Overheidsorganisatie | Provincie Overijssel |
---|---|
Officiële naam regeling | Uitvoeringsbesluit subsidies Overijssel 2007 |
Citeertitel | Uitvoeringsbesluit subsidies Overijssel 2007 |
Vastgesteld door | gedeputeerde staten |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp |
Datum inwerking- treding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerking- treding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-10-2010 | 21-10-2010 | Hoofdstuk 8 | 28-09-2010 Provinciaal Blad nr. 2010/0154890 | Besluit van Gedeputeerde Staten d.d. 28 september 2010, kenmerk 2010/0154890 | |
01-10-2010 | 20-10-2010 | Hoofdstuk 8 |
| Besluit van Gedeputeerde Staten d.d. 28 september 2010, kenmerk 2010/0154890 | |
01-10-2010 | 20-10-2010 | Hoofdstuk 8 |
| Besluit van Gedeputeerde Staten d.d. 28 september 2010, kenmerk 2010/0154890 | |
17-07-2010 | 01-10-2010 | Hoofdstuk 1a, 3, 5, 6, 7, 8 | 13-07-2010 Provinciaal Blad nr. 2010/0122725 | Besluit van Gedeputeerde Staten d.d. 13 juli 2010, kenmerk 2010/0122725 | |
02-07-2010 | 17-07-2010 | Hoofdstuk 7 | 08-06-2010 Provinciaal Blad nr. 2010/0103056 | Besluit van Gedeputeerde Staten d.d. 8 juni 2010, kenmerk 2010/0103056 | |
09-06-2010 | 02-07-2010 | Hoofdstuk 7 |
| Besluit van Gedeputeerde Staten d.d. 27 april 2010, kenmerk 2010/0097972 | |
30-03-2010 | 03-06-2010 | Hoofdstuk 3, 5 en 7 |
| - | |
30-03-2010 | 03-06-2010 | Hoofdstuk 3, 5 en 7 |
| - | |
15-07-2009 | 06-10-2009 | Hoofdstuk 1, 3, 5, 6, 7 en 8 |
| - | |
23-07-2008 | 01-09-2008 | Hoofdstuk 3, 6 en 8 | 01-07-2008 Provinciaal Blad nr. 2008-50 | - | |
21-05-2008 | 23-07-2008 | Hoofdstuk 5, paragraaf 5.3 | 22-04-2008 Provinciaal Blad nr. 2008-37 | - | |
01-05-2008 | 21-05-2008 | Hoofdstuk 3, paragraaf 3.6 en hoofdstuk 7, paragraaf 8a | 01-04-2008 Provinciaal Blad nr. 2008-36 en 41 | - | |
19-02-2008 | 01-05-2008 | Hoofdstuk 6, 7, 8 |
| - | |
16-01-2008 | 19-02-2008 | Hoofdstuk 1, 3, 5 en 7 | 18-12-2007 Provinciaal Blad nr. 2008-1 | - | |
01-01-2008 | 16-01-2008 | Hoofdstuk 2 paragraaf 1 | 02-10-2007 Provinciaal Blad nr. 2007-95 | - | |
25-07-2007 | 01-01-2008 | Hoofdstuk 3, 7 en 8 | 10-07-2007 Provinciaal Blad nr. 2007-53 | - | |
16-05-2007 | 25-07-2007 | Hoofdstuk 8 | 27-04-2007 Provinciaal Blad nr. 2007-40 | - | |
11-04-2007 | 16-05-2007 | Hoofdstuk 6 | 20-03-2007 Provinciaal Blad nr. 2007-23 | - | |
30-03-2007 | 11-04-2007 | Hoofdstuk 8 | 06-03-2007 Provinciaal Blad nr. 2007-15 | - | |
07-02-2007 | 31-03-2007 | Hoofdstuk 8 | 16-01-2007 Provinciaal Blad nr. 2007-5 | - | |
10-01-2007 | 06-02-2007 | Hoofdstuk 7 |
| - | |
10-01-2007 | 07-02-2007 | Hoofdstuk 7 | 19-12-2006 Provinciaal Blad nr. 2007-1 | - | |
20-12-2006 | 10-01-2007 | Hoofdstuk 3, 6, 7, 8 en 9 | 11-12-2006 Provinciaal Blad nr. 2006-127 | - | |
15-11-2006 | 20-12-2006 | nieuwe regeling | 31-10-2006 Provinciaal Blad nr. 2006-120 | - |
Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:
a. de verordening: de Algemene subsidieverordening Overijssel 2005;
b. Awb: de Algemene wet bestuursrecht;
c. cofinanciering: ten minste één andere partij dan de aanvrager en de provincie draagt bij in de kosten van de gesubsidieerde activiteit;
d. prestatiesubsidie: de subsidie, waarbij de subsidieontvanger ten aanzien van de te subsidiëren activiteiten óf wordt gestuurd op prestaties, óf op een combinatie van prestaties, bedrijfsvoering of middelen en waartegenover geen rechtstreekse baat staat voor de provincie.
