Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Dinkelland

Verordening Kinderopvang gemeente Dinkelland 2005

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieDinkelland
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening Kinderopvang gemeente Dinkelland 2005
CiteertitelVerordening Kinderopvang gemeente Dinkelland 2005
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wet kinderopvang, art. 25
  2. de Algemene wet bestuursrecht
  3. Gemeentewet
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-200501-01-2013Nieuwe regeling

16-12-2004

DinkellandVisie 23 december 2004

Onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening kinderopvang gemeente Dinkelland 2005

De raad van de gemeente Dinkelland;

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 16 november 2004;

gelet op artikel 25 van de Wet kinderopvang, de Algemene wet bestuursrecht en de Gemeentewet;

overwegende dat de gemeenteraad op grond van artikel 25 van de Wet kinderopvang verplicht is bij verordening regels vast te stellen omtrent de tegemoetkoming van de gemeente in de kosten van kinderopvang met betrekking tot de verlening, de voorschotverlening en de vaststelling van de tegemoetkoming;

besluit

vast te stellen de

Verordening kinderopvang gemeente Dinkelland 2005
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 1 Begripsbepalingen
  • 1.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    a. de wet : de Wet kinderopvang (Stb. 2004, 455);

    b. het college : het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dinkelland.

  • 2.

    De in deze verordening gehanteerde begrippen en begripsbepalingen hebben dezelfde betekenis als bedoeld in de wet en de Algemene wet bestuursrecht, tenzij daarvan uitdrukkelijk in deze verordening wordt afgeweken.

Artikel 2 Afstemming

De Algemene Subsidieverordening gemeente Dinkelland, zoals vastgesteld op 12 september 2002, en de eventuele opvolgers daarvan zijn niet van toepassing op deze verordening.

Hoofdstuk 2 Vaststelling noodzaak van kinderopvang op grond van sociaal-medische indicatie
Artikel 3 Te verstrekken gegevens .
  • 1.

    Een aanvraag tot vaststelling van de noodzaak van kinderopvang op grond van een sociaal-medische indicatie als bedoeld in artikel 23 van de wet bevat in ieder geval de volgende gegevens:

    a. naam en adres van de ouder;

    b. indien van toepassing, naam van de partner en, indien dit een ander adres is dan het adres van de ouder, het adres van de partner;

    c. naam en geboortedatum van het kind of de kinderen waarop de aanvraag betrekking heeft;

    d. overige gegevens die het college nodig acht om te kunnen besluiten over de aanvraag van de tegemoetkoming.

  • 2.

    Het college kan bepalen dat de aanvraag geschiedt met behulp van een door het college vastgesteld en beschikbaar gesteld aanvraagformulier.

  • 3.

    Indien de ouder een partner heeft, wordt de aanvraag mede ondertekend door de partner.

Artikel 4    Beslistermijn vaststelling noodzaak sociaal-medische indicatie.
  • 1.

    Het college besluit over de aanvraag binnen acht weken na ontvangst van alle benodigde gegevens.

  • 2.

    Het college kan het besluit als bedoeld in het eerste lid met ten hoogste vier weken verdagen.

  • 3.

    Het college stelt de ouder schriftelijk van de verdaging in kennis.

Artikel Inhoud van de beschikking

De beschikking tot vaststelling van de noodzaak van kinderopvang op grond van een sociaal-medische indicatie bevat in ieder geval:

a. de geldigheidsduur van de indicatie;

b. de omvang van de kinderopvang die noodzakelijk wordt geacht.

Artikel 6 Weigeringsgronden

Het college weigert de noodzaak van kinderopvang op grond van een sociaal-medische indicatie vast te stellen indien:

a. de ouder en/of de partner reeds een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang ontvangen of kunnen ontvangen; of

b. de ouder en/of de partner niet behoren tot de personen als bedoeld in artikel 6, eerste lid, sub k of l van de wet.

Hoofdstuk 3  Tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang voor de doelgroep als bedoeld in artikel 22 van de wet
 § 1    Aanvraag van de tegemoetkoming  
Artikel 7    Te verstrekken gegevens bij de aanvraag
  • 1.

    Een aanvraag voor een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang bevat:

    a. naam, adres en sofi-nummer van de ouder;

    b. indien van toepassing, naam en sofi-nummer van de partner en, indien dit een ander adres is dan het adres van de ouder, het adres van de partner;

    c. naam, geboortedatum en sofi-nummer van het kind of de kinderen waarop de aangevraagde tegemoetkoming betrekking heeft;

    d. een offerte of contract van het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen, waarin in ieder geval wordt aangegeven:

    1. het aantal uren kinderopvang per kind;

    2. de prijs per uur;

    3. de aanvangsdatum en vermoedelijke einddatum van de opvang;

    e. gegevens, of een verwijzing naar gegevens, waaruit blijkt dat de ouder behoort tot de doelgroep als bedoeld in artikel 22 van de wet;

    f. overige gegevens die het college nodig acht om te kunnen besluiten over de aanvraag van de tegemoetkoming

  • 2.

    Het college kan bepalen dat de aanvraag geschiedt met behulp van een door het college vastgesteld en beschikbaar gesteld aanvraagformulier.

  • 3.

    Indien de ouder een partner heeft, wordt de aanvraag mede ondertekend door de partner.

§ 2    Weigering van de tegemoetkoming
Artikel 8    Weigeringsgrond

Het college weigert de tegemoetkoming indien de ouder niet behoort tot de doelgroep als bedoeld in artikel 22 van de wet.

 

§ 3    Verlening van de tegemoetkoming
 Artikel 9    Het besluit tot verlening van de tegemoetkomin
  • 1.

    Het college besluit over de aanvraag binnen acht weken na ontvangst van alle benodigde gegevens.

  • 2.

    Het college kan het besluit als bedoeld in het eerste lid met ten hoogste vier weken verdagen.

  • 3.

    Het college stelt de ouder schriftelijk van de verdaging in kennis.

  • 4.

    In afwijking van het bepaalde in het eerste lid houdt het college de beslissing op de aanvraag om een tegemoetkoming aan, indien:

    a.   tevens een aanvraag tot vaststelling van de noodzaak van een sociaal-medische indicatie als bedoeld in artikel 23 van de wet door de ouder is ingediend; en

    b.   overigens geen reden bestaat de tegemoetkoming te weigeren als bedoeld in artikel 8.

  • 5.

    De aanhouding als bedoeld in het vierde lid eindigt op het moment dat er een beslissing op de in dat lid bedoelde aanvraag van de ouder tot vaststelling van de noodzaak van een sociaal-medi-sche indicatie is genomen.

 Artikel 10  Ingangsdatum van de tegemoetkoming.
  • 1.

    Bij toekenning van de aanvraag wordt de tegemoetkoming verleend met ingang van de datum waarop de aanvraag voor de tegemoetkoming door het college in ontvangst is genomen.

  • 2.

    Voor zover op de datum als bedoeld in het eerste lid nog geen kinderopvang plaatsvindt, wordt de tegemoetkoming verleend met ingang van de datum waarop de kinderopvang op een later tijdstip zal plaatsvinden.

  • 3.

    Het college kan in uitzonderingsgevallen, zulks naar het oordeel van het college, afwijken van het bepaalde in het eerste lid.

