Organisatie | Heerenveen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels handhaving Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Heerenveen 2015 |
Citeertitel | Beleidsregels handhaving Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Heerenveen 2015 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2015 | 01-01-2015 | Nieuwe regeling | 16-12-2014 | Onbekend |
Beleidsregels handhaving Participatiewet I O AW en I O AZ g e meente H e e r e n v e e n 2015
Burgemeester en wethouders van de gemeente Heerenveen;
Overwegende, dat het in het belang van de Participatiewet noodzakelijk wordt geacht om nadere regels te stellen ten aanzien van de Participatiewet, en de Handhavingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Heerenveen 2015,
Gelet op artikel 8b van de Participatiewet,
Gelet op artikel 20a, vierde en zevende lid van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers,
Gelet op artikel 20a, vierde en zevende lid van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen,
Gelet op artikel 2 en 2a van het Boetebesluit sociale zekerheidswetten,
Gelet op artikel 5, derde lid, 6, eerste en tweede lid en 9, tweede lid van de Handhavingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Heerenveen 2015,
Vast te stellen de navolgende regels handhaving Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Heerenveen 2015.
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Aangesloten wordt bij de begripsbepalingen in artikel 1 van deHandhavingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ 2013 gemeente Heerenveen en artikel 1, tweede lid van Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive gemeente Heerenveen 2015.
Voor het overige worden begrippen in deze beleidsregels gebruikt in dezelfde betekenis als in de Participatiewet en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Hoofdstuk 2 Hoogwaardig handhaven
Artikel 2 Vroegtijdig informeren
Verificatie vindt plaats met inachtneming van de wettelijke voorschriften die vastgelegd zijn in de Wet bescherming persoonsgegevens en het college verifieert uitsluitend datgene wat nodig is voor de vaststelling van het recht op een uitkering.
In geval van het vorige artikel kan het college het recht op uitkering voor wat betreft de Participatiewet voor de duur van ten hoogste acht weken opschorten (artikel 54, eerste en tweede lid van de Participatiewet). Ook de IOAW en de IOAZ kennen het college als artikel 2, negende lid, van toepassing is de bevoegdheid toe om de uitkering op te schorten op grond van artikel 17 lid, eerste en tweede lid van zowel de IOAW als de IOAZ.
Artikel 4 Vroegtijdige detectie
De bevoegdheid om deze middelen in te zetten ontleent het college aan de artikelen 17 en 53a Participatiewet, respectievelijk de artikelen 13 en 14 van zowel de IOAW als de IOAZ.
Het doen van aangifte wegens fraude sluit het opleggen van een boete ingevolge artikel 18a van de Participatiewet, 20a van de IOAW en artikel 20a van de IOAZ uit indien het Openbaar Ministerie is overgegaan tot vervolging en het onderzoek ter terechtzitting is begonnen, de zaak is afgedaan middels een strafbeschikking of als een transactie is overeengekomen met de belanghebbende.
Artikel 5 Daadwerkelijk sanctioneren
De gedragingen waarbij en de wijze waarop een sanctie kan worden opgelegd is geregeld in de Participatiewet, de IOAW, de IOAZ en de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving, alsmede de daaruit voortvloeiende gemeentelijke verordeningen.
Artikel 6 Herziening en intrekken toekenningsbesluit
Het college maakt gebruik van de wettelijke bevoegdheid om een besluit inzake de toekenning of weigering van bijstand te herzien of in te trekken met toepassing van art. 54, derde en vierde lid van de Participatiewet, respectievelijk artikel 17, derde en vierde lid van zowel de IOAW als de IOAZ.
Artikel 7 Onterecht of te hoog bedrag verleend
Onterecht verleende bijstand wordt teruggevorderd in de gevallen en op de wijze zoals genoemd in de artikelen 58 tot en met 60 van de Participatiewet. In geval van een onterecht verleende uitkering wordt het voorgaande gebaseerd op de artikelen 25 tot en met 31 van de IOAW dan wel de artikelen 25 tot en met 31 van de IOAZ.
Artikel 10 Betalingsverplichting en -capaciteit
De termijn waarbinnen betaling moet plaatsvinden bedraagt op grond van art. 4:87 van de Awb zes weken.