e. stimuleringssubsidie: de subsidie die aan het bestaan van een organisatie bijdraagt of bepaalde activiteiten aanmoedigt of ondersteunt;
f. subsidietijdvak: een aaneengesloten periode waarvoor een subsidieplafond of deelplafond is vastgesteld;
g. bovengemeentelijk: de activiteiten vinden plaats in ten minste twee Overijsselse gemeenten;
h. regionaal: de activiteiten vinden plaats in ten minste drie Overijsselse gemeenten;
i. provinciaal: de activiteiten vinden plaats in ten minste zestien Overijsselse gemeenten.
Dit besluit is van toepassing op alle door Gedeputeerde Staten te verstrekken subsidies met uitzondering van de subsidies voor de exploitatie van het openbaar vervoer en de Programma Beheer subsidies.
1. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken als prestatiesubsidie of als stimuleringssubsidie.
2. Tenzij anders bepaald verstrekken Gedeputeerde Staten subsidie als prestatiesubsidie.
Indien Gedeputeerde Staten een subsidieplafond vaststellen, worden subsidieaanvragen behandeld in volgorde van ontvangst. Hierbij geldt dat wanneer de aanvrager op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, de dag waarop de aanvraag is aangevuld als datum van ontvangst van de aanvraag geldt.
1. Indien voor een activiteit subsidie kan worden verstrekt op grond van twee of meer paragrafen van dit uitvoeringsbesluit, of op grond van de Algemene subsidieverordening dan kunnen Gedeputeerde Staten besluiten tot stapeling van de deelbijdragen. 4
2. Stapeling is mogelijk, tenzij in de betreffende paragraaf een maximum is gesteld omdat een bepaald aandeel in de financiering wordt verlangd van de aanvrager zelf of derden; dan kan de totale provinciale bijdrage niet hoger zijn dan dat maximum. 5
3. Stapeling tot een maximum als genoemd in lid 2 geldt niet als de activiteit bijdraagt aan meerdere provinciale beleidsdoelstellingen. In dat geval is stapeling van de provinciale bijdrage boven een gesteld maximum mogelijk voorzover een extra prestatie wordt geleverd om ook aan andere beleidsdoelen bij te dragen. 6
4. Het tweede en derde lid zijn niet van toepassing bij cofinanciering uit de Europese structuurfondsen. 7
5. Voorzover de voorschriften die gelden ten aanzien van de deelbijdragen van elkaar verschillen bepalen Gedeputeerde Staten bij subsidieverlening welke voorschriften van toepassing zijn. 8
1. Subsidiabele Kosten zijn de voor de activiteiten noodzakelijke kosten, die aantoonbaar rechtstreeks zijn toe te rekenen aan de door de aanvrager te leveren prestatie. 9
2. BTW is niet subsidiabel, tenzij de aanvrager kan aantonen dat de BTW niet kan worden verrekend. Bij subsidies boven de € 30.000,-- moet daarvoor een verklaring worden overlegd. 10
3. De kosten van dat deel van de activiteiten dat al heeft plaatsgevonden voordat de aanvraag is ontvangen zijn niet subsidiabel. 11
Gedeputeerde Staten kunnen de subsidieontvanger verplichtingen opleggen met betrekking tot de wijze waarop bij de uitvoering van gesubsidieerde activiteiten bekend wordt gemaakt dat de provincie Overijssel daarvoor subsidie heeft verstrekt.
