Organisatie | Bloemendaal |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening jeugdhulp Bloemendaal 2015 |
Citeertitel | Verordening jeugdhulp Bloemendaal 2015 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | jeugdhulp |
Geen
artikelen 2.9, 2.10, 2.12 en 8.1.1, vierde lid, van de Jeugdwet
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2015 | 01-08-2018 | Onbekend | 27-11-2014 Zoek.Officielebekendmakingen.nl | 2014051774 |
De raad van de gemeente Bloemendaal:
het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 7 oktober 2014;
op de artikelen 2.9, 2.10, 2.12 en 8.1.1, vierde lid, van de Jeugdwet;
dat, op grond van de Jeugdwet, de verantwoordelijkheid voor het organiseren van goede en toegankelijke jeugdhulp bij de gemeente is belegd, waarbij het uitgangspunt is dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van de jeugdigen allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf ligt;
dat het noodzakelijk is regels te stellen met betrekking tot de, door het college te verlenen, individuele voorzieningen en overige voorzieningen;
dat het noodzakelijk is regels te stellen over de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen;
dat het noodzakelijk is regels te stellen over de wijze waarop de hoogte van het persoonsgebonden budget wordt vastgesteld;
dat het noodzakelijk is regels te stellen ter bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of een persoonsgebonden budget, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet;
dat het noodzakelijk is regels te stellen ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan.
dat het wenselijk is te bepalen onder welke voorwaarden degene aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot diens sociale netwerk;
Artikel 4 Toegang tot jeugdhulp via de gemeente
Met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning, de wijze van beoordeling van en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening, alsmede de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen draagt het college er zorg voor dat hierbij het afwegingskader als bedoeld in artikel 1 wordt toegepast door de gemeente gemandateerde CJG coaches bij de toeleiding naar hulp.
In ieder geval als de jeugdige of zijn ouders hierom verzoeken, wanneer het de verstrekking van een pgb betreft, bij een afwijzing en wanneer dit voor het juridisch proces nodig is, legt het college de toekenning van de te verlenen individuele voorziening, dan wel het afwijzen daarvan, vast in een beschikking als bedoeld in artikel 6.
Artikel 5 Toegang jeugdhulp via de gecertificeerde instelling of kinderrechter
Het college zorgt conform de Jeugdwet voor inzet van de jeugdhulp die de rechter of de gecertificeerde instelling nodig acht bij de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel, die de rechter, het openbaar ministerie, de selectiefunctionaris, de inrichtingsarts of de directeur van de justitiële inrichting nodig achten bij de uitvoering van een strafrechtelijke beslissing, of die de gecertificeerde instelling nodig acht bij de uitvoering van jeugdreclassering.
Artikel 8 Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering
Onverminderd artikel 8.1.2 van de wet doen een jeugdige of zijn ouders op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hen redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een individuele voorziening.
Als het college een beslissing op grond van het tweede lid, onder a. heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van degene die opzettelijk onjuiste of onvolledige gegevens heeft verschaft geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten individuele voorziening of het ten onrechte genoten pgb.
Artikel 9 Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering.
Het college houdt, in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren jeugdhulp of uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen of reclassering, rekening met:
Het college stelt een regeling vast voor de afhandeling van klachten van jeugdigen en ouders die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van meldingen en aanvragen als bedoeld in deze verordening.
Artikel 12 Inspraak en medezeggenschap
Het college stelt cliënten en vertegenwoordigers van cliëntgroepen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende jeugdhulp te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende jeugdhulp, en voorzien hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.
Aldus besloten in de openbare vergadering
van de raad der gemeente Bloemendaal,
gehouden op 27 november 2014.
, voorzitter
, griffier
Toelichting op de Verordening jeugdhulp Bloemendaal 2015
Deze verordening geeft uitvoering aan de Jeugdwet. De wet maakt onderdeel uit van de bestuurlijke en financiële decentralisatie van de jeugdzorg, de jeugd-ggz, de zorg voor verstandelijk beperkte jeugdigen en de begeleiding en persoonlijke verzorging van jeugdigen, naar de gemeenten. Daarnaast wordt met de wet een omslag gemaakt van een stelsel, gebaseerd op een wettelijk recht op zorg, naar een stelsel, op basis van een voorzieningenplicht voor gemeenten, vergelijkbaar met de manier waarop dit in de gewijzigde Wet maatschappelijke ondersteuning is geregeld. Het wettelijk recht op jeugdzorg en individuele aanspraken op jeugdzorg worden hierbij vervangen door een voorzieningenplicht waarvan de aard en omvang in beginsel door de gemeente worden bepaald. Het doel van het jeugdzorgstelsel blijft echter onverminderd overeind: jeugdigen en ouders krijgen bij hun situatie, waar nodig, tijdig passende hulp, met als uitgangspunt het versterken van de eigen kracht van de jongere en het zorgend en probleemoplossend vermogen van het gezin.
