Organisatie | Ede |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening tegemoetkoming kosten kinderopvang gemeente Ede |
Citeertitel | Verordening tegemoetkoming kosten kinderopvang gemeente Ede |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp | kinderopvang |
Verordening tegemoetkoming kinderopvang is bedoeld om ouders / verzorgenden van jonge kinderen behorende tot de gemeentelijke doelgroep de mogelijkheid te geven kinderopvang te regelen welke redelijkerwijs noodzakelijk is voor de combinatie van arbeid en zorg.
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
15-12-2005 | artt. 1, 2 en 6 | 15-12-2005 Ede Stad | WIZ 2005 1489 | ||
15-12-2005 | 01-01-2013 | artt. 1, 2 en 6 | 15-12-2005 Ede Stad | WIZ 2005 1489 | |
01-11-2004 | nieuwe regeling | 14-10-2004 Stad 15-12-2004 | WIZ 2004 2090 |
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 14 september 2004,
nummer. WIZ 2004 1966 en 25 oktober 2005, nummer WIZ 2005/1489;
gelet op artikel 25 van de Wet kinderopvang en artikel 149 van de Gemeentewet;
overwegende dat het noodzakelijk is de verlening, de voorschotverlening en de vaststelling van de tegemoetkoming van de gemeente in de kosten van kinderopvang bij verordening te regelen;
HOOFDSTUK 1 - Algemene bepalingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
gastouderopvang: kinderopvang in een gezinssituatie door een ander dan degene die als ouder op grond van artikel 5 van de Wet Kinderopvang aanspraak kan maken op een tegemoetkoming of diens partner, bestaande in de gelijktijdige opvang van ten hoogste vier kinderen in de woning waar de ouder of de gastouder zijn hoofdverblijf heeft;
ouder: een persoon die een huishouding voert waartoe het kind behoort op wie de kinderopvang betrekking heeft, welk kind in belangrijke mate door hem wordt onderhouden in de zin van artikel 2 van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 en op hetzelfde adres als het kind staat ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, dan wel een persoon die een huishouding voert waartoe het kind behoort op wie de kinderopvang betrekking heeft, waarvoor die persoon een pleegvergoeding in het kader van de Wet op de jeugdhulpverlening ontvangt;
De in het eerste lid, onderdeel h opgenomen voorwaarde van inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens geldt niet gedurende de periode waarin het kind tegelijkertijd tot twee huishoudens behoort en op het adres van een van die huishoudens staat ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens. Voor de toepassing van de eerste volzin behoort een kind tegelijkertijd tot twee huishoudens indien het kind doorgaans drie dagen per week van het ene huishouden deel uitmaakt en voor de overige tijd van het andere huishouden.
HOOFDSTUK 2 – Gemeentelijke doelgroepen
Artikel 2 Omschrijving doelgroepen
Een ouder heeft voor een berekeningsjaar aanspraak op een tegemoetkoming van de gemeente indien de ouder in dat jaar:
algemene bijstand of een uitkering ontvangt op grond van de Wet werk en bijstand, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte zelfstandigen of de Algemene nabestaandenwet, en gebruik maakt van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a, van de Wet werk en bijstand, artikel 34, eerste lid, onder a, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en artikel 34, eerste lid, onder a, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte zelfstandigen, die de noodzaak tot kinderopvang met zich meebrengt;
als niet-uitkeringsgerechtigde werkzoekende is geregistreerd bij de Centrale organisatie werk en inkomen, genoemd in hoofdstuk 4 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, en gebruik maakt van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a, van de Wet werk en bijstand;
HOOFDSTUK 4 - Verlening van de tegemoetkoming
Het college weigert de tegemoetkoming indien de ouder niet behoort tot de personen als bedoeld in artikel 22 van de wet.
Artikel 8 Omvang van de kinderopvang
In afwijking van het eerste lid verleent het college bij een ouder als bedoeld in artikel 24, eerste lid, onderdeel a, of tweede lid, onderdeel a van de wet, de tegemoetkoming voor het aantal uren kinderopvang dat naar oordeel van het college voor de ouder redelijkerwijs noodzakelijk is voor de combinatie van arbeid en zorg.
