Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Midden-Delfland

Verordening individuele inkomenstoeslag gemeente Midden-Delfland 2015

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieMidden-Delfland
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening individuele inkomenstoeslag gemeente Midden-Delfland 2015
CiteertitelVerordening individuele inkomenstoeslag gemeente Midden-Delfland 2015
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Regeling vervangt Verordening langdurigheidstoeslag gemeente Midden-Delfland 2009

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Participatiewet, art. 8

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-2015Nieuwe regeling

16-12-2014

Gemeenteblad, 2014, 81363

2014-25285

Tekst van de regeling

Intitulé

VERORDENING INDIVIDUELE INKOMENSTOESLAG GEMEENTE MIDDEN-DELFLAND 2015

 

De raad van de gemeente Midden-Delfland;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 20 november 2014;

gelet op artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel b, en tweede lid van de Participatiewet;

besluit vast te stellen de ‘Verordening individuele inkomenstoeslag gemeente Midden-Delfland 2015’.

Artikel 1 Begrippen

  • 1.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader zijn omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, de Algemene wet bestuursrecht en de Gemeentewet.

  • 2.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      college: het college van burgemeester en wethouders;

    • b.

      algemene bijstand: de bijstand ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan;

    • c.

      bijstandsnorm: de toepasselijke bijstandsnorm als bedoeld in artikel 5, onderdeel c, van de Participatiewet;

    • d.

      inkomen: totaal van het inkomen, bedoeld in artikel 32 van de Participatiewet en de algemene bijstand;

    • e.

      peildatum: de datum waartegen een persoon individuele inkomenstoeslag aanvraagt;

    • f.

      referteperiode: de periode van drie jaar voorafgaand aan de peildatum;

    • g.

      WTOS: Wet tegemoetkoming onderwijs- en schoolkosten;

    • h.

      WSF 2000: Wet studiefinanciering 2000;

    • i.

      gehuwden: de echtgenoten, geregistreerde partners dan wel ongehuwd samenwonende als bedoeld in artikel 3 van de Participatiewet.

Artikel 2 Indienen verzoek

Een verzoek als bedoeld in artikel 36, eerste lid van de Participatiewet, wordt ingediend middels een door het college vastgesteld formulier.

Artikel 3 Voorwaarden

  • 1.

    Een persoon heeft een langdurig laag inkomen als bedoeld in artikel 36, eerste lid van de Participatiewet als gedurende de referteperiode het in aanmerking te nemen inkomen niet hoger is dan 105% van de toepasselijke bijstandsnorm.

  • 2.

    Als één van de gehuwden op grond van artikel 11 of artikel 13, eerste lid, van de Participatiewet geen recht heeft op bijstand, komt de rechthebbende echtgenoot in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder geldt.

  • 3.

    Voor toepassing van het tweede lid is de situatie op de peildatum leidend.

  • 4.

    Tijdens detentie ontstaat geen recht op individuele inkomenstoeslag.

  • 5.

    De referteperiode wordt verlengd met de periode van detentie.

  • 6.

    Niet voor individuele inkomenstoeslag komt in aanmerking de belanghebbende die een opleiding volgt als bedoeld in de WTOS, of een studie volgt als bedoeld in de WSF 2000.

  • 7.

    Het college kan nadere regels stellen over welke doelgroepen niet in aanmerking komen voor de individuele inkomenstoeslag en in welke situaties er sprake is van uitzicht op inkomensverbetering.

Artikel 4 Hoogte van de toeslag

De individuele inkomenstoeslag bedraagt eenmaal per twaalf maanden:

  • a.

    Voor gehuwden: 37% van de voor hen geldende bijstandsnorm;

  • b.

    Voor alleenstaande ouders: 51% van de voor hen geldende bijstandsnorm;

  • c.

    Voor alleenstaanden: 40% van de voor hen geldende bijstandsnorm.

Artikel 5 Onvoorziene gevallen

In gevallen waarin deze regeling niet voorziet, beslist het college.