Artikel 11 De periode waarover de tegemoetkoming wordt verleend
  • 1.

    De tegemoetkoming wordt verleend voor de periode van een tegemoetkomingsjaar.

  • 2.

    In afwijking van de periode als bedoeld in het eerste lid kan het college de tegemoetkoming voor een andere periode verlenen.

Artikel 12 Omvang van de kinderopvang
  • 1.

    De tegemoetkoming wordt verleend voor het aantal uren kinderopvang dat door de ouder is aangevraagd.

  • 2.

    In afwijking van het bepaalde in het eerste lid verleent het college bij een ouder als bedoeld in artikel 24, eerste lid, sub a of tweede lid, sub a van de wet de tegemoetkoming voor het aantal uren kinderopvang dat, naar het oordeel van het college, redelijkerwijs noodzakelijk is voor de combinatie van arbeid en zorg.

Artikel 13 Inhoud van de beschikking tot verlening van een tegemoetkoming

De beschikking tot verlening van een tegemoetkoming bevat in ieder geval:

  • a.

    de vaststelling tot welke van de doelgroepen als bedoeld in artikel 22 van de wet de ouder behoort;

  • b.

    de naam en geboortedatum van het kind of de kinderen waarop de tegemoetkoming betrekking heeft;

  • c.

    de naam en het adres van het kindercentrum of gastouderbureau waar de kinderopvang plaatsvindt;

  • d.

    de periode en omvang van de kinderopvang per tijdvak en per kind waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend;

  • e.

    de wijze waarop het bedrag van de tegemoetkoming wordt bepaald en het bedrag dat op basis daarvan wordt verleend;

  • f.

    de wijze waarop de tegemoetkoming wordt uitbetaald;

  • g.

    de verplichtingen van de ouder verbonden aan de verlening van de tegemoetkoming als bedoeld in de artikelen 15, eerste lid en 18, alsmede de verplichting tot terugbetaling van eventueel teveel ontvangen verleende tegemoetkoming.

Artikel 14 De voorschotverlening van de tegemoetkoming
  • 1.

    De verleende tegemoetkoming wordt, voordat deze overeenkomstig het bepaalde in artikel 15 is vastgesteld, uitbetaald in maandelijkse termijnen in de vorm van een voorschot.

  • 2.

    Bij machtiging door de ouder wordt de tegemoetkoming als bedoeld in het eerste lid rechtstreeks maandelijks overgemaakt aan het kindercentrum of gastouderbureau waar de kinderopvang plaatsvindt.

  • 3.

    Het college kan nadere regels en voorschriften stellen over de wijze van bevoorschotting als bedoeld in het eerste en tweede lid.

§ 4 Vaststelling van de tegemoetkoming
Artikel 15 Het besluit tot vaststelling van de tegemoetkoming
  • 1.

    De ouder verstrekt binnen vier weken na afloop van de periode waarover de tegemoetkoming is verleend aan het college een overzicht van de feitelijke kosten per kind van de kinderopvang over de hiervoor bedoelde periode.

  • 2.

    Het college stelt de tegemoetkoming binnen acht weken na ontvangst van het overzicht van de kosten als bedoeld in het eerste lid vast.

Artikel 16 Verrekening van de verstrekte voorschotverleningen

De vastgestelde tegemoetkoming wordt binnen vier weken na het besluit tot vaststelling van de tegemoetkoming uitbetaald, onder verrekening van de uitbetaalde verleende voorschotten.

Artikel 17 Terugbetaling van teveel uitbetaalde verleende tegemoetkomingen

Indien de op grond van artikel 15 vastgestelde tegemoetkoming op een lager bedrag is vastgesteld dan de uitbetaalde verleende voorschotten als bedoeld in artikel 14 kan het verschil, overeenkomstig het bepaalde in artikel 38 van de wet, worden teruggevorderd.

§ 5 Verplichtingen van de ouder
Artikel 18 Inlichtingenplicht
  • 1.

    De ouder of de partner doet het college onmiddellijk na het bekend worden daarvan uit eigen beweging schriftelijk mededeling van inlichtingen en gegevens die kunnen leiden tot de vaststelling van een lagere tegemoetkoming.

  • 2.

    De ouder of de partner verstrekt desgevraagd aan het college, binnen een door het college te stellen redelijke termijn, alle gegevens en inlichtingen van hem en zijn partner die voor de aanspraak op en de hoogte van de tegemoetkoming van de gemeente van belang zijn.

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen
Artikel 19 Uitvoering verordening
  • 1.

    Het college is belast met de uitvoering van het bepaalde in deze verordening.

  • 2.

    Het college is bevoegd om nadere regels te stellen met betrekking tot de uitvoering van deze verordening, in gevallen waarin deze verordening niet voorziet.

Artikel 20 Verslaglegging

Het college brengt jaarlijks verslag uit aan de raad inzake de uitvoering van deze verordening.

Artikel 21 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: Verordening kinderopvang gemeente Dinkelland 2005.

Artikel 22 Inwerkingtreding

  • 1.

    Met uitzondering van Hoofdstuk 2 treedt deze verordening, met toepassing van artikel 25 van de Tijdelijke Referendumwet, op 1 januari 2005 inwerking.

  • 2.

    Hoofdstuk 2 treedt in werking met ingang van de datum waarop artikel 6, eerste lid, sub k en l en artikel 23 van de wet inwerking treden.

  • 3.

    Met ingang van de in het eerste lid vermelde datum vervalt de Verordening Kinderopvang Dinkelland 2004 zoals vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van 11 maart 2004.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van 16 december 2004.

De griffier, De voorzitter,

Mr. O.J.R.J. Huitema, Mr. F.P.M. Willeme

Toelichting Verordening kinderopvang gemeente Dinkelland 2005

 

A. Algemene toelichting

1. Inleiding

De Wet kinderopvang (hierna “de wet”) is op 1 november 2004 grotendeels inwerking getreden, met belangrijke gevolgen voor de gemeente per 1 januari 2005. De wet beoogt het ouders of verzorgers gemakkelijker te maken werk en zorg te combineren. Niet alleen werkenden, maar ook een aantal in de wet benoemde doelgroepen kunnen een beroep op de gemeente doen voor het betalen van een deel van de kosten die zij maken voor kinderopvang. De vergoeding door de gemeente van een deel van de kosten voor kinderopvang wordt aangeduid met de term ‘tegemoetkoming kosten kinderopvang (gemeente)’. Artikel 25 van de wet bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels vaststelt omtrent de tegemoetkoming van de gemeente. Deze regels hebben betrekking op de verlening, de voorschotverlening en de vaststelling van de tegemoetkoming. Deze verordening voorziet daarin.Titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) die regels stelt over subsidies is van toepassing op de gemeentelijke tegemoetkomingen. De tegemoetkoming op grond van de wet is een subsidie in de zin van artikel 4:21 van de Awb: een aanspraak op financiële middelen door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op een bepaalde activiteit van de aanvrager. Dat betekent dat op de verstrekking van de tegemoetkomingen in de kosten van kinderopvang drie regelingen van toepassing zijn:

1. de Wet kinderopvang;

2. Titel 4.2 van de Awb ten aanzien van de daarin opgenomen subsidieregels;

3. de gemeentelijke verordening op grond van de Wet kinderopvang.