De Jeugdwet schrijft in de artikelen 2.9, 2.10 en 2.12 voor dat de gemeenteraad per verordening in ieder geval regels opstelt:
ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit van jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, ten aanzien waarvan het college de uitvoering van de Jeugdwet door derden laat verrichten. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden.
Artikel 2.9 van de Jeugdwet biedt ruimte om, met in achtneming van het bepaalde bij of krachtens de Jeugdwet, ook andere regels te stellen. Daarvan is met deze verordening spaarzaam gebruik gemaakt.
Daarnaast kan op grond van artikel 8.1.1, vierde lid van de Jeugdwet bij verordening worden bepaald onder welke voorwaarden de persoon aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot zijn sociale netwerk. Artikel 10, vierde lid van deze verordening is daar een uitwerking van.
De toeleiding naar de jeugdhulp kan op verschillende manieren plaatsvinden.
In artikel 2 van de verordening is onderscheid gemaakt tussen individuele (niet vrij-toegankelijke) en overige (vrij-toegankelijke) voorzieningen. Voor een deel van de hulpvragen kan worden volstaan met een vrij-toegankelijke voorziening. De jeugdige en zijn ouders kunnen hier gebruik van maken zonder verwijzing van een arts of besluit van de gemeente. Zij kunnen zich hiervoor rechtstreeks wenden tot een jeugdhulpaanbieder.
Toegang jeugdhulp via de gemeente
Een hulpvraag van een jeugdige of zijn ouders kan ook bij de gemeente binnen komen. Het college beslist, in overleg met de jeugdige of zijn ouders, welke hulp passend is.
In een gesprek tussen een door de gemeente ingezette deskundige en de jeugdige of zijn ouders wordt bekeken wat de jeugdige of zijn ouders zelf, eventueel met hulp van hun sociale netwerk, aan het probleem kunnen doen. Als aanvullend daarop een voorziening nodig is wordt eerst bekeken of kan worden volstaan met een overige voorziening of dat een individuele voorziening meer passend is. In het geval een individuele voorziening nodig is neemt de deskundige namens het college een besluit en verwijst hij de jeugdige of zijn ouders door naar een gespecialiseerde jeugdhulpaanbieder.
Toegang via de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist
Jeugdhulp is ook toegankelijk na verwijzing door een huisarts, een jeugdarts of een medisch specialist. Na een verwijzing staat echter nog niet vast welke specifieke behandeling nodig is. Een jeugdige of zijn ouders kunnen terecht bij een jeugdhulpaanbieder waarbij de gemeente heeft ingekocht. In de praktijk zal de jeugdhulpaanbieder, na doorverwijzing, beoordelen welke behandelmethode (en de omvang en de duur daarvan) het meest passend is. De jeugdhulpaanbieder dient zich daarbij te houden aan de afspraken die hij, in het kader van de contractrelatie, met de gemeente heeft gemaakt. Het betreft afspraken met betrekking tot de wijze waarop de gemeente invulling kan geven aan zijn regierol en de omvang van het hulpverleningspakket. Het betreft tevens afspraken over afstemming tussen de gemeente en artsen inzake doorverwijzing en behandeling, waarbij de integrale benadering: 1 gezin, 1 regisseur, 1 plan, uitgangspunt is.
Daarnaast zal de jeugdhulpaanbieder uiteraard rekening moeten houden met de regels die de gemeente bij verordening heeft gesteld.
In artikel 2, tweede lid van de verordening is geregeld welke individuele voorzieningen beschikbaar zijn.
Toegang via de gecertificeerde instelling, de kinderrechter, het openbaar ministerie en de directeur of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting.
Tevens is er toegang tot de jeugdhulp via een gecertificeerde instelling, de kinderrechter, het openbaar ministerie en de directeur of de selectiefunctionaris van een justitiële jeugdinrichting.
Een gecertificeerde instelling is verplicht, alvorens te bepalen welke hulp moet worden geboden in het kader van een door de rechter opgelegde kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering, te overleggen met de gemeente. Kostenafweging kan onderdeel van het overleg zijn.
