Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Provincie Overijssel

Uitvoeringsbesluit subsidies Overijssel 2007

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieProvincie Overijssel
Officiële naam regelingUitvoeringsbesluit subsidies Overijssel 2007
CiteertitelUitvoeringsbesluit subsidies Overijssel 2007
Vastgesteld doorgedeputeerde staten
Onderwerp
Eigen onderwerp
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

10-01-200706-02-2007Hoofdstuk 7

 

verwijzing

-
10-01-200707-02-2007Hoofdstuk 7

19-12-2006

Provinciaal Blad nr. 2007-1

-
20-12-200610-01-2007Hoofdstuk 3, 6, 7, 8 en 9

11-12-2006

Provinciaal Blad nr. 2006-127

-
15-11-200620-12-2006nieuwe regeling

31-10-2006

Provinciaal Blad nr. 2006-120

-

Tekst van de regeling

Hoofdstuk 7. Bijzondere bepalingen Zorg en Cultuur

Paragraaf 1. Algemeen

Artikel 7.1. Subsidiabele activiteiten

[Toelichting: Er wordt slechts subsidie verleend voor de kosten van activiteiten die passen binnen het uitvoeringsprogramma. In het uitvoeringsprogramma staan de activiteiten die voor subsidiëring in aanmerking komen opgenomen. ]

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen voor de kosten van activiteiten die passen binnen de beleidsnota Sociale Actie 2005-2008 en de begroting 2007.

Artikel 7.2. Niet-subsidiabele kosten

[Toelichting: Dit artikel geeft aan welke kosten niet subsidiabel zijn en dus niet in de begroting mogen worden opgenomen. Wanneer dit wel het geval is dan worden ze als niet subsidiabel beschouwd en wordt er geen subsidie voor verleend. ]

In aanvulling op artikel 1.5 Zijn de kosten van dat deel van de activiteit dat al heeft plaatsgevonden op het moment van de subsidieaanvraag niet subsidiabel.

Artikel 7.3. Indieningstermijn
  • [Toelichting: Aanvragen dienen voor de start van het project ingediend te zijn. Indien de aanvrager besluit eerder te starten met het project zonder het afwachten van de subsidiebeschikking, dan is dat geheel op eigen (financiële) risico van de aanvrager. Het aanvragen van subsidie betekent niet automatisch dat de aanvrager de subsidie krijgt, maar dat de subsidie ook geweigerd kan worden. Indien men geen (financiële) risico wil lopen zullen aanvragers moeten wachten met het starten van het project totdat ze een beschikking tot subsidieverlening hebben ontvangen. Geadviseerd wordt om een subsidieaanvraag tijdig in te dienen, de behandeltijd van een volledig ingediende aanvraag beslaat maximaal 13 weken. ]

  • a. In afwijking van artikel 1.13 kan een aanvraag om prestatiesubsidie worden ingediend vanaf 1 oktober 2006 en vervolgens gedurende het hele kalenderjaar 2007, tenzij elders anders is bepaald.

  • b. In afwijking van artikel 1.13 wordt de aanvraag om prestatiesubsidie voor de start van het project ingediend, tenzij elders anders is bepaald.

Artikel 7.4. Beslistermijn verlening prestatiesubsidies

In afwijking van artikel 1.16 beslissen Gedeputeerde Staten in het geval dat advies moet worden gevraagd op een aanvraag binnen dertien weken nadat het advies is ontvangen.

Artikel 7.5. Verplichting subsidieontvanger

[Toelichting: Om tot een tijdige start van de uit te voeren activiteiten te komen is in dit artikel geregeld dat binnen 6 maanden na de datum van de beschikking tot verlening van de subsidie de gesubsidieerde activiteiten inderdaad moeten zijn gestart. In de Awb is geregeld dat de subsidieontvanger elke vertraging hierin onmiddellijk bij de provincie moet melden. ]

Activiteiten moeten starten binnen zes maanden nadat de subsidie is verleend, tenzij elders anders is bepaald.

Artikel 7.6. Per boekjaar te verstrekken prestatiesubsidies
  • [Toelichting: Dit artikel geldt in aanvulling op de algemeen geldende regels voor per boekjaar verstrekte prestatiesubsidie zijn onder meer ook te vinden in hoofdstuk 1 van het Uitvoeringsbesluit Overijssel 2005. ]

  • 1. Gedeputeerde Staten kunnen een organisatie voor het boekjaar 2007 een prestatiesubsidie verlenen voor activiteiten die bijdragen aan het behalen van de in Sociale Actie en in de begroting geformuleerde provinciale doelen.

  • 2. In afwijking van artikel 4:60 Awb kunnen subsidieaanvragen voor het boekjaar 2007 uiterlijk 1 oktober 2006 worden ingediend.

Artikel 7.7. Indieningstermijn per boekjaar te verstrekken prestatiesubsidies

In afwijking van artikel 4:60 Awb kunnen subsidieaanvragen voor het boekjaar 2007 uiterlijk 1 oktober 2006 worden ingediend.

Paragraaf 2. Culturele ontwikkeling

Artikel 7.8. Begripsbepaling

Jonge makers: dit zijn kunstenaars die niet langer dan 5 jaar geleden zijn afgestudeerd aan een hogeschool voor de kunsten. Degenen die niet zijn afgestudeerd aan een hogeschool voor de kunsten hebben een aantoonbaar vergelijkbare kwaliteit en zijn niet ouder dan 35 jaar.

Amateurkunstenaars: kunstenaars die hun kunst beoefenen zonder daarmee primair in hun levensonderhoud te willen voorzien.

Artistieke kwaliteit: de artistiek-inhoudelijke waarde van een culturele activiteit gevormd door vakmanschap, authenticiteit, zeggingskracht, verbeelding, ideeënrijkom, overtuigingskracht, professionaliteit en ethetiek.

Ruimtelijke ontwikkelingsplannen: nieuwe of andere invulling van ruimte binnen een gemeente (voorbeelden: nieuwe woonwijk, winkelcentrum, bedrijventerrein, park).

Artikel 7.9. Doelstelling van de subsidie
  • Het project of de activiteiten dienen bij te dragen aan de volgende doelstelling(en):

  • 1. Versterken van de beoefening van de amateurkunsten door:

    • • kwaliteitsverbetering danwel professionalisering binnen de amateurkunsten (artikel 7.10, eerste lid, sub a);

    • • vergroten publieksbereik van de amateurkunsten (artikel 7.10, eerste lid, sub b);

    • • verhoging van de samenhang en de spreiding van de amateurkunst en semiprofessionele kunst in alle cultuursectoren buiten de grote steden in Overijssel (artikel 7.10, eerste lid, sub b).

  • 2. Vernieuwing in de cultuur in Overijssel stimuleren (artikel 7.10, eerste lid, sub c).

  • 3. Bevorderen van de integratie van beeldende kunst in de ruimtelijke ontwikkelingsplannen van gemeenten (niet zijnde de 5 grote steden) in Overijssel (artikel 7.11, eerste lid, sub d).

Artikel 7.10. Criteria
  • [Toelichting: Dit artikel noemt alle vereisten waaraan de subsidieaanvraag moet voldoen. ]

  • 1. Subsidieaanvragen voor culturele ontwikkeling moeten in aanvulling op artikel 7.1 voldoen aan de volgende criteria:

    • a.

      amateurkunst: samenwerking met professionele instellingen:

    • • er is sprake van voldoende artistiek-inhoudelijke kwaliteit;

    • • er is sprake van samenwerking tussen amateurkunstinstelling(en) en professionele instelling(en);

    • • er is aantoonbaar voorzien in cofinanciering en/of een eigen bijdrage;

    • • de aanvraag is ingediend door een rechtspersoon.

    • b.

      amateurkunst: vitaal platteland:

    • • er is sprake van voldoende artistiek-inhoudelijke kwaliteit;

    • • in het project of de activiteit werken verschillende disciplines samen;

    • • het project of de activiteit wordt op minimaal twee locaties voor publiek uitgevoerd en/of gedurende meerdere dagen;

    • • er is aantoonbaar voorzien in cofinanciering en/of een eigen bijdrage;

    • • de aanvraag is ingediend door een rechtspersoon;

    • c.

      jonge makers:

    • • er is sprake van voldoende artistiek-inhoudelijke kwaliteit;

    • • er is sprake van samenwerking met afnemers en/of met een bestaande culturele instelling (voor productie en afzet);

    • • de aanvrager is een jonge maker;

    • • de provinciale bijdrage is ten hoogste 50% van de begrote kosten met een maximum van € 15.000,--;

    • d.

      beeldende kunst:

    • • de aanvraag komt van een Overijsselse gemeente, met uitzondering van de 5 grote Overijsselse gemeenten (Almelo, Deventer, Enschede, Hengelo, Zwolle);

    • • de aanvraag richt zich op het van de start af aan integreren van beeldende kunst in een gemeentelijk ruimtelijke ontwikkelingsplan;

    • • de gemeente maakt hierbij gebruik van de deskundigheid die aanwezig is bij steuninstellingen in de provincie;

    • • er is aantoonbaar voorzien in cofinanciering en/of een eigen bijdrage;

    • • de aanvraag is ingediend door een rechtspersoon.

  • 2. In aanvulling op het eerste lid moet de activiteit waarvoor subsidie wordt aangevraagd plaatsvinden in de provincie Overijssel.

Artikel 7.11. Subsidiabele kosten

[Toelichting: Alleen kosten die betrekking hebben op daadwerkelijk verrichte uitgaven (betalingen) kunnen voor subsidie in aanmerking komen. Van de in de financiële verantwoording/afrekening opgenomen uitgaven dient te worden vastgesteld, dat dit door de subsidieontvanger uitgevoerde betalingen zijn, die blijken uit facturen, bankafschriften, kwitanties en overige betalingsbewijzen of uit boekhoudbescheiden met vergelijkbare bewijskracht. Zelfwerkzaamheid en bijdragen in natura zijn daarom niet subsidiabele kosten, omdat dit geen werkelijk gedane uitgaven c.q. ontvangsten zijn. ]

Alleen kosten die betrekking hebben op daadwerkelijk verrichte uitgaven (betalingen) zijn subsidiabel.

Artikel 7.12. Adviescommissie
  • [Toelichting: In dit artikel is de adviescommissie cultuur opgenomen. Gedeputeerde Staten kunnen adviezen over subsidieaanvragen culturele ontwikkeling inwinnen bij de adviescommissie cultuur. ]

  • 1. Over de artistiek-kwalitatieve aspecten van subsidieaanvragen culturele ontwikkeling kunnen Gedeputeerde Staten het advies inwinnen van een commissie van deskundigen.

  • 2. De leden van de in het vorige lid genoemde commissie worden benoemd door Gedeputeerde Staten.

  • 3. Deze commissie van deskundigen brengt binnen zes weken na ontvangst van het verzoek advies uit.

  • 4. De vergaderingen van deze commissie van deskundigen zijn niet openbaar.

  • 5. In afwijking van het eerste lid wordt geen advies ingewonnen bij de commissie van deskundigen:

    • a.

      voor subsidieaanvragen als bedoeld in artikel 7.10, eerste lid, sub d;

    • b.

      voor subsidieaanvragen als bedoeld in artikel 7.10, waarbij de gevraagde subsidie minder dan € 10.000,-- bedraagt.

Paragraaf 3. Cultuurbereik

Artikel 7.13. Doelstelling van de subsidie
  • [Toelichting: De provincie wil activiteiten ondersteunen die op een bijzondere manier een breed of nieuw publiek bereiken. Van een nieuw publiek is sprake als het beoogde publiek nog niet of nauwelijks bekend is met de cultuuruitingen die worden aangeboden. Een breed publiek is een divers samengesteld publiek, waaronder zich ook nieuw publiek bevindt. Een breed publiek is dus méér dan een goot publiek. Het is belangrijk dat de aanvrager goed weet welke publieksgroepen hij/zij wil bereiken en welk deel daarvan nieuwe publiek is. De manier waarop het publiek wordt getrokken, moet ongebruikelijk en verrassend zijn en nieuwe inzichten opleveren over de relatie tussen cultuur en (potentieel) publiek. ]

  • Het project of de activiteiten moet bijdragen aan één van de volgende doelstelling(en):

  • 1. meer Overijsselaars nemen kennis van cultuur van goede kwaliteit en hebben de intentie om meer aan kunst en cultuur deel te nemen;

  • 2. culturele instellingen werken doelgroepgericht;

  • 3. de culturele projecten die worden gesubsidieerd vanuit cultuurbereik worden verankerd in het beleid van de instelling;

  • 4. culturele instellingen professionaliseren en de projecten worden sterker;

  • 5. onderwijsinstellingen hebben nagedacht over hoe ze hun leerlingen kennis willen laten maken met kunst en cultuur van goede kwaliteit en dit in hun leerplan verwoord;

  • 6. leerlingen komen tijdens hun gehele schoolloopbaan meer in contact met kunst en cultuur van goede kwaliteit;

  • 7. gemeenten zijn meer verantwoordelijk voor het cultuurbereik en cultuurbeleid binnen hun grenzen.

Artikel 7.14. Criteria
  • 10

  • 1. Rechtspersonen kunnen een subsidie Cultuurbereik aanvragen. Een subsidieaanvraag wordt in aanvulling op artikel 7.1 beoordeeld op basis van de mate waarin

    voldaan wordt aan de volgende criteria:

    • a.

      er is sprake van een bijzonder manier waarop een breed of nieuw publiek wordt bereikt;

    • b.

      de methode van publieksbereik wordt beschreven;

    • c.

      er is sprake van voldoende artistiek-inhoudelijke kwaliteit.