De gemeente Dinkelland beschikt over een algemene subsidieverordening. Gelet hierop is de vraag relevant wat de verhouding is tussen de onderhavige verordening en de algemene subsidieverordening en meer in het bijzonder of de algemene subsidieverordening ook van toepassing is op de tegemoetkomingen in de kosten van kinderopvang. Dat is niet het geval. De onderhavige verordening is zo opgezet dat deze geheel los staat van de algemene subsidieverordening. Dit houdt in dat het principe opgeld doet, dat de specifieke regeling voorrang krijgt boven de algemene regeling. De algemene subsidieverordening is op grond van dit principe niet van toepassing op de verstrekking van de tegemoetkomingen in de kosten van kinderopvang.

2. Hoofdlijnen van het proces van verstrekking van de tegemoetkomingen

In deze verordening worden de hoofdlijnen van het proces van verstrekking van de tegemoetkomingen door de gemeente vastgelegd. Daarbij zijn twee uitgangspunten gehanteerd.Het eerste uitgangspunt is dat de uitvoeringslasten voor zowel de gemeente als de aanvragers van de tegemoetkoming zo beperkt mogelijk moeten zijn.Het tweede uitgangspunt is dat de gemeentelijke uitgaven die gemoeid zijn met de verstrekking van de tegemoetkomingen zo goed mogelijk beheersbaar zijn.

2.1 Bepalingen om de beheersbaarheid van de gemeentelijke uitgaven te bevorderen

De gemeentelijke tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang is een zogeheten ‘open-eind regeling’. Dat betekent dat iedereen die op grond van de wet tot de gemeentelijke doelgroep behoort aanspraak heeft op een tegemoetkoming van de gemeente. Om als gemeente Dinkelland in staat te zijn de kosten die gepaard gaan met de verstrekking van de tegemoetkomingen beheersbaar te houden, zijn in de verordening de volgende bepalingen opgenomen.

- De omvang van de aanspraak op een tegemoetkoming van ouders die geen eigen bijdrage in de kosten van kinderopvang hoeven te betalen, wordt aan beperkingen gebonden. In de verordening wordt bepaald dat bij deze groep ouders de tegemoetkoming wordt verstrekt voor het aantal uren kinderopvang per week dat naar het oordeel van het college voor de ouder redelijkerwijs noodzakelijk is om de combinatie van arbeid en zorg mogelijk te maken.

- Er worden in principe geen tegemoetkomingen met terugwerkende kracht verstrekt. Een gemeentelijke tegemoetkoming wordt verstrekt met ingang van het tijdstip waarop de aanvraag voor een tegemoetkoming door de gemeente in ontvangst is genomen.

- De tegemoetkoming wordt alleen verstrekt indien en voor zover daadwerkelijk kinderopvang plaatsvindt.

- De tegemoetkoming wordt uitbetaald in maandelijkse voorschotten. Hierdoor blijft de omvang van eventuele onverschuldigde betalingen die de gemeente van de ouder moet terugvorderen beperkt.

2.2 Tegemoetkomingen in het algemeen voor de duur van een tegemoetkomingsjaar

Een tegemoetkoming wordt in beginsel voor de duur van één kalenderjaar verstrekt. Daarmee wordt aangesloten bij de wijze waarop de betalingen door de Belastingsdienst worden verstrekt. Uitzondering hierop wordt gemaakt voor die gevallen waarbij het bij de aanvraag reeds duidelijk is dat de aanspraak op de tegemoetkoming tot een bepaalde periode beperkt is, bijvoorbeeld voor de duur van een reïntegratietraject die in een trajectplan is vastgelegd of tot de datum waarop het kind naar de basisschool gaat dan wel de basisschool verlaat.

Een en ander houdt in dat een tegemoetkoming elk jaar opnieuw moet worden aangevraagd.

2.3 Verstrekking van de tegemoetkoming in twee stappen

De verstrekking van de tegemoetkoming vindt in twee stappen plaats. Daarmee wordt aangesloten bij de Awb.De eerste stap is de beschikking tot het verlenen van de tegemoetkoming. Deze beschikking geeft de ontvanger van de tegemoetkoming een voorwaardelijke aanspraak op de tegemoetkoming tot een bepaald bedrag. De aanspraak is voorwaardelijk omdat op het moment dat de beschikking wordt gegeven nog niet zeker is dat de aanvrager daadwerkelijk gebruik zal maken van kinderopvang en zich aan de opgelegde verplichtingen houdt. Ondanks het voorwaardelijke karakter schept de subsidieverlening wel een rechtens afdwingbare aanspraak.De tweede stap is de beschikking tot het vaststellen van de tegemoetkoming. In deze beschikking wordt vastgesteld in hoeverre de ontvanger aan de gestelde voorwaarden heeft voldaan en hoeveel het uiteindelijke bedrag van de tegemoetkoming is. Met het vaststellen van de tegemoetkoming wordt de tegemoetkoming definitief. Voordat de tegemoetkoming wordt vastgesteld kan de gemeente onderzoek doen naar de rechtmatigheid van de tegemoetkoming door gegevens van de ouder te controleren en eventueel inlichtingen bij de houders van een kindercentrum of gastouderbureau op te vragen.

3. Aanwijzen van eigen doelgroepen

De verordening bevat geen inhoudelijke criteria over de definities van gemeentelijke doelgroepen en de hoogte van de tegemoetkomingen, aangezien de wet daarin voorziet. Gemeenten hebben daarin geen beleidsvrijheid.Op grond van de wet is het wel mogelijk als gemeente, naast de doelgroepen die in de wet zijn benoemd, eigen doelgroepen aan te wijzen die aanspraak kunnen maken op een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang. Daarbij kan gedacht worden aan ouders die vrijwilligerswerk doen of ouders die zich bezighouden met mantelzorg.Besloten is om in eerste instantie aan te sluiten bij de wettelijk bepaalde doelgroepen. Dat betekent dat de gemeente Dinkelland ervoor gekozen heeft om, naast de in de wet benoemde doelgroepen, vooralsnog geen andere doelgroepen aan te wijzen die aanspraak kunnen maken op een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang.

 

B. Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsbepalingen

In het eerste lid van dit artikel zijn de niet in de wet gedefinieerde begrippen vermeld zoals deze in de verordening worden gebruikt. Alle verdere begrippen die in de verordening worden gebruikt, sluiten zoveel mogelijk aan en hebben zoveel mogelijk een gelijkluidende betekenis als de omschrijving hiervan in de relevante wetgeving. Dit is mede vastgelegd in het tweede lid van dit artikel. Dat houdt onder meer in, dat de begripsbepalingen als bedoeld in artikel 1 en 2 van de wet ook op deze verordening van toepassing zijn.

Artikel 2 Afstemming

Dit artikel is opgenomen om volledige duidelijkheid te verschaffen omtrent de reikwijdte van de Algemene Subsidieverordening gemeente Dinkelland en de eventuele opvolgers daarvan. Deze is (zijn) niet van toepassing op deze verordening.

Artikel 3 Te verstrekken gegevens

Een aanvraag voor de toekenning van een sociaal-medische indicatie moet worden ingediend bij het college van de gemeente waar de ouder zijn woonplaats heeft als bedoeld in de artikelen 10, eerste lid en 11 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. In de procedure gaat de aanvraag voor de toekenning van een sociaal-medische indicatie vooraf aan de aanvraag voor een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang, maar in de praktijk zullen de aanvragen vaak gelijktijdig worden ingediend.

