Organisatie | Best |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening individuele Inkomenstoeslag en individuele studietoeslag gemeente Best 2015 |
Citeertitel | Verordening Inkomenstoeslag en Studietoeslag gemeente Best 2015 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | toeslagen |
Geen
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2015 | Nieuwe regeling | 15-12-2014 gemeenteblad 2014-12-24 | Onbekend |
Verordening Inkomenstoeslag en Studietoeslag Best 2015
gezien het voorstel van Burgemeester en wethouders van 4 november 2014;
gelet op artikel 147 van de Gemeentewet en artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel b en c, van de Participatiewet;
Verordening individuele Inkomenstoeslag en individuele studietoeslag gemeente Best 2015.
Een verzoek voor een toeslag als bedoeld in artikel 36, eerste lid, en artikel 36b, eerste lid van de Participatiewet, wordt ingediend middels een door het college vastgesteld formulier.
Artikel 3 Doelgroep individuele studietoeslag
Het college verstrekt op aanvraag aan een belanghebbende die behoort tot de doelgroep als genoemd in art. 36b van de wet een individuele studietoeslag. Om hiervoor in aanmerking te komen is het vereist dat de belanghebbende op de peildatum voldoet aan de voorwaarden genoemd in art. 36b van de wet.
Artikel 5 Langdurig laag inkomen voor de individuele inkomenstoeslag
Een belanghebbende kan een aanvraag indienen voor een individuele inkomenstoeslag zoals bedoeld in artikel 36 lid 1. Om hiervoor in aanmerking te komen is het vereist dat de belanghebbende een langdurig laag inkomen heeft als bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet; hiervan is sprake als gedurende de referteperiode het in aanmerking te nemen inkomen niet hoger is dan 100 procent van de toepasselijke bijstandsnorm.
Artikel 6 Hoogte individuele inkomenstoeslag
In afwijking tot het eerste lid wordt de individuele inkomenstoeslag voor de belanghebbende(n) als bedoeld in artikel 5, tweede lid onder b, verminderd met het verschil op jaarbasis tussen het inkomen in de aan de peildatum voorafgaande periode van 12 maanden en 100% van de toepasselijke bijstandsnorm per jaar .
Indien door bijzondere omstandigheden de strikte toepassing van deze verordening naar het
oordeel van het college van burgemeester en wethouders zou leiden tot een niet
gerechtvaardigde uitkomst, kan het college van burgemeester en wethouders afwijken van het
bepaalde in deze verordening door te besluiten, geheel of gedeeltelijk, een individuele inkomenstoeslag of studietoeslag toe te kennen.
Artikel 9. Intrekken oude verordening
De Verordening langdurigheidstoeslag Best wordt ingetrokken per 1 januari 2015.
Artikel 10. Inwerkingtreding en citeertitel
Aldus besloten door de raad van Best
in zijn vergadering van 15-12-2014
De Invoeringswet Participatiewet introduceert een studieregeling in de Participatiewet: de individuele studietoeslag. Deze toeslag moet worden aangemerkt als een vorm van bijzondere bijstand (artikel 5 onderdeel d Participatiewet). Met de studieregeling krijgen gemeenten de mogelijkheid om aan mensen met een arbeidshandicap, van wie is vastgesteld dat ze niet in staat zijn per gewerkt uur het minimumloon te verdienen, een individuele studietoeslag te verstrekken als ze studeren. Het afronden van een studie versterkt de positie op de arbeidsmarkt. Een diploma is een bewijs tegenover werkgevers dat iemand gemotiveerd is en veel in zijn mars heeft.
Met het verstrekken van een individuele studietoeslag krijgen mensen met een arbeidshandicap een extra steun in de rug. Een studieregeling stimuleert mensen om toch de stap te zetten om naar school te gaan of een studie te gaan volgen. Ook biedt het een financiële compensatie voor het feit dat het voor deze groep vaak moeilijk is om de studie te combineren met een bijbaan. Uit de Memorie van Antwoord blijkt het volgende. Een vereiste voor de individuele studietoeslag is dat een student niet in staat is met voltijdse arbeid het WML te verdienen. Dit leidt ertoe dat studenten die per uur wel het WML kunnen verdienen hier niet voor in aanmerking komen. Doel van de studietoeslag is om studenten met een beperking een bron van inkomsten te geven ter vervanging van inkomsten uit een bijbaan. De huidige bepaling sluit aan bij de doelgroepbepaling van het instrument loonkostensubsidie. Het is daarom voor gemeenten mogelijk gemaakt om, als is vastgesteld dat iemand tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort, deze vaststelling ook te gebruiken om te bepalen of iemand op basis van dit vereiste in aanmerking komt voor de studietoeslag. Dit zorgt ervoor dat gemeenten geen apart beoordelingsinstrumentarium hoeven te ontwikkelen. Dit draagt in grote mate bij aan de uitvoerbaarheid van deze studietoeslag.