De subsidie bedraagt ten hoogste € 30.000,--.
Een aanvraag om stimuleringssubsidie kan gedurende het gehele jaar worden ingediend.
De aanvrager van een stimuleringssubsidie overlegt bij de aanvraag in ieder geval:
a. de statuten in het geval de aanvrager een rechtspersoon is, voorzover deze niet al eerder zijn overgelegd;
b. een werkplan met of een verslag van de activiteiten die de aanvrager gebruikelijk uitvoert om haar doel te bereiken.
Gedeputeerde Staten beslissen omtrent subsidievaststelling binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag.
Prestatiesubsidie kan worden verstrekt voor de looptijd van activiteiten of voor één of meer boekjaren.
Een aanvraag om prestatiesubsidie kan gedurende het gehele jaar worden ingediend.
1. De aanvrager van een prestatiesubsidie overlegt bij de aanvraag in ieder geval: 17
de statuten voorzover deze niet al eerder zijn overgelegd, tenzij de aanvrager een krachtens publiekrecht ingestelde rechtspersoon is;
een plan van de te leveren (deel)prestaties waarvoor subsidie wordt gevraagd en de daarmee na te streven effecten die bijdragen aan het realiseren van de provinciale beleidsdoelstellingen;
een begroting waaruit de hoogte van de gevraagde subsidie blijkt.
2. De aanvrager maakt op verzoek bij de aanvraag melding van subsidies of andere vormen van staatssteun die de subsidieontvanger, alsmede het eventuele moederconcern en/of dochters van de onderneming of het eventuele moederconcern hebben ontvangen in de drie jaren voorafgaand aan de subsidieaanvraag. Tevens wordt melding gemaakt van eventuele andere aanvragen die in behandeling zijn op het moment van de aanvraag voor subsidie op grond van dit uitvoeringsbesluit.18
[vervallen]
Gedeputeerde Staten beslissen omtrent subsidieverlening binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag om prestatiesubsidie, tenzij een uiterste termijn voor de indiening van de aanvraag geldt. De termijn van dertien weken begint in dat geval op de dag, nadat die uiterste termijn is verstreken.
De subsidieontvanger dient binnen zes maanden na afloop van de activiteiten of het subsidietijdvak waarvoor subsidie is verleend een aanvraag tot subsidievaststelling in.
De aanvrager van een prestatiesubsidie overlegt bij de aanvraag:
a. een verslag van de geleverde (deel)prestaties;
b. een financieel verslag.
1. In afwijking van artikel 1.19 verantwoorden gemeenten de regelingen die worden genoemd in de 'Kruisjeslijst ontvangende medeoverheden' jaarlijks volgens het Sisa-principe. 24
2. De Sisa-verantwoording geldt als aanvraag tot vaststelling van de subsidie. 25
3. In aanvulling op lid 2 geldt voor meerjarige projecten de laatste Sisa verantwoording als de aanvraag tot vaststelling van de subsidie.
4. In afwijking van artikel 1.19 tweede lid geldt de Sisa verantwoording als de financiële verantwoording van de subsidie. 26
1. Op subsidiebeschikkingen verstrekt aan gemeenten in het kader van "Investeren met gemeenten" is het regime van Sisa van toepassing.
2. Artikel 1.19a lid 2, 3 en 4 zijn van overeenkomstige toepassing.
1. Indien de hoogte van de subsidie afhankelijk is van de werkelijke kosten en de verleende subsidie bedraagt € 30.000,-- of meer, overlegt de aanvrager bij de aanvraag tevens een schriftelijke accountantsverklaring omtrent de de getrouwheid van het financiële verslag of de jaarrekening28
2. Het eerste lid is niet van toepassing op publiekrechtelijke rechtspersonen.
3. [vervallen]
4. Bij subsidieverlening kunnen Gedeputeerde Staten, overeenkomstig artikel 4:79 Awb, bepalen dat de aanvrager, die geen publiekrechtelijke rechtspersoon is, bij de aanvraag tevens een accountantsverklaring overlegt over de naleving van aan de subsidie verbonden verplichtingen. 29
Voorzover zowel de werkelijke kosten als ook de werkelijke opbrengsten bepalend zijn voor het bedrag van de subsidie en de activiteiten meer opbrengsten genereren danwel de kosten daarvan lager zijn dan begroot, wordt de subsidie naar rato lager vastgesteld.