  • 2. Een subsidieaanvraag voor de steden Enschede, Hengelo en Zwolle moet in aanvulling op het eerste lid tevens voldoen aan de volgende criteria:

    • a.

      er is aantoonbaar voorzien in cofinanciering door de betrokken gemeente;

    • b.

      de provinciale subsidie is nooit hoger dan de bijdrage van de gemeente;

    • c.

      De opzet/methodiek van de projecten is overdraagbaar naar accommodaties/initiatieven buiten de drie steden. De overdracht moet al in de projectaanvraag worden gegarandeerd óf de projecten vinden ook buiten de betreffende stad plaats.

  • 3. Bij meerjarige subsidies voor bewezen projecten toetsen Gedeputeerde Staten de betreffende subsidieaanvraag, naast de in het eerste en tweede lid genoemde criteria, ook aan de mate waarin het project gedurende de looptijd geïntegreerd wordt in de werkwijze van de instelling.

  • 4. In aanvulling op het bepaalde in het eerste tot en met derde lid moet de activiteit waarvoor subsidie wordt aangevraagd plaatsvinden in de provincie Overijssel.

  • 5. De gevraagde subsidie bedraagt minimaal € 10.000,--.

Artikel 7.15. Adviescommissie
  • [Toelichting: In dit artikel is de adviescommissie cultuur opgenomen. Gedeputeerde Staten kunnen adviezen over subsidieaanvragen cultuurbereik inwinnen bij de adviescommissie cultuur. ]

  • 1. Over de artistiek-kwalitatieve en publieksbereikaspecten van subsidieaanvragen Cultuurbereik kunnen Gedeputeerde Staten het advies inwinnen van een commissie van deskundigen.

  • 2. De leden van de in het vorige lid genoemde commissie worden benoemd door Gedeputeerde Staten.

  • 3. Deze commissie van deskundigen brengt binnen zes weken na ontvangst van het verzoek advies uit.

  • 4. De vergaderingen van deze commissie van deskundigen zijn niet openbaar.

  • 5. In afwijking van het eerste lid wordt geen advies ingewonnen bij de commissie van deskundigen voor subsidieaanvragen als bedoeld in artikel 7.14, derde lid.

Paragraaf 4. Kunst- en erfgoededucatie

Artikel 7.16. Begripsbepaling
  • a. Onder kunst- en erfgoededucatie wordt verstaan:

    • • het aanleren van vaardigheden om kennis te kunnen nemen van en waardering te ontwikkelen voor kunst en erfgoed;

    • • het actief deelnemen aan cultuur;

    • • het ontwikkelen van talent.

  • b. Kunsteducatie: alle vormen van educatie waarbij kunst als doel of als middel worden gebruikt.

  • c. Erfgoededucatie: onderwijs dat erfgoed in de directe omgeving als onderwerp heeft.

Artikel 7.17. Doelstelling van de subsidie

12

Het project of de activiteiten moet bijdragen aan een ruimer en meer evenwichtig aanbod in kunst- en erfgoededucatie, voor de leerlingen van het primaire en voortgezette onderwijs in de provincie.

Artikel 7.18. Criteria
  • 1. Rechtspersonen kunnen een subsidie kunsteducatie aanvragen. Een subsidieaanvraag wordt in aanvulling op artikel 7.1 beoordeeld op basis van de mate waarin voldaan wordt aan de volgende criteria:

    • a.

      de aanvraag is gedaan door een culturele instelling en een school;

    • b.

      er is sprake van voldoende inhoudelijke en artistieke kwaliteit; 

    • c.

      na afloop van de subsidieperiode dient het project opgenomen te zijn in het reguliere programma van de school en/of culturele instelling;

    • d.

      de resultaten zijn aantoonbaar overdraagbaar.

  • 2. Rechtspersonen kunnen een subsidie kunsterfgoededucatie aanvragen. Een subsidieaanvraag wordt in aanvulling op artikel 7.1 beoordeeld op basis van de mate waarin voldaan wordt aan de volgende criteria:

    • a.

      de aanvraag is gedaan door een erfgoedinstelling en een school;

    • b.

      het project maakt gebruik van het erfgoed in de eigen omgeving;

    • c.

      er is in het format sprake van voldoende inhoudelijke en didactische kwaliteit;

    • d.

      na afloop van de subsidieperiode dient het project opgenomen te zijn in het reguliere programma van de school en/of culturele instelling;

    • e.

      het format is aantoonbaar overdraagbaar.

Artikel 7.19. Grondslag subsidie.
  • 1. De subsidie als bedoeld in artikel 7.18, eerste lid, bedraagt maximaal 75% bij aanvragen met een totaalbegroting die kleiner of gelijk is dan € 10.000,--.

  • 2. De subsidie als bedoeld in artikel 7.18, tweede lid, bedraagt maximaal 50% bij aanvragen met een totaalbegroting die groter is dan € 10.000,--.

Paragraaf 5. Monumentenzorg

Artikel 7.20. Begripsbepalingen
  • a. Herstelwerkzaamheden van gevels, (rieten) daken en cultuurhistorische elementen aan historische gebouwen en erven van bijvoorbeeld onderhoud aan (rieten) daken, herstel voegwerk (knipvoeg, snijvoeg, platvol), inboetwerk (vervangend metselwerk invoegen in bestaand), herstel gepleitserde plint, herstel kozijnankers, herstel/vervanging luiken/kozijnen/ deuren, herstel oorspronkelijke kozijnindeling, herstel/vervanging houten gevelbeschieting, herstel/vervanging dakkapel, herstel/vervanging goot/gootomtimmering/windveren, herstel cultuurhistorische elementen op een erf, zoals stookhok/bakhuis/hooiberg.

  • b. Integraal project: in het project dienen niet alleen de bebouwde elementen maar ook de landschappelijke elementen te worden meegenomen meegenomen (bijvoorbeeld erfinrichting);

  • c. Vooronderzoek: bureauonderzoek, het maken van proefsleuven en het doen van grondboringen.

Artikel 7.21. Criteria
  • [Toelichting: Doel van de provincie met dit beleid is om de karakteristieke identiteit van een gebied te herstellen of te behouden. Eigenaren van cultuurhistorische gebouwen dienen zich te wenden tot de rechtspersonen die de zich ten doel stellen om landschappelijke en cultuurhistorische waarden te behartigen. Deze rechtspersonen worden via de provinciale website bekendgemaakt. Deze rechtspersoon dient een integrale projectaanvraag bij de provincie in te dienen, waar de projecten van de eigenaren onderdeel van zijn. Gedeputeerde Staten streven naar grotere en robuuste projecten. Daarom kunnen eigenaren zich niet meer direct wenden tot de provincie Overijssel. ]

  • 1. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen voor de kosten van herstel van gevels, (rieten) daken en cultuurhistorische elementen aan historische gebouwen:

    • a.

      de subsidie wordt beschikbaar gesteld voor de bebouwde elementen die deel uitmaken van het integrale project;

    • b.

      de subsidie dient aangevraagd te worden door de trekker van het integrale project;

    • c.

      de werkzaamheden zijn noodzakelijk voor het behoud van objecten;

    • d.

      de objecten zijn meer dan 50 jaar oud en moeten bijdragen aan de karakteristieke identiteit van het gebied. E.e.a. ter beoordeling van een deskundig adviseur;

    • e.

      er is in voldoende mate sprake van advisering door een deskundige organisatie;

    • f.

      de subsidie wordt alleen verstrekt wanneer het onderdeel bebouwde elementen uit het integrale project minimaal 20% betreft van de totaal aanwezige bebouwde elementen in het betreffende gebied.

  • 2. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen voor voorbereidende werkzaamheden ten behoeve van uit te voeren werkzaamheden als bedoeld in het eerste lid.

  • 3. De voorbereidende werkzaamheden dienen door professionals met relevante expertise op gebied van monumentenzorg, landschaphistorie en cultuurhistorie uitgevoerd te worden.

  • 4. Rechtspersonen kunnen subsidie aanvragen als bijdrage in de kosten voor archeologisch vooronderzoek op locatie, indien dit wordt uitgevoerd door een erkende instantie.

Artikel 7.22. Grondslag subsidie.
  • 1. De subsidie als bedoeld in artikel 7.21, eerste lid bedraagt ten hoogste 20% van de totale kosten ten behoeve van de bebouwde elementen die deel uitmaken van het integrale project met een maximum van € 45.000,--. 14

  • 2. De subsidie als bedoeld in artikel 7.21, tweede lid bedraagt ten hoogste maximaal 10% van de verleende subsidie.

  • 3. De subsidie als bedoeld in artikel 7.21, derde lid, bedraagt ten hoogste 25% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 10.000,-- per projectplan.

Artikel 7.23. Adviescommissie

Een subsidieaanvraag wordt, indien nodig, voor advies voorgelegd aan de Monumentencommissie Het Oversticht, die binnen zes weken een advies aan Gedeputeerde Staten uitbrengt.

Paragraaf 6. Molens

Artikel 7.24. Criterium

[Toelichting: Gedeputeerde Staten kunnen met inachtneming van deze regeling een incidentele subsidie verlenen in de kosten van naar het oordeel van Gedeputeerde Staten sober en doelmatig uitgevoerde onderhoudswerkzaamheden aan molens. ]

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen voor de kosten van onderhoudswerkzaamheden in het jaar 2006 aan molens die uit cultuurhistorisch oogpunt van belang zijn.

Artikel 7.25. Grondslag subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste 25% van de subsidiabele kosten met een minimum van € 100,-- en een maximum van € 1.000,-- per aanvraag.

Artikel 7.26. Vaststelling subsidie

[Toelichting: Uit een oogpunt van vereenvoudiging voor de aanvrager en efficiency voor de provincie blijft verlening van de subsidie achterwege. Gedeputeerde Staten beslissen na afloop van de onderhoudswerkzaamheden over de vaststelling van de subsidie. De subsidie wordt op basis van aantoonbaar gemaakte kosten in één keer verleend en vastgesteld. ]

In afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 1, paragraaf 3, gaat aan de beslissing op een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 7.24 niet een besluit tot subsidieverlening vooraf.

Artikel 7.27. Indieningstermijn aanvraag tot subsidievaststelling

In afwijking van artikel 1.18 wordt een subsidieaanvraag ingediend bij Het Oversticht, nadat de onderhoudswerkzaamheden zijn uitgevoerd, maar uiterlijk voor 1 april 2007.

Paragraaf 7. Zorg

Artikel 7.28. Begripsbepalingen
  • a. Informele zorg: zorg die onbetaald en niet beroepshalve wordt verricht: te onderscheiden in gebruikelijke zorg, mantelzorg, zelfhulp en vrijwillige zorg.

  • b. Mantelzorg: zorg, die mensen vrijwillig en onbetaald verlenen aan mensen met fysieke, verstandelijke of psychische beperkingen in hun familie, huishouden of sociale netwerk; het gaat om zorg die meer is dan in een persoonlijke relatie gebruikelijk is.

  • c. Maatschappelijke opvang: opvang die gericht is op het bieden van tijdelijke huisvesting, zorgverlening, hulpverlening en begeleiding aan dak- en thuislozen. Centrumgemeenten zijn primair verantwoordelijk voor het organiseren van deze opvang.

  • d. Centrumgemeente: één van de volgende Overijsselse gemeenten Almelo, Deventer, Enschede, en Zwolle. (Dit zijn de gemeenten die op grond van artikel 10a van de Welzijnswet van het Rijk een specifieke opdracht ontvangen ten behoeve van activiteiten op het terrein van maatschappelijke opvang en verslavingsbeleid).

  • e. ICT-voorzieningen: elektronische voorzieningen die informatie en communicatie bevorderen (bijvoorbeeld kringsysteem).

  • f. Zorgpost-plus: een of meer Overijsselse huisartsenpraktijken, gekoppeld aan een andere zorgvoorziening (tandarts, apotheek, verloskundige, thuiszorg, fysiotherapie, polikliniek, zorgloket, enz.) of aan een andere welzijnsvoorziening (zoals bijvoorbeeld een ontmoetingsruimte, peuteropvang, enz.).

  • g. Woonzorgzone: een woonzorgzone is een (deel van een) wijk of dorp waarin optimale condities zijn geschapen voor wonen met zorg en welzijn, tot en met niet-planbare 24-uurs zorg.

  • h. Zorgwoning: een woning in de sociale huursector die specifiek bedoeld is voor en individueel geïndiceerd/toegewezen wordt aan personen uit de volgende doelgroepen: ouderen (55+) met een zorgbehoefte, personen met een lichamelijke of verstandelijke beperking, personen met geestelijke gezondheidsproblematiek. Een zorgwoning is minimaal rolstoeltoegankelijk.

  • i. Domotica: de integratie van ICT-technologie en diensten binnen de woning, met het doel betere kwaliteit van wonen van de bewoner te bevorderen door middel van meer en betere veiligheid, alarmering, comfort, en dergelijke waardoor wordt bevorderd dat mensen langer zelfstandig thuis kunnen wonen.

  • j. Woonzorgcomplex: een woonzorgcomplex is een complex zelfstandige woningen met een bouwwijze die gericht is op beschut wonen, met een complexgewijs overeengekomen zorg- en servicearrangement. De woningen voldoen aan eisen van Woonkeur.