Vastgesteld bij raadsbesluit d.d. 14 oktober 2004, nr. V.R. 2004/76.
Bekendgemaakt d.d. 15 december 2004
Gewijzigd vastgesteld bij raadsbesluit d.d. 15 december 2005, nr. V.R. 2005/108.
De begripsbepalingen in artikel 1 en 2 van de Wet kinderopvang zijn ook van toepassing op deze verordening.
Artikel 2 Omschrijving doelgroepen
Voor alle doelgroepen geldt dat de ouder in moet wonen.
Artikel 3 Te verstrekken gegevens bij de aanvraag
De ouder vraagt de tegemoetkoming aan bij het college (artikel 26 Wet kinderopvang). Het moet dan gaan om het college van de gemeente waar de ouder woont (artikel 22, derde lid, Wet kinderopvang). De aanvraag moet schriftelijk gebeuren (artikel 4:1 Awb).
Omdat een tegemoetkoming voor de duur van een kalenderjaar wordt verstrekt moet de ouder deze elk jaar opnieuw aanvragen. De ouder zal een verhoging van de tegemoetkoming in verband met een verhoging van het aantal uren kinderopvang ook moeten aanvragen. Een verlaging van de tegemoetkoming door een vermindering van de omvang van de kinderopvang hoeft de ouder niet aan te vragen. De ouder moet dit wel onmiddellijk melden aan het college (artikel 28, derde lid, Wet kinderopvang en artikel 16, eerste lid).
Onderdeel d van het eerste lid bepaalt dat bij de aanvraag een offerte of contract moet worden gevoegd van het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen. De ouder kan de aanvraag voor een tegemoetkoming pas bij de gemeente indienen als hij een offerte of contract heeft. Op basis van de offerte of het contract stelt de gemeente de hoogte van de tegemoetkoming vast. Het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen moet ingeschreven staan in een gemeentelijk register (artikel 5, eerste lid, Wet kinderopvang). Onderdeel e van het eerste lid bepaalt dat de ouder bij de aanvraag gegevens of een verwijzing naar gegevens moet voegen waaruit blijkt, dat hij behoort tot een gemeentelijke doelgroep. In een aantal gevallen kan de ouder volstaan met een verwijzing naar die gegevens omdat de gemeente over de gegevens beschikt:
In andere gevallen zal de ouder de volgende gegevens aan de gemeente moeten verstrekken:
Het derde lid bepaalt dat, als de aanvrager een partner heeft, deze partner de aanvraag mede ondertekent. Deze bepaling is volledigheidshalve in de verordening opgenomen. De verplichting staat al in artikel 26, derde lid, Wet kinderopvang.
Artikel 4 Het besluit tot verlenen van de tegemoetkoming
De termijn waarbinnen het college een besluit moet nemen over de aanvraag van een tegemoetkoming geldt voor alle aanvragen voor een tegemoetkoming. Dus niet alleen voor nieuwe aanvragen, maar ook voor aanvragen die betrekking hebben op een voortzetting van een tegemoetkoming en voor aanvragen voor een hogere tegemoetkoming in verband met uitbreiding van de omvang van de kinderopvang.
De beslistermijn van vier weken heeft ook gevolgen voor de datum waarbinnen aanvragen voor een voortgezette tegemoetkoming moeten worden gedaan. Om er zeker van te zijn dat de tegemoetkoming na 1 januari kan worden voortgezet, zullen ouders hun aanvraag minimaal vier weken vóór 1 januari bij de gemeente moeten indienen.
Naast de weigeringsgrond in dit artikel kent de Awb ook een aantal gronden om de subsidieverlening te weigeren. Deze zijn ook van toepassing. Artikel 4:35 bepaalt dat de subsidieverlening kan worden geweigerd indien een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat:
Het tweede lid van artikel 4:35 bepaalt dat de subsidieverlening verder in elk geval kan worden geweigerd wanneer de aanvrager:
Artikel 6 Ingangsdatum van de tegemoetkoming
Er zijn twee ingangsdata mogelijk:
Dit artikel bepaalt dat het college geen tegemoetkoming verstrekt voor de kosten van kinderopvang die plaatsvindt vóórdat de ouder een aanvraag voor een tegemoetkoming bij de gemeente heeft ingediend.