Vast te leggen regels in verordening
De gemeenteraad dient in een verordening regels vast te stellen over het verlenen van een individuele studietoeslag (artikel 8 lid 1 onderdeel c Participatiewet). Deze toeslag moet worden aangemerkt als een vorm van bijzondere bijstand (artikel 5 onderdeel d Participatiewet). De regels in de verordening individuele studietoeslag moeten in ieder geval betrekking hebben op de hoogte en de frequentie van de betaling van de individuele studietoeslag.
Vast te leggen regels in beleidsregels
In beleidsregels kan het college nadere regels stellen aan wie een individuele studietoeslag kan worden verstrekt. In de beleidsregels kunnen ook groepen worden uitgesloten van het recht op individuele studietoeslag. Het verlenen van een individuele studietoeslag is namelijk een discretionaire bevoegdheid van het college. Dit volgt uit artikel 36b lid 1 Participatiewet.
De voorwaarden dat een belanghebbende recht moet hebben op studiefinanciering of een WTOS-tegemoetkoming, moet niet zodanig worden geïnterpreteerd dat belanghebbende ook daadwerkelijk studiefinanciering of een tegemoetkoming moet ontvangen. Het is voldoende dat hij recht heeft op studiefinanciering of een tegemoetkoming. Of hierop recht bestaat is afhankelijk van de gekozen opleiding, de leeftijd en het inkomen van een belanghebbende.
Aan de bijstand ligt het uitgangspunt ten grondslag dat het normbedrag, bedoeld ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan met inbegrip van een component reservering, in beginsel toereikend is. Toch kan de financiële positie van mensen die langdurig op een minimuminkomen zijn aangewezen onder druk komen te staan als er na verloop van tijd geen enkel perspectief lijkt te zijn om door inkomen uit arbeid het inkomen te verhogen. Om die reden is bij de invoering van de Wet werk en bijstand (hierna: WWB) in 2004 de langdurigheidstoeslag in het leven geroepen. Sinds 1 januari 2009 is de langdurigheidstoeslag gedecentraliseerd. Ook is de langdurigheidstoeslag sinds die datum een bijzondere vorm van (categoriale) bijzondere bijstand. Per 1 januari 2015 vervangt de individuele inkomenstoeslag de langdurigheidstoeslag. Sindsdien is het verlenen van de toeslag geen gebonden bevoegdheid meer, maar een discretionaire bevoegdheid. Dit betekent dat het college een individuele inkomenstoeslag kan verlenen als een persoon voldoet aan de voorwaarden daarvoor. Het betekent niet dat in het geheel geen individuele inkomenstoeslag verstrekt mag worden.
Vast te leggen regels in verordening
Bij verordening moeten op grond van artikel 8, tweede van de Participatiewet regels vastgesteld worden over het verlenen van een individuele inkomenstoeslag als bedoeld in artikel 36 van de Participatiewet. Deze regels moeten in ieder geval betrekking hebben op de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen ‘langdurig’ en ‘laag inkomen’. Daarnaast moet bij verordening de hoogte van de individuele inkomenstoeslag bepaald worden.
Vast te leggen regels in beleidsregelsHet college kan in (wetsinterpreterende) beleidsregels aangeven wanneer sprake is van 'geen uitzicht op inkomensverbetering'. Gelet op de tekst van artikel 8, tweede lid, van de Participatiewet hoeft dit criterium niet te worden vastgelegd in de verordening. Bij de beoordeling van het criterium 'geen uitzicht op inkomensverbetering' moet het college rekening houden met de omstandigheden van de persoon. In artikel 36, tweede lid, van de Participatiewet is bepaald dat tot die omstandigheden in ieder geval worden gerekend:
Per 1 januari 2015 vervangt de individuele inkomenstoeslag de langdurigheidstoeslag. Het is niet nodig om in deze verordening overgangsrecht op te nemen met betrekking tot eerder verstrekte langdurigheidstoeslagen, omdat artikel 78z van de Participatiewet voorziet in algemeen overgangsrecht met betrekking tot de wijzigingen in de Participatiewet als gevolg van de inwerkingtreding van de Invoeringswet Participatiewet en de Wet maatregelen WWB op 1 januari 2015. De individuele inkomenstoeslag en voorheen de langdurigheidstoeslag worden immers toegekend tegen een peildatum. Zaken die na de peildatum gebeuren hebben geen betekenis voor het recht op een dergelijke toeslag. Wie op een datum gelegen vóór 1 januari 2015 op basis van de toepasselijke verordening recht had op langdurigheidstoeslag, behoudt dat onverkort, ongeacht of hij voldoet aan de voorwaarden die per 1 januari 2015 zijn gesteld in artikel 36 van de Participatiewet en deze verordening. Aangezien de langdurigheidstoeslag niet (meer) met terugwerkende kracht kan worden toegekend, kan uitsluitend aanspraak gemaakt worden op een langdurigheidstoeslag als de aanvraag vóór 1 januari 2015 is ingediend en de peildatum ook voor deze datum ligt. Toekenning van het recht op individuele inkomenstoeslag tegen een datum gelegen op of ná 1 januari 2015 is uitsluitend mogelijk als wordt voldaan aan de in artikel 36 van de Participatiewet en deze verordening opgenomen voorwaarden.