De gemeente is gehouden de jeugdhulp in te zetten die deze partijen nodig achten ter uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering.
In de beslissing tot een kindbeschermingsmaatregel, zoals een ondertoezichtstelling of gezagsbeëindiging, bepaalt de kinderrechter, op advies van de Raad voor de kinderbescherming, welke gecertificeerde instelling de maatregel zal uitvoeren. De Raad voor de kinderbescherming stemt met het college af welke gecertificeerde instelling het meest aangewezen is de maatregel uit te voeren. De Raad voor de kinderbescherming en het college leggen de wijze van samenwerken vast in een protocol. Deze toegang is geregeld in de Jeugdwet.
Toegang via het advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling (AMHK)
Het AMHK geeft advies inzake vermoedens en concrete gevallen van huiselijk geweld en kindermishandeling. Naar aanleiding van een melding onderzoekt het AMHK of sprake is van kindermishandeling, motiveert zo nodig ouders tot het accepteren van jeugdhulp en legt daartoe contacten met de hulpverlening. De toegang tot het AMHK is geregeld in de Jeugdwet.
Onder het begrip ‘andere voorziening’ wordt in deze verordening verstaan een voorziening die niet wordt getroffen op grond van de Jeugdwet, maar in het kader van zorg, maatschappelijke ondersteuning, onderwijs en werk en inkomen.
In artikel 2 is opgenomen welke vormen van ‘overige voorzieningen’ en ‘individuele voorzieningen’ beschikbaar zijn.
Er is een beperkt aantal begripsbepalingen opgenomen omdat de meeste begrippen reeds in de wet zijn gedefinieerd. De begripsbepalingen uit de wet zijn van overeenkomstige toepassing. Een specifieke aanvulling is het afwegingskader. Dit is een instrument dat regionaal is afgestemd, en waarmee de CJG coaches zullen werken. Hiermee wordt een zorgvuldig en transparant proces van afweging gewaarborgd. Ook wordt hiermee invulling gegeven aan de insteek om ook in kaart te brengen wat de mogelijkheden zijn vanuit eigen kracht van een gezin en het netwerk er om heen.
Artikel 2 Vormen van jeugdhulp
De voorzieningen die de gemeente biedt op het terrein van jeugd kunnen zowel vrij toegankelijk als een individuele voorzieningen zijn. Met een individuele voorziening zal doorgaans meer gespecialiseerde zorg kunnen worden geboden. De gemeente bepaalt welke hulp vrij toegankelijk is en welke niet. Het college, of de huisarts, de medisch specialist, de jeugdarts of de jeugdhulpaanbieder beoordeelt of bij een hulpvraag kan worden volstaan met een vrij toegankelijke, overige voorziening, of dat een individuele voorziening voorliggend is.
Algemene, vrij toegankelijke voorzieningen in de gemeente zijn bijvoorbeeld activiteiten zoals trainingen, jeugdgezondheidszorg en ondersteuning door vrijwilligers. Deze worden in meer of mindere mate gefaciliteerd door de gemeente. Onder algemene voorziening kan ook worden begrepen het gemeentelijk loket, waar jeugdigen, hun ouders of andere betrokkenen bij deskundigen van het Centrum voor Jeugd en Gezin terecht kunnen voor een hulpvraag of adviesvraag.
De niet vrij-toegankelijke individuele voorzieningen zijn de voorzieningen die vallen onder specialistische hulp zoals bedoeld in artikel 2, tweede lid. Het gaat om situaties waarin ernstige of complexe problemen zijn en waarvoor meer of andere hulp nodig is, dan waarin het team van CJG coaches kan voorzien. Voorbeelden van specialistische hulp zijn ambulante jeugdhulp (geestelijke gezondheidszorg, hulp aan (licht) verstandelijk beperkten en Jeugdzorg). De hulp kan groepsgericht en individueel zijn, zowel kort- als langdurend. Bij residentiële zorg vindt de hulp aan kinderen en jeugdigen (tijdelijk) dag en nacht plaats buiten hun eigen omgeving. Dat kan op vrijwillige of gedwongen basis (Jeugdzorg plus) zijn.
In artikel 2 zijn de hoofdcategorieën van zorg benoemd ingedeeld naar het huidige verzekeringsstelsel. Dat zijn: 2.1: de Jeugd GGZ (zorgverzekeringswet), 2.2: Provinciale Jeugdzorg en 2.3: de AWBZ zorg voor kinderen en jeugdigen tot 18 jaar.