Artikel 6 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als ‘Verordening individuele inkomenstoeslag gemeente Midden-Delfland 2015’.

Artikel 7 Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2015.

  • 2.

    Per 1 januari 2015 vervalt de ‘Verordening langdurigheidstoeslag gemeente Midden-Delfland 2009’.

Toelichting

Aan de bijstand ligt het uitgangspunt ten grondslag dat het normbedrag, welke bedoeld is om in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, in beginsel toereikend is. In dit normbedrag is tevens een component reservering inbegrepen. Toch kan de financiële positie van mensen die langdurig op een minimuminkomen zijn aangewezen onder druk komen te staan als er na verloop van tijd geen enkel perspectief lijkt te zijn om door inkomsten uit arbeid het inkomen te verhogen. Om die reden is bij de invoering van de Wet Werk en Bijstand (hierna: WWB) in 2004 de langdurigheidstoeslag in het leven geroepen. Dit is een (jaarlijkse) financiële tegemoetkoming voor personen die al geruime tijd van een laag inkomen moeten rondkomen. Sinds 1 januari 2009 is de langdurigheidstoeslag gedecentraliseerd en hiermee een bijzondere vorm van (categoriale) bijzondere bijstand. De langdurigheidstoeslag wordt per 1 januari 2015 vervangen door de individuele inkomenstoeslag.

Participatiewet en Wet WWB-maatregelen

Per 1 januari 2015 treden zowel de Participatiewet als de Wet WWB-maatregelen in werking. De Wet WWB-maatregelen wijzigt de WWB op diverse punten, met het oogmerk de bijstand activerender te maken door de bijstandsgerechtigden meer aan te spreken op hun eigen mogelijkheden en het vangnetkarakter van de bijstand te versterken. Met het invoeren van de WWB-maatregelen wil het rijk de bijstand toekomstbestendig maken, door deze houdbaar en toegankelijk te houden in een tijd waarin de vergrijzing toeneemt en de beroepsbevolking daalt. De wijzigingen die voortvloeien uit de Wet WWB-maatregelen worden op 1 januari 2015 integraal opgenomen in de Participatiewet.

De individuele inkomenstoeslag

Een van de WWB-maatregelen in de Participatiewet is als genoemd het vervangen van de langdurigheidstoeslag door de individuele inkomenstoeslag. Vanaf die datum is het verlenen van de toeslag geen gebonden verplichting meer, maar een discretionaire bevoegdheid. Dit betekent dat het college een individuele inkomenstoeslag kan verlenen als een persoon aan de voorwaarden voldoet. Het college kan in beleidsregels aangeven welke groepen niet in aanmerking komen voor een individuele inkomenstoeslag en in welke gevallen personen uitzicht hebben op inkomensverbetering. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan personen aan wie in de referteperiode een maatregel is opgelegd wegens een schending van een arbeidsverplichting, of een re-integratieverplichting of aan personen die parttime werken maar wel potentieel hebben om meer uren te werken.

Vast te stellen regels in verordening

De individuele inkomenstoeslag is niet gerelateerd aan bepaalde kosten. Het is een inkomensondersteunende maatregel voor bepaalde personen die langdurig een laag inkomen hebben en daarbij, gelet op de omstandigheden van die persoon, geen uitzicht hebben op inkomensverbetering (artikel 36, lid 1 van de Participatiewet). Bij verordening moeten regels worden vastgesteld over het verlenen van een individuele inkomenstoeslag als bedoeld in artikel 36 van de Participatiewet. Deze regels moeten in ieder geval betrekking hebben op de wijze waarop invulling gegeven wordt aan de begrippen ‘langdurig’ en ‘laag inkomen’. Daarnaast moet in de verordening de hoogte van de individuele inkomenstoeslag zijn vastgelegd.