Artikel 7.29. Subsidiabele activiteiten
  • 17

  • 1. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen aan rechtspersonen voor de bekostiging van activiteiten die bijdragen aan één van de volgende doelen:

    • a.

      verbetering van de sociale infrastructuur;

    • b.

      goede WMO-voorzieningen in de gemeenten in Overijssel;

    • c.

      langer zelfstandig wonen voor ouderen, mensen met een handicap en GGZ-cliënten;

    • d.

      goede participatie en zelfredzaamheid van kwetsbare groepen;

    • e.

      goede ketenvorming care en cure.

  • 2. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen voor de kosten van planontwikkeling, procesbegeleiden en het realiseren van ruimtelijke voorzieningen of ICT-voorzieningen ten behoeve van de multidisciplinaire samenwerking (de Zorgpost-plus).

  • 3. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen aan rechtspersonen voor de bekostiging van activiteiten die zich richten op:

    • a.

      de belangenbehartiging van mantelzorgers;

    • b.

      de realisatie van aanbod voor (jonge) mantelzorgers;

    • c.

      de vernieuwing van het aanbod van de informele zorg gelet op de invoering van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning.

  • 4. Gedeputeerde staten kunnen subsidie verlenen aan gemeenten voor de bekostiging van activiteiten die zich richten op:

    • a.

      de totstandkoming van woonzorgzones met aandacht voor de onderdelen wonen, zorg en welzijn;

    • b.

      de totstandkoming, inrichting of verbreding van WMO-loketten.

  • 5. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen aan gemeenten, woningbouwcorporaties, zorgaanbieders, organisaties (met rechtspersoonlijkheid) van zorgvragers of hun belangenbehartigers (bijvoorbeeld ouders) voor de bekostiging van uitsluitend domotica-aanpassingen in zorgwoningen in woonzorgcomplexen of woonzorgzones die een bijdrage leveren aan het vergroten van de zelfredzaamheid waardoor mensen met een zorgbehoefte zo lang mogelijk zelfstandig kunnen blijven wonen.

  • 6. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen aan rechtspersonen voor het organiseren van symposia, (werk)conferenties, voorlichtingsbijeenkomsten, enz. zonder winstoogmerk gericht op activiteiten zoals benoemd in dit artikel.

Artikel 7.30. Criteria
  • 18

  • 1. Een subsidieaanvraag als bedoeld in artikel 7.29, eerste tot en met vijfde lid, moeten in aanvulling op artikel 7.1 voldoen aan de volgende criteria:

    • a.

      er wordt een aantoonbare bijdrage geleverd aan het opheffen van knelpunten in de zorgsector in Overijssel;

    • b.

      er is aantoonbaar voorzien in cofinanciering;

    • c.

      het project heeft een regionaal karakter, tenzij naar het oordeel van Gedeputeerde Staten voldoende aannemelijk is gemaakt dat de subsidieaanvraag een overdraagbaar project betreft met een voorbeeldfunctie voor andere gemeenten.

  • 2. In aanvulling op de criteria genoemd in het eerste lid moeten aanvragen om subsidie als bedoeld in artikel 7.29, eerste tot en met vierde lid, tevens voldoen aan minimaal drie van de hieronder genoemde vijf criteria:

    • a.

      er wordt een bijdrage geleverd aan de vergroting van de vraaggerichtheid van het zorgaanbod in Overijssel;

    • b.

      de resultaten zijn overdraagbaar;

    • c.

      het initiatief is aantoonbaar positief beoordeeld door de betrokken Overijsselse (centrum)gemeente;

    • d.

      er zijn ten minste twee partijen uit de betreffende sector betrokken;

    • e.

      vernieuwende vormen van zorg.

  • 3. Voor een aanvraag zoals bedoeld in artikel 7.29, vijfde lid, is het bepaalde in het eerste lid, sub c, niet van toepassing.

Artikel 7.31. Grondslag subsidie
  • 1. De in artikel 7.29, tweede lid, bedoelde subsidie bedraagt maximaal € 25.000,-- per project.

  • 2. De in artikel 7.29, vierde lid, bedoelde subsidie bedraagt maximaal € 50.000,-- per gemeente.

  • 3. De in artikel 7.29, vijfde lid, bedoelde subsidie bedraagt maximaal 50% van de totale kosten met een maximum van € 50.000,-- per domoticaproject.

  • 4. De in artikel 7.29, zesde lid, bedoelde subsidie bedraagt maximaal € 1.000,-- per activiteit.

  • 5. Gedeputeerde Staten verlenen geen subsidie voor activiteiten:

    • a.

      die behoren tot het reguliere zorgaanbod of takenpakket van premiegefinancierde instellingen en organisaties;

    • b.

      die behoren tot het reguliere zorgaanbod of takenpakket van door het Rijk, de provincie of de gemeente gesubsidieerde instellingen en organisaties.

Paragraaf 8. Maatschappelijke ontwikkeling

Wij streven naar een provincie waarin iedereen meedoet. Wij willen de randvoorwaarden creëren waardoor het voor iedereen mogelijk is om te (blijven) participeren. Leerbaarheid en modern burgerschap staan daarbij centraal.

Artikel 7.32. Begripsbepalingen
  • a. Leefbaarheid: de mate waarin de samenleving qua voorzieningen aansluit op de behoeften van de mensen die er in leven.

  • b. Vrijwillige inzet: vrijwilligerswerk is werk dat in enig georganiseerd verband, onverplicht en onbetaald wordt verricht ten behoeve van anderen of de samenleving.

Artikel 7.33. Criteria
  • 1. Rechtspersonen kunnen subsidie aanvragen voor het bekostigen van activiteiten op het gebied van:

    • a.

      activiteiten die bijdragen aan het versterken van leefbaarheid in wijk en dorp, door: 20

    • • initiatieven die zich, anders dan door bouwactiviteiten, richten op het behoud van voorzieningen en diensten;

    • • initiatieven die bijdragen aan meer ontmoeting van jong en/of oud;

    • • initiatieven gericht op participatie en sociale cohesie binnen wijken, kernen en buurten;

    • • initiatieven gericht op het bevorderen van de eigen verantwoordelijkheid van inwoners bij het verbeteren van het woon- en leefklimaat in eigen kern of buurt;

    • b.

      activiteiten die bijdragen aan het versterken en vernieuwen van de inzet door vrijwilligers in diverse sectoren: 21

    • • jeugdzorg, mantelzorg, respijtzorg, kunst en cultuur, sport, multifunctionele accommodaties, integratie.

  • Een subsidieaanvraag moet in aanvulling op artikel 7.1 voldoen aan de volgende criteria:

    22

    • a.

      de activiteit vervult een voorbeeldfunctie op regionaal niveau;

    • b.

      de resultaten van de activiteit zijn aantoonbaar overdraagbaar;

    • c.

      er is sprake van cofinanciering;

    • d.

      er zijn ten minste twee relevante partijen betrokken;

    • e.

      de doelgroepen participeren in de activiteit;

    • f.

      project heeft een bovengemeentelijke uitstraling.

Artikel 7.34. Indieningstermijn

In afwijking van artikel 1.13 wordt een subsidieaanvraag zoals genoemd onder artikel 7.31, eerste lid, sub a, ingediend voor 1 januari 2007 en subsidieaanvraag zoals genoemd onder artikel 7.32, eerste lid, sub b, voor 1 juni 2007.

Artikel 7.35. Grondslag subsidie
  • [Toelichting: Omdat Gedeputeerde Staten streven naar grotere, robuuste projecten worden subsidieaanvragen beneden de € 10.000,-- niet in behandeling genomen. De projectsubsidie bedraagt maximaal € 75.000,-- per project. ]

  • 1. De subsidie bedraagt maximaal € 75.000,--.

  • 2. Aanvragen voor subsidies beneden de € 10.000,-- worden niet in behandeling genomen.

Paragraaf 9. Vitaliteit kleine kernen en Kulturhusen

Artikel 7.36. Begripsbepalingen
  • 24

  • a. Kulturhus: een project gericht op het investeren in een voorziening die direct verbonden is met de leefbaarheid en de sociale cohesie van een kern, dorp of stadswijk. Een kulturhus is een combinatie van non-profit en zakelijke dienstverlening op het terrein van cultuur, zorg, maatschappelijke ontwikkeling en educatie vanuit één gebouw en aangestuurd door een gezamenlijk beheersmanagement. Minimaal drie van de vier genoemde terreinen, gezamenlijke programmering en gemeenschappelijk beheersmanagement zijn in het project opgenomen.

  • b. Vitaliteit kleine kernen: projecten gericht op het handhaven en verbeteren van de leefbaarheid in kleine kernen, in de vorm van basisvoorzieningen, evenals van organisatorische capaciteit die direct gerelateerd is aan de basisvoorzieningen voor kleine kernen.

  • c. Basisvoorziening (als bedoeld in het voorgaande lid): een voorziening op het gebied van de economische, de fysieke en sociale infrastructuur die de multifunctionaliteit van het voorzieningenniveau versterkt en/of meerdere doelgroepen bedient en die openbaar toegankelijk is.

  • d. Inwoneraantal: aantal inwoners in kernen en steden (peildatum 01-01-2006).

Artikel 7.37. Criteria
  • 25

  • 1. Rechtspersonen kunnen subsidie aanvragen voor projecten in kernen met minder dan 4.000 inwoners gericht op het handhaven en verbeteren van de vitaliteit en leefbaarheid van kernen en dorpen door middel van een financiële impuls aan basisvoorzieningen, dat wil zeggen voor de zogenaamde ‘stenen’/harde infrastructuur, en voor organisatorische capaciteit die direct gerelateerd is aan deze basisvoorzieningen (Vitaliteit kleine kernen) (bijvoorbeeld deskundigheidsbevordering, public relations en programmering).

  • 2. Rechtspersonen kunnen subsidie aanvragen voor projecten in kernen, dorpen en/of steden gericht op het stimuleren tot bouw of verbouw van een kulturhus in het belang van de vitaliteit en leefbaarheid van die kernen, dorpen of steden (kulturhusen) en voor organisatorische capaciteit die direct gerelateerd is aan het kulturhus (bijvoorbeeld deskundigheidsbevordering, public relations en programmering).

  • 3. Aanvragen om subsidie als bedoeld in het eerste en tweede lid moeten voldoen aan de volgende criteria:

    • a.

      er is aantoonbaar voorzien in cofinanciering, in ieder geval door de betrokken gemeente;

    • b.

      indien de aanvraag betrekking heeft op de organisatorische capaciteit, die direct gerelateerd is aan de basisvoorzieningen/kulturhus, dient de gemeente minimaal 50% van de kosten bij te dragen.

  • 4. Aanvragen om subsidie als bedoeld in het tweede lid moeten tevens voldoen aan de volgende criteria:

    • a.

      uit de aanvraag blijkt dat bij het initiatief tot oprichting/vestiging en functioneren van het kulturhus ten minste drie van de terreinen van cultuur, zorg, maatschappelijke ontwikkeling en educatie betrokken zullen zijn en een aantoonbare plek krijgen in het op te richten kulturhus;

    • b.

      er moet sprake zijn van gezamenlijke programmering tussen de betrokken instellingen die gesitueerd worden in het op te richten kulturhus. De organisatorische en inhoudelijke kwaliteit van de gemeenschappelijke programmering wordt verwoord in de aanvraag;

    • c.

      er moet sprake zijn van een gezamenlijk beheersmanagement, dat in ieder geval verantwoordelijk is voor het beheer van de accommodatie. Uit de aanvraag blijkt dat er sprake is van een gezamenlijk beheersmanagement door de betrokken instellingen die gesitueerd worden in het op te richten kulturhus;

  • 5. er is aantoonbaar voorzien in cofinanciering, in ieder geval door de betrokken gemeente;

  • 6. indien de aanvraag betrekking heeft op de organisatorische capaciteit, die direct gerelateerd is aan de basisvoorzieningen, dient de gemeente minimaal 50% van de kosten bij te dragen.

Artikel 7.38. Grondslag subsidie
  • 1. De subsidie Vitaliteit kleine kernen bedraagt per project maximaal 50% voor investeringskosten in bouw, verbouw en samenhangende herinrichtingskosten van de

  • 2. De subsidie Kulturhusen bedraagt per project maximaal 50% voor investeringskosten in bouw, verbouw en samenhangende herinrichtingskosten.

  • 3. De aanvraag heeft geen betrekking op reguliere activiteiten en/of exploitatiekosten van de aanvragende instelling.

  • 4. De aanvraag heeft betrekking op planvorming/haalbaarheidsstudies.

Paragraaf 10. Vrijwilligersorganisaties

Artikel 7.39. Begripsbepalingen
  • 26

  • Vrijwilligersorganisatie: een instelling voor vrijwilligerswerk, niet zijnde een landelijke organisatie, die:

  • a. op basis van de statuten een zetel heeft in Overijssel en

  • b. op 31 december 2005: over ten hoogste een halve betaalde formatieplaats (20 werkuren per week) beschikt en

  • c. die hoofdzakelijk in Overijssel op regionaal niveau werkzaam is.

Artikel 7.40 Subsidievorm

In afwijking van artikel 1.3, tweede lid, verstrekken Gedeputeerde Staten deze subsidie in de vorm van een stimuleringssubsidie.