Voor de bepaling van de gezinssituatie is een vaste peildatum noodzakelijk. Dit is de datum waarop de persoon de aanvraag indient.
Om uitvoeringstechnische redenen is voor de beoordeling van het inkomen gekozen voor een periode met hele maanden, namelijk de periode van 24 hele kalendermaanden vóór de maand van aanvraag.
Door personen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a van de Participatiewet kan een verzoek om een individuele studietoeslag schriftelijk worden ingediend. Op grond van artikel 36 Participatiewet kan een verzoek worden ingediend om een individuele inkomenstoeslag.
Onder aanvraag wordt verstaan: een verzoek van een persoon, een besluit te nemen (artikel 1:3, derde lid, van de Awb). Een aanvraag dient in beginsel schriftelijk te worden ingediend (artikel 4:1 Awb).
Om onduidelijkheid te voorkomen over de wijze waarop het verzoek moet worden ingediend, bepaalt artikel 2 van deze verordening dat het verzoek moet worden gedaan middels een door het college vastgesteld formulier. Een verzoek wordt dan gezien als een aanvraag zoals bedoeld in afdeling 4.1.1 van de Awb. Het gaat dan om een schriftelijke aanvraag (artikel 4:1 van de Awb) die wordt ondertekend door de aanvrager en ten minste de naam en het adres van de aanvrager bevat, de dagtekening en een aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd (artikel 4:2, eerste lid, van de Awb). De aanvrager verschaft ook de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen (artikel 4:2, tweede lid, van de Awb). Een mondeling verzoek kan hiermee dus niet worden aangemerkt als een verzoek om een individuele studietoeslag of een individuele inkomenstoeslag zoals bedoeld in artikel 36 respectievelijk 36b van de Participatiewet.
Artikel 3 Doelgroep individuele studietoeslag
Een belanghebbende die behoort tot de doelgroep voor ondersteuning bij de arbeidsinschakeling kan een aanvraag indienen voor een individuele studietoeslag. Artikel 36b lid 1 Participatiewet spreekt overigens zowel over verzoek als aanvraag. Het college kan op een dergelijk verzoek – gelet op de individuele omstandigheden van een belanghebbende - individuele studietoeslag verlenen. Hiervoor is op grond van de wet vereist dat belanghebbende op de datum van de aanvraag:
verdienen van het wettelijk minimumloon, doch wel mogelijkheden tot arbeidsparticipatie
Artikel 4. De hoogte en duur van de toeslag
In dit artikel is de hoogte van de toeslag opgenomen. Aan een persoon die voldoet aan de voorwaarden voor een individuele toeslag wordt deze toegekend.
De toeslag bedraagt 20% van het wettelijke minimumloon dat hoort bij de leeftijd van de aanvrager.
Uit het Nibudstudentenonderzoek 2011-2012 blijkt dat zeven op de tien studenten een bijbaan hebben. Gemiddeld verdienen studenten – zo blijkt uit het genoemde onderzoek - € 354,- per maand. Studerenden die niet in staat zijn het wettelijk minimumloon ter verdienen maken minder kans op een bijbaan, omdat werkgevers eerder voor iemand kiezen die wel een loonwaarde van 100% heeft. Een mogelijkheid is om de individuele studietoeslag toe te kennen als een percentage van het wettelijk minimumloon behorend bij de leeftijd van de aanvrager. Bijvoorbeeld 20%, dat staat gelijk aan één dag per week een bijbaan.
In onderstaande tabel zijn de bruto bedragen opgenomen per maand, week en dag voor een volledige werkweek.
Dat betekent dat een jongere van 18 jaar per maand (680,30 x 0,2) = € 136,06 ontvangt. Voor een jongere van 23 jaar of ouder gaat het om een bedrag van (1.495,20 * 0,2) = € 299,04.
Bij gehuwden moet in het oog worden gehouden dat het recht op individuele studietoeslag voor beiden geldt. Dit betekent dat als zij afzonderlijk aan de voorwaarden voldoen, zij ook afzonderlijk in aanmerking komen voor de toeslag.