De ingangsdatum van de tegemoetkoming heeft betrekking op het moment waarop de aanspraak op een tegemoetkoming ontstaat. De uitbetaling van de tegemoetkoming vindt pas plaats vanaf het moment dat het college het besluit tot verlening van de tegemoetkoming heeft genomen. De betaling vindt dan met terugwerkende kracht plaats tot de datum waarop de aanvraag in ontvangst is genomen. De bepaling dat een tegemoetkoming niet met terugwerkende kracht wordt verleend, geldt ook voor aanvragen voor een verhoging van de tegemoetkoming in verband met een uitbreiding van het aantal uren kinderopvang. De verhoogde tegemoetkoming wordt verstrekt vanaf het moment dat de aanvraag daarvoor door het college in ontvangst is genomen.
(gewijzigde toelichting n.a.v. raadsbesluit d.d. 15 december 2005, nr. V.R. 2005/108)
Lid 1 zal de rechterlijke toetsing niet kunnen doorstaan. Net als bij vele andere subsidies geldt bij de tegemoetkoming voor kinderopvang een tegemoetkomingsjaar, c.q. berekeningsjaar
(1 januari tot en met 31 december), ongeacht de datum van aanvraag. Van belang is alleen, of iemand tot de doelgroep behoort (aan de voorwaarden voor toekenning voldoet), en of hij vanaf enig moment in het subsidiejaar kosten heeft gemaakt die voor vergoeding door de gemeente in aanmerking komen. Het recht ontstaat niet pas op het moment van aanvraag.
Artikel 7 De periode waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend
De tegemoetkoming wordt in principe voor een heel kalenderjaar verleend. Voor aanvragen die in de loop van een jaar worden toegekend geldt dat de tegemoetkoming wordt verstrekt tot en met 31 december van het betreffende jaar. Dit betekent dat een ouder elk jaar vóór 1 januari opnieuw een aanvraag voor een tegemoetkoming bij de gemeente zal moeten indienen.
Het college kan de tegemoetkoming voor een andere periode vaststellen. Bijvoorbeeld wanneer de aanvrager een reïntegratietraject voor een bepaalde periode volgt. Door de periode van verstrekking van de tegemoetkoming te koppelen aan de duur van het reïntegratietraject (of een andere vorm van arbeid), hoeft de ouder geen actie te ondernemen om de verstrekking van de tegemoetkoming stop te zetten of hoeft de gemeente geen eventueel ten onrechte uitgekeerde bedragen terug te vorderen.
Artikel 8 Omvang van de kinderopvang
De Wet kinderopvang regelt uitsluitend de aanspraak van ouders op een tegemoetkoming van de gemeente voor de kosten van kinderopvang en niet de omvang van die aanspraak. Wanneer een ouder op basis van de criteria die de wet geeft tot een gemeentelijke doelgroep behoort, heeft deze recht op een gemeentelijke tegemoetkoming. De wet stelt geen beperkingen aan het aantal uren kinderopvang waarvoor de tegemoetkoming wordt verstrekt. De ouder zélf bepaalt hoeveel kinderopvang hij nodig heeft in verband met de combinatie van arbeid en zorg.
Voor bepaalde gemeentelijke doelgroepen geldt geen eigen bijdrage. De gemeente betaalt voor hen de inkomensafhankelijke eigen bijdrage (artikel 24, eerste lid, onderdeel a, en tweede lid, onderdeel a, Wet kinderopvang). In theorie kunnen deze ouders onbeperkt kinderopvang aanvragen. Dit in tegenstelling tot ouders die wèl een (inkomensafhankelijke) eigen bijdrage in de kosten van kinderopvang moeten betalen, waarbij zij de hoogte van die bijdrage zullen laten meewegen in hun vraag naar kinderopvang.