Artikel 7.41. Criteria
  • 27

  • Een aanvraag om stimuleringssubsidie van een vrijwilligersorganisatie moet in aanvulling op artikel 7.1 voldoen aan de volgende criteria:

  • a. de organisatie ontvangt van de provincie Overijssel geen per boekjaar verstrekte prestatiesubsidie;

  • b. de organisatie is naar het oordeel van Gedeputeerde Staten niet in staat de bestuurskosten en de kosten van activiteiten en kadertraining uit eigen middelen te betalen.

Artikel 7.42. Grondslag subsidie

[Toelichting: Voor 2007 is bepaald dat het subsidiebedrag maximaal € 2.100,-- bedraagt. ]

Gedeputeerde Staten kunnen een vrijwilligersorganisatie voor het jaar 2007 een stimuleringssubsidie verstrekken van € 2.100,-- voor de financiering van de bestuurskosten en de kosten van activiteiten en kadertraining.

Artikel 7.43. Indieningstermijn aanvraag

In afwijking van artikel 1.8 wordt een subsidieaanvraag voor het jaar 2007 uiterlijk op 1 november 2006 ingediend.

Artikel 7.44. Aanvullende stukken bij de aanvraag

[Toelichting: Bij het indienen van een aanvraag voor subsidie vrijwilligersorganisaties dienen de statuten en jaarrekening over 2005 meegestuurd te worden. De subsidie wordt in één keer verleend en vastgesteld. Er hoeft dus niet, zoals dat met andere subsidies wel het geval is, verantwoording te worden afgelegd over de besteding van de subsidie. ]

In aanvulling op artikel 1.9 dient de aanvraag van vaststelling van de subsidie vergezeld te gaan van de vastgestelde jaarrekening over het jaar 2005 en van een accountantsverklaring of een door de kascommissie ondertekend verslag.

Artikel 7.45. Beslistermijn vaststelling stimuleringssubsidie

In afwijking van artikel 1.11 beslissen Gedeputeerde Staten omtrent subsidievaststelling binnen acht weken nadat de uiterste termijn voor het indienen van een aanvraag is verstreken.

Paragraaf 11. Integratie

Artikel 7.46. Begripsbepaling

Zelforganisatie: elke bovenlokale organisatie van minderheden in Overijssel waarvan de doelstelling is bij te dragen aan integratie en participatie van hun achterban in de samenleving.

Artikel 7.47. Doelstelling van de subsidie
  • Het project of de activiteiten moet een bijdrage leveren aan één van de volgende resultaten:

  • a. professionaliseren van allochtone zelforganisaties;

  • b. integratie van etnische doelgroepen in de samenleving;

  • c. meer wederzijdse acceptatie, betrokkenheid en verbondenheid;

  • d. positieverbetering van allochtone vrouwen;

  • e. verbetering van de kennis in de samenleving over ontwikkelingen in het integratiebeleid en het integratieproces;

  • f. het bestrijden van racisme en discriminatie;

  • g. een betere toerusting en grotere toestroom van allochtone jongeren op de arbeidsmarkt;

  • h. mentoring van risicoleerlingen;

  • i. verbeteren van de toegang voor allochtone jongeren tot activiteiten van jeugdbeleid en lichte vormen van jeugdzorg.

Artikel 7.48. Criteria voor subsidiëring
  • 30

  • 1. Rechtspersonen kunnen subsidie aanvragen voor integratie. Een subsidieaanvraag moet voldoen aan de volgende criteria:

    • a.

      er is sprake van samenwerking tussen meerdere partijen;

    • b.

      bij het project is sprake van cofinanciering;

    • c.

      het project heeft een regionaal karakter, tenzij naar het oordeel van Gedeputeerde Staten voldoende aannemelijk is gemaakt dat de subsidieaanvraag een overdraagbaar project betreft met een voorbeeldfunctie voor andere gemeenten.

  • 2. Indien de subsidieaanvraag is ingediend door een zelforganisatie is het bepaalde in het eerste lid, sub b, niet van toepassing.

Artikel 7.49. Grondslag subsidie
  • 1. Aanvragen van subsidie van organisaties, niet zijnde een zelforganisatie waarvan de opgenomen subsidiabele kosten in de begroting kleiner zijn dan € 10.000,--, worden niet in behandeling genomen.

  • 2. De subsidie bedraagt per project maximaal 75% van de totale kosten.

  • 3. In aanvulling op artikel 7.2 worden de volgende kosten als niet subsidiabel aangemerkt:

    • a.

      kosten met betrekking tot catering;

    • b.

      post onvoorziene kosten;

    • c.

      vervoerskosten.

Paragraaf 12. Jeugdzorg

31

Artikel 7.50. Begripsbepalingen
  • 32

  • a. WJZ: de Wet op de Jeugdzorg.

  • b. Uitvoeringsprogramma: het Uitvoeringsprogramma jeugdzorg, als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de WJZ.

  • c. Tarief: het door Gedeputeerde Staten vastgestelde bedrag, bedoeld voor de subsidiëring van een zorgeenheid.

  • d. Zorgeenheid: een eenheid van jeugdzorg waarop op grond van de WJZ aanspraak bestaat en die door Gedeputeerde Staten als eenheid voor bekostiging van jeugdzorgaanbod zijn aangewezen.

Artikel 7.51. Beleidsnota Sociale Actie 2005-2008 niet van toepassing

Artikel 7.1 is niet van toepassing op subsidies op grond van de WJZ en deze paragraaf.

Artikel 7.52. Criteria

[Toelichting: Dit artikel bevat de criteria voor het verlenen van prestatiesubsidies voor experimenten. ]

Gedeputeerde Staten beoordelen bij het verlenen van een prestatiesubsidie voor experimenten of en in welke mate het experiment past in en bijdraagt aan de uitvoering van het door Gedeputeerde Staten gevoerde beleid op het terrein van de jeugdzorg als omschreven in het vigerende uitvoeringsprogramma.

Artikel 7.53. Grondslag subsidie

34

De stichting
  • 1. Het bedrag van de aan de stichting per boekjaar te verlenen prestatiesubsidie wordt bepaald op basis van de door Gedeputeerde Staten vastgestelde tarieven.

  • 2. Gedeputeerde Staten stellen deze tarieven vast op basis van de door de minister vastgestelde normbedragen, met een afwijking tot ten hoogste drie procent.

  • 3. De subsidie als bedoeld in het eerste lid wordt alleen verleend wanneer de taken en/of de functies waarop de subsidie betrekking heeft, worden uitgevoerd voor cliënten die bij aanvang van de bemoeienis van de stichting duurzaam verblijven in Overijssel. Wanneer Gedeputeerde Staten dit noodzakelijk achten kan zij hiervan afwijken.

Zorgaanbieder
  • 4. Het bedrag van de aan de zorgaanbieder per boekjaar te verlenen prestatiesubsidie voor het uitvoeren van zorgeenheden wordt bepaald op basis van het door

    Gedeputeerde Staten vastgesteld tarief per zorgeenheid, dat per zorgaanbieder verschillend kan zijn.

  • 5. De subsidie als bedoeld in het vierde lid wordt alleen verleend wanneer Bureau Jeugdzorg Overijssel voor het uitvoeren van de zorgeenheid een indicatiebesluit heeft vastgesteld.

  • 6. De op basis van een indicatiebesluit uit te voeren jeugdzorg komt alleen voor subsidie in aanmerking indien er een subsidierelatie bestaat tussen de zorgaanbieder en de provincie waarin de cliënt duurzaam verblijft. Wanneer Gedeputeerde Staten dit noodzakelijk achten kan zij hiervan afwijken.

Algemeen
  • 7. De subsidie als bedoeld in het eerste en vierde lid bedraagt ten hoogste het bedrag dat Gedeputeerde Staten hiervoor hebben opgenomen in het Uitvoeringsprogramma van het jaar waarop de subsidieverlening betrekking heeft. Dit bedrag kan worden aangepast op basis van de voor het jaar door de minister vastgestelde indexering.

Artikel 7.54. Indieningstermijn aanvraag

[Toelichting: Dit artikel regelt wanneer een aanvraag voor prestatiesubsidie voor experimenten kan worden ingediend. ]

In afwijking van artikel 1.13 kan een aanvraag om subsidie als bedoeld in artikel 7.52 gedurende het hele jaar, maar uiterlijk drie maanden voor aanvang van het experiment, bij Gedeputeerde Staten worden ingediend.

Artikel 7.55. Aanvullende stukken bij de aanvraag
  • [Toelichting: Hierin is bepaald welke gegevens in de aanvraag moeten zijn opgenomen en welke documenten moeten worden gevoegd bij de subsidieaanvraag. ]

  • 1. De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.14 bij de subsidieaanvraag tevens het vigerende meerjarenbeleidsplan voor de periode waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft.

  • 2. In aanvullend op het eerste lid overlegt de stichting bij de subsidieaanvraag in ieder geval:

    • a.

      het bedrag van de aangevraagde subsidie en de opbouw daarvan op basis van de tarieven in overeenstemming met artikel 7.53, tweede lid, voorzien van een gedetailleerde toelichting en de onderbouwing daarvan;

    • b.

      de wettelijke taken en/of functies die de stichting zal uitvoeren;

    • c.

      de geraamde aantallen cliënten voor het jaar waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft per taak en/of functie als bedoeld in de artikelen 5 en 10, eerste lid van de WJZ;

    • d.

      het aantal cliënten per taak en/of functie waarvoor de betreffende taak en/of functie is uitgevoerd in het tweede jaar voorafgaande aan het jaar waarop de aanvraag betrekking heeft;

    • e.

      de activiteiten die zullen worden uitgevoerd voor de taken als bedoeld in artikel 10, derde lid van de WJZ;

    • f.

      de adressen van de locaties waar de taken en/of functies worden uitgeoefend.

  • 3. In aanvullend op het eerste lid overlegt de zorgaanbieder bij de subsidieaanvraag in ieder geval:

    • a.

      de verschillende zorgeenheden waarop de aanvraag betrekking heeft;

    • b.

      het bedrag waarvoor de zorgaanbieder de verschillende zorgeenheden wil uitvoeren;

    • c.

      de verschillende aantallen zorgeenheden waarvoor de zorgaanbieder subsidie aanvraagt;

    • d.

      de adressen van de locaties waar de zorgeenheden worden uitgevoerd.

Artikel 7.56. Verzekeringen en administratie
  • [Toelichting: In dit artikel zijn de bepalingen opgenomen over het afsluiten van bepaalde verzekeringen en het voeren van de (cliënten)administratie. Zo zal het boekjaar samen moeten vallen met het kalenderjaar en zal een betrouwbaar beeld moeten ontstaan over de gegevens van cliënten, de omvang van de uitgevoerde zorgeenheden en hieraan ten grondslag liggende indicatiebesluiten en financiële gegevens. ]

  • 1. De stichting/zorgaanbieder aan wie een subsidie is verleend, zorgt voor een voldoende verzekering tegen de gevolgen van wettelijke aansprakelijkheid, brand, diefstal en andere vergelijkbare risico’s.

  • 2. De administratie wordt op zodanig overzichtelijke en doelmatige wijze gevoerd dat op ieder moment een actueel en betrouwbaar beeld bestaat over het functioneren op de volgende punten:

    • a.

      gegevens over de cliënten;

    • b.

      financiële gegevens;

    • c.

      aanvullend hierop:

    • • voor de stichting gegevens over de omvang en individuele duur van de uitgeoefende taken en/of functies;

    • • voor de zorgaanbieder per cliënt gegevens over aard en omvang van de verleende zorg, waarbij een relatie wordt gelegd met de zorg waarop een cliënt aanspraak heeft.

Artikel 7.57 Indieningstermijn aanvraag tot subsidievaststelling

In afwijking van het bepaalde in artikel 1.23 wordt een aanvraag om vaststelling van een per boekjaar verstrekte prestatiesubsidie ingediend uiterlijk op 1 april van het jaar, volgend op het jaar waarvoor subsidie is verleend.

Artikel 7.58. Verslag van de prestaties
  • 38

  • 1. In afwijking van artikel 1.19, eerste lid, bevat het prestatieverslag van:

    • a.

      de stichting ten minste gegevens over de realisatie van het bij de subsidieaanvraag ingediende uitvoeringsplan en over de uitvoering van de overige activiteiten als bedoeld in artikel 10, derde lid van de WJZ;

    • b.

      de zorgaanbieder ten minste gegevens over de realisatie van het bij de subsidieaanvraag ingediende uitvoeringsplan.

  • 2. Gedeputeerde Staten kunnen voor de inhoudelijke verantwoording de stichting, in aanvulling op de gegevens die zijn opgenomen in het Besluit beleidsinformatie jeugdzorg, nadere gegevens vragen over de taken en/of functies, als bedoeld in de artikelen 5 en 10 van de WJZ.

  • 3. Gedeputeerde Staten kunnen voor de inhoudelijke verantwoording van de zorgaanbieder nadere gegevens vragen.

