Organisatie | Leeuwarden |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels verlagingen Participatiewet 2016 |
Citeertitel | Beleidsregels verlagingen Participatiewet 2016 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | Beleidsregels verlagingen Participatiewet 2016 |
Geen
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
12-06-2018 | wijziging | 29-05-2018 | - | ||
27-11-2015 | 12-06-2018 | wijziging | 24-11-2015 GVOP: 26 november 2015 | - | |
04-07-2015 | 27-11-2015 | wijziging | 30-06-2015 GVOP: 3 juli 2015 | - | |
01-01-2015 | 04-07-2015 | Nieuwe regeling | 18-11-2014 GVOP: 12 december 2014 en Huis aan Huis: 17 december 2014 | - |
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leeuwarden;
gelet op artikel 27 en artikel 28 Participatiewet;
gelet op het mondelinge advies aan het college van burgemeester en wethouders van de Cliëntenraad Werk en Inkomen Leeuwarden;
Overwegende dat het gewenst is om in beleidsregels vast te stellen hoe verlagingen ten gevolge van de woonsituatie en verlagingen voor schoolverlaters dienen te worden toegepast.
besluit vast te stellen de volgende beleidsregels:
1. In deze beleidsregels wordt verstaan onder:
a.Belanghebbende: degene die valt onder artikel 11 van de wet;
b.gehuwdennorm: de norm als bedoeld in artikel 21, onderdeel b, van de wet;
d.woning: een woning als bedoeld in artikel 1, onderdeel k, van de Wet op de huurtoeslag, alsmede een woonwagen of woonschip, als bedoeld in artikel 3, zesde lid, van de wet.
2. Voor het overige worden begrippen in deze beleidsregels gebruikt in dezelfde betekenis als in de wet en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Artikel 3. Verlaging ten gevolge van de woonsituatie
De verlaging als bedoeld in artikel 27 van de wet bedraagt 20% van de gehuwdennorm indien een woning wordt bewoond waaraan voor de alleenstaande, de alleenstaande ouder of de gehuwden geen huur of eigenaarslasten (hypotheekrente, het eigenaarsdeel van de onroerende zaakbelasting, het eigenaarsdeel van de waterschapslasten, rioolrechten, de erfpachtcanon, de opstalverzekering en onderhoudskosten), alsmede geen energiekosten verschuldigd zijn.
De verlaging als bedoeld in artikel 27 van de wet bedraagt 15% van de gehuwdennorm indien een woning wordt bewoond waaraan voor de alleenstaande, de alleenstaande ouder of gehuwden geen huur of eigenaarslasten (hypotheekrente, het eigenaarsdeel van de onroerende zaakbelasting, het eigenaarsdeel van de waterschapslasten, rioolrechten, de erfpachtcanon, de opstalverzekering en onderhoudskosten), maar wel overige woonlasten zoals bijvoorbeeld energiekosten, verschuldigd zijn.
Artikel 4. Verlaging bij het niet aanhouden van een woning
Artikel 5. Verlaging voor schoolverlaters
Het college kan van deze beleidsregels afwijken indien strikte toepassing daarvan in het individuele
geval leidt tot een disproportioneel lage uitkering.
1. Deze gewijzigde beleidsregels treden in werking op de dag nadat zij zijn bekendgemaakt.
2. Deze beleidsregels worden geciteerd als “Beleidsregels verlagingen Participatiewet 2016.
Met ingang van 1 januari 2015 vervalt de verplichting van de gemeenteraad om een toeslagenverordening vast te stellen. De toeslagen worden vanaf deze datum verdisconteerd in de bijstandsnormen van de Participatiewet. Daarnaast komen tevens de verlagingen voor gehuwden en alleenstaanden van 21 of 22 jaar te vervallen.
Op grond van artikel 27 van de Participatiewet heeft het college wel de discretionaire bevoegdheid om de jongerennormen en de normen 21 – pensioengerechtigde leeftijd te verlagen in verband met de woonsituatie. Daarnaast blijft het college ingevolge artikel 28 van de Participatiewet bevoegd om de uitkering van een schoolverlater lager vast te stellen. Deze beleidsregels geven weer hoe het college gebruik maakt van deze bevoegdheden.
Voor het begrip ‘gehuwdennorm’ is gekozen omdat de hoogte van deze norm in de Participatiewet zelf wordt gegeven door artikel 21 onderdeel b Participatiewet. Dit bedrag is feitelijk gelijk aan het netto minimumloon.
Het begrip woning is in de Participatiewet niet gedefinieerd. De Participatiewet bepaalt slechts wat onder een woning mede moet worden verstaan. Uit de totstandkomingsgeschiedenis van de WWB (nu: Participatiewet) volgt dat voor de invulling van het begrip woning kan worden aangesloten bij de Wet op de huurtoeslag. Er is dan ook voor gekozen hierbij aan te sluiten.
De werking van de beleidsregels is beperkt tot belanghebbenden die ouder zijn dan 21 jaar, maar de pensioengerechtigde leeftijd nog niet hebben bereikt. De jongerennormen voor 18, 19 en 20-jarigen (artikel 20 Participatiewet) zijn laag omdat de ouders nog onderhoudsplichtig zijn. De ouders kunnen voldoen aan hun wettelijke onderhoudsplicht door hun kind bij hen in te laten wonen, of de huur voor hen te betalen. Er zou sprake zijn van dubbele korting als de uitkering op grond van deze beleidsregels zou worden verlaagd. Mocht dit evenwel in individuele gevallen tot onredelijkheid leiden, dan is het college steeds bevoegd de norm van de 18, 19 en 20-jarigen hoger of lager vast te stellen met toepassing van artikel 18 lid 1 Participatiewet.