Vervolgens wordt zoveel mogelijk ineens teruggevorderd ten laste van het vermogen, waaronder wordt verstaan alle aan de belanghebbende in eigendom toebehorende roerende en onroerende zaken en vermogensrechten, voor zover deze na aftrek van alle schulden, uitgezonderd de gemeentelijke vorderingen, een bedrag van € 1.500,- te boven gaan.
De betalingscapaciteit in het toepasselijke inkomen is gelijk aan het gedeelte van het inkomen dat de beslagvrije voet (als basis daarvoor geldt: 90 % van de toepasselijke bijstandsnorm met eventuele gemeentelijke toeslag (inclusief vakantietoeslag)) overschrijdt. In de praktijk kunnen zich verfijningen voordoen. Deze worden in een werkinstructie nader uitgewerkt.
Indien en voor zover geïndiceerd wordt de beslagvrije voet conform artikel 475d, vijfde lid Rv verhoogd.
Het college kan de aflossing op een vordering die niet het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, zoals neergelegd in artikel 17, eerste lid van de Participatiewet, respectievelijk artikel 13, eerste lid van zowel de IOAW als de IOAZ opschorten, als het college van oordeel is dat dit noodzakelijk is voor het welslagen van een eventueel participatietraject van de belanghebbende.
Artikel 11 Verrekening, beslaglegging en eventuele rente en kosten
Indien de belanghebbende niet bereid is tot het treffen van een minnelijke betalingsregeling, of een eerder opgelegde betalingsverplichting niet meer nakomt, dan wordt het invorderingsbesluit ten uit voer gelegd door middel van:
verrekening met de maandelijks verleende bijstand op grond van artikel 60, derde lid, van de Participatiewet dan wel verrekening met de maandelijkse uitkering op grond van artikel 28, tweede lid van zowel de IOAW als de IOAZ; of
bij het ontbreken van deze mogelijkheid en nadat een dwangbevel is verzonden een executoriaal beslag overeenkomstig de artikelen 479b tot en met 479g, behoudens artikel 479e, tweede lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering; of
beslag in de zin van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering.
Indien de belanghebbende in gebreke is met tijdige betaling en de vordering in de beslagfase verkeert, wordt de vordering verhoogd conform artikel 6:96, tweede lid van het Burgerlijk Wetboek.
Artikel 13 Afzien van kwijtschelding
In afwijking van artikel 13, tweede lid, besluit het college tot het gedeeltelijk afzien van terugvordering of tot het gedeeltelijk afzien van verdere terugvordering (lees: invordering) bij niet-fraudevorderingen wegens schuldenproblematiek, zonder totstandkoming van een minnelijk traject indien één of meer schuldeisers daaraan niet willen meewerken.
Artikel 15 Kwijtschelding na het (deels) voldoen aan de betalingsverplichting
Het college besluit om van terugvordering of van verdere terugvordering (lees: invordering) bij niet-fraudevorderingen af te zien, indien de belanghebbende:
gedurende drie jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan en de terugvordering niet het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, zoals neergelegd in artikel 17, eerste lid van de Participatiewet, dan wel artikel 13, eerste lid van zowel de IOAW als de IOAZ; of
gedurende drie jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald en de terugvordering niet het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, zoals neergelegd in artikel 17, eerste lid van de Participatiewet, dan wel artikel 13, eerste lid van zowel de IOAW als de IOAZ; of
gedurende drie jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten en de terugvordering niet het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, zoals neergelegd in artikel 17, eerste lid van de Participatiewet, dan wel artikel 13, eerste lid van zowel de IOAW als de IOAZ; of
een bedrag, overeenkomend met ten minste 50% van de restsom in één keer aflost en de terugvordering niet het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, zoals neergelegd in artikel 17, eerste lid van de Participatiewet, dan wel artikel 13, eerste lid van zowel de IOAW als de IOAZ.
Het college besluit om van terugvordering of van verdere terugvordering (lees: invordering) bij fraudevorderingen af te zien, indien de belanghebbende gedurende tien jaar geen betalingen heeft verricht, niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten en de terugvordering het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, zoals neergelegd in artikel 17, eerste lid van de Participatiewet, dan wel artikel 13, eerste lid zowel de IOAW als de IOAZ en het uit doelmatigheidsoverwegingen wenselijk is deze vordering kwijt te schelden.