Artikel 7.59. Verslag van de kosten
  • 39

  • 1. In aanvulling op artikel 1.19, tweede lid, overlegt de aanvrager de jaarrekening, waarin zijn opgenomen:

    • a.

      het financiële verslag van het bestuur van de stichting/zorgaanbieder;

    • b.

      de balans met toelichting;

    • c.

      de resultatenrekening met toelichting, waarin substantiële afwijkingen ten opzichte van de begroting worden verklaard;

    • d.

      voor de stichting het totale aantal jeugdigen dat zich in het begrotingsjaar bij de stichting heeft gemeld en het aantal jeugdigen waarvoor de verschillende taken en/of functies als bedoeld in de artikelen 5 en 10, eerste lid van de WJZ zijn uitgevoerd;

    • e.

      voor de stichting het totale aantal van de verschillende zorgeenheden waarvoor door haar in het subsidiejaar een indicatiebesluit is afgegeven;

    • f.

      voor de stichting het aantal van de onderscheiden zorgeenheden waarvoor door haar een indicatiebesluit is vastgesteld, voor zover deze in het desbetreffende jaar zijn uitgevoerd door een zorgaanbieder die daarvoor niet door Gedeputeerde Staten zijn gesubsidieerd en het totale aantal cliënten waarop dit betrekking heeft;

    • g.

      voor de zorgaanbieder het totale aantal zorgeenheden dat op basis van een indicatiebesluit door de zorgaanbieder is uitgevoerd, gespecificeerd per zorgeenheid waarop de subsidie betrekking heeft;

    • h.

      voor de zorgaanbieder het aantal van de onder lid g bedoelde zorgeenheden dat door de zorgaanbieder is uitgevoerd ten behoeve van cliënten die voorafgaand aan het bieden van zorg niet duurzaam verbleven in de provincie Overijssel en het totale aantal cliënten waarop deze zorgeenheden betrekking hebben;

    • i.

      voor de zorgaanbieder de in het desbetreffende jaar feitelijk gerealiseerde kostprijs voor de verschillende zorgeenheden;

    • j.

      voor de zorgaanbieder het totale aantal cliënten voor wie de onder lid g bedoelde zorgeenheden zijn uitgevoerd, gespecificeerd naar de verschillende zorgeenheden;

    • k.

      een accountantsverklaring, die is opgesteld overeenkomstig het model als opgenomen in de bijlage bij de landelijke Regeling Bekostiging Jeugdzorg en vergezeld gaat van een rapportage omtrent de naleving van de wettelijke voorschriften.

  • 2. De stichting en de zorgaanbieder laten de accountantscontrole uitvoeren met inachtneming van tenminste het protocol als opgenomen in de bijlage bij de landelijke Regeling Bekostiging Jeugdzorg.

  • 3. De stichting en de zorgaanbieder zorgen ervoor dat hun accountant meewerkt aan door of namens Gedeputeerde Staten in te stellen onderzoeken naar de door hun accountant verrichte controlewerkzaamheden.

  • 4. Gedeputeerde Staten kunnen over de verantwoording nadere informatie vragen.

Artikel 7.60. Reserveringen en vermogensvorming
  • [Toelichting: In dit artikel zijn bepalingen over het toestaan van reserveringen en het vormen van vermogen opgenomen. ]

  • 1. Reserveringen kunnen onderdeel zijn van de bedrijfsvoering en kunnen plaatsvinden conform goed gebruik in het economische verkeer. Het in een jaar gerealiseerde exploitatietekort, dat resteert na verrekening van de provinciale subsidie, wordt gedekt uit de egalisatiereserve. Indien deze reserve niet toereikend is dan dient het resterende tekort in een termijn van maximaal 5 jaren ten laste van de exploitatierekening te worden afgeschreven, deze afschrijvingen leiden niet tot extra subsidiëring.

  • 2. Reserves die met provinciale subsidie zijn opgebouwd mogen alleen worden besteed aan kosten die direct verband houden met het uitvoeren van de taken/functies/zorgeenheden van de stichting/zorgaanbieder, voor zover deze niet bestreden kunnen worden uit de voor dat jaar verleende subsidie. Wanneer de gesubsidieerde activiteiten worden beëindigd is de stichting/zorgaanbieder verplicht het met provinciale subsidie opgebouwde vermogen op eerste verzoek aan Gedeputeerde Staten te betalen.

Artikel 7.61. Lagere vaststelling 
  • 41

  • 1. In aanvulling op artikel 1.21 stellen Gedeputeerde Staten de subsidie lager vast dan het aan de stichting verleende bedrag indien de maximaal verleende subsidie voor het uitoefenen van de taken en/of functies meer dan 1,5% hoger is dan het bedrag dat resulteert door de som van het verschillende aantal jeugdigen per taak, als bedoeld in de artikelen 5 en 10, eerste en derde lid van de WJZ, vermenigvuldigd met het voor die taak vastgestelde tarief.

  • 2. In aanvulling op artikel 1.21 stellen Gedeputeerde Staten de subsidie lager vast dan het aan de zorgaanbieder verleende bedrag indien de maximaal verleende subsidie voor de uitvoering van zorgeenheden meer dan 1,5% hoger is dan het bedrag dat resulteert door vermenigvuldiging van het totaal van de verschillende aantallen uitgevoerde subsidiabele zorgeenheden met de daarvoor vastgestelde tarieven.

  • 3. In aanvulling op artikel 1.18 kunnen Gedeputeerde Staten de subsidie naar rato lager vaststellen wanneer de werkelijke gemiddelde behandelduur per zorgeenheid de vooraf afgesproken normen overschrijdt.

Artikel 7.62. Overgangsregeling
  • 42

  • 1. In afwijking van artikel 7.53, tweede lid, stellen Gedeputeerde Staten voor de periode dat de minister de normbedragen nog niet heeft vastgesteld, de taken als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder b van het Tijdelijk Besluit Uitkeringen jeugdzorg en de daarbij te hanteren tarieven vast, aansluitend op de taken en tarieven door haar gehanteerd voor de grondslag van de subsidie in het jaar voorafgaand aan inwerkingtreding van de WJZ.

  • 2. Indien in het eerste jaar van vaststelling door de minister van de normbedragen, de op basis van het eerste lid verleende maximale subsidie substantieel hoger is dan de maximale subsidie op basis van toepassing van artikel 7.53, eerste lid, dan kunnen Gedeputeerde Staten voor dat jaar een aanvullende prestatiesubsidie verlenen, om de stichting in staat te stellen haar bedrijfsvoering in overeenstemming te brengen met het subsidieniveau op basis van de tarieven.

  • 3. In aanvulling op artikel 7.53, vierde lid, wordt tot 1 januari 2008 het subsidiebedrag ook bepaald door het door Gedeputeerde Staten goedgekeurde bedrag van de vaste accommodatiekosten van de zorgaanbieder. De hierin begrepen afschrijvingslasten worden berekend op basis van goed gebruik in het economische verkeer. 43

  • 4. In afwijking van artikel 7.53, zesde lid, komt tot 1 januari 2008 de door de zorgaanbieders uitgevoerde jeugdzorg tevens voor subsidie in aanmerking, indien de cliënt voorafgaand aan de aanvang van de jeugdzorg niet duurzaam verbleef in Overijssel, in geval:

    • a.

      een hiertoe strekkend indicatiebesluit is vastgesteld door Bureau Jeugdzorg van de provincie, waarin de jeugdige voorafgaand aan de jeugdzorg duurzaam verbleef;

    • b.

      het onder a bedoelde Bureau Jeugdzorg heeft vastgesteld dat jeugdzorg waarop aanspraak bestaat, alsmede een vervangend aanbod als bedoeld in artikel 5 van het Besluit indicatie Bureau Jeugdzorg, niet binnen dertien weken na vaststelling van het indicatiebesluit, gerealiseerd kan worden door een zorgaanbieder die daarvoor wordt gesubsidieerd door de provincie waarin de jeugdige duurzaam verbleef;

    • c.

      de zorgaanbieder op grond van artikel 7.54, vierde lid, een subsidie van Gedeputeerde Staten ontvangt voor het bieden van de zorgeenheid waarop de aanspraak betrekking heeft;

    • d.

      hiermee niet een maximum van tien procent wordt overschreden van de totale subsidie die op grond van deze regeling is verleend voor het uitvoeren van zorgeenheden.

     


Noot
10[Toelichting: Dit artikel noemt alle vereisten waaraan de subsidieaanvraag moet voldoen. Voor de steden Deventer, Hengelo en Zwolle gelden aanvullende criteria. Er moet aantoonbaar worden voorzien in cofinanciering door bijvoorbeeld een begrotingsdocument, schriftelijke toezegging door B&W, collegebesluit of raadsbesluit. Aan de hoogte van de gemeentelijke cofinanciering worden geen eisen gesteld. Echter de provinciale subsidie is nooit hoger dan de bijdrage van de gemeente. ]
Noot
12[Toelichting: De provincie Overijssel vindt het belangrijk dat er een ruim en evenwichtig aanbod is in kunst- en erfgoededucatieve projecten, voor de leerlingen van het primaire en voortgezette onderwijs in de provincie. Omdat wij constateren dat het cultuureducatieve aanbod waar scholen nu uit kunnen kiezen niet evenwichtig is opgebouwd. Daarom moedigen wij aan projecten in te dienen die betrekking hebben op de volgende aandachtsvelden: [Toelichting:
  • projecten die door Overijsselse producenten zijn ontwikkeld;

  • projecten die gericht zijn op film, media en literatuur;

  • projecten die gericht zijn op het VMBO en speciaal onderwijs;

  • projecten die doelgroepen in het landelijke gebied bereiken;

  • projecten met een groot bereik of afzet.

]
Noot
14[Toelichting: Om een substantieel effect te bereiken dient 20% van de bebouwde elementen te worden aangepakt.]
Noot
17[Toelichting: In dit artikel wordt beschreven welke activiteiten in aanmerking komen voor een subsidie. Dit zijn: [Toelichting:
  • een goede sociale infrastructuur; voorbeelden hierbij zijn meer fysieke en organisatorische bundelingen van eerstelijnsvoorzieningen en technische innovatie; IZIT-programma;

  • goede WMO-voorzieningen in de gemeenten in Overijssel, door bijvoorbeeld oondersteuning van gemeenten en het formuleren ondersteuningsaanbod;

  • langer zelfstandig wonen voor ouderen, mensen met een handicap en GGZ-cliënten, door bijvoorbeeld meer aangepaste woningen met domotica;

  • goede participatie en zelfredzaamheid van kwetsbare groepen, goede ketenvorming care en cure en verbetering aansluiting tussen de verschillende sectoren.