Artikel 8 geeft het college de bevoegdheid om bij de groep ouders die geen eigen bijdrage betalen, per geval te beoordelen hoeveel kinderopvang de ouder redelijkerwijs nodig heeft om de arbeid die hij verricht te kunnen combineren met zorgtaken. Bij het bepalen daarvan zal het college rekening moeten houden met omstandigheden als een handicap of chronische ziekte van de ouder(s) of een beperking die de huiselijke situatie meebrengt voor de goede en gezonde ontwikkeling van het kind. Het college hoeft voor deze beoordeling geen medisch advies aan te vragen.
Artikel 9 Inhoud van de beschikking
Onderdeel g schrijft voor dat in de beschikking de verplichtingen van de ouder staan, bijvoorbeeld:
Artikel 10 De bevoorschotting van de tegemoetkoming
De subsidieverstrekking vindt plaats in de vorm van maandelijkse voorschotten. Dit betekent dat het totale bedrag van de tegemoetkoming waarop de aanvrager recht heeft, wordt gedeeld in twaalf gelijke delen (indien de aanvraag het hele berekeningsjaar betreft). De gemeente betaalt de tegemoetkoming uit aan de ouder. De ouder kan de gemeente machtigen om de betalingen rechtstreeks aan dat kindercentrum of gastouderbureau te doen. Deze machtiging verandert juridisch gezien niets aan de verhouding tussen de gemeente en de ouder. Ook al wordt het bedrag gestort op de rekening van het kindercentrum of gastouderbureau, er blijft sprake van een betaling van de tegemoetkoming van gemeente aan de ouder. Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid om nadere voorschriften te stellen over de wijze van bevoorschotting van de tegemoetkoming. Zo kan het college bepalen dat er alleen een voorschot wordt betaald op basis van een factuur van het kindercentrum of gastouderbureau. Het college zal zo'n voorschrift stellen wanneer er twijfels bestaan of een ouder daadwerkelijk gebruik zal maken van kinderopvang.
Artikel 11 Het besluit tot vaststelling van de tegemoetkoming
Op grond van artikel 4:47, onderdeel a, Awb kan het college een subsidie (dus ook een tegemoetkoming) ambtshalve vaststellen. De ouders hoeven geen aanvraag tot het vaststellen van de tegemoetkoming bij het college in te dienen. De ouders moeten wel binnen vier weken na afloop van de periode waarvoor de tegemoetkoming is verleend, aan het college een overzicht van de feitelijke kosten van kinderopvang over deze periode verstrekken. Bij een tegemoetkoming voor een kalenderjaar, moet de ouder het kostenoverzicht uiterlijk vier weken na 31 december bij het college indienen. Het overzicht kan zowel een apart jaaroverzicht zijn dat het kindercentrum of gastouderbureau heeft opgesteld, als een verzameling van maandoverzichten. Het college heeft vervolgens acht weken de tijd om de tegemoetkoming vast te stellen. In deze periode kan de gemeente een onderzoek doen naar de rechtmatigheid van de tegemoetkoming door gegevens van de ouders te controleren en eventueel inlichtingen bij de houders van een kindercentrum of gastouderbureau te vragen.
Het besluit tot het vaststellen van de tegemoetkoming bevat het precieze bedrag waar de ouder die de tegemoetkoming heeft aangevraagd, recht op heeft. De tegemoetkoming wordt vastgesteld op basis van het aantal uren kinderopvang dat in de beschikking is vastgelegd. Dat is het maximum aantal uren. In de beschikking kan wel worden uitgegaan van een lager aantal uren, maar niet van een hoger aantal. Verstrekt de aanvrager de gegevens niet dan kan het college de tegemoetkoming op een lager bedrag vaststellen. Lager vaststellen kan ook betekenen op nul vaststellen. Het college heeft deze bevoegdheid op grond van artikel 4:46, tweede en derde lid, Awb. Op grond van het tweede lid kan de subsidie lager worden vastgesteld indien:
Het derde lid van artikel 4:46 luidt: 'Voor zover het bedrag van de subsidie afhankelijk is van de werkelijke kosten van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, worden kosten die in redelijkheid niet als noodzakelijk kunnen worden beschouwd bij de vaststelling van de subsidie, niet in aanmerking genomen'.
