Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Bergen op Zoom

Re-integratieverordening Participatiewet

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Bergen op Zoom
Officiële naam regelingRe-integratieverordening Participatiewet
CiteertitelRe-integratieverordening Participatiewet
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerpSociale Zaken

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Gemeentewet, art.147
  2. Participatiewet, art. 8a, lid 1, sub a, c, d en e, en lid 2
  3. Participatiewet, art. 10b, lid 4
  4. Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers / Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers gewezen zelfstandigen, art. 35, lid 1, sub a

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201529-07-2015Nieuwe regeling

17-12-2014

Gemeenteblad 2014, 78160

RVB14-0100

Tekst van de regeling

Intitulé

Re-integratieverordening Participatiewet

De raad van de gemeente Bergen op Zoom;

overwegende dat de Re-integratieverordening Wet werk en bijstand 2012 aanpassing behoeft;

gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 11 november 2014, nummer RVB14-0100;

gelet op artikel 147 van de Gemeentewet en artikel 8a, lid 1, sub a, c, d en e, en lid 2 en artikel 10b, lid 4, van de Participatiewet, artikel 35, lid 1, sub a van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers / Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers gewezen zelfstandigen;

BESLUIT:

de Re-integratieverordening Participatiewetvast te stellen.

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begrippen

  • 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader zijn omschreven, hebben dezelfde

    betekenis als in de Participatiewet (PW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte

    werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen

    zelfstandigen (IOAZ) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

  • 2. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen op Zoom;

    • b.

      wet: de Participatiewet;

    • c.

      IOAW: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

    • d.

      IOAZ: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    • e.

      proefplaatsing: werken met behoud van uitkering gedurende een periode van maximaal 3 maanden met

      de intentie en afspraak van een concrete baan in het vooruitzicht;

    • f.

      werkstage: werken met behoud van uitkering gedurende een periode van maximaal 6 maanden met als doel

      om werkritme en werkervaring op te doen;

    • g.

      activeringsplaats: werken met behoud van uitkering door personen met een (zeer) grote afstand tot de

      arbeidsmarkt die wel het perspectief hebben dat zij met langere begeleiding weer inzetbaar

      zijn in reguliere arbeid;

    • h.

      detachering: werken in een betaalde baan bij een reguliere werkgever via een (sociaal) detacheringsbureau

      van de overheid of via een derde;

    • i.

      werkplekaanpassing: een voorziening die ingezet kan worden op de werkplek ten behoeve van een

      werknemer met arbeidsbeperkingen, waardoor de werknemer in staat is zijn

      werkzaamheden naar behoren uit te voeren;

    • j.

      jobcoaching: het geheel aan ondersteunende activiteiten dat nodig is om arbeidsparticipatie van mensen met

      een beperking op een specifieke werkplek optimaal en duurzaam te maken, waarbij het gaat om

      activiteiten die overstijgend zijn aan het gebruikelijke inwerktraject van de werkgever en die na

      het inwerken (nog) nodig zijn om de opgedragen taken te kunnen blijven uitvoeren.

Hoofdstuk 2. Beleid en financiën

Artikel 2. Evenwichtige verdeling

Het college bevordert dat met betrekking tot het aanbieden van ondersteuning, er sprake is van een gelijke aandacht voor de in artikel 7, lid 1, sub a, van de wet genoemde groepen alsmede voor een evenwichtige verdeling binnen de te onderscheiden doelgroepen.

Artikel 3. Subsidie- of budgetplafonds

  • 1. Het college kan een of meer subsidie- of budgetplafonds vaststellen voor de verschillende voorzieningen;

  • 2. Het college kan een plafond instellen voor het aantal personen dat in aanmerking komt voor een specifieke

    voorziening;

  • 3. Overschrijding van het plafond als bedoeld in lid 1 en lid 2 vormt een weigeringsgrond bij de aanspraak

    op een specifieke voorziening.

  • 4. Dit artikel is niet van toepassing op loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 18 van deze verordening.

Hoofdstuk 3. Voorzieningen

Artikel 4. Bijzondere bepalingen

  • 1. Het college kan in aanvulling op de verplichtingen die uit de wet en deze verordening voortvloeien, aan een

    voorziening nadere verplichtingen verbinden.