]
Noot
18[Toelichting: Het eerste lid van dit artikel noemt de vereisten waaraan de subsidieaanvraag moet voldoen. Artikel 7.30, lid 2, noemt de aanvullende criteria, hiervan moet aanvullend op het voorgaand lid aan minimaal 3 van de 5 genoemde criteria worden voldaan. Het artikel is niet van toepassing op de subsidiëring van de kosten voor het zonder winstoogmerk organiseren van symposia, (werk)conferenties, voorlichtingsbijeenkomsten, enz. gericht op activiteiten zoals benoemd in artikel 7.30, zesde lid. ]
Noot
20[Toelichting: Deze regeling richt zich op de ‘menselijke’ kant van leefbaarheid: sociale cohesie, contacten, ontmoeting, burenhulp, enz. Samenwerken aan een goede leefomgeving en aan het behoud van voldoende diensten en voorzieningen.]
Noot
21[Toelichting: Deze regeling richt zich op het versterken en professionaliseren van vrijwillige inzet in diverse sectoren, te denken valt aan vrijwilligerswerk in musea of zorg.]
Noot
22[Toelichting: Een subsidieaanvraag moet aan een aantal criteria voldoen. Een activiteit heeft een voorbeeldfunctie op regionaal niveau als het een, voor de regio of provincie, nieuwe activiteit betreft die ook elders kan worden uitgevoerd. De resultaten van een project zijn aantoonbaar overdraagbaar als deze zijn vastgelegd in bijvoorbeeld een draaiboek, voorlichtingsmateriaal. Van cofinanciering is sprake als ten minste één andere partij dan aanvrager en provincie bijdraagt in de kosten van de gesubsidieerde activiteit. Een project heeft bovengemeentelijke uitstraling indien ook inwoners van andere gemeenten kunnen deelnemen aan/belang hebben bij de activiteit.]
Noot
24[Toelichting: De kern van de regeling Vitaliteit kleine kernen is het begrip basisvoorziening. Basisvoorzieningen zijn voorzieningen die de multifunctionaliteit van het voorzieningenniveau versterken en/of meerdere doelgroepen bedienen en die openbaar toegankelijk zijn. Dus sectorale basisvoorzieningen, zoals bijvoorbeeld de renovatie of aanpassing van peuterspeelzalen of een verenigingsgebouw van een tennisvereniging komen op basis van deze definitie niet voor subsidiëring in aanmerking.]
Noot
25[Toelichting: Gehuchten, buurtschappen, kernen die onderdeel uitmaken van het buitengebied van minder dan 4.000 inwoners vallen onder het onderdeel vitaliteit kleine kernen. Ondersteuning bij het aanjagen/uitwerken van het Kulturhusenconcept wordt door het Projectbureau Kulturhusen beschikbaar gesteld. Dit geldt eveneens voor de ontwikkeling van Kulturhusen in kleine kernen.]
Noot
26[Toelichting: Vanaf 2003 subsidiëren wij uitsluitend in Overijssel gevestigde vrijwilligersorganisaties. In dit artikel staat gedefinieerd wat wij hieronder verstaan. Als bewijs dat aan deze definitie wordt voldaan moet bij de aanvraag een aantal stukken worden meegestuurd. Met op regionaal niveau werkzaam zijn, wordt bedoeld dat de organisaties ofwel leden hebben in minimaal drie gemeenten ofwel activiteiten ondernemen op regionaal niveau.]
Noot
27[Toelichting: Een subsdieaanvraag moet voldoen aan twee criteria. In de eerste plaats dient de subsidieaanvrager van ons voor 2005 niet al een budgetsubsidie te ontvangen. Wij zijn van mening dat dergelijke budgetsubsidies voldoende zijn om daaruit de bestuurs- en activiteitenkosten en de kosten van kadertraining te dekken. In de tweede plaats dient de subsidieaanvrager zelf onvoldoende in staat te zijn de zojuist genoemde kosten te betalen. Wij meten dit af aan de hoogte van de liquiditeitspositie. Hierin mogen reserveringen voor een specifiek eenmalig doel of een eenmalige gebeurtenis - over een periode van maximaal twee jaar - toegerekend worden aan de kortlopende schulden. Bedoeling hiervan is de vrijwilligersorganisaties in staat te stellen reserveringen te treffen voor bijvoorbeeld de viering van een jubileum, het organiseren van een symposium e.d. Wanneer de liquiditeitspositie volgens de meegestuurde jaarrekening ten minste € 4.200,-- bedraagt, zal de subsidie worden geweigerd. ]
Noot
30[Toelichting: In dit artikel is aangegeven aan welke criteria het project moet voldoen waar subsidie voor wordt aangevraagd. Subsidieaanvragen moeten aan alle hier genoemde criteria voldoen. Er moet aantoonbaar sprake zijn van samenwerking tussen meerdere partijen dit dient gedaan te worden door middel van het betrekken van partijen bij de organisatie en/of uitvoering van het project. Het doel hierbij is dat meerdere doelgroepen worden bediend. Ook is cofinanciering verplicht gesteld en projecten dienen een bovenlokaal karakter te hebben tenzij naar het oordeel van Gedeputeerde Staten voldoende aannemelijk is gemaakt dat de subsidieaanvraag een overdraagbaar project betreft met een voorbeeldfunctie voor andere gemeenten. Zelforganisaties hoeven niet aan het criterium van cofinanciering te voldoen.]
Noot
31De provincie heeft een eigen verantwoordelijkheid voor het subsidiëren van de activiteiten van Bureau Jeugdzorg Overijssel (BJzO) en het zorgaanbod jeugdhulpverlening. Vanuit deze verantwoordelijkheid stelt de provincie de subsidie en de daarvoor te leveren prestatie vast. De voor de diverse organisaties maximaal beschikbare bedragen zijn opgenomen in het (ontwerp) Uitvoeringsprogramma jeugdzorg Overijssel 2007. BJzO De provincie ontvangt van het Rijk een Doeluitkering Bureau Jeugdzorg. Voor de taken als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a van het Tijdelijk besluit uitkeringen jeugdzorg stelt het Rijk normprijzen per taak vast. Het betreft hier de zogenaamde justitiële taken van Bureau Jeugdzorg in het kader van het uitvoeren van maatregelen van kinderbescherming en jeugdreclassering. In de doeluitkering is hiervoor een bedrag opgenomen dat resulteert door vermenigvuldiging van deze landelijke normprijzen (P) met het aantal uitgevoerde justitiële taken (Q) in het jaar voorafgaand aan het jaar waarop de doeluitkering betrekking heeft (de zogenaamde t-1 systematiek, gebaseerd op een 12-maandsgemiddelde). Voor de overige niet-justitiële taken van BJzO is in de doeluitkering een bedrag begrepen dat is gebaseerd op de bedragen die hiervoor in 2004 beschikbaar waren op grond van de Wet op de Jeugdhulpverlening. Met ingang van 2008 wordt voor het bepalen van de doeluitkering voor deze overige taken een gelijke subsidiemethodiek gehanteerd als die voor de justitiële taken van Bureau Jeugdzorg. Dit betekent dat hiervoor ook landelijke normprijzen worden vastgesteld. De provinciale subsidiesystematiek van BJzO is op hoofdlijnen gelijk aan de landelijk gehanteerde P maal-Q-systematiek bij het vaststellen van de Doeluitkering Bureau Jeugdzorg. De landelijke normprijzen die het Rijk hanteert zijn in relatie tussen Rijk en provincie een vast gegeven en vormen de basis voor de vaststelling van de provinciale subsidie aan BJzO. Echter, de provincie kan op basis van de regionale situatie en in het kader van haar verantwoordelijkheid voor een zo efficiënt mogelijke inzet van de doeluitkering bij het subsidiëren van taken van BJzO besluiten tot het vaststellen van een afwijkend tarief per taak. Daarbij wordt een marge aangehouden van maximaal 3%. Gedurende de periode waarin nog geen sprake is van landelijk vastgestelde normprijzen voor de niet-justitiële taken van Bureau Jeugdzorg, stellen Gedeputeerde Staten de normprijzen en daarbij te hanteren eenheden vast. Deze overgangsregeling is opgenomen in artikel 7.61. De taken als bedoeld in artikel 10, derde lid van de WJZ, vormen een uitzondering op deze algemene subsidiesystematiek (zie hieronder). In de subsidieaanvraag geeft BJzO onder meer aan voor welke omvang van de verschillende taken zij subsidie aanvraagt. Op basis van de subsidieaanvraag, het inzicht in het benodigde volume en de omvang van de doeluitkering bepaalt de provincie voor welke omvang zij de taken van BJzO wil subsidiëren. In de subsidiebeschikking stelt de provincie deze omvang en het daarbij te hanteren tarief per taak vast. Zoals eerder is aangegeven kan dit tarief maximaal 3% afwijken van het landelijke normtarief. De op deze manier berekende maximale prestatiesubsidie wordt alleen verleend voor zover de taken waarop de subsidie betrekking heeft worden uitgevoerd voor cliënten die voorafgaande aan de zorg duurzaam verbleven in Overijssel. BJzO moet bij het uitvoeren van de taken zoveel mogelijk in staat worden gesteld aan te sluiten op de feitelijke ontwikkeling van de behoefte gedurende het jaar. Daarom moet de subsidieaanvraag gebaseerd zijn op een kwantitatieve prognose van de te verwachten omvang van de verschillende taken van het bureau. Afhankelijk van de vraagontwikkeling kan de werkelijke kwantitatieve inzet van taken hiervan afwijken. Bij het vaststellen van de prestatiesubsidie gaat de provincie uit van de werkelijke omvang van de uitgevoerde taken en de daarvoor bij de subsidieverlening gehanteerde tarieven. Uitgangspunt daarbij is dat de gerealiseerde taken, vermenigvuldigd met de vastgestelde tarieven overeenkomen met de maximaal verleende prestatiesubsidie. Alleen wanneer het langs deze weg becijferde totale bedrag lager is dan de maximaal verleende subsidie, kan een lagere prestatiesubsidie worden vastgesteld. Met deze systematiek wordt een maximale flexibiliteit voor BJzO gerealiseerd, om bij de inzet van de beschikbare middelen optimaal aan te sluiten bij de behoefte aan de verschillende taken. BJzO wordt daarmee uitdrukkelijk uitgenodigd de ruimte te benutten om die taken uit te voeren die gelet op de vraag noodzakelijk zijn, binnen de grenzen van de aan haar door de provincie maximaal verleende subsidie. Uitzondering hierop vormt de subsidiëring van de taak als bedoeld in artikel 10, derde lid van de WJZ, waaronder advies en deskundigheidsbevordering, het onderhouden van contacten met algemene voorzieningen voor jeugdigen en het door vrijwilligers per telefoon laten adviseren van jeugdigen. Evenals dit het geval is bij de bepaling van de doeluitkering door het Rijk wordt vanaf het moment dat hiervoor de landelijke normtarieven bekend zijn door de provincie voor deze taak een prestatiesubsidie berekend op basis van een bedrag per jeugdige inwoner in de provincie. Zorgaanbod Voor de subsidiëring van het zorgaanbod ontvangt de provincie een ‘doeluitkering zorgaanbod' van het Rijk. Het Tijdelijk besluit uitkeringen jeugdzorg vormt hiervoor gedurende de eerste drie jaren na inwerkingtreding van de WJZ de basis. Tijdens deze overgangsperiode is nog sprake is van een vooraf vastgesteld budget voor de provinciale doeluitkeringen. Dit vloeit voort uit het Bestuursakkoord Financieel kader WJZ op de Jeugdzorg, zoals dit in 2003 tussen provincies, grootstedelijke regio's, de staatssecretaris van VWS en de minister van Justitie is overeengekomen. Gedurende deze overgangsperiode wordt geleidelijk een nieuwe bekostigingswijze voor de doeluitkering zorgaanbod geïmplementeerd op basis van het advies van Deloitte (‘Naar een nieuw stelsel voor de financiering van het jeugdzorgaanbod'). In het Bestuurlijk Overleg Jeugdzorg zijn afspraken gemaakt over de invoering van deze landelijke bekostigingssystematiek voor het zorgaanbod, welke naar verwachting met ingang van 2008 wordt ingevoerd. Op hoofdlijnen is daarmee de toekomstige door het Rijk te hanteren bekostigingssystematiek gegeven. Voor de doeluitkering zorgaanbod betekent dit het volgende: deze uitkering wordt gebaseerd op de te verwachten aantallen geïndiceerde zorgeenheden, vermenigvuldigd met een landelijke normprijs voor die zorgeenheden/bekostigingseenheden: prijs (p) x benodigde kwantiteit (q). Deze zorgeenheden worden landelijk omschreven en vastgesteld en vormen daarmee de basis voor de bij provinciale subsidiëring te hanteren bekostigingseenheden. Met de invoering van de WJZ is onder meer beoogd te komen tot meer marktwerking in het zorgaanbod, onder andere met als doel een zo efficiënt en effectief mogelijk zorgaanbod te bereiken. Daarom zijn de landelijke normprijzen voor de te leveren zorgeenheden niet bindend voor de te hanteren tarieven bij de subsidiëring van de zorgeenheden door de provincie. De uiteindelijk door de provincie gehanteerde tarieven per zorgaanbieder kunnen verschillen. Dit kan als prikkel worden gebruikt om een zo efficiënt mogelijke uitvoering van zorg te realiseren. Wel vormt het - op basis van de landelijke normprijzen vastgestelde - provinciale totaalbudget voor het zorgaanbod het maximale financiële kader, waarbinnen een op de vraag afgestemd zorgaanbod door de provincie gesubsidieerd moet worden. Binnen de doeluitkering zorgaanbod moet de provincie voldoende zorgaanbod ‘inkopen' bij zorgaanbieders, om de aanspraken op zorg van cliënten te kunnen waarborgen. Uitgangspunt daarbij is dat de provincie over adequate informatie beschikt over de omvang van de door BJzO geïndiceerde zorgeenheden en over de ontwikkeling hiervan. Bij het invoeren van de landelijke systematiek voor zorgeenheden wordt deze ook gebruikt voor de provinciale subsidiëring van het zorgaanbod. Deze nieuwe landelijke bekostigingssystematiek vormt daarom het vertrekpunt voor onderhavige regels. Via pilots wordt tijdens het implementatietraject onderzocht hoe de uiteindelijke zorgeenheden het best kunnen worden toegepast. Er