Als aparte zorg is 2.4: multifocale zorg opgenomen. Dit is een vernieuwende vorm van zorg waarbij jeugdzorg en jeugd-GGZ gecombineerd worden om de hulp beter op de jeugdige/het gezin af te stemmen en de bereikbaarheid van de hulp te vergroten.
Het meldpunt Veilig Thuis geeft advies over vermoedens en gevallen van huiselijk geweld en kindermishandeling, onderzoekt indien nodig op basis van een melding of er sprake is van kindermishandeling, motiveert zo nodig ouders tot het accepteren van jeugdhulp en leidt toe naar de CJG coach of De Beschermingstafel (= toegang tot het gedwongen kader, waar besproken wordt of hulp via drang nog mogelijk is of een onderzoek of maatregel ingezet moet worden). Vanuit het meldpunt Veilig Thuis wordt niet rechtstreeks doorverwezen naar niet-vrij toegankelijke individuele jeugdhulpverlening.
De raad bepaalt welke vormen van individuele voorzieningen beschikbaar zijn en het college stelt bij nadere regeling vast welke concrete voorzieningen het betreft.
Artikel 3 Toegang jeugdhulp via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts
In artikel 2.6, eerste lid aanhef en onder g. van de wet is bepaald dat het college er verantwoordelijk voor is dat jeugdhulp ook toegankelijk is na verwijzing door een huisarts, medisch specialist of jeugdarts. Dit geldt zowel voor de vrij-toegankelijke (overige) voorzieningen als voor de niet vrij-toegankelijke voorzieningen. Met een verwijzing heeft de hulpvrager toegang tot de jeugdhulp. In de praktijk zal het de jeugdhulpaanbieder (bijv. de jeugdpsychiater, de gezinswerker, de orthopedagoog) zijn die na verwijzing beoordeelt welke hulp precies nodig is. Deze bepaalt, in overleg met de jeugdige of zijn ouders, de inhoud, vorm, omvang en duur van de hulp.
Het college legt de te verlenen individuele voorziening, dan wel het afwijzen daarvan, vast in een beschikking. Voor alle beslissingen wordt een beschikking afgegeven, waartegen bezwaar en beroep mogelijk is. Daarmee geniet een hulpvrager de hem toekomende rechtsbescherming.
Artikel 4 Toegang tot jeugdhulp via de gemeente
Artikel 4 regelt de toegang tot een individuele voorziening via de gemeente. Dit ter uitvoering van artikel 2.9 aanhef en onder a. van de wet, waarin is bepaald dat de raad bij verordening in ieder geval regels stelt over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige voorzieningen, met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening.
In de algemene toelichting is erop gewezen dat een jeugdige of zijn ouders onder de Jeugdwet geen wettelijke recht en geen individuele aanspraak hebben op jeugdzorg. Daarentegen rust op de gemeente een voorzieningenplicht, waaruit mede voortvloeit dat de jeugdige of zijn ouders recht hebben op een zorgvuldige toegangsprocedure.
De procedureregels zijn niet van toepassing op de toegang tot een overige voorziening.
Op grond van het uitgangspunt om te komen tot flexibele inzet waarbij de kennis van de professionals centraal staat, is ervoor gekozen om een besluit inzake een verwijzing naar individuele jeugdzorg (of een afwijzing daarvan) niet altijd automatisch vast te leggen in een beschikking, maar wel altijd wanneer belanghebbenden er om vragen. Op deze wijze blijft de rechtszekerheid die een belanghebbende aan een schriftelijke beschikking kan ontlenen, onaangetast. Daarnaast zal ook altijd een beschikking worden afgegeven wanneer er een pgb wordt verstrekt, wanneer toeleiding via de gemeente naar een niet vrij toegankelijke vorm van jeugdhulpverlening op aanvraag van de ouders en/of jeugdige wordt afgewezen, en wanneer dit noodzakelijk is voor het juridisch proces.
Artikel 5 Toegang jeugdhulp via de gecertificeerde instelling of kantonrechter.
Een andere ingang tot de jeugdhulp is via de gecertificeerde instelling, de kinderrechter, het openbaar ministerie en de selectiefunctionaris of directeur van de justitiële jeugdinrichting. De gecertificeerde instelling is verplicht om bij de bepaling van de in te zetten jeugdhulp in het kader van een door de rechter opgelegde kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering te overleggen met de gemeente.