Artikel 12 Verrekening met de voorschotten
Dit artikel regelt de uitbetaling door de gemeente van het nog te betalen deel van de tegemoetkoming. Als de gemeente een ouder een hoger bedrag heeft uitgekeerd dan waarop deze recht heeft, kan de gemeente het te veel betaalde bedrag terugvorderen. Terugvordering is geregeld in artikel 36 Wet kinderopvang.
Naast de ouder is ook de houder van een kindercentrum of gastouderbureau wettelijk verplicht om op verzoek van het college van burgemeester en wethouders, hen alle gegevens en inlichtingen te verstrekken die voor de aanspraak van een ouder op de tegemoetkoming van belang zijn.
Er zijn twee vormen van schending van de inlichtingenplicht te onderscheiden:
Schendt een ouder de inlichtingenplicht en heeft hij daardoor ten onrechte een tegemoetkoming ontvangen of een te hoog bedrag, kan het college de beschikking tot het verlenen of tot het vaststellen van de tegemoetkoming intrekken of wijzigen, en het te veel betaalde bedrag terugvorderen. Ook kan het college in aanvulling hierop een bestuurlijke boete aan de betreffende ouder opleggen. Hieronder wordt op de twee maatregelen nader ingegaan.
Intrekken van de beschikking en terugvorderen van de tegemoetkoming
In de Awb is geregeld op welke gronden een subsidie (volgens de Wet kinderopvang: een tegemoetkoming) kan worden ingetrokken en teruggevorderd. Daarbij zijn twee situaties mogelijk:
Ad a. de tegemoetkoming is nog niet vastgesteld: intrekken of wijzigen van de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming (artikel 4:48 Awb).
Zolang de tegemoetkoming nog niet is vastgesteld kan het college de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming intrekken of ten nadele van de ontvanger van de tegemoetkoming wijzigen, indien:
De intrekking of wijziging werkt terug tot en met het tijdstip waarop de subsidie is verleend, tenzij bij de intrekking of wijziging anders is bepaald.
Opschorten van de bevoorschotting (artikel 4:56 Awb)
Het college hoeft niet te wachten met het treffen van een maatregel totdat het besluit tot verlening van de tegemoetkoming is ingetrokken of gewijzigd. Het college kan al eerder besluiten de betaling van de tegemoetkoming op te schorten. Op grond van artikel 4:56 Awb kan het college de verplichting tot betaling van een voorschot opschorten met ingang van de dag waarop het college aan de ouder schriftelijk kennis geeft van het ernstige vermoeden dat er grond bestaat om de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming in te trekken of te wijzigen. Deze opschorting duurt tot en met de dag waarop de beschikking omtrent de intrekking of wijziging is bekendgemaakt of de dag waarop sedert de kennisgeving van het ernstige vermoeden dertien weken zijn verstreken.
Ad b. de tegemoetkoming is wel vastgesteld: intrekken of wijzigen van de beschikking tot subsidievaststelling (artikel 4:49 Awb)
Ook als de tegemoetkoming is vastgesteld, is het college in bepaalde gevallen bevoegd de beschikking tot het vaststellen van de tegemoetkoming in te trekken of ten nadele van de ontvanger van de tegemoetkoming te wijzigen. Het gaat om de volgende gevallen:
De subsidievaststelling kan niet meer worden ingetrokken of ten nadele van de ontvanger worden gewijzigd, indien vijf jaar zijn verstreken sinds de dag waarop zij is bekendgemaakt.