vindt een praktijktoets plaats op de geadviseerde normprijzen voor de verschillende zorgeenheden. Een en ander krijgt waarschijnlijk in 2006 zijn beslag, waarna in 2007 wordt schaduwgedraaid. Dit betekent dat in 2007 de landelijk te hanteren zorgeenheden nog niet de grondslag kunnen vormen voor de subsidiëring van het zorgaanbod. In verband hiermee is in artikel 7.50, onder d, opgenomen dat Gedeputeerde Staten vaststellen welke zorgeenheden als eenheid voor de subsidiëring van het zorgaanbod worden gehanteerd. Tot het invoeren van de systematiek van zorgeenheden in het kader van de berekening door het Rijk van de doeluitkering zorgaanbod, kunnen Gedeputeerde Staten andere zorgeenheden als bekostigingseenheid vaststellen. Gedeputeerde Staten hebben ervoor gekozen om daarbij aan te sluiten op de bekostigingseenheden als gehanteerd in het jaar voorafgaand aan de invoering van de WJZ en de bekostigingseenheden zoals die gehanteerd zijn in de systematiek van de normharmonisatie. Omdat deze uitgaat van tarieven voor variabele kosten is in de overgangsregeling (artikel 7.63) in het 3e lid opgenomen dat Gedeputeerde Staten in de subsidie een bedrag voor accommodatiekosten bepalen. Voor het overige wordt met deze regels aangesloten op de uitgangspunten van de WJZ en de daarop gebaseerde toekomstige landelijke bekostigingssystematiek. In de subsidieaanvraag geeft de zorgaanbieder aan, voor welke zorgeenheden de subsidie wordt aangevraagd. Ook geeft de zorgaanbieder aan voor hoeveel en tegen welk tarief voor de verschillende zorgeenheden subsidie wordt aangevraagd. Daarmee heeft de aanvraag het karakter van een offerte. Mede op basis van de subsidieaanvraag en het inzicht in de benodigde zorg bepaalt de provincie welke, hoeveel en tegen welk tarief zij zorgeenheden wenst in te kopen bij de zorgaanbieder. Dit tarief hoeft niet gelijk te zijn aan de prijs die de zorgaanbieder in de aanvraag/offerte heeft opgenomen. De zorgaanbieder en provincie kunnen hierover onderhandelen. Uiteindelijk stellen Gedeputeerde Staten het tarief vast waartegen zij de desbetreffende zorgaanbieder wenst te subsidiëren. Daarbij zal onder meer de gerealiseerde kostprijs van de zorgaanbieder in de voorgaande jaren betrokken worden. In de beschikking tot subsidieverlening geeft de provincie aan welke, hoeveel en tegen welk tarief zorgeenheden worden gesubsidieerd. Dit tarief hoeft niet gelijk te zijn aan de normprijzen die het Rijk hanteert voor de vaststelling van de doeluitkering zorgaanbod en kunnen ook voor de verschillende zorgaanbieders verschillen. Ook de mate van detaillering van de zorgeenheden kan afwijken van de landelijk vastgestelde eenheden. Wel moeten de tarieven van de eenheden gedetailleerder zijn opgebouwd en op een transparante en controleerbare manier vertaald kunnen worden naar het niveau van de eenheid van het Rijk. De op deze manier berekende maximale subsidie wordt in principe alleen verleend voor de taken, waarop de subsidie betrekking heeft, die worden uitgevoerd voor cliënten die voorafgaand aan de zorg duurzaam verbleven in de provincie Overijssel. Uitgaande van een bepaling van de doeluitkering op basis van die hiervoor weergegeven P-maal-Q-systematiek, sluit de omvang van de doeluitkering zorgaanbod aan op de kwantiteit van de aanspraken van cliënten uit de eigen provincie op geïndiceerde zorg. Ook kan de provincie desgewenst zorg inkopen bij zorgaanbieders buiten haar grenzen. Daarmee ligt subsidiëring van zorg voor cliënten uit andere provincies niet langer in de rede. Gedurende de overgangsperiode naar de nieuwe financieringssystematiek wordt een overgangsregeling gehanteerd op grond waarvan in uitzonderingssituaties zorgaanbieders de verleende subsidie, onder bepaalde voorwaarden, ook kunnen aanwenden voor het verlenen van zorg voor cliënten die voorafgaand aan de jeugdzorg duurzaam verbleven in een andere provincie (zie artikel 7.61). De subsidieaanvraag van een zorgaanbieder moet gebaseerd zijn op een kwantitatieve prognose van de te verwachten inzet van de verschillende zorgeenheden. Om zorgaanbieders bij het uitvoeren van de zorg zoveel mogelijk in staat te stellen om gedurende het jaar aan te sluiten op de feitelijke ontwikkeling van de vraag, geldt de kwantitatieve basis bij toekenning van de subsidie primair als middel ter bepaling van het totaal toe te kennen subsidie voor de uitvoering van zorgeenheden. Afhankelijk van de feitelijke vraagontwikkeling gedurende het jaar kan de werkelijke inzet van zorg hiervan afwijken. Bij het vaststellen van de subsidie gaat de provincie uit van de werkelijk geleverde aantallen zorgeenheden en de daarvoor bij de verlening van subsidie vastgestelde tarieven. Uitgangspunt daarbij is dat de gerealiseerde aantallen eenheden, vermenigvuldigd met de vastgestelde prijzen overeenkomen met de maximaal verleende subsidie. Wanneer het langs deze weg totstandgekomen totale bedrag lager is dan het maximaal toegekende subsidie, wordt een lagere subsidie vastgesteld. Met deze systematiek wordt maximale flexibiliteit voor de zorgaanbieder gerealiseerd om bij de inzet van zorg optimaal aan te sluiten bij de door BJzO in de indicatie vastgestelde behoefte aan zorg. Een zorgaanbieder wordt daarmee, binnen de grenzen van de hen door de provincie maximaal verleende subsidie, uitdrukkelijk uitgenodigd de ruimte te benutten om, mede gelet op haar zorgplicht, die zorg te bieden die gelet op de vraag nodig is. Wel is het zo dat zorgaanbieders in beginsel slechts die zorgeenheden kunnen uitvoeren, die bij de subsidieverlening door de provincie zijn aangegeven. Met andere woorden indien bij een zorgaanbieder geen zorgeenheden in het kader van pleegzorg worden gesubsidieerd, dan komt het uitvoeren van dergelijke eenheden in beginsel niet voor subsidiëring door de provincie in aanmerking. Voor het uitvoeren van voor de zorgaanbieder nieuwe zorgvormen is vooraf toestemming van de provincie nodig, die zich hierbij laat adviseren door BJzO. Ten slotte komen alleen zorgeenheden in aanmerking voor subsidie indien hieraan een geldige indicatie van BJzO aan ten grondslag ligt en die zijn uitgevoerd ten behoeve van een cliënt uit de subsidiërende provincie, tenzij sprake is van een uitzonderingssituatie zoals bepaald in artikel 7.61.
Noot
32[Toelichting: Dit artikel bevat de begripsbepalingen. De begrippen zoals opgenomen in de Wet op de Jeugdzorg zijn hier niet herhaald. Het onderdeel d heeft betrekking op het begrip zorgeenheid. In het Bestuurlijk Overleg Jeugdzorg is op basis van het advies van Deloitte ‘Naar een nieuw stelsel voor de financiering van het jeugdzorgaanbod', besloten tot invoering van een bekostigingsstelsel voor de provinciale doeluitkering zorgaanbod op basis van een systematiek van zorgeenheden. Op grond van de WJZ zijn in het Besluit jeugdzorgaanspraken drie aanspraken op jeugdzorg vastgesteld: jeugdhulp, verblijf en observatiediagnostiek. Deze algemeen geformuleerde aanspraken worden door middel van een indicatiebesluit van een Bureau Jeugdzorg gevestigd. Het indicatiebesluit geeft daarbij een nadere concretisering van de aanspraken op basis van de eisen die daaraan in het Besluit indicatiestelling zijn gesteld. Dit kan leiden tot meerdere concrete pakketjes van zorg die door de zorgaanbieder dienen te worden geleverd en die tevens als eenheid dienen voor de subsidiëring van het zorgaanbod. In 2008 de systematiek ingevoerd dat het Rijk de doeluitkering zorgaanbod berekent op basis van deze zorgeenheden. Tot dat moment stelt Gedeputeerde Staten andere eenheden vast. Zie verder de algemene toelichting.]
Noot
34[Toelichting: Dit artikel bevat de grondslag/titel voor de subsidieverlening. Voor subsidiëring van BJzO komen in aanmerking de taken zoals genoemd in de artikelen 5 (indicatiestelling e.d.) en 10 (justitiële taken) van de WJZ. De subsidiëring van de overige uit de WJZ voortvloeiende taken  maakt onderdeel uit van de tarieven voor de taken als bedoeld in artikel 10, derde lid van de WJZ. Hierin wordt bepaald dat in principe alleen subsidie wordt verleend voor zover de uitvoering van taken betrekking heeft op cliënten afkomstig uit Overijssel. De laatste zin van dit artikel maakt hierop een uitzondering mogelijk. Deze is gedurende een overgangsfase noodzakelijk in verband met de landelijke afspraken over het kader voor de decentralisatie van de voorheen landelijk werkende instellingen die taken van een Bureau Jeugdzorg uitvoeren. Over de inrichting van deze overgangsfase voor de afzonderlijke instellingen worden nadere afspraken gemaakt tussen de desbetreffende instellingen en provincies. In de subsidiebeschikking worden de hieruit voortvloeiende aanvullende subsidievoorwaarden vastgesteld. Voor subsidiëring van het zorgaanbod komen in aanmerking de uitvoering van zorgeenheden c.q. bekostigingseenheden, die door de ministers worden gehanteerd voor het vaststellen van de landelijke normbedragen. Op basis van deze landelijke normbedragen wordt de provinciale doeluitkering zorgaanbod door het rijk berekend. Dit is opgenomen in het Besluit uitkeringen jeugdzorg. Deze zorgeenheden komen alleen dan voor subsidiëring in aanmerking indien deze worden uitgevoerd op basis van een daartoe strekkend indicatiebesluit van Bureau Jeugdzorg. Het zesde lid leidt ertoe dat de subsidiëring slechts betrekking heeft op de uitvoering van zorgeenheden voor cliënten die voorafgaand aan het uitvoeren hiervan duurzaam verbleven in Overijssel. Dit betekent dat de zorgplicht van de zorgaanbieder op grond van de WJZ alleen betrekking heeft op cliënten uit een provincie waarvan Gedeputeerde Staten van die provincie de betreffende zorgaanbieder ook een subsidie hebben verleend voor het uitvoeren van zorgeenheden. Omdat provincies bij het inkopen van jeugdzorg niet gehouden zijn deze in te kopen bij zorgaanbieders in de eigen provincie, kan een zorgaanbieder ook zorg verlenen aan cliënten uit een andere provincie dan de provincie van vestiging van de zorgaanbieder, als de betreffende provincie ook bij deze zorgaanbieder zorg heeft ingekocht. Als dit niet het geval is dan kan deze zorgaanbieder geen zorg voor dergelijke cliënten uitvoeren. De betreffende cliënt zal zijn aanspraak op zorg daarom slechts tot gelding kunnen brengen bij een zorgaanbieder, die hiervoor wordt gesubsidieerd door de provincie waarin hij of zij voorafgaand aan het tot stand komen van de aanspraak duurzaam verbleef. Gedurende de overgangsperiode tot aan invoering van de P-maal-Q-systematiek, is echter een uitzonderingsbepaling (artikel 7.61) van kracht, die ertoe strekt het bieden van zorg aan cliënten uit een provincie die geen zorg heeft ingekocht bij de zorgaanbieder, onder bepaalde voorwaarden mogelijk te maken. Dit kan noodzakelijk zijn als gevolg van een nadere uitwerking van de gemaakte landelijke afspraken over de overgangsperiode voor de decentralisatie van enkele voorheen landelijk werkende en landelijk gesubsidieerde zorgaanbieders. Uitgangspunt bij deze afspraken is dat één provincie gedurende deze overgangsperiode als inkoper en daarmee als subsidiënt van deze zorgaanbieders voor meerdere provincies optreedt. De voorwaarden waaronder een dergelijke uitzondering mogelijk is worden in de subsidiebeschikking opgenomen.]
Noot
38[Toelichting: Dit artikel regelt de inhoud waaraan het (inhoudelijke) verslag van de geleverde prestaties minimaal dient te voldoen. Gedeputeerde Staten kunnen aanvullende gegevens vragen over de uitgevoerde activiteiten waarvoor subsidie is verleend. Deze vragen mogen geen wezenlijke verstoring van de dagelijkse werkzaamheden teweegbrengen.]
Noot
39[Toelichting: Dit artikel regelt de voorwaarden waaraan de financiële verantwoording minimaal dient te voldoen en uit welke onderdelen deze bestaat. Ook wordt bepaald dat de verantwoording moet worden voorzien van een accountantsverklaring die wordt ingericht volgens het model uit de landelijke Regeling Bekostiging Jeugdzorg. De jaarrekening van de subsidieontvanger moet voldoen aan de ministeriële richtlijnen. In onderdeel e wordt bepaald dat BJzO ook informatie verschaft over het aantal gestelde indicaties die gedurende het verantwoordingsjaar zijn verzilverd bij een daartoe niet door de provincie Overijssel gesubsidieerde zorgaanbieder. Dit vloeit voort uit de overgangsregeling met betrekking tot de provinciale subsidiëring van zorgaanbieders, die provincies zijn overeengekomen gedurende de periode waarin nog geen sprake is van een vraaggestuurde berekening door het Rijk van de provinciale uitkering zorgaanbod op basis van de P-maal-Q-systematiek. Het invoeren hiervan is voorzien met ingang van 2008. Dit betekent dat gedurende deze periode vaak nog sprake is van een per provincie voor het zorgaanbod beschikbaar budget dat nog onvoldoende is afgestemd op de behoefte per provincie. Daarom is het gewenst dat cliënten in uitzonderingsgevallen hun aanspraak op jeugdzorg ook te gelde moeten kunnen maken bij een zorgaanbieder, die daarvoor niet wordt gesubsidieerd door de provincie van herkomst. Dergelijke jeugdzorg is alleen mogelijk als: [Toelichting:
  • het Bureau Jeugdzorg van de provincie van herkomst hiertoe een indicatiebesluit heeft vastgesteld;