Artikel 4 Beslistermijn

Bij het bepalen van de beslistermijn dient rekening te worden gehouden met de tijd die gemoeid is met het uitbrengen van advies door een “onafhankelijke organisatie die beschikt over adequate deskundigheid” als bedoeld in artikel 23, derde lid van de wet.Om de doorlooptijd van de adviesaanvraag te bespoedigen, dienen “harde afspraken” met de terzake adviserende organisatie(s) te worden gemaakt over de termijn waarbinnen de adviezen dienen te worden uitgebracht.Getracht dient te worden om zoveel mogelijk het proces van vaststelling van een sociaal-medische indicatie en de verstrekking van de tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang integraal uit te voeren. Dit om vertraging in de afhandeling van de aanvragen te voorkomen en tot een voor de ouder duidelijke en zo tijdig mogelijke besluitvorming te komen.

Artikel 5 Inhoud van de beschikking

Als de noodzaak van kinderopvang op grond van een sociaal-medische indicatie wordt vastgesteld, dient in de beschikking te worden aangegeven hoeveel uren kinderopvang noodzakelijk wordt geacht. Het besluit over de noodzakelijke omvang van de kinderopvang vormt de grondslag voor de aanvraag voor een tegemoetkoming van de gemeente. Bovendien moet in het besluit de geldigheidsduur van de indicatie worden vermeld. Deze verplichting staat in artikel 23, vierde lid van de wet. Het kan daarbij gaan om een geldigheidsduur voor een beperkte termijn, maar ook om een geldigheidsduur voor onbepaalde tijd. In het indicatieadvies zal hierover ook een uitspraak moeten worden gedaan.Het college neemt het besluit op basis van het uitgebrachte indicatieadvies. Dit advies is niet bindend. Dat betekent dat het college van dat advies kan afwijken. Bij afgifte van een van het uitgebrachte advies afwijkende beschikking dient dat, op grond van artikel 4:20 van de Awb, met redenen omkleed in de beschikking te worden gemotiveerd. Deze motiveringverplichting geldt vooral indien een positief advies wordt gegeven en het college een afwijzend besluit neemt.De besluiten over de toekenning van een sociaal-medische indicatie en de verlening van een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang dient zo mogelijk in één beschikking te worden opgenomen. Indien daartoe wordt overgegaan moet daarbij wel de juiste volgorde in acht worden genomen: eerst het besluit in de beschikking over de aanwezigheid van een sociaal-medische indicatie en vervolgens het besluit over de verstrekking van een tegemoetkoming.Het besluit is een beschikking in de zin van titel 4.1 van de Awb. Dat betekent dat tegen het besluit bezwaar kan worden gemaakt en beroep kan worden ingesteld. Uit oogpunt van behoorlijk bestuur dient in de beschikking gemeld te worden dat tegen het besluit een bezwaarschrift kan worden ingediend.

Artikel 6 Weigeringsgronden

Dit artikel bevat twee verplichte weigeringsgronden. De weigeringsgrond onder sub a geeft aan dat een gemeentelijke tegemoetkoming op grond van een sociaal-medische indicatie een vangnetvoorziening is. Alleen de ouder die niet op grond van een andere bepaling in de wet aanspraak kan maken op een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang, kan aanspraak maken op een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang wegens een sociaal-medische noodzaak.De weigeringsgrond onder sub b spreekt voor zich.

Artikel 7 Te verstrekken gegevens bij de aanvraag

Op grond van artikel 26 van de wet dient door de ouder de tegemoetkoming bij het college te worden aangevraagd. In artikel 22, derde lid van de wet is bepaald dat het daarbij moet gaan om het college van de gemeente waar de ouder woont. Ingevolge artikel 4:1 van de Awb moet de aanvraag schriftelijk worden ingediend.Omdat een tegemoetkoming voor de duur van een tegemoetkomingsjaar wordt verstrekt (zie artikel 11) moet deze elk jaar opnieuw worden aangevraagd. Om de lasten voor de ouder zo beperkt mogelijk te houden, verdient het voor zover mogelijk aanbeveling dat de gemeente het aanvraagformulier voor een vervolgaanvraag aan de ouder toestuurt, waarbij het formulier reeds is ingevuld met de gegevens die bij de gemeente bekend zijn. De ouder hoeft dan alleen de mutaties op het aanvraagformulier aan te geven.Een verhoging van de tegemoetkoming in verband met een verhoging van het aantal uren of dagdelen kinderopvang, zal ook moeten worden aangevraagd. Een verlaging van de tegemoetkoming in verband met een vermindering van de omvang van de kinderopvang hoeft niet te worden aangevraagd. Op grond van het bepaalde in de artikelen 28, derde lid van de wet en 18, eerste lid van deze verordening moet de ouder hiervan wel onmiddellijk schriftelijk mededeling doen aan het college.In het eerste lid, sub d is vastgelegd, dat bij de aanvraag een offerte of contract van het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen moet worden gevoegd. Dat betekent dat de aanvraag voor een tegemoetkoming pas bij de gemeente kan worden ingediend als de ouder over een offerte of contract beschikt. Op basis van de offerte of het contract kan de gemeente de hoogte van de tegemoetkoming vaststellen. Het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen, moet krachtens artikel 5, eerste lid van de wet in een gemeentelijk register ingeschreven staan.In het eerste lid, sub e is vastgelegd, dat bij de aanvraag gegevens of een verwijzing naar gegevens moet worden gevoegd waaruit blijkt dat de ouder behoort tot de doelgroep als bedoeld in artikel 22 van de wet. In de volgende gevallen kan de ouder volstaan met een verwijzing naar die gegevens, omdat de gemeente reeds over de gegevens beschikt:

- de ouder en/of partner ontvangen een uitkering in het kader van de WWB, Ioaw, Ioaz of Anw én maken gebruik van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling;

- de ouder is een niet-uitkeringsgerechtigde (NUG-er), is als werkzoekende geregistreerd bij het CWI én maakt gebruik van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling;

- de ouder is een nieuwkomer die een inburgeringsprogramma volgt;

- het college heeft een sociaal-medische indicatie vastgesteld.

In alle andere gevallen zal de ouder de volgende gegevens aan de gemeente moeten verstrekken:

De ouder en/of partner ontvangen een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening kunstenaars

Indien de uitkering wordt verkregen in een andere gemeente:

De ouder heeft de leeftijd van 18 jaar nog niet bereikt, volgt scholing of een opleiding en ontvangt algemene bijstand op grond van de WWB of kan zo’n uitkering ontvangen

naam van deze gemeente

De ouder en/of partner zijn ingeschreven bij een school of instelling als bedoeld in paragraaf 2.2 of 2.4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdragen of in de artikelen 2.8 tot en met 2.11 van de Wet Studiefinanciering 2000

Bewijs van inschrijving bij de school of het opleidingsinstituut

De ouder en/of partner ontvangen een WW-uit-kering en maken gebruik van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling

Bewijs van inschrijving bij de school of het opleidingsinstituut

De ouder en/of partner zijn arbeidsgehandicapt en maken gebruik van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling

Trajectplan van het UWV

 

Trajectplan van het UWV

In het derde lid wordt bepaald dat, indien de ouder een partner heeft, deze partner de aanvraag mede ondertekent. Deze bepaling is volledigheidshalve in de verordening opgenomen. De verplichting daartoe is feitelijk reeds neergelegd in artikel 26, derde lid van de wet.