Verhaal is slechts mogelijk op basis van in de limitatief door de Participatiewet genoemde gronden.
Er vindt heronderzoek verhaal plaats als de verhaalbijdrage op nihil is gesteld in verband met schulden. Dit heronderzoek wordt ingepland op het moment dat de schulden in redelijkheid voldaan kunnen zijn. De verhaalbijdrage wordt bij een heronderzoek naar de draagkracht niet gewijzigd als deze in vergelijking met het vorig onderzoek niet hoger is dan € 25,- per maand.
Hoofdstuk 7 Bestuurlijke boete
Artikel 17 Geen benadelingsbedrag
Bij recidive van de gedraging als bedoeld in artikel 17, eerste lid, legt het college een bestuurlijke boete op van ten hoogste het bedrag van de tweede categorie als bedoeld in artikel 23, vierde lid van het Wetboek van Strafrecht, met een minimum van € 150,-.
Indien sprake is van een al eerder toegekende uitkering op grond van de Participatiewet of IOAW of IOAZ is sprake van een schending inlichtingenplicht als sprake is van een overschrijding van een hersteltermijn, die is gegeven in verband met het niet, niet tijdig of onvolledig verstrekken van de voor de verlening van bijstand of uitkering van belang zijnde gegevens of gevorderde bewijsstukken.
Het college dient bij de bestuurlijke boete rekening te houden met verminderde verwijtbaarheid. Artikel 2a Boetebesluit sociale zekerheidswetten geeft een niet limitatieve opsomming van gevallen waarin in ieder geval sprake is van verminderde verwijtbaarheid. Het college kiest er in het kader van maatwerk voor het begrip verminderde verwijtbaarheid in deze beleidsregels, behoudens hetgeen is geregeld in artikel 17, vijfde lid, niet nader in te perken en dit per geval te bekijken.
Indien er sprake is van verminderde verwijtbaarheid als bedoeld in artikel 2a, tweede lid, onder c van het Boetebesluit socialezekerheidswetten, stelt het college de boete vast aan de hand van de hoogte van het benadelingsbedrag en de duur van de overtreding.
Hoofdstuk 8 Overige bepalingen
Artikel 18 Inwerkingtreding en citeertitel
Deze beleidsregels treden in werking op 1 januari 2015 onder gelijktijdige intrekking van de beleidsregels “Beleidsregels handhaving WWB, IOAW en IOAZ 2013 gemeente Heerenveen”
Op gedragingen, anders dan bedoeld in artikel 18, tweede lid, die plaatsvonden voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze beleidsregels, zijn de op het moment van de gedraging geldende beleidsregels van toepassing, tenzij de huidige beleidsregels de belanghebbende in een voordeligere positie brengen.
Aldus besloten in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders d.d. 16 december 2014.
Burgemeester en wethouders van Heerenveen.
De gemeentesecretaris,
de heer F.H. Perdok
De burgemeester,
de heer T.J. van der Zwan
Toelichting op de Beleidsregels handhaving Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Heerenveen 2015
De gemeenteraad van Heerenveen heeft vastgesteld de verordeningen “Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive gemeente Heerenveen 2015”,
“Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Heerenveen 2015” en “Handhavingsverordening Participatiewet IOAW en IOAZ gemeente Heerenveen 2015”. Uit deze verordeningen, de Participatiewet, de IOAW, de IOAZ en de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving, die op 1 januari 2013 in werking is getreden, vloeit de bevoegdheid van het college voort diverse beleidsregels vast te stellen.
Met het vaststellen van de Beleidsregels handhaving Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Heerenveen 2015 geeft het college invulling aan haar bovengenoemde bevoegdheid. Vanuit overwegingen van helderheid en eenduidigheid is ervoor gekozen de diverse beleidsregels bijeen te brengen.
De bepalingen uit dit hoofdstuk behoeven geen nadere toelichting.
Dit hoofdstuk geeft invulling aan artikel 5, derde lid van de
“Handhavingsverordening Participatiewet IOAW en IOAZ gemeente Heerenveen 2015”. Hieronder worden enkele artikelen er uitgelicht. De overige artikelen behoeven geen toelichting.
