Organisatie | Leeuwarden |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening tegenprestatie Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Leeuwarden 2015 |
Citeertitel | Verordening tegenprestatie Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Leeuwarden 2015 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2015 | Nieuwe regeling | 24-11-2014 GVOP: 12 december 2014 en Huis aan Huis: 17 december 2014 | - |
De raad van de gemeente Leeuwarden,
gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van (datum),
gelet op artikel 108, tweede lid jo. artikel 147, eerste lid van de Gemeentewet,
gelet op artikel 8a, eerste lid, onderdeel b van de Participatiewet,
gelet op artikel 35, eerste lid, onderdeel d van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers,
gelet op artikel 35, eerste lid, onderdeel d van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen,
gezien het advies aan het college van burgemeester en wethouders van de Cliëntenraad Werk en Inkomen Leeuwarden van (datum),
besluit vast te stellen de volgende verordening:
Verordening tegenprestatie Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Leeuwarden 2015
Hoofdstuk 2 TEGENPRESTATIE NAAR VERMOGEN
Artikel 2 Opdragen en inhoud van een tegenprestatie naar vermogen
1. Het college kan een belanghebbende op grond van de artikelen 9, eerste lid, onderdeel c van de Participatiewet, 37, eerste lid, onderdeel f van de IOAW en artikel 37, eerste lid, onderdeel f van de IOAZ een tegenprestatie naar vermogen opdragen.
2. De tegenprestatie naar vermogen bestaat uit onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden met een additioneel karakter, die:
3. Bij het bepalen van de aard, de duur en de omvang van de tegenprestatie houdt het college rekening met de individuele omstandigheden van de belanghebbende.
4. De maximale duur van een tegenprestatie naar vermogen is 15 onafgebroken weken per jaar.
Indien een belanghebbende mantelzorg verricht, ziet het college af van het opdragen van een tegenprestatie naar vermogen voor zover het college deze mantelzorg in redelijkheid noodzakelijk acht.
Artikel 4 Geen werkzaamheden voorhanden
1. Bij ontstentenis van werkzaamheden die als tegenprestatie naar vermogen kunnen worden gekwalificeerd, wordt door het college afgezien van het opdragen van een tegenprestatie naar vermogen.
2. Indien het college overeenkomstig het eerste lid afziet van het opdragen van een tegenprestatie naar vermogen, wordt door het college na zes maanden onderzocht of er dan wel werkzaamheden beschikbaar zijn die als tegenprestatie naar vermogen kunnen worden opgedragen.
Het college is bevoegd een belanghebbende te verplichten naar vermogen een tegenprestatie te verrichten voor het ontvangen van een uitkering. Deze tegenprestatie bestaat uit het uitvoeren van door het college opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden. De tegenprestatie is naar zijn aard niet gericht op toeleiding naar de arbeidsmarkt en is niet bedoeld als participatie-instrument. Een tegenprestatie is ondergeschikt aan de verplichting om passende arbeid te aanvaarden. Ook mogen participatieverplichtingen door de tegenprestatie niet worden belemmerd. Het uitgangspunt blijft werk boven uitkering.
Het college bepaalt aan de hand van de individuele omstandigheden en de voorhanden zijnde onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden, de aard, de duur en de omvang van de aan een persoon op te leggen tegenprestatie.
Als het college een tegenprestatie vraagt van belanghebbende, moet het een duidelijke omschrijving geven van de te verrichten werkzaamheden. Het moet voor een belanghebbende immers duidelijk zijn welke tegenprestatie van hem verwacht wordt (zie ECLI:NL:RBZWB:2013:BZ5171).
Indien daarvoor dringende redenen - zoals zorgtaken - aanwezig zijn, kan het college in individuele gevallen tijdelijk ontheffing verlenen van de plicht tot het verrichten van een tegenprestatie (artikel 9, tweede lid, van de Participatiewet). De plicht tot tegenprestatie is niet van toepassing op een belanghebbende die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is als bedoeld in artikel 4 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (artikel 9, vijfde lid, van de Participatiewet). De plicht tot tegenprestatie is voorts niet van toepassing op een alleenstaande ouder die in het bezit is van een ontheffing als bedoeld in artikel 9a, eerste lid, van de Participatiewet (artikel 9, zevende lid, van de Participatiewet).
Niet of onvoldoende nakomen tegenprestatie
Indien een belanghebbende de hem opgelegde tegenprestatie niet of onvoldoende nakomt, kan overeenkomstig de Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ een verlaging worden opgelegd.
De gemeenteraad is op grond van artikel 8a, eerste lid, onderdeel b, van de Participatiewet, artikel 35, eerste lid, onderdeel e, van de IOAW en artikel 35, eerste lid, onderdeel e, van de IOAZ, verplicht om bij verordening regels te stellen met betrekking tot het opdragen van een tegenprestatie aan mensen die ingevolge deze wetten een uitkering ontvangen en jonger zijn dan de pensioengerechtigde leeftijd.