 

Gelet op de tekst van artikel 8, lid 2 van de Participatiewet hoeft in de verordening het criterium ‘geen uitzicht op inkomensverbetering’ niet vastgelegd te worden. Het college kan dit criterium nader uitwerken in beleidsregels. Bij de beoordeling van het criterium ‘geen uitzicht op inkomensverbetering’ moet het college rekening houden met de omstandigheden van de persoon. In artikel 36, lid 2 van de Participatiewet is bepaald dat hiertoe in ieder geval gerekend worden:

  • -

    de krachten van de persoon; en

  • -

    de inspanningen die de persoon heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen.

Overgangsrecht

Per 1 januari 2015 vervangt de individuele inkomenstoeslag de langdurigheidstoeslag. Het is niet nodig om in deze verordening overgangsrecht op te nemen met betrekking tot eerder verstrekte langdurigheidstoeslagen. Artikel 78z van de Participatiewet voorziet in algemeen overgangsrecht met betrekking tot de wijzigingen in de Participatiewet als gevolg van de inwerkingtreding van de Invoeringswet Participatiewet en de Wet WWB-maatregelen op 1 januari 2015. Daarnaast wordt zowel de individuele inkomenstoeslag als voorheen de langdurigheidstoeslag toegekend tegen een peildatum. Zaken die na de peildatum gebeuren hebben geen invloed op het recht op een dergelijke toeslag. Wie op een datum gelegen voor 1 januari 2015 op basis van de toepasselijke verordening recht had op de langdurigheidstoeslag, behoudt dat onverkort. Dit ongeacht of hij voldoet aan de voorwaarden die op 1 januari 2015 zijn gesteld in artikel 36 van de Participatiewet en deze verordening. Indien de peildatum op of na 1 januari 2015 gelegen is, hangt het recht op individuele inkomenstoeslag af van de regels zoals gesteld in artikel 36 van de Participatiewet en deze verordening.

Wijziging leefvorm

De hoogte van de individuele inkomenstoeslag hangt af van de leefvorm. De leefvorm (alleenstaande, alleenstaande ouder of gehuwd) kan tijdens de referteperiode wijzigen. Dit is bijvoorbeeld het geval indien gehuwden individuele inkomenstoeslag aanvragen, maar zij over een gedeelte van de referteperiode als alleenstaande moet worden aangemerkt. Personen moeten dan ook over dat deel van de referteperiode voldoen aan de voorwaarden die aan het recht op individuele inkomenstoeslag zijn gesteld. Gehuwden moeten immers zowel gezamenlijk als afzonderlijk aan de voorwaarden voldoen.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 begrippen

Begrippen die al zijn omschreven in de Participatiewet, de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) of de Gemeentewet zijn niet afzonderlijk gedefinieerd in deze verordening. Deze zijn vanzelfsprekend van toepassing op deze verordening.

Inkomen

Met inkomen wordt bedoeld het inkomen zoals bedoeld in artikel 32 van de Participatiewet. Ook algemene bijstand wordt voor de beoordeling van het recht op individuele inkomenstoeslag in aanmerking genomen als inkomen. Bijzondere bijstand kan niet als inkomen in aanmerking worden genomen. Aangezien de individuele inkomenstoeslag een vorm van bijzondere bijstand is, is het niet nodig expliciet te bepalen dat we een eerder verstrekte individuele inkomenstoeslag buiten beschouwing laten bij het vaststellen van het inkomen. Het is ook niet wenselijk een eerder verstrekte individuele inkomenstoeslag in aanmerking te nemen als inkomen. Dit kan namelijk het ongewenste effect hebben dat een persoon geen recht heeft op een individuele inkomenstoeslag heeft omdat hij tijdens de referteperiode een te hoog inkomen heeft gehad vanwege een eerder verstrekte toeslag. Wat voor een eerder verstrekte individuele inkomenstoeslag geldt, geldt eveneens voor een eerder verstrekte langdurigheidstoeslag op grond van de WWB.