Het college maakt gebruik van de in artikel 53a van de Participatiewet neergelegde bevoegdheid. De werkwijze is nader vastgelegd in het Protocol Huisbezoek.
Deze hoofdstukken geven uitvoering aan artikel 6, tweede lid van de
“Handhavingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeenteHeerenveen 2015”. Hieronder worden enkele artikelen er uitgelicht. De overige artikelen behoeven geen toelichting.
De in dit artikel genoemde “dringende redenen” zullen in de maatwerkgedachte per gevalworden bekeken.
In de praktijk levert het bruto bedrag terugvorderen onbegrip bijbelanghebbenden op. De belanghebbende moet namelijk meer terugbetalen dan hij heeft ontvangen en moet via de belastingdienst de betaalde premies en belastingen zien terug te krijgen. Er wordt daarom gebruik gemaakt van de mogelijkheid om af te zien van de brutering
Artikel 10, eerste lid en elfde lid
Het is een verplichting om het aflossingsbedrag te voldoen. We hebben dan ook temaken met een betalingsverplichting. Om er geen misverstand over te laten bestaan dat het een verplichting betreft, wordt hier bepaald dat een aflossingsbedrag dat is opgenomen in een terug- of betalingsbesluit geldt als aflossingsverplichting. De ontstaansgrond van de vordering bepaalt mede de hoogte van de betalingsverplichting. Zo zal van de belanghebbende een grotere inzet van het aanwezige inkomen en vermogen worden gevergd bij fraudevorderingen. Onder een fraudevordering wordt verstaan het ten onrechte geheel of gedeeltelijk ontvangen van een uitkering door het verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen aan het college.
De aflossingscapaciteit, bestaande uit het verschil tussen netto inkomen en de beslagvrije voet, kan onder invloed van bijzondere, individuele omstandigheden van
financiële, sociale of persoonlijke aard worden bijgesteld. De uitwerking hiervan wordt
nader uitgewerkt in een werkinstructie.
Bij zogenaamde “robuuste incasso” moet op de boete worden afgelost. Daarna is er niets
voorgeschreven. Het college heeft gekozen in de beleidsregels eerst af te lossen op de terugvordering en daarna op de boete. Hiermee wordt voorkomen, dat het reeds
afgeloste deel in een lopend boekjaar wordt gebruteerd en de vordering daardoor hoger wordt. Er wordt bij sommige gemeenten voor gekozen eerst af te lossen op de boete, omdat deze, indien er geen lopende bijstandsuitkering is, geen preferente positie heeft ten opzichte van andere schuldeisers. Dit betekent dat er dan geen voorrangpositie is om de vordering terugbetaald te krijgen. Kanttekening bij dit artikel is, dat de gemaakte keuze niet geldt als de belanghebbende aangeeft, dat hij/zij eerst op de andere vordering wil aflossen. Maatregelen zijn in dit artikel niet benoemd. Deze worden direct opgelegd en verrekend. Dit heeft echter wel invloed op de betalingscapaciteit over de betreffende maanden.
De consulent krijgt de ruimte om maatwerk aan de belanghebbende ten aanzien van het ingezette instrument te bieden. Als extra motivatie of stimulans kan deterugbetalingsverplichting van een niet-fraudevordering gedurende een bepaaldeaaneengesloten periode van werk (dus uitkeringsonafhankelijkheid) worden opgeschort. Indien de belanghebbende binnen de afgesproken termijn, door eigen toedoen,terugkeert in de uitkering dan zal de belanghebbende (weer) moeten aanvangen metaflossing op de vordering. Over het voorgaande dienen vooraf heldere afspraken met belanghebbende te worden gemaakt.
In hoofdstuk 5 wordt een duidelijk onderscheid gemaakt tussen fraudevorderingen en niet-fraudevorderingen. Sinds 1 januari 2013 is de beleidsvrijheid van gemeenten tenaanzien van fraudevorderingen op het gebied van terugvordering en daarmeekwijtschelding ingeperkt. Terugvordering is verplicht. Na 10 jaar is er weer sprake van beleidsvrijheid. Deze vrijheid wordt ingevuld in artikel 15, tweede lid. De vrijheid geldt
niet voor de boete. Daar is kwijtschelding niet mogelijk. Voor wat betreft niet- fraudevorderingen is er meer ruimte voor de gemeente. Hieraan wordt in deze beleidsregels invulling gegeven.
