grond van deze verordening vindt plaats door:
a. betaling uit eigen middelen; of
b. rechtstreekse toezending van de factuur aan de provincie.
1. Voor de vergoeding van de kosten, bedoeld in de artikelen 5, 6, 25, 27, 28, 33 en 35 wordt gebruikgemaakt van een declaratieformulier, waarvan het model door Gedeputeerde Staten is vastgesteld, indien deze kosten uit eigen middelen vooruit zijn betaald.
2. Het declaratieformulier wordt volledig ingevuld en ondertekend. Het Statenlid, onderscheidenlijk de gedeputeerde dient het declaratieformulier binnen 2 maanden bij de griffier, onderscheidenlijk de provinciesecretaris of een door hem aangewezen ambtenaar in, onder bijvoeging van de originele bewijsstukken.
1. De vergoeding van kosten, bedoeld in de artikelen 7, 25, 27, 28, 29 en 33 kan plaatsvinden door rechtstreekse toezending van de door het Statenlid, onderscheidenlijk de gedeputeerde voor akkoord ondertekende factuur aan de provincie.
2. Verantwoording van deze wijze van vergoeding vindt plaats door het begeleidingsformulier, waarvan het model door gedeputeerde Staten is vastgesteld, volledig in te vullen en te ondertekenen.
3. Het Statenlid, onderscheidenlijk de gedeputeerde dient het begeleidingsformulier en de factuur binnen 2 maanden in bij de griffier, onderscheidenlijk de provinciesecretaris of de door hem aangewezen ambtenaar.
De rechtspositie van de Commissaris van de Koningin wordt bepaald door de Provinciewet, het Rechtspositiebesluit Commissaris van de Koningin en de daarop gebaseerde uitvoeringsbesluiten. In aansluiting en/of uitvoering van bovengenoemde heeft de commissaris nog aanspraak op de voorzieningen in dit hoofdstuk geregeld.
De commissaris kan conform het bepaalde in artikel 26 gebruikmaken van de dienstauto.
1. De commissaris kan onder de in lid 2 genoemde voorwaarden een vergoeding krijgen voor verhuiskosten in verband met ontslag of niet herbenoeming zoals bepaald in artikel 8, lid 4, Rechtspositiebesluit Commissarissen van de Koningin.
2. Een tegemoetkoming in de verhuiskosten als bedoeld in lid 1 kan slechts worden verleend bij vrijwillige verandering van de woonplaats binnen Nederland, verband houdende met:
ontslag, terzake waarvan de commissaris recht heeft op een uitkering op grond van een VUT-overeenkomst als bedoeld in artikel 1, onderdeel e van de Wet kaderregeling VUT overheidspersoneel of wanneer aan hem ontslag wordt verleend wegens het bereiken van de leeftijd van 65 jaar;
ontslag, dat de commissaris anders dan op eigen verzoek is verleend en niet het gevolg is van aan hem te wijten feiten en omstandigheden;
het overlijden van de commissaris.
3. Een tegemoetkoming als bedoeld in het tweede lid wordt slechts verleend, indien de commissaris in een periode van minder dan 10 jaren voorafgaande aan het beëindigen van het dienstverband is verhuisd ten gevolge van een verplaatsing en Provinciale Staten een verhuizing van het gezin naar de oude woonomgeving noodzakelijk acht. Provinciale Staten wint daarbij een bedrijfsmaatschappelijk advies in.
4. Geen tegemoetkoming in de verhuiskosten als bedoeld in lid 1 wordt verleend indien de verhuizing niet heeft plaatsgevonden binnen twee jaren na de datum van het ontslag danwel overlijden.
5. De hoogte van de vergoeding wordt vastgesteld in de Regeling rechtspositie van de Commissarissen van de Koningin.
Provinciale Staten, Gedeputeerde Staten en de Commissaris van de Koningin zijn gehouden te handelen conform het bepaalde in de ‘Gedragscode voor bestuurders van de provincie Overijssel 2004’ (kenmerk MI/2003/794).
De provincie sluit ten behoeve van de Statenleden en gedeputeerden de noodzakelijke (functionele) verzekeringen af.
Deze verordening wordt aangehaald als Verordening Rechtspositie Statenleden, gedeputeerden en commissieleden 2007.
Met de inwerkingtreding (per 15 maart 2007) van deze verordening wordt de Verordening Rechtspositie Statenleden, gedeputeerden en commissieleden 2003 ingetrokken.
vakliteratuur;
contributies, lidmaatschappen;
telefoonkosten;
bureaukosten, porti;
zakelijke giften;
bijdrage aan fractiekosten;
ontvangsten thuis;
excursies.
een vergoeding voor 10.000 woon-werkkilometers x € 0,14 = € 1.400,-- en
een vergoeding voor 3.000 kilometers wegens dienstreizen x € 0,28 = € 840,--.
een vergoeding voor 10.000 woon-werkkilometers x € 0,14 = € 1.400,-- en
een vergoeding voor 3.000 kilometers wegens dienstreizen x € 0,28 = € 840,--.
reis- en verblijfkosten van Statenleden;
zakelijke reis- en verblijfkosten van gedeputeerden;
reis- en verblijfkosten bij buitenlandse dienstreizen van gedeputeerden;
reis- en pensionkosten en verhuiskosten;
reis- en verblijfkosten van leden van provinciale commissies.
deelname aan cursussen, congressen, seminars en symposia door Statenleden en gedeputeerden;
zakelijke reis- en verblijfkosten van gedeputeerden;
reis- en pensionkosten en verhuiskosten;
reis- en verblijfkosten bij buitenlandse dienstreizen van gedeputeerden. ]
reis- en verblijfkosten van Statenleden;
zakelijke reis- en verblijfkosten van gedeputeerden;
reis- en verblijfkosten bij buitenlandse dienstreizen van gedeputeerden;
reis- en pensionkosten en verhuiskosten;
reis- en verblijfkosten van leden van provinciale commissies.
deelname aan cursussen, congressen, seminars en symposia door Statenleden en gedeputeerden;
zakelijke reis- en verblijfkosten van gedeputeerden;
reis- en pensionkosten en verhuiskosten;
reis- en verblijfkosten bij buitenlandse dienstreizen van gedeputeerden. ]
reis- en verblijfkosten van Statenleden;
zakelijke reis- en verblijfkosten van gedeputeerden;
reis- en verblijfkosten bij buitenlandse dienstreizen van gedeputeerden;
reis- en pensionkosten en verhuiskosten;
reis- en verblijfkosten van leden van provinciale commissies.Rechtstreekse facturering bij de provincie
deelname aan cursussen, congressen, seminars en symposia door Statenleden en gedeputeerden;
zakelijke reis- en verblijfkosten van gedeputeerden;
reis- en pensionkosten en verhuiskosten;
reis- en verblijfkosten bij buitenlandse dienstreizen van gedeputeerden. ]