  • het betreffende Bureau Jeugdzorg heeft vastgesteld dat de geïndiceerde jeugdzorg, en het vervangende jeugdzorgaanbod als bedoeld in artikel 5 van het Besluit indicatie jeugdzorg, niet binnen dertien weken na vaststelling van het indicatiebesluit, gerealiseerd kan worden door een zorgaanbieder die daarvoor wordt gesubsidieerd door de provincie van herkomst van de cliënt en de zorgaanbieder deze vaststelling aan kan tonen;

  • de zorgaanbieder wordt gesubsidieerd voor de zorgeenheid opgenomen in het betreffende indicatiebesluit;

  • hiermee niet het maximum wordt overschreden van 10% van de subsidie die door de provincie Overijssel aan de zorgaanbieder is toegekend voor het bieden van zorgeenheden.

[Toelichting: Deze overgangsregeling vervalt waarschijnlijk met ingang van 1 januari 2008, tegelijkertijd met de inwerkingtreding van de nieuwe landelijke subsidiesystematiek. Uitgangspunt daarbij is dat vanaf dat moment sprake is van een vraaggestuurde subsidiëring door het Rijk van  de provinciale jeugdzorg. Hierdoor zijn de afzonderlijke provincies in staat voldoende zorg in te kopen voor de aanspraken van de cliënten afkomstig uit de eigen provincie. Tijdens de overgangsperiode moeten de provincies zicht krijgen op de zorg die aan ‘hun' kinderen wordt verleend en die niet door hen wordt gesubsidieerd. Onderdeel f voorziet in de hiervoor noodzakelijke informatieverschaffing door Bureau Jeugdzorg. Het eerste lid, onder g, geeft nadrukkelijk aan dat de te verstrekken informatie over de gerealiseerde zorgeenheden slechts betrekking heeft op die zorgeenheden waarvoor door Bureau Jeugdzorg een daartoe strekkend indicatiebesluit is vastgesteld. Uitgevoerde zorg waaraan geen geldig indicatiebesluit ten grondslag ligt, komt niet voor subsidiëring in aanmerking. De tweede volzin geeft aan dat alleen die zorgeenheden in de verantwoording mogen worden opgenomen waarop de te verantwoorden subsidie betrekking heeft. Dit betekent onder meer dat alleen de zorgeenheden die zijn uitgevoerd voor Overijsselse cliënten en die op grond van de overgangsregeling van artikel 7.61 in de verantwoording worden opgenomen. Onderdeel g geeft aan dat alle op basis van een indicatie uitgevoerde zorgeenheden worden opgenomen, gespecificeerd naar de in het kader van de subsidiëring verschillende eenheden. Onderdeel h bepaalt dat de zorgeenheden die specifiek op grond van artikel 7.61 zijn uitgevoerd voor cliënten uit andere provincies, ook afzonderlijk zichtbaar in de verantwoording worden opgenomen. Dit uiteraard alleen ingeval deze zorgeenheden ten laste worden gebracht van het door de provincie Overijssel gesubsidieerde zorgaanbod. De desbetreffende zorgeenheden worden per soort gespecificeerd. Ook wordt het totale aantal cliënten aangegeven voor wie deze zorgeenheden zijn uitgevoerd. In onderdeel i van het eerste lid is genoemd, dat in de verantwoording moet worden aangegeven welke kostprijs de zorgaanbieder in het betreffende jaar heeft gerealiseerd voor de verschillende zorgeenheden. Deze informatie is van belang voor het actualiseren van de landelijke normbedragen die door het Rijk worden gehanteerd bij het bepalen van de doeluitkering zorgaanbod aan provincies. Ook biedt deze informatie de provincie inzicht in de feitelijke ontwikkeling van de kostprijzen van de zorgaanbieder. In het kader van haar verantwoordelijkheid voor een zo efficiënt en effectief mogelijke besteding van de doeluitkering zorgaanbod, kan de provincie deze informatie betrekken bij de subsidiëring in volgende jaren. Onderdeel j bepaalt dat het totale aantal cliënten wordt aangegeven waarvoor door de zorgaanbieder zorgeenheden zijn uitgevoerd. Uiteraard geldt ook hier dat het alleen de cliënten betreft voor zover de kosten van de daarvoor uitgevoerde zorgeenheden ten laste worden gebracht van de subsidie die de zorgaanbieder heeft ontvangen van de provincie Overijssel. In het kader van de financiële verantwoording kan ook nadere informatie van belang zijn. In verband hiermee is bepaald dat Gedeputeerde Staten dergelijke informatie van de zorgaanbieder en de stichting kan vragen. ]
Noot
41[Toelichting: Bureau Jeugdzorg In het 1e lid is de manier van vaststelling van de subsidie aangegeven, zoals weergegeven in het algemene deel van deze toelichting. Deze manier van vaststelling van de subsidie stimuleert BJzO om – binnen de kaders van de door Gedeputeerde Staten vastgestelde tarieven en het maximaal toegekende subsidie – de subsidiemiddelen zodanig aan te wenden voor de verschillende taken, dat hiermee zo optimaal mogelijk wordt aangesloten op de behoefte daaraan. Dit met uitzondering van de taak als bedoeld in artikel 10, derde lid van de WJZ, gericht op het versterken van de voorliggende voorzieningen. Zorgaanbieder In het 2e lid is aangegeven hoe de vast te stellen subsidie wordt berekend. Deze manier stimuleert de zorgaanbieder om – binnen de maximaal verleende subsidie – de subsidiemiddelen zodanig aan te wenden voor de verschillende zorgeenheden dat optimaal wordt aangesloten op de behoefte daaraan. Gedurende het jaar kan blijken dat door cliënten vaker dan voorzien een beroep wordt gedaan op een bepaalde zorgeenheid. Dan kan deze zorg door de zorgaanbieder toch worden geboden. Voorwaarde daarbij is dat het beroep op andere zorgeenheden dan (budgettair neutraal) achterblijft bij de omvang die bij de subsidieverlening was voorzien. Deze flexibiliteit biedt de zorgaanbieder, ter voldoening aan de wettelijke zorgplicht, de maximale mogelijkheid om gedurende het jaar maximaal te voorzien in de vraag naar zorg. Bij de vaststelling van de subsidie worden de feitelijk gerealiseerde aantallen zorgeenheden vermenigvuldigd met het bij de subsidieverlening vastgestelde (maar naderhand geïndexeerde) tarief. De som van deze bedragen vormt de basis voor de vaststelling van de totale subsidie voor de zorgeenheden. Zorgeenheden waarvoor geen subsidie is verleend zullen hierbij niet worden betrokken. In het volgende cijfervoorbeeld is uitgewerkt hoe een eventueel lagere vaststelling van subsidie plaatsvindt. Gedeputeerde Staten hebben BJzO of een zorgaanbieder een prestatiesubsidie verleend van € 1.000.000,-- voor:[Toelichting: TabelBJzO/zorgaanbieder ;  aantal uit te voeren;  overeengekomen prijs in euro's ;  bedrag in euro's; taak 1/zorgeenheid 1;  4.000;  100,--;  400.000,--; taak 2/zorgeenheid 2;  6.000;  100,--;  600.000,--; totaal verleende subsidie ;  ;  ;  1.000.000,--; In het subsidiejaar wordt het volgende gerealiseerd:;  ;  ;  ; taak 1/zorgeenheid 1 ;  4.300;  90,--;  387.000,--; taak 2/zorgeenheid 2;  5.500;  110,--;  605.000,--; Totaal werkelijke exploitatie ;  ;  ;  992.000,--; De vaststelling van de subsidie gaat als volgt:;  ;  ;  ;  - 98,5% van het verleende subsidiebedrag ad € 1.000.000,-- is € 985.000,-- (= ondergrens);  ;  ;  ;  – vermenigvuldiging van het werkelijk aantal uitgevoerde taken/zorgeenheden met de overeengekomen prijs per eenheid: ;  ;  ;  ;  taak 1/zorgeenheid 1;  4.300;  100,--;  430.000,--;  – idem taak 2/zorgeenheid 2;  5.500;  100,--;  550.000,--; totaal;  ;  ;  980.000,--; berekende ondergrens;  ;  ;  985.000,--;  ;  ;  ;  ; terug te vorderen;  ;  ;  5.000,--; [Toelichting: Volgens dit rekenvoorbeeld worden dus met een subsidie van € 995.000 (€ 1.000.000,-- minus € 5.000,--) zorgeenheden gerealiseerd met een werkelijke kostprijs van € 992.000,--. Het exploitatieoverschot bedraagt daarom € 3.000,--. ]
Noot
42[Toelichting: Bureau Jeugdzorg Dit artikel regelt het overgangsrecht dat noodzakelijk is omdat er nog geen sprake is van door de minister vastgestelde normbedragen voor de niet-justitiële taken van BJzO. Het eerste lid bepaalt dat Gedeputeerde Staten in afwijking van het bepaalde in artikel 2, derde lid, tarieven kan vaststellen die aansluiten op de subsidiegrondslag zoals door haar is gehanteerd in het jaar voorafgaand aan het in werking treden van de WJZ. Dit betekent ook dat de afbakening van de te onderscheiden taken waarop deze tarieven betrekking hebben, moeten aansluiten bij deze subsidiegrondslag. Natuurlijk geldt daarbij dat de in de WJZ voor BJzO genoemde taken het uitgangspunt vormen. Bij de nadere afbakening van taken door Gedeputeerde Staten kan bijvoorbeeld voor de toegangstaken van het bureau uitgegaan worden van de functies/taken en de tarieven welke worden gehanteerd in de zogenaamde KPMG-normering. Voor de taken van het AMK zijn sinds een aantal jaren voorlopige landelijke normen overeengekomen. Voor de taken van het uitvoeren van maatregelen van kinderbescherming en jeugdreclassering worden wel de daarvoor door de minister van Justitie vastgestelde normbedragen als basis genomen voor de door de provincie te hanteren tarieven. Voor de taken gericht op versterking van het lokale jeugdbeleid is geen sprake van een vorm van normering per taak. Gedeputeerde Staten kan bij het verlenen van de subsidie aansluiten op de werkwijze in het jaar voorafgaande aan de WJZ. Het tweede lid bepaalt dat wanneer de subsidie als gevolg van de hantering van de door Gedeputeerde Staten vastgestelde tarieven voor het eerste jaar substantieel hoger is dan de subsidie in het daarop volgende jaar op basis van de door de minister vastgestelde tarieven, Gedeputeerde Staten de mogelijkheid heeft om ter overbrugging hiervan gedurende maximaal één jaar een overbruggingssubsidie te verlenen. BJzO wordt zo in staat gesteld haar bedrijfsvoering in overeenstemming te brengen met de nieuwe tarieven. Dit is echter geen wettelijke verplichting. Gedeputeerde Staten maakt in dit verband, mede in relatie tot de hiervoor beschikbare middelen in de Doeluitkering Bureau Jeugdzorg, een eigen afweging over de noodzakelijkheid hiervan. Zorgaanbieders Gedurende de eerste twee jaar na inwerkingtreding van de WJZ, wordt de doeluitkering zorgaanbod door het Rijk bepaald door de in de rijksbegroting beschikbare middelen voor de jeugdzorg. De verdeling tussen provincies is deels op historische basis gebaseerd. In de rijksbegroting is wel een zekere groei van de middelen voorzien, maar gedurende deze periode is nog geen sprake van invoering van een vraaggestuurde financiering op basis van de benodigde hoeveelheid jeugdzorg (p maal q). Dit betekent dat gedurende deze periode veelal nog sprake van een voor het zorgaanbod beschikbaar budget per provincie dat nog niet is afgestemd op de behoefte per provincie. In verband hiermee is het wenselijk dat cliënten in uitzonderingsgevallen hun aanspraak op jeugdzorg ook kunnen verzilveren bij een zorgaanbieder die daarvoor niet wordt gesubsidieerd door de provincie waaruit de cliënt afkomstig is. Dit artikel maakt het mogelijk tijdens de periode waarin de zogenaamde P-maal-Q-systematiek nog niet wordt gehanteerd voor de bepaling van de doeluitkering het zorgaanbod. Op grond van het Bestuursakkoord Financieel Kader WJZ op de Jeugdzorg wordt deze systematiek met ingang van 1 januari 2007 gehanteerd. Binnen het door de provincie Overijssel gesubsidieerde volume aan jeugdzorg mag een zorgaanbieder tot de genoemde datum ook jeugdzorg bieden aan jeugdigen uit een andere provincie. Daarbij gelden vier beperkingen: [Toelichting:
  • in de eerste plaats moet Bureau Jeugdzorg van de provincie waaruit de jeugdige afkomstig is, hiertoe een indicatiebesluit hebben vastgesteld;

  • in de tweede plaats moet het betreffende Bureau Jeugdzorg hebben vastgesteld dat de geïndiceerde jeugdzorg en het eventueel vervangende jeugdzorgaanbod, niet binnen dertien weken kan worden geleverd door een zorgaanbieder die door de provincie van herkomst van de cliënt daarvoor wordt gesubsidieerd. Een dergelijke vaststelling dient door de zorgaanbieder aantoonbaar te zijn;

  • ten derde moet de betreffende zorgaanbieder door de provincie Overijssel gesubsidieerd worden voor de in het indicatiebesluit vastgestelde zorgeenheid. Wanneer bijvoorbeeld een cliënt uit een andere provincie is geïndiceerd voor pleegzorg, dan is deze zorg niet subsidiabel binnen de door de provincie Overijssel beschikbaar gestelde subsidie, indien de subsidie geen betrekking heeft op het bieden van pleegzorg;

  • ten slotte is het verlenen van jeugdzorg aan cliënten afkomstig uit een andere provincie slechts subsidiabel op grond van deze regeling, voor zover daarmee niet meer dan tien procent is gemoeid van het totaal voor de uitvoering van zorgeenheden door de provincie Overijssel verleende subsidie.

[Toelichting: Voor de goede orde wordt vermeld dat, met inachtneming van het hiervoor gestelde, aanspraken van cliënten afkomstig uit andere provincies, voor het overige op dezelfde wijze worden behandeld als aanspraken van cliënten uit de provincie Overijssel. Dit betekent dat op dergelijke aanspraken dezelfde prioritering van toepassing is in geval van bijvoorbeeld wachtlijsten, als voor aanspraken van cliënten afkomstig uit de provincie Overijssel. ]
Noot
43[Toelichting: In het 3e lid is geregeld dat, zolang in afwachting van de invoering van de landelijke P-maal-Q-systematiek de systematiek van normharmonisatie wordt gehanteerd, in de prestatiesubsidie naast het berekende budget voor variabele kosten ook een (maximaal) bedrag voor accommodatiekosten wordt begrepen. Onder accommodatiekosten verstaan wij huur of hypothecaire rente en afschrijvingen, dotatie voorziening groot onderhoud en dergelijke, berekend op basis van goed gebruik in het economische verkeer. Ons accommodatiebeleid is nader verwoord in het Uitvoeringsprogramma jeugdzorg 2006.]