Bij het vaststellen van de aard, de duur en de omvang van een tegenprestatie dient het college rekening te houden met de individuele mogelijkheden van de belanghebbende. Omdat het gaat om maatwerk worden in deze verordening zo veel mogelijk louter algemene kaders gesteld, terwijl het college de bevoegdheid wordt verleend om deze kaders nader uit te werken in beleidsregels.
Mantelzorg (eerste lid, onderdeel d)
Het begrip 'mantelzorg' is van belang omdat artikel 3 van deze verordening bepaalt dat het college geen tegenprestatie opdraagt indien een belanghebbende mantelzorg verricht voor zover het verrichten van mantelzorg naar het oordeel van het college redelijkerwijs noodzakelijk is.
Uit kamerstukken met betrekking tot het begrip ‘mantelzorg’ zoals neergelegd in de vorige Wet maatschappelijke ondersteuning (zie bijvoorbeeld TK 2004-2005, 30 169, nr. 1, Notitie "De mantelzorger in beeld" en TK 2005-2006, 30 131, nr. C) vloeit voort dat de vier belangrijkste kenmerken van mantelzorg zijn:
het verlenen van mantelzorg is nooit afdwingbaar.
Voor mantelzorg is vereist dat de verleende zorg de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt. Om te kunnen bepalen of er sprake is van gebruikelijke zorg kan worden aangesloten bij de definitie van dit begrip in het protocol Gebruikelijke Zorg van het Centrum Indicatiestelling Zorg: de normale, dagelijkse zorg die partners of ouders en inwonende kinderen geacht worden elkaar onderling te bieden omdat ze als leefeenheid een gezamenlijk huishouden voeren en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van dat huishouden.
Artikel 2. Opdragen en inhoud van een tegenprestatie naar vermogen
Het eerste tot en met het derde lid
Het college dient maatwerk toe te passen bij het opdragen van een tegenprestatie. Rekening moet worden gehouden met de individuele omstandigheden van belanghebbende, waaronder leeftijd, opleiding, werkervaring en andere relevante persoonlijke omstandigheden. De werkzaamheden worden immers opgedragen ‘naar vermogen’. Het is dus van belang dat belanghebbende ook in staat is de werkzaamheden te verrichten (zie ECLI:NL:RBZWB:2013:BZ5171).
Omdat het voor een belanghebbende helder dient te zijn welke tegenprestatie van hem wordt verwacht, moet door het college een duidelijke omschrijving worden gegeven van de te verrichten werkzaamheden (zie ECLI:NL:RBZWB:2013:BZ5171).
Een periode van maximaal 15 aaneensluitende weken waarin de tegenprestatie naar vermogen dient te worden verricht wordt redelijk geacht.
In artikel 3 van deze verordening wordt bepaald dat er door het college geen tegenprestatie wordt opgedragen indien een belanghebbende mantelzorg verricht en hij het verrichten hiervan redelijkerwijze noodzakelijk vindt. De regering heeft deze mogelijkheid uitdrukkelijk benoemd in de nota van wijziging met betrekking tot de Wet maatregelen WWB (TK 2013-2014, 33 801, nr. 24, p. 6). Of sprake is van mantelzorg wordt getoetst aan de criteria van het begrip mantelzorg zoals
neergelegd in artikel 1 van deze verordening.
Artikel 4. Geen werkzaamheden voorhanden
Artikel 4, eerste lid, van deze verordening bepaalt dat geen tegenprestatie wordt opgedragen indien geen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden voorhanden zijn. In deze verordening kiest de gemeenteraad ervoor dat geen tegenprestatie wordt opgedragen indien geen maatschappelijk nuttige werkzaamheden binnen de eigen gemeentegrenzen voorhanden zijn.
De Participatiewet verplicht gemeenten niet om buiten de eigen gemeentegrens een tegenprestatie te laten verrichten (TK 2013-2014, 33 801, nr. 7, p. 51). Indien het college besluit geen tegenprestatie op te leggen omdat binnen de eigen gemeentegrenzen geen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden voorhanden zijn, wordt binnen zes maanden een heronderzoek uitgevoerd om te beoordelen of op dat moment wel maatschappelijk nuttige werkzaamheden binnen de eigen gemeentegrenzen voorhanden zijn. Dit is geregeld in artikel 4, tweede lid, van deze verordening.
Het opleggen van een tegenprestatie is maatwerk. Met het oog hierop wordt het college de bevoegdheid verleend om de algemene kaders die in deze verordening worden gesteld nader uit te werken in beleidsregels.
De hardheidsclausule is in de verordening opgenomen om het college enige vrijheid te geven bij het toepassen van de bepalingen. De eventuele toepassing van deze hardheidsclausule dient echter wel tot het uiterste beperkt te worden. Bij het regelmatig toepassen van deze clausule dient aanpassing van de verordening te worden overwogen.