In het derde lid is bepaald dat de bedragen jaarlijks worden herberekend op basis van de nieuwe wettelijk minimumlonen.
Artikel 5 Langdurig laag inkomen
Van belang bij het bepalen wat een langdurig laag inkomen is, is wat onder ‘langdurig’ en onder ‘laag’ wordt verstaan.
De door de gemeenteraad vastgestelde langdurige periode voorafgaand aan de maand waarin de aanvraag wordt gedaan, wordt aangeduid als referteperiode. De referteperiode is vastgesteld in artikel 4.1 van deze verordening. Een periode van 24 maanden kan als “langdurig” worden aangemerkt.
Een inkomen is laag als het niet hoger is dan 100% van de toepasselijke bijstandsnorm. De vraag of het inkomen van een persoon gedurende de referteperiode niet hoger is dan het langdurig lage inkomen van 100% van de toepasselijke bijstandsnorm, zal niet al te rigide mogen worden beoordeeld. Een marginale overschrijding van dit lage inkomen moet worden genegeerd. Gaat het inkomen van een persoon gedurende (een deel van) de referteperiode de toepasselijke bijstandsnorm maandelijks met ongeveer € 5,-- of meer te boven, dan is geen sprake meer van een marginale overschrijding van de bijstandsnorm die niet aan toekenning van een individuele inkomenstoeslag in de weg staat. Er is immers geen sprake van een incidentele geringe overschrijding van de bijstandsnorm of van te verwaarlozen bedragen van enkele eurocenten.
Ook de ontvangst van een langdurigheidstoeslag of inkomenstoeslag in de referteperiode wordt niet meegerekend. Uiteraard wordt géén toeslag toegekend indien in de twaalf maanden direct aan de aanvraagdatum voorafgaand een toeslag is ontvangen.
Als het inkomen van 100% wordt overschreden, dan wordt toch een individuele toeslag toegekend als de overschrijding minder is dan de hoogte van de toeslag.
Artikel 6 Hoogte individuele inkomenstoeslag
Bij de hoogte van de individuele inkomenstoeslag wordt onderscheid gemaakt tussen een alleenstaande en gehuwden. De norm voor de alleenstaande ouder komt straks niet meer voor.
Bij gehuwden moet in het oog worden gehouden dat het recht op individuele inkomenstoeslag de gehuwden gezamenlijk toekomt. Worden personen op de peildatum als gehuwden aangemerkt, dan moeten beide gehuwden voldoen aan de voorwaarden van artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet. Voldoet één van hen niet aan deze voorwaarden, dan bestaat voor beiden geen recht op individuele inkomenstoeslag.
Is één van de echtgenoten uitgesloten van het recht op individuele inkomenstoeslag, anders dan vanwege het niet voldoen aan de voorwaarden van artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet, dan komt de rechthebbende partner wel in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag. Het gaat hier om een partner die op een van de in artikelen 11 of 13, eerste lid, van de Participatiewet genoemde gronden geen recht heeft op bijstand. Als slechts één partner recht heeft op individuele inkomenstoeslag, komt deze rechthebbende partner in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande zou gelden.
Verhoging voor kinderenIndien er sprake is van ten laste komende kinderen, dan drukt het langdurig hebben van een laag inkomen extra zwaar op de mogelijkheden om te reserveren. Niet alleen drukken de kosten van kinderen zwaar op het gezinsbudget, óók de mogelijkheden om te reserveren voor vervanging van duurzame gebruiksgoederen voor kinderen staat dan onder druk, temeer daar juist bij kinderen vervanging op basis van groei, studiekeuze e.d. vaker nodig is. Om die reden wordt de toeslag verhoogd met een bedrag per kind dat ten laste komt van de onderhoudende ouder.
In het vijfde lid is een indexeringsbepaling opgenomen. Deze bepaling voorkomt dat de verordening telkens opnieuw moet worden vastgesteld, enkel voor indexatie van de bedragen. Het is van belang de nieuwe bedragen (na indexatie) duidelijk te communiceren.
Het college stelt beleidsregels vast met betrekking tot de uitvoering van deze verordening. Hierin worden ten minste twee aspecten beschreven: Ten eerste wordt met betrekking tot de individuele studietoeslag beschreven wanneer een persoon niet in staat is om met voltijdse arbeid het wettelijk minimumloon te verdienen maar wel mogelijkheden heeft tot arbeidsparticipatie. Het tweede onderdeel betreft de individuele inkomenstoeslag. Het college legt in beleidsregels o.a. vast op welke wijze rekening wordt gehouden met de “de krachten en bekwaamheden van de persoon, en de inspanningen die de persoon heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen’ en hoe met het begrip “zicht op inkomensverbetering” wordt omgegaan.