Artikel 8 Weigeringsgrond

Naast de verplichte weigeringsgrond zoals vermeld in dit artikel kent de Awb ook een aantal gronden om subsidieverlening te weigeren.In het eerste lid van artikel 4:35 van de Awb is vastgelegd dat subsidieverlening kan worden geweigerd indien een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat:

a. de activiteiten niet of niet geheel zullen plaatsvinden;

b. de aanvrager niet zal voldoen aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;

c. de aanvrager niet op een behoorlijke wijze rekening en verantwoording zal afleggen omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn.

In het tweede lid van artikel 4:35 van de Awb is vastgelegd dat subsidieverlening voorts in ieder geval kan worden geweigerd indien de aanvrager:

a. in het kader van de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van deze gegevens tot een onjuiste beschikking op de aanvraag zou hebben geleid; of

b. failliet is verklaard of aan hem surséance van betaling is verleend of ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, dan wel een verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend.

Ook deze weigeringsgronden op grond van de Awb zijn, voor zover aan de orde, in het kader van deze verordening van toepassing.

Artikel 9 Het besluit tot verlening van de tegemoetkoming

De termijn waarbinnen het college een besluit moet nemen over de aanvraag van een tegemoetkoming geldt voor alle aanvragen voor een tegemoetkoming.Deze termijn geldt niet alleen voor nieuwe aanvragen, maar ook voor aanvragen die betrekking hebben op een voortzetting van een tegemoetkoming en voor aanvragen voor een hogere tegemoetkoming in verband met uitbreiding van de omvang van de kinderopvang. In de verordening is, conform de Awb, gekozen voor een beslistermijn van ten hoogste acht weken die eventueel met vier weken kan worden verlengd. De beslistermijn heeft ook gevolgen voor de datum waarbinnen aanvragen voor een voortgezette tegemoetkoming moeten worden aangevraagd.

Om er zeker van te zijn dat de tegemoetkoming na 1 januari kan worden voortgezet, zal de ouder de aanvraag tot voortzetting van de tegemoetkoming minimaal vier weken vóór 1 januari bij de gemeente moeten indienen.Het feit dat binnen een termijn van acht weken een beslissing op een aanvraag voor een tegemoetkoming moet worden genomen, wil uiteraard niet zeggen dat deze termijn ook in alle gevallen maximaal moet worden benut.Er zal naar gestreefd moeten worden de behandelingstermijn van aanvragen zo kort mogelijk te doen zijn en met name aanvragen waar spoed mee geboden is direct af te handelen.

Het vierde en vijfde lid zijn opgenomen om duidelijkheid te verschaffen hoe gehandeld dient te worden indien er nog geen beslissing is genomen op de aanvraag om een sociaal-medische indicatie.In voorkomende gevallen is de beslissing op de indicatie nodig om een beslissing te kunnen nemen op de aanvraag om een tegemoetkoming. De termijn van acht weken vangt in die gevallen aan op het moment dat het indicatieadvies is ontvangen.

Artikel 10 Ingangsdatum van de tegemoetkoming

Dit artikel bepaalt de ingangsdatum van de verlening van de tegemoetkoming. Er zijn twee ingangsdata mogelijk.

1. De datum waarop de aanvraag voor een tegemoetkoming door de gemeente in ontvangst is genomen (eerste lid). In deze situatie zal de ouder op het moment dat de aanvraag wordt ingediend reeds kinderopvang hebben.

2. De datum waarop de kinderopvang op een later tijdstip van start gaat.

Op grond van dit artikel kan er alleen een tegemoetkoming worden verleend indien en voor zover er kinderopvang plaatsvindt of zal plaatsvinden.

Dit artikel bepaalt voorts dat er in principe geen tegemoetkoming wordt verstrekt voor de kosten van kinderopvang die plaatsvindt voordat een aanvraag voor een tegemoetkoming bij de gemeente is ingediend. In het derde lid wordt aangegeven dat er bij wijze van hoge uitzondering wel een mogelijkheid bestaat om met terugwerkende kracht een tegemoetkoming te verstrekken, zulks naar het oordeel van het college.

Een aanvraag wordt door de gemeente slechts in ontvangst genomen voor zover deze voldoet aan de vormvereisten als bedoeld in artikel 4.1 en 4.2 van de Awb. Dat betekent dat een aanvraag:

- schriftelijk moet worden ingediend;

- moet zijn ondertekend;

- de naam en het adres van de aanvrager dient te bevatten;

- een aanduiding moet geven van de beschikking die wordt gevraagd.

De ingangsdatum van de tegemoetkoming heeft betrekking op het moment waarop de aanspraak op een tegemoetkoming ontstaat. De uitbetaling van de tegemoetkoming vindt pas plaats vanaf het moment dat het besluit tot verlening van de tegemoetkoming is genomen. De betaling vindt dan met terugwerkende kracht plaats tot de datum waarop de aanvraag in ontvangst is genomen dan wel de kinderopvang op een later tijdstip is gestart.De ingangsdatum van de verlening van de tegemoetkoming is ook van toepassing op aanvragen voor uitbreiding van het aantal uren kinderopvang. De verhoogde tegemoetkoming wordt verstrekt vanaf het moment dat de aanvraag daartoe door het college in ontvangst is genomen.

Artikel 11 De periode waarover de tegemoetkoming wordt verleend

De tegemoetkoming wordt in principe voor een heel kalenderjaar (“tegemoetkomingsjaar”) verleend. Voor aanvragen die in de loop van een jaar worden toegekend, geldt dat de tegemoetkoming wordt verstrekt tot 31 december van het betreffende jaar. Dit betekent dat een ouder elk jaar vóór 1 januari, liefst voor 1 december vanwege de afhandelingstermijn, opnieuw een aanvraag voor een tegemoetkoming bij de gemeente zal moeten indienen. De tegemoetkoming kan voor een andere periode worden vastgesteld. Dit is bijvoorbeeld het geval als de ouder voor een bepaalde periode recht heeft op de tegemoetkoming, bijvoorbeeld als de ouder een reïntegratietraject voor een bepaalde periode volgt. Door de periode van verstrekking van de tegemoetkoming te koppelen aan de duur van het reïntegratietraject (of een andere vorm van arbeid), hoeft de ouder geen actie te ondernemen om de verstrekking van de tegemoetkoming stop te zetten.

Artikel 12 Omvang van de kinderopvang

De wet regelt uitsluitend de aanspraak van de ouder op een tegemoetkoming van de gemeente voor de kosten van kinderopvang en niet de omvang van die aanspraak. Indien een ouder, op basis van de criteria die de wet geeft, tot een gemeentelijke doelgroep behoort, heeft deze ouder recht op een gemeentelijke tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang. De wet stelt geen beperkingen aan het aantal uren kinderopvang waarvoor de tegemoetkoming wordt verstrekt. Dit past in het systeem van de wet waarin de ouder zélf bepaalt hoeveel kinderopvang benodigd is in verband met de combinatie van arbeid en zorg.Voor bepaalde gemeentelijke doelgroepen is de eigen bijdrage in de kosten van kinderopvang nihil. Op grond van het bepaalde in artikel 24, eerste lid, sub a en tweede lid, sub a van de wet wordt de inkomensafhankelijke eigen bijdrage voor de ouder die tot één van deze doelgroepen behoort, krachtens het zogeheten “Koa-kopje” door de gemeente gecompenseerd. Bij deze ouders zet de hoogte van de eigen bijdrage geen rem op de vraag naar kinderopvang. Dit in tegenstelling tot ouders die wél een (inkomensafhankelijke) eigen bijdrage in de kosten van kinderopvang moeten betalen en de hoogte van die bijdrage zullen laten meewegen in hun vraag naar kinderopvang.