Peildatum

De peildatum is de datum waartegen een persoon de individuele inkomenstoeslag aanvraagt. Het gaat om de datum waarop een persoon langdurig een laag inkomen heeft, geen in aanmerking te nemen vermogen heeft als bedoeld in artikel 34 van de Participatiewet en, gelet op de omstandigheden van die persoon, geen uitzicht heeft op inkomensverbetering. De peildatum komt meestal overeen met de aanvraagdatum. De peildatum kan in beginsel niet liggen voor de dag waarop een persoon zich heeft gemeld om individuele inkomenstoeslag aan te vragen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Van dergelijke omstandigheden is met name sprake, indien de belanghebbende ter zake van de verlate aanvraag redelijkerwijs niet geacht kan worden in verzuim te zijn geweest. Dit volgt uit artikel 44, lid 1 van de Participatiewet en de jurisprudentie rondom artikel 44 van de WWB. Voorbeelden van dergelijke omstandigheden zijn:

  • -

    de belanghebbende die een aanvraag indient is door de gemeente op onjuiste wijze of onvoldoende ingelicht;

  • -

    de gemeente heeft anderszins onjuist gehandeld, bijvoorbeeld door eerst gegevens op te vragen en daarna pas een aanvraag in te nemen.

Indien het recht op individuele inkomenstoeslag pas ontstaat na de datum van de aanvraag, kent het college de individuele inkomenstoeslag pas toe op de datum waarop het recht ontstaat.

Referteperiode

Onder referteperiode verstaan wij een periode van 3 jaar voorafgaand aan de peildatum. Zie ook de toelichting bij artikel 3, voorwaarden voor de individuele inkomenstoeslag.

Artikel 2

In dit artikel is vastgelegd op welke wijze men in aanmerking kan komen voor de individuele

inkomenstoeslag. De Wet WWB-maatregelen heeft artikel 36, lid 1 van de Participatiewet zodanig gewijzigd dat een persoon een verzoek tot het verlenen van een individuele inkomenstoeslag kan indienen. Voorheen was de langdurigheidstoeslag alleen op aanvraag verkrijgbaar. Onder een aanvraag wordt verstaan: een verzoek van een persoon, een besluit te nemen (artikel 1:3, lid 3 van de Awb). Een aanvraag dient in beginsel schriftelijk te worden ingediend (artikel 4:1 Awb).

 

Om onduidelijkheid te voorkomen over de wijze waarop het verzoek moet worden ingediend, bepaalt artikel 2 van deze verordening dat het verzoek moet worden gedaan middels een door het college vastgesteld formulier. Een verzoek wordt dan gezien als een aanvraag zoals bedoeld in afdeling 4.1.1 van de Awb. Het gaat dan om een schriftelijke aanvraag (artikel 4:1 van de Awb) die wordt ondertekend door de aanvrager en ten minste de naam en het adres van de aanvrager bevat, de dagtekening en een aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd (artikel 4:2, lid 1 van de Awb). De aanvrager verschaft ook de gegevens en bescheiden die voor de beslissing nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen (artikel 4:2, lid 2 van de Awb). Een mondeling verzoek kan hiermee dus niet worden aangemerkt als een verzoek om een individuele inkomenstoeslag zoals bedoeld in artikel 36 van de Participatiewet.

Artikel 3 Voorwaarden

In artikel 3 zijn de voorwaarden opgenomen waaraan men moet voldoen om voor een individuele inkomenstoeslag in aanmerking te komen. Van belang hierbij is te bepalen wat onder een langdurig laag inkomen wordt verstaan.

Langdurig

De door de gemeenteraad vastgestelde langdurige periode voorafgaand aan de peildatum, wordt aangemerkt als de referteperiode. De referteperiode is omschreven in artikel 1 van deze verordening en is vastgesteld op drie jaar.

Laag inkomen

Een inkomen is laag als het niet hoger is dan 105% van de toepasselijke bijstandsnorm.