  • 2. Het college kan een voorziening beëindigen als:

    • a.

      de persoon die aan een voorziening deelneemt, zijn verplichtingen als bedoeld in artikel 9 en artikel 17 van

      de wet, artikel 13 en artikel 37 van de IOAW of artikel 13 en artikel 37 van de IOAZ niet nakomt;

    • b.

      de persoon die aan de voorziening deelneemt, niet meer behoort tot de doelgroep;

    • c.

      de persoon die aan de voorziening deelneemt, algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt waarbij geen

      gebruik wordt gemaakt van een van de voorzieningen als in deze verordening genoemd, tenzij het betreft een

      persoon als bedoeld in artikel 7, lid 1, sub a, 2º, van de wet;

    • d.

      naar het oordeel van het college de voorziening onvoldoende bijdraagt aan een snelle arbeidsinschakeling;

    • e.

      de voorziening naar het oordeel van het college niet meer geschikt is voor de persoon die gebruik maakt van

      de voorziening;

    • f.

      de persoon die aan de voorziening deelneemt, niet naar behoren gebruik maakt van de aangeboden

      voorziening;

    • g.

      de persoon die aan de voorziening deelneemt, niet meer voldoet aan de voorwaarden die in deze verordening

      worden gesteld om in aanmerking te komen voor die voorziening.

  • 3. Het college kan ten aanzien van de voorzieningen, bedoeld in hoofdstuk 4 van deze verordening nadere regels

    stellen. Deze regels kunnen betrekking hebben op:

    • a.

      de voorwaarden waaronder een voorziening wordt aangeboden;

    • b.

      de weigeringsgronden bij het aanbieden van voorzieningen;

    • c.

      de intrekking of wijziging van de subsidieverlening of -vaststelling;

    • d.

      de aanvraag van en de besluitvorming over subsidies;

    • e.

      de betaling van subsidies en het verlenen van voorschotten;

    • f.

      het vragen van een eigen bijdrage;

    • g.

      overige criteria voor het aanbieden van voorzieningen en het verstrekken van subsidies.

Artikel 5. Individuele omstandigheden

Het college houdt bij het aanbieden van de in deze verordening opgenomen voorzieningen rekening met de omstandigheden en functionele beperkingen van een persoon. De omstandigheden hebben in ieder geval betrekking op zorgtaken van die persoon en de mogelijkheid dat hij behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie of gebruik maakt van de voorziening beschut werk.

Onder zorgtaken wordt in ieder geval verstaan:

  • a.

    de opvang van ten laste komende kinderen tot vijf jaar;

  • b.

    de noodzakelijkheid van het verrichten van mantelzorg.

Artikel 6. Niet-uitkeringsgerechtigden

  • 1. Bij de re-integratie van niet uitkeringsgerechtigden gelden de volgende eisen:

    • a.

      de aanvrager dient zich voor minimaal 20 uur per week beschikbaar te stellen voor algemeen geaccepteerde

      arbeid; b. de noodzaak voor ondersteuning dient aanwezig te zijn en wordt door het college vastgesteld; c. de ondersteuning dient te allen tijde gericht te zijn op uitstroom; d. de aanvrager is verplicht ingeschreven te staan als werkzoekende bij het UWV Werkbedrijf.

  • 2. De voorzieningen als genoemd in de artikelen 12 en 16 van deze verordening worden niet ingezet voor

    niet-uitkeringsgerechtigden.

  • 3. Geen recht op ondersteuning bestaat voor de niet-uitkeringsgerechtigde, indien sprake is van een voorliggende

    voorziening welke naar de mening van het college in voldoende mate bijdraagt aan de re-integratie van de

    aanvrager.

Hoofdstuk 4. Vorm van ondersteuning

Artikel 7. Proefplaatsing

  • 1. Het college kan aan personen behorend tot de doelgroep een proefplaatsing aanbieden indien de werkgever

    bij wie deze proefplaatsing wordt gerealiseerd, aansluitend een dienstverband in het vooruitzicht stelt.

  • 2. De proefplaatsing is bedoeld om de werknemer de vaardigheden te leren die noodzakelijk zijn voor het verrichten

    van de werkzaamheden in het aansluitende dienstverband.