Het onderscheid tussen fraude en niet-fraude is door de wetgever in het kader van het meewerken aan schuldregelingen (beleidsvrijheid) ingeperkt in geval van verwijtbare vorderingen (“fraude”). In dat geval is kwijtschelding aan het einde van een schuldhulpverleningstraject niet toegestaan. Dit geldt zowel voor openstaande vorderingen, als boetes. Gezien de opzet en structuur van de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving is een minnelijke schuldregeling vanuit de gemeente pas mogelijk als de boete en vordering volledig zijn afgelost. Wel is het mogelijk onder bepaalde voorwaarden voor de Wet schuldsanering natuurlijke personen(WSNP) in aanmerking te komen. Het is op dit moment nog onduidelijk hoe de “WSNPrechter” om zal gaan met het verbod tot minnelijke schuldregeling.
Dit artikel regelt wanneer sprake is van kwijtschelding bij (deels) voldoen aan de betalingsverplichtingen bij niet-fraudevorderingen. De Participatiewet heeft een zelfde soort regeling voor fraudevorderingen opgenomen (artikel 58, zevende en achtste lid). In de IOAW is dit geregeld in artikel 25, zesde en zevende lid).
In de Participatiewet en IOAW is een termijn van 10 jaar opgenomen. Artikel 15, eerste lid kent een termijn van 3 jaar. In de vorige beleidsregels werd geen onderscheid gemaakttussen fraude en niet-fraude en stond een termijn van 5 jaar. Door de scheiding in fraudeen niet-fraude vinden wij een termijn van 3 jaar voor niet-fraude redelijk.
Dit hoofdstuk wordt nader uitgewerkt in een werkinstructie.
Dit hoofdstuk ziet specifiek op de bestuurlijke boete, die voortvloeit uit de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving en de “Verordening
verrekening bestuurlijke boete bij recidive gemeente Heerenveen 2015”.
Op grond van artikel 18a, vierde lid Participatiewet, artikel 20a, vierde lid IOAW en artikel 20a, vierde lid IOAZ is het college bevoegd bij een eerste overtreding van de inlichtingenplicht, waarbij geen sprake is van een benadelingsbedrag, af te zien van hetopleggen van een bestuurlijke boete en mag volstaan met een waarschuwing. Indien wordt volstaan met een waarschuwing zal dat besluit bij beschikking worden medegedeeld.
Dit artikel regelt, dat het college bij recidive zonder benadelingsbedrag na de waarschuwing, zoals bedoeld in artikel 17, eerste lid, een boete van € 150,- oplegt.
Dit artikel regelt de mogelijkheid van het geven van een hersteltermijn (termijn van orde) gebaseerd op artikel 54 Participatiewet, artikel 17 IOAW en artikel 17 IOAZ. Indien binnende gestelde termijn wordt voldaan aan de inlichtingenplicht is geen sprake van een schending daarvan. Wordt niet voldaan, dan is er sprake van schending inlichtingenplicht en zal (afhankelijk van de omstandigheden) een boete of waarschuwing moeten worden bekeken.
Behoudens hetgeen is geregeld in de artikel 17, vijfde lid is dit artikel bedoeld om binnen de gegeven wettelijke kaders maatwerk mogelijk te maken.
Artikel 2a tweede lid onder c Boetebesluit sociale zekerheidswetten betreft eveneens verminderde verwijtbaarheid. Hierbij gaat het om het alsnog spontaan melden of alsnog juist melden door de belanghebbende. De tijdsduur en daarmee het benadelingsbedrag liggen binnen de invloedsfeer van de belanghebbende en kunnen dus afgebakend worden om de mate van de verwijtbaarheid te bepalen. De toevoeging “in ieder geval” maakt verder maatwerk en daarmee verdere matiging per individueel geval mogelijk op basis van verminderde verwijtbaarheid.
In sommige gevallen kan er bij een belanghebbende sprake zijn van een bewindvoerder. In de beleidsregels kan worden opgenomen hoe met deze situatie om te gaan. In dit artikel is er feitelijk voor gekozen de bewindvoerder gelijk te schakelen met de belanghebbende.
De bepalingen uit dit hoofdstuk behoeven geen nadere toelichting.