Toelichting bij 3. Verlaging ten gevolge van de woonsituatie
Artikel 27 van de Participatiewet geeft de mogelijkheid de norm te verlagen als de belanghebbende helemaal geen of lagere kosten van het bestaan heeft ten gevolge van zijn woonsituatie.
Indien men een woning bewoont waarvoor geen huur of eigenaarslasten (hypotheekrente, het eigenaarsdeel van de onroerende zaakbelasting, het eigenaarsdeel van de waterschapslasten, rioolrechten, de erfpachtcanon, de opstalverzekering en een bedrag voor groot onderhoud) verschuldigd zijn en daarnaast ook geen energiekosten hoeft te betalen bedraagt bedoelde verlaging 20% van de gehuwdennorm. Indien geen huur of eigenaarslasten verschuldigd zijn, maar wel overige woonlasten betaald moeten worden bedraagt de verlaging 15% van de gehuwdennorm.
Bij de verlaging bij het ontbreken van woonkosten en de verlaging bij het niet aanhouden van een woning is overgangsrecht opgenomen daar het huidige recht gunstiger is voor belanghebbenden dan het komende recht.
In geval van antikraak- woningen, waarvoor de bewoner een bruikleen-vergoeding aan de verhuurder betaalt, bedraagt de vergoeding ongeveer € 125 per maand voor wonen via bruikleen. Dit is een niet-commerciële prijs. Verder worden in veel van dit soort panden woonvoorzieningen gedeeld (hal, gang, keuken of sanitair).
Omdat bewoners in bovengenoemde (of daarmee vergelijkbare) woonvormen aantoonbaar lagere woonlasten hebben is het redelijk een verlaging van 10% toe te passen voor deze situatie. Bewoners van een antikraak- woning betalen een niet-commerciële prijs, en vallen daarmee strikt genomen
onder de kostendelersnorm. In het kader van een redelijke wetstoepassing dient de kostendelersnorm niet te worden toegepast, omdat indien deze norm wel wordt gebruikt het veelal grote aantal bewoners leidt tot een onevenredig lage bijstandsuitkering.
Artikelen 3.3 en 3.4 zijn niet van toepassing op de bewoner van een anti-kraak woning die niet met anderen wordt gedeeld. We noemen dit de “zelfstandige woonruimte”, waarbij geen voorzieningen worden gedeeld. Voor deze personen geldt geen verlaging voor woonlasten omdat zij weliswaar lagere woonlasten hebben maar geen voorzieningen, en dus kosten, kunnen delen.
Toelichting bij 4. Verlaging bij het niet aanhouden van een woning
Daklozen hebben normaliter geen kosten voor het aanhouden van woonruimte, maar zij kunnen wel veel extra kosten hebben indien zij veelvuldig gebruik maken van een opvangvoorziening. Indien een dakloze veelvuldig gebruik maakt van een opvangvoorziening, wordt met de daaraan verbonden kosten rekening gehouden door de verlaging in het kader van artikel 27 van de Participatiewet op 15% in plaats van op 20% vast te stellen.
Bij de verlaging bij het ontbreken van woonkosten en de verlaging bij het niet aanhouden van een woning is overgangsrecht opgenomen daar het huidige recht gunstiger is voor belanghebbenden dan het komende recht.
Toelichting bij 5. Verlaging voor schoolverlaters
Schoolverlaters zijn niet uitgesloten van het recht op bijstand. Echter, gedurende het eerste half jaar na beëindiging van de opleiding kan de uitkering worden verlaagd om aan te sluiten bij de lagere noodzakelijke bestaanskosten van schoolverlaters tijdens hun studie. In dit verband wordt een verlaging van 10 % van de gehuwdennorm redelijk geacht.
Bij toepassing van de verlaging voor schoolverlaters is het volgende van belang: om de verlaging te kunnen toepassen moet voldaan zijn aan de voorwaarde dat voor het gevolgde onderwijs of de gevolgde beroepsopleiding recht bestond op studiefinanciering op grond van de Wet op de studiefinanciering 2000 (WSF 2000) of op een tegemoetkoming in de studiekosten op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS). Het gaat erom dat de belanghebbende daadwerkelijk recht had op studiefinanciering en niet dat het volgen van de soort opleiding daar in theorie recht op geeft. Dit volgt uit de bedoeling van de wetgever zoals die blijkt uit de toelichting op artikel 28 van de toenmalige Wet werk en bijstand. Bedoelde toelichting blijft relevant na de inwerkingtreding van de Participatiewet.
Daarnaast is van belang dat de belanghebbende zijn recht op studiefinanciering ontleende aan de WSF 2000 of zijn recht op een tegemoetkoming aan de WTOS. Een extraneus valt niet onder de WSF 2000 omdat daarvoor inschrijving als student is vereist. Een voormalig extraneus is dus geen schoolverlater in de zin van artikel 28 Participatiewet.
De verlaging voor schoolverlaters wordt in geval van belanghebbenden die tevens onder de kostendelersnorm niet toegepast, omdat het wel toepassen van bedoelde verlaging leidt tot een onevenredig lage uitkering.
Toelichting bij 6. Hardheidsclausule
Indien afwijking van deze beleidsregels uit een oogpunt van evenredigheid is geïndiceerd, kan het college de algemene bijstand afwijkend vaststellen.
Toelichting bij 7. Slotbepalingen