1. Gedeputeerde Staten beslissen omtrent vaststelling van de prestatiesubsidie binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag.
2. In afwijking van het eerste lid beslissen Gedeputeerde Staten omtrent vaststelling van de prestatiesubsidie op basis van de regelingen die worden genoemd in artikel 1.19a binnen 26 weken na ontvangst van de aanvraag.
1. Afdeling 4.2.8 Awb is van toepassing op door Gedeputeerde Staten per boekjaar te verstrekken prestatiesubsidies aan rechtspersonen, waarbij in de wetstekst voor de begrippen activiteiten en activiteitenplan prestaties respectievelijk prestatieplan moet worden gelezen. 31
2. De artikelen 1.16, 1.19a en 1.22 van dit besluit zijn van overeenkomstige toepassing. 32
1. Tenzij Gedeputeerde Staten bij subsidieverlening anders bepalen, vormt de subsidieontvanger een egalisatiereserve overeenkomstig artikel 4:72 Awb.
2. Per 31 december van enig subsidietijdvak mag de stand van de egalisatiereserve niet meer bedragen dan tien procent van de in het betreffende tijdvak verleende subsidie en de daarmee samenhangende inkomsten.
3. Het bedrag waarmee de egalisatiereserve wordt overschreden, wordt in mindering gebracht op de vast te stellen subsidie over het in het tweede lid bedoelde subsidietijdvak.
Bij subsidieverlening kunnen Gedeputeerde Staten bepalen dat de aanvrager, die geen publiekrechtelijke rechtspersoon is, bij de aanvraag tot subsidievaststelling tevens een accountantsverklaring overlegt over de naleving van aan de subsidie verbonden verplichtingen. Artikel 4:79 Awb is van toepassing.
1. Gedeputeerde Staten kunnen de subsidieontvanger voorschotten verlenen tot maximaal 100% van het verleende subsidiebedrag.
2. De voorschotten worden per midden van de maand beschikbaar gesteld.
Deze subparagraaf is van toepassing indien dat in dit uitvoeringsbesluit of bij besluit van Gedeputeerde Staten is bepaald.
1. Gedeputeerde Staten stellen ten behoeve van de vergelijkingsprocedure een uitvraag vast.
2. Een uitvraag bestaat uit een programma van eisen en een beoordelingsprocedure.
Het programma van eisen bevat in elk geval:
a. een beschrijving van de provinciale doelstellingen;
b. een beschrijving van de te leveren prestaties;
c. de eisen waaraan de aanvrager moet voldoen; 37
d. de criteria waaraan de te leveren prestaties moeten voldoen;
e. de termijn voor het indienen van aanvragen, die in ieder geval zes weken bedraagt;
f. het subsidieplafond;
g. het aantal te subsidiëren partijen;
h. de looptijd van de prestatiesubsidie;
i. de wijze van subsidieverstrekking.
1. Gedeputeerde Staten plaatsen de subsidieaanvragen op basis van de in het programma van eisen opgenomen eisen en criteria als bedoeld in artikel 1.30., onderdeel c en d, in een prioriteitsvolgorde.
2. Gedeputeerde Staten verstrekken subsidie in volgorde van de vastgestelde prioriteit aan het aantal partijen als bedoeld in artikel 1.30., onderdeel g.
3. In afwijking van het tweede lid kunnen Gedeputeerde Staten in de uitvraag bepalen dat de subsidie wordt verstrekt aan het aantal partijen als bedoeld in artikel 1.30., onderdeel g, die de gevraagde prestaties tegen de laagste prijs kunnen leveren.
Gedeputeerden Staten kunnen subsidie verlenen aan gemeenten voor projecten die op enigerlei wijze bijdragen aan provinciale doelstellingen uit het coalitieakkoord 2007-2011, de Omgevingsvisie, Overijssel Werkt of Samen&Overijssel.