  • 3. Het college kan nadere regels vaststellen ten aanzien van de uitvoering van de proefplaatsing.

Artikel 8. Werkstage

  • 1. Het college kan een werkstage gericht op arbeidsinschakeling aanbieden als:

    • a.

      de persoon behoort tot de doelgroep; en

    • b.

      de persoon nog niet actief is geweest op de arbeidsmarkt of ruime afstand tot de arbeidsmarkt heeft door

      langdurige werkloosheid.

  • 2. Het college plaatst de persoon uitsluitend als hierdoor de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden

    beïnvloed en er geen verdringing op de arbeidsmarkt plaatsvindt.

  • 3. Het college kan nadere regels vaststellen ten aanzien van de wijze waarop de werkstage wordt uitgevoerd en

    de voorwaarden die hieraan worden verbonden.

Artikel 9. Sociale activering

  • 1. Het college kan een persoon die behoort tot de doelgroep activiteiten aanbieden in het kader van sociale

    activering, onder andere in de vorm van een activeringsplaats, voor zover de mogelijkheid bestaat dat hij op enig

    moment algemeen geaccepteerde arbeid kan verkrijgen waarbij geen gebruik meer wordt gemaakt van een

    voorziening.

  • 2. Het college stemt de duur van de in het vorige lid bedoelde activiteiten af op de mogelijkheden en capaciteiten van

    die persoon.

  • 3. Het college kan nadere regels vaststellen ten aanzien van de wijze waarop sociale activering wordt uitgevoerd en

    de voorwaarden die hieraan verbonden worden.

Artikel 10. Scholing

  • 1. Het college kan aan de persoon die behoort tot de doelgroep scholing of opleiding aanbieden die de toegang tot

    de arbeidsmarkt bevordert.

  • 2. Het vorige lid is niet van toepassing op personen als bedoeld in artikel 7, lid 3, onderdeel a, van de wet.

  • 3. Het college kan nadere regels vaststellen ten aanzien van de wijze waarop het scholingsinstrument wordt

    toegepast en de voorwaarden die hieraan verbonden worden.

Artikel 11. Detachering

  • 1. Het college kan aan de persoon die behoort tot de doelgroep een dienstverband aanbieden in de vorm van een

    detacheringsbaan, waarbij betrokkene voor het verrichten van de werkzaamheden wordt geplaatst bij een derde.

  • 2. Het college kan nadere regels vaststellen ten aanzien van de wijze van uitvoering van deze detacheringsbaan.

Artikel 12. Participatieplaats

  • 1. Het college kan een persoon van 27 jaar en ouder met recht op algemene bijstand overeenkomstig artikel 10a

    van de wet onbeloonde additionele werkzaamheden laten verrichten.

  • 2. Het college zorgt ervoor dat de te verrichten additionele werkzaamheden worden vastgelegd in een schriftelijke

    overeenkomst die wordt ondertekend door het college en de persoon die de additionele werkzaamheden gaat

    verrichten.

  • 3. De premie als bedoeld in artikel 10a, lid 6, van de wet bedraagt telkens € 100,00.

Artikel 13. Beschut werk

  • 1. Het college kan de voorziening beschut werk aanbieden aan een persoon uit de doelgroep die door een

    lichamelijke, verstandelijke of psychische beperking een zodanige mate van begeleiding op en aanpassingen van

    de werkplek nodig heeft, dat van een reguliere werkgever redelijkerwijs niet kan worden verwacht dat hij deze

    persoon in dienst neemt.

  • 2. Het college maakt uit personen uit de doelgroep een voorselectie en wint bij het Uitvoeringsinstituut Werknemers-

    verzekeringen advies in voor de beoordeling of zij uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste

    omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben.

  • 3. Om de in artikel 10b, lid 1, van de wet bedoelde werkzaamheden mogelijk te maken, kan het college de volgende

    ondersteunende voorzieningen inzetten:

    • a.

      fysieke aanpassingen van de werkplek of de werkomgeving;

    • b.

      uitsplitsing van taken;

    • c.

      aanpassingen in de wijze van werkbegeleiding, werktempo of arbeidsduur.