Als de jeugdige of zijn ouders een formele aanvraag indienen dient het college een beschikking af te geven, waartegen op grond van de Algemene wet bestuursrecht bezwaar en beroep open staat.
Uitgangspunt van de wet is dat de jeugdige of zijn ouders een voorziening ‘in natura’ wordt verstrekt. De jeugdige of zijn ouders kunnen het college echter ook verzoeken een pgb toe te kennen.
In de beschikking wordt alleen, ter informatie, opgenomen dat een ouderbijdrage is verschuldigd (vierde lid). De vaststelling en inning van de bijdrage geschiedt door het bestuursorgaan dat daar namens de gemeente mee is belast.
Bij nota van wijziging (Kamerstukken II 2013/14 33684, nr. 11, artikel MM) is de regeling in artikel 8.1.1 van de wet voor het pgb aangepast aan de verwante regelgeving met betrekking tot de maatschappelijke ondersteuning. In deze regeling stond dat een pgb slechts wordt verstrekt als aan de in het derde lid gestelde voorwaarden is voldaan. Bij amendement van Bergkamp/Voortman (Kamerstukken II 2013/14 33 684, nr. 109) is het woord ‘slechts’ geschrapt omdat dit een onnodige en overbodige inperking van het recht op een pgb leek te suggereren.
In artikel 8.1.1, vijfde lid, onder a. van de wet is bepaald dat het college een pgb kan weigeren voor zover de kosten van het betrekken van de jeugdhulp van derden hoger zijn dan de kosten van de individuele voorziening. Zo wordt voorkomen dat inkoopvoordelen zouden wegvallen als te veel personen zelf ondersteuning willen inkopen met een pgb. Een pgb is gemiddeld genomen ook goedkoper dan zorg in natura omdat er geen, of in ieder geval minder overheadkosten hoeven te worden meegerekend. De maximale hoogte van een pgb is in de verordening begrensd op de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate voorziening.
Het tweede tot en met vierde lid berusten op artikel 2.9, onder c. van de wet, waarin is bepaald dat in de verordening in ieder geval wordt opgenomen op welke wijze de hoogte van het pgb wordt vastgesteld.
Artikel 8 Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering
Deze bepaling is een uitwerking van de bij nota van wijziging (Kamerstukken II 2013/14 33 684, nr. 11, artikel D) ingevoerde verplichte delegatiebepaling van artikel 2.9, onder d. van de wet. Daarin is bepaald dat de gemeente bij verordening regels stelt voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet.
Ook met deze bepaling wordt beoogd de regelgeving te standaardiseren en in overeenstemming te brengen met de regelgeving met betrekking tot maatschappelijke ondersteuning.
In de toelichting op de nota van wijziging is voorts vermeld dat het tot de gemeentelijke verantwoordelijkheid behoort misbruik van de voorzieningen te voorkomen en, waar nodig, op te treden tegen onterecht gebruik van de voorzieningen of pgb’s.
Een zorgvuldig gebruik van collectieve middelen is immers wezenlijk voor het draagvlak daarvan.
De tekst van de artikelen 8.1.2 tot en met 8.1.4 van de wet is beperkt tot het pgb.
In het vierde lid van dit artikel is, ter uitwerking van de delegatiebepaling van 2.9, onder d. van de wet, de reikwijdte van de bepaling uitgebreid tot de individuele voorziening in natura.
Hiervoor kan ook steun worden gevonden in de toelichting bij artikel 8.1.2 van de wet. Daarin is vermeld dat het uitgangspunt van de inlichtingenplicht is dat van een jeugdige en zijn ouders aan wie een individuele voorziening of een pgb is verstrekt, kan worden verlangd dat zij het college voldoende gegevens en inlichtingen verstrekken, om het college in staat te stellen te beoordelen of een beroep op die individuele voorziening of het pgb terecht is gedaan.
Als het de jeugdige of zijn ouders redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat er feiten en omstandigheden, of daarin opgetreden wijzigingen, zijn die van invloed kunnen zijn op de toekenning van een individuele voorziening of een pgb, dienen zij dit het college onverwijld te melden. Verstrekken zij niet onverwijld uit eigen beweging of op verzoek van het college alle gevraagde inlichtingen of bewijsstukken, dan heeft dat gevolgen voor de toekenning van de voorziening of het pgb. Het college kan, niet alleen bij een aanvraag, maar ook op een later moment, informatie en bewijsstukken van een belanghebbende vragen.