Om de kosten voor de gemeente te kunnen beheersen, is dit artikel in de verordening opgenomen die de aanspraak op een tegemoetkoming enigszins beperkt.Het bepaalde in dit artikel geeft de gemeente de bevoegdheid om bij de groep ouders die geen eigen bijdrage betalen, per geval te beoordelen hoeveel kinderopvang de ouder redelijkerwijs nodig heeft om de arbeid die verricht wordt met de zorgtaken te kunnen combineren.Bij het bepalen van de omvang van de kinderopvang die redelijkerwijs nodig is om arbeid en zorg te combineren, dient ook rekening te worden gehouden met omstandigheden als een handicap of chronische ziekte van de ouder(s) of een beperking die de huiselijke situatie meebrengt voor de goede en gezonde ontwikkeling van het kind. In tegenstelling tot kinderopvang op grond van sociaal-medische indicatie op grond van artikel 23 van de wet, hoeft voor deze beoordeling geen advies te worden aangevraagd.

Artikel 13 Inhoud van de beschikking tot verlening van een tegemoetkoming

In sub e is vastgelegd, dat in de beschikking wordt aangeven hoe het bedrag van de tegemoetkoming wordt vastgesteld.In de beschikking moet voorts, op grond van het bepaalde in sub f, de wijze van uitbetaling van de tegemoetkoming worden vermeld. Deze uitbetaling vindt ingevolge artikel 14, eerste lid in de vorm van maandelijkse voorschotten plaats.Sub g schrijft voor dat in de beschikking de verplichtingen van de ouder worden opgenomen. Dat zijn in elk geval de volgende verplichtingen:

- de verplichting om binnen vier weken na afloop van de periode waarover de tegemoetkoming is verleend een overzicht te verstrekken van de feitelijke kosten van kinderopvang over deze periode, zoals vastgelegd in artikel 15, eerste lid van deze verordening;

- de informatieplicht als bedoeld in artikel 28, eerste tot en met derde lid van de wet;

- de verplichting tot terugbetaling van eventueel teveel ontvangen verleende tegemoetkoming.

Artikel 14 De voorschotverlening van de tegemoetkoming

De verlening van een tegemoetkoming vindt plaats in de vorm van maandelijkse voorschotverleningen. Dat betekent dat, indien de aanvraag over het gehele tegemoetkomingsjaar betrekking heeft, het totale bedrag van de tegemoetkoming waarop de ouder recht heeft in twaalf gelijke delen wordt gedeeld. De tegemoetkoming wordt aan de ouder uitbetaald. De ouder kan, al dan niet op verzoek van het kindercentrum of het gastouderbureau, de gemeente machtigen om de tegemoetkomingen rechtstreeks aan dat kindercentrum of gastouderbureau over te maken. Deze machtiging verandert juridisch gezien niets aan de verhouding tussen de gemeente en de ouder. Er blijft sprake van een betaling van de tegemoetkoming aan de ouder, ook al worden de tegemoetkomingen op de rekening van het kindercentrum of gastouderbureau gestort.Op grond van het derde lid kunnen nadere regels worden gesteld over de wijze van voorschotverlening van de tegemoetkoming. Deze op grond van artikel 156 van de Gemeentewet gebaseerde bevoegdheid geeft de mogelijkheid om, in zijn algemeenheid of per individueel geval, nadere regels te stellen. Zo kan, bij twijfel of een ouder daadwerkelijk gebruik maakt of zal maken van kinderopvang, worden bepaald dat er alleen een tegemoetkoming in de vorm van een voorschotverlening wordt betaald op basis van een factuur van het kindercentrum of gastouderbureau.

Artikel 15 Het besluit tot vaststelling van de tegemoetkoming

Op grond van artikel 4:47, sub a van de Awb kan een subsidie (dus ook een tegemoetkoming) ambtshalve worden vastgesteld. Ambtshalve vaststellen houdt in dat het uitvoeringsorgaan op eigen initiatief de tegemoetkoming vaststelt. De ouder hoeft in dat geval geen aanvraag tot het vaststellen van de tegemoetkoming bij de gemeente in te dienen.De ouder is daarentegen wel verplicht om, binnen vier weken na afloop van de periode waarover de tegemoetkoming is verleend, een overzicht van de feitelijke kosten van kinderopvang over deze periode te verstrekken. Indien een tegemoetkoming voor een tegemoetkomingsjaar is verleend, dient het overzicht van de kosten uiterlijk vier weken na 31 december te worden ingediend. Het overzicht van de kosten kan zowel een apart jaaroverzicht zijn dat door het kindercentrum of gastouderbureau wordt opgesteld of een verzameling van maandoverzichten. Vervolgens dient binnen acht weken de definitieve tegemoetkoming te worden vastgesteld. In deze periode vindt onderzoek plaats naar de rechtmatigheid van de verleende tegemoetkoming door gegevens van de ouders te controleren en eventueel inlichtingen bij de houders van een kindercentrum of gastouderbureau op te vragen.In het besluit tot het vaststellen van de tegemoetkoming wordt bepaald wat precies het bedrag is waarop de ouder die de tegemoetkoming heeft aangevraagd uiteindelijk recht heeft.De berekeningswijze die is opgenomen in de toekenningsbeschikking tot verlening van de tegemoetkoming geldt als het uitgangspunt voor het vaststellen van de definitieve tegemoetkoming. Dat betekent dat deze tegemoetkoming wordt vastgesteld op basis van het aantal uren kinderopvang dat in de toekenningsbeschikking tot verlening van de tegemoetkoming is vastgelegd. Dat is het maximum aantal uren.In de beschikking tot vaststelling van de definitieve tegemoetkoming kan wel worden uitgegaan van een lager aantal uren, maar niet van een hoger aantal.Indien de ouder de gegevens niet verstrekt, kan de tegemoetkoming op een lager bedrag worden vastgesteld. Lager vaststellen kan ook betekenen dat de tegemoetkoming op nul (nihil) wordt vastgesteld. Artikel 4:46, tweede en derde lid van de Awb vormt de grondslag voor deze gemeentelijke bevoegdheid.Op grond van het tweede lid van voormeld artikel van de Awb kan een subsidie (dus ook een tegemoetkoming) lager worden vastgesteld indien:

a. de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden;

b. de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;

c. de subsidieontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid; of

d. de subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidieontvanger dit wist of behoorde te weten.

Het derde lid van artikel 4:46 van de Awb luidt: “Voor zover het bedrag van de subsidie afhankelijk is van de werkelijke kosten van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, worden kosten die in redelijkheid niet als noodzakelijk kunnen worden beschouwd bij de vaststelling van de subsidie niet in aanmerking genomen”.