  • 4. Het college bepaalt de omvang van het aanbod beschut werk en legt vast hoeveel plekken voor beschut werk

    de gemeente beschikbaar stelt.

Artikel 14. Persoonlijke ondersteuning

  • 1. Aan een persoon die behoort tot de doelgroep kan het college persoonlijke ondersteuning in de vorm van

    jobcoaching aanbieden bij het verrichten van de aan die persoon opgedragen taken in de vorm van structurele

    begeleiding, als hij zonder persoonlijke ondersteuning niet in staat is de aan hem door de werkgever opgedragen

    taken te verrichten.

  • 2. Het college kan nadere regels vaststellen ten aanzien van de wijze waarop jobcoaching wordt aangeboden,

    alsmede de omvang, duur en kosten hiervan.

Artikel 15. No-riskpolis

  • 1. Een werkgever komt in aanmerking voor een no-riskpolis als:

    • a.

      de werkgever voor de duur van ten minste zes maanden een arbeidsovereenkomst aangaat met een

      werknemer;

    • b.

      de werknemer voorafgaande aan de aanvang van de arbeid behoort tot de doelgroep;

    • c.

      de werknemer een structurele functionele of andere beperking heeft, of de werkgever ten behoeve van

      de werknemer een loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10d van de wet ontvangt;

    • d.

      artikel 29b van de Ziektewet niet van toepassing is; en

    • e.

      de werknemer zijn woonplaats heeft binnen de gemeente.

  • 2. Om de werkgever een no-riskpolis te kunnen verstrekken, sluit de gemeente een verzekering af met een

    verzekeraar en treedt op als verzekeringnemer. De begunstigde is de werkgever.

  • 3. Het college stelt nadere regels op met betrekking tot de no-riskpolis. Hierin worden in ieder geval bepalingen

    opgenomen over de vergoedingen en de duur van de no-riskpolis.

Artikel 16. Incidentele loonkostensubsidie

  • 1. Het college kan een incidentele loonkostensubsidie verstrekken aan werkgevers ten behoeve van bepaalde

    specifieke doelgroepen.

  • 2. Het college stelt nadere regels op ten aanzien van:

    • a.

      de specifieke doelgroepen waarvoor incidentele loonkostensubsidie kan worden verleend;

    • b.

      de hoogte en duur van de incidentele loonkostensubsidie;

    • c.

      het recht op incidentele loonkostensubsidie in relatie tot de omvang van de dienstbetrekking;

    • d.

      de wijze van betaalbaarstelling;

    • e.

      het maximaal aantal te verstrekken incidentele loonkostensubsidies per werkgever.

  • 3. De incidentele loonkostensubsidie wordt uitsluitend verstrekt als hierdoor de concurrentieverhoudingen niet

    onverantwoord worden beïnvloed en geen verdringing van arbeid plaatsvindt.

  • 4. De incidentele loonkostensubsidie wordt niet verstrekt in combinatie met structurele loonkostensubsidie voor

    dezelfde werknemer.

  • 5. De incidentele loonkostensubsidie wordt niet verstrekt als de werkgever op grond van een andere regeling

    aanspraak kan maken op een financiële tegemoetkoming in verband met de indiensttreding van de werknemer.

Artikel 17. Structurele loonkostensubsidie

  • 1. Het college stelt vast of een persoon behoort tot de doelgroep van de structurele loonkostensubsidie.

  • 2. Hierbij neemt het college de volgende criteria in acht:

    • a.

      de persoon moet behoren tot de doelgroep zoals omschreven in artikel 7, lid 1, sub a, van de wet;

    • b.

      de persoon is niet in staat met voltijdse arbeid het wettelijk minimumloon te verdienen; en

    • c.

      de persoon heeft mogelijkheden tot arbeidsparticipatie.

Artikel 18. Vaststelling loonwaarde

  • 1. Ten behoeve van de vaststelling van de structurele loonkostensubsidie stelt het college de loonwaarde van de

    persoon als bedoeld in artikel 17 van deze verordening vast.

  • 2. Totdat in het Regionaal Werkbedrijf afspraken zijn gemaakt over de toe te passen loonwaardemethode en die

    methode door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is gevalideerd, maakt het college voor de

    vaststelling van de loonwaardemethode gebruik van de methode als beschreven in de Ministeriële regeling

    loonkostensubsidie Participatiewet.