Het tweede lid is een uitwerking van artikel 8.1.4 van de wet. Ook hierin is de tot het pgb beperkte reikwijdte van artikel 8.1.4 van de wet, op grond van artikel 2.9, onder d. van de wet uitgebreid tot de individuele voorziening in natura.
Artikel 9 Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering.
In artikel 2.11, eerste lid van de wet is bepaald dat het college de uitvoering van de wet, behoudens de vaststelling van de rechten en plichten van de jeugdige of zijn ouders, kan laten verrichten door derden.
Op grond van artikel 2.12 van de wet moeten voor gevallen, waarin ten aanzien van jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering door derden hulp wordt verleend, bij verordening regels worden gesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van de jeugdhulp en de kwaliteit daarvan. Daarbij moet rekening worden gehouden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijk arbeidsvoorwaarden.
Om te voorkomen dat er alleen gekeken wordt naar de laagste prijs voor de uitvoering worden in dit artikel een aantal andere aspecten genoemd waarmee het college ook rekening dient te houden. Hiermee wordt bereikt dat een beter beeld ontstaat van de reële kostprijs voor de activiteiten die het college door aanbieders lat uitvoeren. Uitgangspunt is dat de aanbieder kundig personeel inzet tegen arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden.
In artikel 2.6, eerste lid, onder f. van de wet is bepaald dat het college ervoor verantwoordelijk is dat jeugdigen, hun ouders of hun pleegouders een beroep kunnen doen op een vertrouwenspersoon. Met de vertrouwenspersoon wordt een functionaris bedoeld zoals die momenteel ook werkzaam is binnen de jeugdzorg. Onafhankelijkheid, beschikbaarheid en toegankelijkheid zijn belangrijke factoren (wettelijke vereisten) voor de goede invulling van deze functie.
De wet adresseert het college rechtstreeks en vraagt niet hierover bij verordening een regeling op te stellen. De bepaling uit de wet kan toch in de verordening worden opgenomen met de bedoeling in de verordening een compleet beeld te geven van de rechten en plichten van jeugdigen en hun ouders. Bij algemene maatregel van bestuur wordt een nadere uitwerking gegeven van de taken en bevoegdheden van de vertrouwenspersoon.
Dit artikel regelt het gemeentelijke klachtrecht inzake jeugdhulp.
Hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht bevat een uitgebreide klachtregeling inzake klachten tegen bestuursorganen en personen die onder hun verantwoordelijkheid werkzaam zijn. In deze verordening kan daarom met een enkele bepaling worden volstaan.
De klachtmogelijkheid tegenover de aanbieder is geregeld in artikel 4.2.1 e.v. van de wet. In de regel zal eerst de aanbieder worden aangesproken bij klachten over de wijze van behandeling. Pas als de klacht niet bevredigend wordt afgehandeld, of als de klacht het handelen van een gemeenteambtenaar betreft, komt de gemeentelijke klachtregeling in beeld.
Artikel 12 Inspraak en medezeggenschap
In dit artikel zijn bepalingen opgenomen over inspraak en medezeggenschap bij de gemeente. De mogelijkheid tot inspraak en medezeggenschap bij de aanbieder is geregeld in artikel 4.2.4 e.v. van de wet.
Op grond van artikel 2.10 van de wet in samenhang met artikel 2.1.3, derde lid van de Wmo 2015 is de gemeente verplicht een regeling op te stellen inzake inspraak en medezeggenschap.
In artikel 2.10 worden de artikelen 2.1.3, derde lid en 2.5.1 (jaarlijks cliëntervaringsonderzoek) van de Wmo 2015 van overeenkomstige toepassing verklaard. Ingevolge artikel 2.1.3, derde lid van de Wmo 2015 dient bij verordening te worden bepaald op welke wijze ingezetenen worden betrokken bij de uitvoering van de wet.
In het eerste lid is verwezen naar de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet vastgestelde inspraakverordening. Hierdoor wordt gewaarborgd dat eenzelfde inspraakprocedure geldt voor het jeugdhulpbeleid. De inspraak geldt niet alleen voor belanghebbenden maar voor alle ingezetenen. Dit is uitdrukkelijk de bedoeling van de wetgever, omdat iedereen op enig moment aangewezen kan raken op ondersteuning.
Met het vierde lid wordt het college opgedragen nadere regels vast te stellen.
Dit artikel geeft het college de bevoegdheid van deze verordening af te wijken in zeer schrijnende gevallen, die bij de totstandkoming van deze verordening niet zijn voorzien en waarvoor, op grond van de verordening, geen passende voorziening mogelijk is.