Terugvordering (artikel 38 Wet kinderopvang)
Als de beschikking tot het verlenen of het vaststellen van de tegemoetkoming is ingetrokken of in het nadeel van de ouder is gewijzigd, kan de gemeente het al betaalde bedrag van de ouder terugvorderen. In artikel 38 Wet kinderopvang worden de bepalingen in de Wet werk en bijstand (WWB) over de terugvordering van bijstand van overeenkomstige toepassing verklaard op het terugvorderen van een tegemoetkoming. Dit betekent bijvoorbeeld dat het bedrag dat wordt teruggevorderd kan worden verrekend met de tegemoetkoming die aan de ouder wordt verstrekt. In het besluit tot terugvordering moet staan op welke manier dit zal gebeuren (artikel 60, eerste lid WWB).
Naast het intrekken en terugvorderen van de tegemoetkoming kan het college in bepaalde gevallen ook een bestuurlijke boete opleggen. De bestuurlijke boete is geregeld in paragraaf 5 van de Wet kinderopvang. Een bestuurlijke boete is een bestuurlijke sanctie, inhoudende een onvoorwaardelijke verplichting tot betaling van een geldsom, die gericht is op bestraffing van de overtreder (artikel 1, eerste lid, onderdeel t, Wet kinderopvang). Het betreffende bedrag komt toe aan de gemeente (artikel 72, vierde lid, Wet kinderopvang).
Als een ouder zijn inlichtingenplicht niet nakomt kan het college een bestuurlijke boete opleggen. Het gaat daarbij om het schenden van de volgende verplichtingen:
De hoogte van de bestuurlijke boete bedraagt maximaal ? 2269 (artikel 72, eerste lid, onderdeel c, Wet kinderopvang). Bij het vaststellen van de hoogte van de bestuurlijke boete zal het college maatwerk moeten leveren. Artikel 72, tweede lid, Wet kinderopvang bepaalt dat de hoogte van de boete wordt afgestemd op de ernst van de overtreding, de mate waarin de overtreding de ouder verweten kan worden en de omstandigheden waarin die persoon verkeert. Van het opleggen van een bestuurlijke boete wordt in elk geval afgezien indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
In de Wet kinderopvang is geregeld in welke gevallen het college geen bestuurlijke boete mag opleggen. Dit is het geval in de volgende situaties:
De procedure van het opleggen van een bestuurlijke boete is geregeld in de artikelen 77 tot en met 84 van de Wet kinderopvang.
Om voor de gemeente de mogelijkheid open te laten om ook na de vaststelling van de tegemoetkoming te controleren of de tegemoetkoming rechtmatig is verstrekt, is in dit artikel een bewaarplicht opgenomen.
Artikel 25 van de Wet kinderopvang vormt de juridische grondslag voor de gemeentelijke verordening.
Het wetgevingstraject is echter behoorlijk vertraagd. In werkingtreding is afhankelijk van het Koninklijk Besluit (KB). In het KB staat wanneer de artikelen van de wet in werkingtreden. Vermoedelijk zal de inwerkingtreding van artikel 25 per 1 oktober 2004 zijn. Dan pas is er een wettelijke basis in de Wet kinderopvang.
In de aanhef van deze verordening is op advies van de VNG naast artikel 25 Wet kinderopvang ook artikel 149 van de Gemeentewet als grondslag voor de verordening opgenomen. Hiermee wordt voorkomen dat de verordening niet in werking kan treden, omdat artikel 25 van de wet nog niet geldt op het moment dat de gemeenteraad de verordening vaststelt.
Omdat ouders hun aanvraag voor 2005 al in 2004 bij de gemeente moeten doen om vanaf 1 januari 2005 verzekerd te zijn van kinderopvang, kan een gemeentelijke verordening niet wachten tot 1 januari 2005.
Zij kunnen dan toch tijdig hun aanvraag indienen, waardoor de gemeente in staat is om tijdig een besluit te nemen op de aanvraag. Het risico voor de gemeente bij deze handelwijze is beperkt omdat de materiële normen voor de aanspraken op een tegemoetkoming, in de wet kinderopvang zijn vastgelegd.
Artikel 25 van de Tijdelijke referendumwet wordt van toepassing verklaard omdat de inwerkingtreding van de verordening geen uitstel kan leiden.