1. De projecten hebben betrekking op één of meer van de volgende thema's:
Ruimtelijke ordening
Mobiliteit
Regionale economie
Inrichting landelijk gebied
Waterbeheer
Milieu
Regionale culturele infrastructuur & erfgoed
Wettelijke taken waaronder Jeugdzorg
Flankerend beleid sociale infrastructuur
2. De uitvoering van de projecten start uiterlijk in 2011.
De provinciale bijdrage is gelijk aan de bijdrage van de gemeente aan de projecten, met als maximum het bedrag dat de gemeente heeft ontvangen in 2009 uit de verkoop van aandelen Essent.
Gedeputeerde Staten kunnen bij subsidies op grond van dit hoofdstuk afwijken van het bepaalde in dit uitvoeringsbesluit.
[ingetrokken]
[ingetrokken]
[ingetrokken]
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen aan projecten die passen binnen:
het Operationeel programma EFRO 2007-2013 Regio Oost-Nederland, zoals goedgekeurd door de Europese Commissie d.d. 27 juli 2007, nr. C(2007) 3724.
[vervallen]
[vervallen per 1 januari 2008]
Deze subparagraaf is van toepassing op de subparagrafen 2.3 tot en met 2.12.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen voor de kosten van activiteiten die passen binnen de thema’s van Overijssel werkt! en plaatsvinden in Overijssel.
Gedeputeerde Staten verstrekken subsidie voor de in een uitvraag als bedoeld in paragraaf 1.3.3 genoemde prestaties aan in ieder geval die organisaties die integraal uitvoering geven aan het economische beleid van de provincie.
[ingetrokken met ingangvan 16 maart 2009]
1. Bedrijventerrein: een terrein van minimaal één hectare, dat in gebruik is door twee of meer bedrijven uit de sectoren industrie, nijverheid en/of commerciële en niet-commerciële dienstverlening. Daaronder niet begrepen een terrein dat in overwegende mate bestemd is voor kantoren, detailhandel of horeca. 42
2. Kwaliteitsscan: een systematische beoordeling van de aanwezige kwaliteit op een bedrijventerrein, als onderdeel van het kwaliteitsscoresysteem. 43
3. Herstructureringsplan: het plan bevat de visie(s) met betrekking tot de herstructurering van het betreffende bedrijventerrein. Het is de nadere uitwerking op uitvoeringsniveau, van de te nemen concrete activiteiten en het daarbij behorende financieringsplan en de planning. 44
4. Publieke ruimte: de fysieke ruimte die het domein is van de overheid en door haar wordt beheerd.
5. Structuurvisie: een gemeentelijke structuurvisie die vereist is op basis van de nieuwe Wet op de ruimtelijke ordening (nWro). De paragraaf Bedrijventerreinen bevat een samenhangende en zorgvuldige beleidsvisie voor de lange termijn voor bedrijventerreinen.
6. Herstructurering: onder herstructurering van een bedrijventerrein vallen alle eenmalige ingrepen op een bedrijventerrein waarvan de economische functie behouden blijft, die tot doel hebben veroudering van het terrein als geheel te bestrijden, en die niet tot het reguliere onderhoud gerekend worden. 45
1. Binnen het thema Herstructurering van bedrijventerreinen kan subsidie worden gevraagd voor kwaliteitsverbetering van bestaande bedrijventerreinen. Dit betreffen de volgende activiteiten:
a. het uitvoeren van een kwaliteitsscan;47
b. het opstellen van een herstructureringsplan;48
c. het uitvoeren van een herstructureringsplan;
d. project- en procesmanagement.49
2. Aanvragen voor subsidie als bedoeld in artikel 3.28 betreffen activiteiten op, of met betrekking tot de herstructurering van, een bedrijventerrein dat opgenomen is in het meerjarenprogramma Vitale Bedrijvigheid 2009-2015.50
1. Aanvragen voor subsidie als bedoeld in artikel 3.28, eerste lid, sub a, betreffen alleen de door de provincie Overijssel gehanteerde systematiek van het kwaliteitsscoresysteem.