Artikel 16 Verrekening van de verstrekte voorschotverleningen

Dit artikel regelt de uitbetaling door de gemeente van het nog te betalen deel van de definitieve tegemoetkoming. Op grond van dit artikel dient de vastgestelde tegemoetkoming, onder verrekening van de reeds uitbetaalde verleende voorschotten, binnen vier weken na het besluit tot vaststelling van de definitieve tegemoetkoming, aan de ouder te worden uitbetaald.

Artikel 17 Terugbetaling van teveel uitbetaalde verleende tegemoetkomingen

Als aan een ouder een hoger bedrag is uitgekeerd dan waarop deze achteraf aanspraak kan maken, kan het teveel betaalde bedrag worden teruggevorderd. De terugvordering is geregeld in artikel 38 van de wet (zie in dit verband ook de toelichting bij het volgende artikel).

Artikel 18 Inlichtingenplicht

De in dit artikel vermelde verplichtingen staan in ongeveer dezelfde bewoordingen ook in artikel 28, eerste tot en met derde lid van de wet. De verplichtingen ten aanzien van de ouder zijn volledigheidshalve in de verordening opgenomen.Artikel 28, vierde lid van de wet bevat de inlichtingenplicht voor houders van een kindercentrum of gastouderbureau: “De houder verstrekt desgevraagd aan het college van burgemeester en wethouders alle gegevens en inlichtingen die voor de aanspraak van een ouder op de tegemoetkoming van belang zijn”. Dat houdt in dat, binnen de grenzen van de uitvoering van de wet, op houders van een kindercentrum of gastouderbureau eveneens een inlichtingenplicht rust, indien een gemeente een verzoek tot het verstrekken van informatie met betrekking tot een ouder bij de houder van een kindercentrum of gastouderbureau indient.Met betrekking tot de inlichtingenplicht kunnen, binnen de kaders van deze wet, twee vormen van schending van deze plicht worden onderscheiden:

1. het betreffende kind maakt geen gebruik van kinderopvang;

2. er wordt wel gebruik maakt van kinderopvang, maar de ouder heeft geen recht op een tegemoetkoming doordat de ouder niet tot een gemeentelijke doelgroep behoort.

Als een ouder de inlichtingenplicht schendt en als gevolg hiervan ten onrechte of tot een te hoog bedrag één of meer voorschotverleningen van de tegemoetkoming heeft ontvangen, kan de beschikking tot het verlenen of tot het vaststellen van de tegemoetkoming worden ingetrokken of gewijzigd en het teveel betaalde bedrag worden teruggevorderd. Ook is het mogelijk om, in aanvulling hierop, een bestuurlijke boete aan de betreffende ouder op te leggen. Hieronder wordt op de twee maatregelen nader ingegaan.

1. Intrekken van de beschikking en terugvorderen van de tegemoetkoming

In de Awb is geregeld op welke gronden een subsidie (dus ook een tegemoetkoming) kan worden ingetrokken en teruggevorderd. Daarbij doen zich twee situaties voor:

a. de situatie waarin de tegemoetkoming nog niet is vastgesteld;

b. de situatie waarin de tegemoetkoming wel is vastgesteld.

De tegemoetkoming is nog niet vastgesteld

Zolang de tegemoetkoming nog niet definitief is vastgesteld kan, ingevolge artikel 4:48 van de Awb, de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming worden ingetrokken of ten nadele van de ontvanger van de tegemoetkoming worden gewijzigd, indien:

a. de activiteiten waarvoor de tegemoetkoming is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden of zullen plaatsvinden;

b. de ontvanger niet heeft voldaan aan de aan de tegemoetkoming verbonden verplichtingen;

c. de ontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot verlening van de tegemoetkoming zou hebben geleid;

d. de verlening van de tegemoetkoming anderszins onjuist was en de ontvanger dit wist of behoorde te weten.

De intrekking of wijziging werkt terug tot en met het tijdstip waarop de subsidie (dus ook de tegemoetkoming) is verleend, tenzij bij de intrekking of wijziging anders wordt bepaald.

Toepassing artikel 4:56 van de Awb (opschorting betaling)

Met het treffen van een maatregel hoeft niet gewacht te worden totdat het besluit tot verlening van de tegemoetkoming is ingetrokken of gewijzigd. Er kan, voorafgaande aan dat besluit, worden besloten tot opschorting van de betaling van de voorschotverlening van de tegemoetkoming. Dat is geregeld in artikel 4:56 van de Awb. Op grond van dat artikel kan de verplichting tot betaling van een voorschot worden opgeschort met ingang van de dag waarop de ouder schriftelijk door de gemeente in kennis is gesteld van het ernstige vermoeden dat er grond bestaat om de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming in te trekken of te wijzigen. Deze opschorting duurt tot en met de dag waarop de beschikking omtrent de intrekking of wijziging is bekendgemaakt of de dag waarop sedert de kennisgeving van het ernstige vermoeden dertien weken zijn verstreken.

De tegemoetkoming is wel vastgesteld

Ook als de tegemoetkoming definitief is vastgesteld kan, ingevolge artikel 4:49 van de Awb, in bepaalde gevallen de beschikking tot het vaststellen van de definitieve tegemoetkoming worden ingetrokken of ten nadele van de ontvanger van de tegemoetkoming worden gewijzigd. Dat is mogelijk in de volgende gevallen:

a. er is sprake van feiten of omstandigheden waarvan het college van burgemeester en wethouders bij de vaststelling van de tegemoetkoming redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan de tegemoetkoming lager dan overeenkomstig de verlening van de tegemoetkoming zou zijn vastgesteld;

b. de vaststelling van de tegemoetkoming was onjuist en de ontvanger wist dit of behoorde dit te weten;

c. de ontvanger heeft na de vaststelling van de tegemoetkoming niet voldaan aan de aan de tegemoetkoming verbonden verplichtingen.

De subsidievaststelling (dus ook de tegemoetkoming) kan niet meer worden ingetrokken of ten nadele van de ontvanger worden gewijzigd, indien vijf jaren zijn verstreken sinds de dag waarop de subsidie (dus ook de tegemoetkoming) is bekendgemaakt.

Terugvordering (artikel 38 van de wet)

Indien de beschikking tot het verlenen of het vaststellen van de tegemoetkoming is ingetrokken of ten nadele van de ouder is gewijzigd, kan de gemeente het reeds betaalde bedrag van de ouder terugvorderen. Dat is vastgelegd in artikel 38 van de wet. In dat artikel worden de bepalingen in de Wet werk en bijstand (WWB) over de terugvordering van bijstand,van overeenkomstige toepassing verklaard op het terugvorderen van een tegemoetkoming. Dat betekent bijvoorbeeld dat het bedrag dat wordt teruggevorderd kan worden verrekend met de tegemoetkoming die aan de ouder wordt verstrekt. Op grond van artikel 60, eerste lid van de WWB moet in het besluit tot terugvordering de wijze waarop zal worden teruggevorderd worden vermeld.