Artikel 19. Werkplekaanpassing

  • 1. Het college kan een werkgever, die met een persoon die behoort tot de doelgroep een dienstbetrekking aangaat

    van ten minste zes maanden, een vergoeding verstrekken voor de eenmalige noodzakelijke kosten van

    aanpassing van de omstandigheden waaronder de arbeid wordt verricht.

  • 2. Een vergoeding als bedoeld in het vorige lid wordt niet verstrekt, indien op grond van een andere regeling een

    vergoeding voor de kosten kan worden verstrekt.

  • 3. Het college kan nadere regels vaststellen ten aanzien van de wijze van uitvoering van de voorziening als bedoeld

    in het eerste lid.

Artikel 20. Overige vergoedingen

  • 1. Het college kan aan een persoon behorend tot de doelgroep, een vergoeding verstrekken voor noodzakelijke

    kosten die zijn gemaakt in het kader van de arbeidsinschakeling.

  • 2. Geen aanspraak op de in het vorige lid genoemde vergoeding bestaat, indien een beroep gedaan kan worden

    op een voorliggende voorziening die gezien aard en doel wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en

    passend te zijn.

  • 3. Het college kan nadere regels vaststellen ten aanzien van de vergoeding als vermeld in het eerste lid.

Artikel 21. Premie

  • 1. Voor zover dit naar het oordeel van het college bijdraagt aan de arbeidsinschakeling kan de uitkeringsgerechtigde

    een premie worden verstrekt van maximaal het bedrag als bedoeld in artikel 31, lid 2, sub j, van de PW.

  • 2. Het college stelt in beleidsregels de voorwaarden voor het recht op een dergelijke premie vast alsmede de hoogte

    hiervan.

Artikel 22. Overige re-integratievoorzieningen

Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van de inzet van andere dan de in deze verordening genoemde re-integratievoorzieningen.

Hoofdstuk 5. Staatssteunbepaling

Artikel 23. Staatssteun

1.Als en voor zover de verstrekking van de voorzieningen aan de werkgever staatssteun oplevert in de zin vanartikel 87 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, geschiedt de verstrekking op grond van:

a.   de Verordening nr. 1998/2006 van de Commissie van 15 december 2006 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op de-minimissteun, zoals gepubliceerd op 28 december 2006 in het Publicatieblad van de Europese Unie L 379; of

b.   de artikelen 39, 40, 41 of 42 van de Verordening nr. 800/2008 van de Europese Commissie van 6 augustus 2008, waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag met de gemeenschappelijke markt verenigbaar worden verklaard, zoals gepubliceerd op 9 augustus 2008 in het Publicatieblad van de Europese Unie L 214.

2.   Als en voor zover de verstrekking van de voorzieningen aan de werkgever staatssteun oplevert in de zin van artikel 87 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, wordt de voorziening verstrekt onder de voorwaarde dat de begunstigde onderneming een dossier bijhoudt aan de hand waarvan kan worden geverifieerd of de verleende steun voldoet aan de voorwaarden van in lid 1 genoemde toegepaste verordening.

Hoofdstuk 6. Slotbepalingen

Artikel 24. Hardheidsclausule

Door of namens het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende worden afgeweken van de bepalingen van deze verordening, indien toepassing hiervan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 25. Overgangsrecht

  • 1. Een persoon die gebruik maakt van een toegekende voorziening op grond van de Re-integratieverordening Wet

    werk en bijstand 2012 behoudt deze voorziening voor de duur ervan, alsmede voor zover en zolang aan de

    opgelegde verplichtingen wordt voldaan, met een maximum van twaalf maanden te rekenen vanaf 1 januari 2015.

  • 2. Het college kan na afloop van de in het vorige lid bedoelde periode besluiten de voorziening voort te zetten.

Artikel 26. Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als ”Re-integratieverordening Participatiewet”.

Artikel 27. Inwerkingtreding en intrekking

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2015.

  • 2.

    De “Re-integratieverordening Wet werk en bijstand 2012“, vastgesteld in de openbare vergadering van

    222 december 2011, vervalt op 1 januari 2015.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 17 december 2014.

De griffier, De voorzitter,