 

De vraag of het inkomen van een persoon gedurende de referteperiode niet hoger is dan het langdurig lage inkomen van 105% van de toepasselijke bijstandsnorm, zal niet al te rigide mogen worden beoordeeld. Een marginale overschrijding van dit lage inkomen moet worden genegeerd. Gaat het inkomen van een persoon gedurende (een deel van) de referteperiode de toepasselijke bijstandsnorm maandelijks met ongeveer € 5,- of meer te boven, dan is er geen sprake meer van een marginale overschrijding van de bijstandsnorm die niet aan toekenning van een individuele inkomenstoeslag in de weg staat. Er is immers geen sprake van een incidentele geringe overschrijding van de bijstandsnorm of van een te verwaarlozen bedrag van enkele eurocenten.

Gehuwden

Bij gehuwden komt het recht op individuele inkomenstoeslag de gehuwden gezamenlijk toe. Indien de personen op de peildatum als gehuwden worden aangemerkt, dan moeten zij beiden voldoen aan de voorwaarden van artikel 36, lid 1 van de Participatiewet. Voldoet één van hen niet aan deze voorwaarden, dan bestaat voor beiden geen recht op individuele inkomenstoeslag.

 

Is één van de partners uitgesloten van het recht op individuele inkomenstoeslag, anders dan vanwege het niet voldoen aan de voorwaarden van artikel 36, lid 1 van de Participatiewet, dan komt de rechthebbende partner wel in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag. Het gaat hier om een partner die op een van de in artikel 11 of artikel 13, lid 1 van de Participatiewet genoemde gronden geen recht heeft op bijstand. Als slechts één partner recht heeft op individuele inkomenstoeslag, komt deze rechthebbende partner in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden. Dit is geregeld in het tweede lid.

 

Detentie

Tijdens detentie ontstaat geen recht op individuele inkomenstoeslag. Artikel 13, lid 1 onderdeel a van de Participatiewet staat dit niet toe. De referteperiode wordt in voorkomende gevallen met de periode van detentie.

Beleidsregels

Het college kan nadere regels stellen over welke doelgroepen niet in aanmerking komen voor de individuele inkomenstoeslag en in welke situaties er sprake is van uitzicht op inkomensverbetering.

Artikel 4 hoogte van de toeslag

In dit artikel is de hoogte van de toeslag geregeld. In deze verordening wordt uitgegaan van een percentage van de toepasselijke bijstandsnorm. Dit is de bijstandsnorm per maand inclusief vakantietoeslag en exclusief eventuele verlagingen. Door te werken met een percentage hoeft het bedrag van de toeslag niet jaarlijks te worden aangepast aan de wijzigingen in de normbedragen van de Participatiewet.

 

Met het invoeren van de Participatiewet wijzigt de normensystematiek. De gemeentelijke toeslag als bedoeld in artikel 25 van de WWB voor alleenstaanden en de alleenstaande ouders vervalt. Beiden ontvangen na 1 januari 2015 een uitkering volgens de norm zoals bedoeld in artikel 21, onderdeel a van de Participatiewet. Alleenstaande ouders ontvangen daarnaast vanaf 1 januari 2015 een hoger bedrag aan kindgebonden budget via de Belastingdienst. Dit is geregeld in de Wet Hervorming Kindregelingen, welke eveneens op 1 januari 2015 integraal opgenomen wordt in de Participatiewet. De percentages zoals vastgesteld in deze verordening wijken daarom af van de percentages zoals in de ‘Verordening langdurigheidstoeslag gemeente Midden-Delfland 2009’. De hoogte van de bedragen komen echter overeen met de langdurigheidstoeslagen zoals deze voorheen werden verstrekt aan een alleenstaande, een alleenstaande ouder of een echtpaar, met een kleine afronding naar boven.

Artikel 5 onvoorziene gevallen

Behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 6 citeertitel

Behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 7 inwerkingtreding

Bij de inwerkingtreding is aangesloten bij de inwerkingtreding van de Participatiewet en de Wet WWB-maatregelen per 1 januari 2015. In de Participatiewet is een bepaling over overgangsrecht opgenomen, zodat dit niet in de verordening geregeld hoeft te worden. Zie ook de algemene toelichting hierboven.