2. De bestuurlijke boete

Naast het intrekken en terugvorderen van de tegemoetkoming kan het college in bepaalde gevallen ook een bestuurlijke boete opleggen. De bestuurlijke boete is geregeld in hoofdstuk 5 van de wet. Een bestuurlijke boete is een bestuurlijke sanctie, inhoudende een onvoorwaardelijke verplichting tot betaling van een geldsom, die gericht is op bestraffing van de overtreder (artikel 1, eerste lid, sub t van de wet). Op grond van artikel 72, vierde lid van de wet komt het opgelegde bedrag toe aan de gemeente.

Een bestuurlijke boete kan worden opgelegd indien een ouder zijn inlichtingenplicht niet nakomt. Het gaat daarbij om het schenden door de ouder van de volgende verplichtingen:

- het desgevraagd verstrekken aan het college van alle gegevens en inlichtingen van hem en zijn partner die voor de aanspraak op en de hoogte van de tegemoetkoming van de gemeente van belang zijn (artikel 28, eerste lid van de wet);

- het verstrekken van die inlichtingen en gegevens binnen een door het college te stellen redelijke termijn (artikel 28, tweede lid van de wet);

- het onmiddellijk na het bekend worden daarvan verstrekken aan het college van inlichtingen en gegevens die kunnen leiden tot de vaststelling van een lagere tegemoetkoming (artikel 28, derde lid van de wet).

Op grond van artikel 72, eerste lid, sub c van de wet bedraagt de hoogte van de bestuurlijke boete maximaal € 2.269,00. Bij het vaststellen van de hoogte van de bestuurlijke boete zal maatwerk moeten worden geleverd. Ingevolge artikel 72, tweede lid van de wet wordt de hoogte van de boete afgestemd op de ernst van de overtreding, de mate waarin de overtreding de ouder verweten kan worden en de omstandigheden waarin die persoon verkeert. In dit tweede lid is voorts vastgelegd dat van het opleggen van een bestuurlijke boete in elk geval wordt afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.In de artikelen 73 tot en met 76 van de wet is geregeld in welke gevallen het college géén bestuurlijke boete mag opleggen. Dit is het geval in de volgende situaties:

- de overtreder is overleden (artikel 73 van de wet);

- de overtreder is wegens dezelfde gedraging reeds eerder een bestuurlijke boete opgelegd of er is hem een kennisgeving gedaan dat een bestuurlijke boete zal worden opgelegd. In deze gevallen kan het college aangifte doen bij het Openbaar Ministerie (artikelen 74 en 75 van de wet);

- er is vijf jaren verstreken nadat de overtreding heeft plaatsgevonden (artikel 76 van de wet).

De procedurele gang van zaken rondom het opleggen van een bestuurlijke boete is geregeld in de artikelen 77 tot en met 84 van de wet.

Artikel 19 Uitvoering verordening

Dat het college is belast met de uitvoering van de verordening is wettelijk bepaald. Overeenkomstig hetgeen hierover wettelijk is geregeld en met inachtneming van het gemeentelijke mandaatbesluit, kan het college deze bevoegdheid mandateren aan gemeenteambtenaren, zulks onder eventueel nader door het college te stellen regels en onder behoud van de verantwoordelijkheid van het college van de door de gemeenteambtenaren terzake namens het college genomen besluiten.Voor een juiste uitvoering van de verordening kan het noodzakelijk zijn dat nadere uitvoeringsregels worden vastgesteld. Op grond van het bepaalde in dit tweede lid heeft het college de bevoegdheid om dergelijke regels vast te stellen.

Artikel 20 Verslaglegging

Op grond van dit artikel wordt minimaal één keer per jaar verantwoording door het college aan de raad afgelegd inzake de uitvoering van deze verordening. Deze verantwoording vindt schriftelijk plaats in het eerste kwartaal, volgend op een vol kalenderjaar. Gelet op de datum van inwerkingtreding zoals vastgelegd in artikel 21 van deze verordening vindt deze verantwoording voor het eerst plaats in het eerste kwartaal van 2006.

Artikel 21 Citeertitel

Behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 22 Inwerkingtreding

Toepassing artikel 25 van de Tijdelijke Referendumwet

Ingevolge artikel 22 van de Tijdelijke Referendumwet treedt een verordening waarover een referendum kan worden gehouden niet eerder inwerking, dan zes weken na de bekendmaking van de vaststelling van de verordening. Aangezien de invoeringsdatum van de wet voor gemeenten op 1 januari 2005 is bepaald, is het noodzakelijk dat de verordening eveneens per deze datum (en derhalve versneld) inwerking treedt. Indien de inwerkingtreding van een besluit waarover een referendum kan worden gehouden geen uitstel kan lijden, kan een beroep op artikel 25 van de Tijdelijke Referendumwet worden gedaan. Dit laatste is hier het geval, zodat de vaststelling van de onderhavige verordening per 1 januari 2005 met toepassing van artikel 25 van de Tijdelijke Referendumwet in deze situatie gewenst is.

Inwerkingtreding hoofdstuk 2 van de verordening

Op 18 augustus 2004 heeft Minister De Geus van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een brief aan de Tweede Kamer gestuurd waarin hij heeft meegedeeld dat de artikelen van de wet betreffende de sociaal-medisch geïndiceerde kinderopvang niet per 1 januari 2005 in werking treden.Wegens budgettaire en efficiency redenen wil de minister één organisatie aanwijzen voor de indicatieadvisering voor sociaal-medische problematiek. Door het centralisatieproces van de Regionale Indicatie Organen (RIO’s) en de vormgeving van het Landelijk Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) is het echter onzeker of het CIZ per 1 januari 2005 in staat is de extra taak van de indicatieadvisering voor sociaal-medische problematiek en kinderopvang uit te voeren.Dit besluit betekent dat huishoudens met sociaal-medische problematiek ingaande 2005 vooralsnog niet onder de doelgroepen van de wet vallen. Deze huishoudens ontvangen dus geen tegemoetkoming van de overheid op grond van de wet. Gemeenten kunnen zelf bepalen op welke manier zij financieel gezien huishoudens met sociaal-medische problematiek willen ondersteunen ter voorziening in de kosten van kinderopvang. Ten behoeve van de gemeentelijke uitgaven voor de inkomensafhankelijke tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang voor deze doelgroep voegt het Rijk - voorlopig eenmalig - landelijk een bedrag van € 17,7 miljoen aan het gemeentefonds toe.Deze toevoeging heeft voorlopig alleen betrekking op het jaar 2005. In dat jaar wordt door de minister bezien of de financiering van kinderopvanggebruik voor sociaal-medische geïndiceerde alsnog onder de wet gaat plaatsvinden. Dat hangt af van de mogelijkheid om een centraal indicatieorgaan aan te wijzen en van de voortgang van de implementatie van de Wet maatschappelijke ondersteuning.

Deze ontwikkeling is in de verordening verwerkt. De doelgroep is weliswaar al (in hoofdstuk 2) in de verordening opgenomen, maar de bepalingen betreffende deze doelgroep treden pas in werking nadat een en ander wettelijk is geregeld. Zowel het eerste als het tweede lid van dit artikel voorzien daarin.

Intrekking Verordening Kinderopvang Dinkelland 2004

De inwerkingtreding per 1 januari 2005 van deze verordening heeft tot gevolg dat de Verordening Kinderopvang Dinkelland, zoals deze op 11 maart 2004 door de raad is vastgesteld, met ingang van de eerstvermelde datum vervalt. Dat is in het derde lid van dit artikel vastgelegd