Organisatie | Marum |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening tegenprestatie gemeente Marum 2015 |
Citeertitel | Verordening tegenprestatie gemeente Marum 2015 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen.
Participatiewet, art. 8a, lid 1, onderdeel b
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2015 | 01-06-2019 | nieuwe regeling | 17-12-2014 Achtdorpennieuws 24 december 2014 en elektronisch gemeenteblad 29 december 2014 | 14.12.2014 |
Nr. 11E VERORDENING TEGENPRESTATIE GEMEENTE MARUM 2015
De raad van de gemeente Marum;
gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 5 december 2014, nr. 14.12.11.;
gelet op artikel 8a, eerste lid, onderdeel b, van de Participatiewet;
gezien het advies van de Wmo-adviesraad;
Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet , de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen ((IOAZ), de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Gemeentewet.
Artikel 2 De duur van de tegenprestatie
De tegenprestatie wordt opgedragen voor de duur en gedurende het aantal uren per week dat het bestuur zinvol acht voor de belanghebbende.
Artikel 4 De inhoud van een tegenprestatie
Op grond van artikel 9 van de Participatiewet, artikel 37 IOAW en artikel 37 IOAZ is de belanghebbende verplicht naar vermogen door het bestuur opgedragen onbeloonde maatschappelijke nuttige werkzaamheden te verrichten die worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid en die niet leiden tot verdringen op de arbeidsmarkt.
De op te leggen tegenprestatie moet aan vier eisen voldoen:
Het bestuur kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien onverkorte toepassing zou leiden tot onredelijkheid of onbillijkheid.
In artikel 9, eerste lid, onderdeel c, van de Participatiewet en in artikel 37 IOAW en artikel 37 IOAZ is vastgelegd dat degenen die een uitkering ontvangen op grond van de wetten verplicht zijn om een maatschappelijke nuttige tegenprestatie te verrichten. Deze activiteiten vinden plaats naast of in aanvulling op reguliere arbeid. Daarnaast mogen de activiteiten niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt. Vanaf de datum van melding is iedere belanghebbende in de leeftijd van 18 jaar tot aan de pensioengerechtigde leeftijd verplicht om deze tegenprestatie naar vermogen te verrichten.
De plicht tot het leveren van een tegenprestatie staat los van de re-integratieplicht. Het is niet bedoeld als re-integratie instrument. In het kader van de re-integratieplicht voert de gemeente al een intensief activeringsbeleid. Doelstelling hiervan is om, door middel van het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten, de participatie van uitkeringsgerechtigden te bevorderen en daarmee de uitstroom naar regulier werk te realiseren.
De doelgroep waar aan de tegenprestatie kan worden opgelegd, zijn de belanghebbenden die ontheffing hebben van de verplichting als bedoeld in artikel 9 , eerste lid, onderdeel a.
Vast te leggen regels in een verordening
In artikel 8a, eerste lid, onderdeel b van de Participatiewet is de verordening plicht neergelegd. Hierin worden regels opgenomen met betrekking tot de duur, omvang en inhoud van de tegenprestatie naar vermogen.
Voor de definitie van mantelzorg is aangesloten bij artikel 1.1.1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015. De andere begrippen behoeven geen nadere bespreking.
Artikel 2 De duur en omvang van de tegenprestatie
In dit artikel is bepaald dat de tegenprestatie wordt opgedragen voor de maximale duur van drie maanden per jaar gedurende acht uur per week. Daarmee is voldaan aan de vereiste dat de tegenprestatie beperkt is in duur en omvang.
Artikel 3 Het opleggen van de tegenprestatie
Op grond van de wet kan geen tegenprestatie worden opgelegd worden in de volgende situaties.
Als belanghebbende volledig duurzaam arbeidsongeschikt is als bedoeld in artikel 4 Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. Dat is geregeld in artikel 9, vijfde lid Participatiewet.
Als belanghebbende alleenstaande ouder is en een ontheffing heeft als bedoeld in artikel 9a Participatiewet, artikel 37a, vierde lid IOAW, artikel 37a vierde lid IOAZ.
Als er daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, kan het college in individuele gevallen tijdelijk ontheffing verlenen van de verplichting om een tegenprestatie te verrichten. Zorgtaken kunnen als dringende reden worden aangemerkt. Dat is geregeld in artikel 9, tweede lid van de Participatiewet.
Als betrokkene mantelzorg verricht dan wordt geen tegensprestatie worden opgelegd. Zie Tweede Kamer 2013-2014, 33 801, nr. 4, blz. 16 en Tweede Kamer, 2013-2014, 33801, nr. 24 blz. 6.
Naast deze wettelijke bepalingen wordt de doelgroep verder beperkt tot de belanghebbenden die ontheffing hebben van de verplichting om algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden, zoals bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel a. De primaire focus is de re-integratie. De tegenprestatie richt op de activering van de doelgroep met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt.
Verder wordt rekening gehouden met de omstandigheden van de belanghebbende. Daartoe wordt in ieder geval gerekend:
Op grond van een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep ( ECLI: NL:CRVB:2010:BL1093) is individualisering noodzakelijk om te voorkomen dat sprake is van een verplichte arbeid. De Rechtbank Breda heeft ook een uitspraak gedaan over het onderscheid met verplichte arbeid in de lijn van deze uitspraak (ECLI:NL:RBZWB:2013:BZ5171).
Artikel 4 De inhoud van de tegenprestatie
Het primaire doel van de tegenprestatie is het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten. Het is nadrukkelijk niet bedoeld als re-integratie instrument. Dat heeft tot gevolg dat de tegenprestatie niet in de weg mag staan aan acceptatie van betaald werk of re-integratie. Daarnaast moet het gaan om onbeloonde additionele activiteiten die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt. Het college kan dit nader uitwerken in regelingen.