2. Aanvragen voor subsidie als bedoeld in artikel 3.28, eerste lid, sub b, moeten voldoen aan de volgende criteria:51
het op te stellen herstructureringsplan is gebaseerd op de kwaliteitsscan als bedoeld in artikel 3.28, eerste lid, sub a;
het herstructureringsplan is vastgesteld binnen 12 maanden nadat de kwaliteitsscan als bedoeld in het vorige lid is uitgevoerd.
3. Aanvragen voor subsidie als bedoeld in artikel 3.28, eerste lid, sub b, c en d, kunnen worden ingediend door gemeenten die een paragraaf Bedrijventerreinen in de gemeentelijke structuurvisie hebben opgenomen, dan wel een ander document met een gelijkwaardige status. 52
4. Aanvragen voor subsidie als bedoeld in artikel 3.28, eerste lid, sub c, moeten voldoen aan de volgende criteria: 53
er moet een vastgesteld herstructureringsplan aan de uitvoering van de herstructurering van het bedrijventerrein ten grondslag liggen;
de kosten voor werkzaamheden, als vermeld in het herstructureringsplan, hebben uitsluitend betrekking op werkzaamheden in de publieke ruimte;
de begroting van de werkzaamheden van de uitvoering van het herstructureringsplan is na de verlening van de provinciale subsidie sluitend;
als het herstructureringsplan ook werkzaamheden bevat in de private sector, dan worden de werkzaamheden in de publieke ruimte en die in de private sector in samenhang in het herstructureringsplan beschreven en in samenhang uitgevoerd;
met de uitvoeringswerkzaamheden van het herstructureringsplan moet zijn begonnen binnen 9 maanden na de vaststelling van het herstructureringsplan;
over de voortgang van de uitvoering van de werkzaamheden van het herstructureringsplan rapporteert het gemeentebestuur eenmaal per jaar aan Gedeputeerde Staten;
de uitvoering van de werkzaamheden van het herstructureringsplan zijn afgerond binnen 6 jaar na verlening van de subsidie. Na afronding moet een (monitoring)scan worden uitgevoerd, waarvoor subsidie kan worden gevraagd als bedoeld in artikel 3.28, eerste lid, sub a.
Aanvragen voor subsidie als bedoeld in artikel 3.28, eerste lid, sub d, moeten voldoen aan het volgende criterium: het project- en procesmanagement is gericht op de activiteiten als bedoeld in artikel 3.28, eerste lid, sub b en c.
1. De subsidie als bedoeld in artikel 3.28, eerste lid, sub a, bedraagt 50% van de subsidiabele kosten, met een maximum van € 5.000,-- per kwaliteitsscan per bedrijventerrein. Zowel voor de kwaliteitsscan voorafgaande aan de opstelling van het herstructureringsplan, als voor de kwaliteitsscan nadat de werkzaamheden van het plan zijn uitgevoerd, kan subsidie worden gevraagd.
2. De subsidie als bedoeld in artikel 3.28, eerste lid, sub b, bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 50.000,--.
3. De subsidie als bedoeld in artikel 3.28, eerste lid, sub c, bedraagt € 50.000,-- per ha van het totale herstructureringsproject, als opgenomen in het herstructureringsplan. De subsidie bedraagt in totaal ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten, met een maximum van € 500.000,-- per bedrijventerrein.
4. De subsidie als bedoeld in artikel 3.28, eerste lid, sub d, bedraagt 50% van de kosten met een maximum van € 50.000,--.
5. De volgende kosten zijn niet subsidiabel:55
interne kosten;
verrekenbare belastingen, heffingen of lasten, w.o. kosten van aanleg/herstel/vervanging van riolering;
rente, bank, financierings- en gerechtskosten, geldboetes en sanctiekosten;
afschrijvingskosten;
kosten van planschade;
kosten van werkzaamheden die verband houden met bodemsanering;
kosten van werkzaamheden die tot het reguliere onderhoud worden gerekend;
de aanleg of verbetering van bovenwijkse infrastructuur.
In afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 1, paragraaf 3, gaat aan de beslissing op aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 3.28, eerste lid, sub a, geen besluit tot subsidieverlening vooraf.
In afwijking van artikel 1.17 verstrekken Gedeputeerde Staten bij subsidieverlening:
a. als bedoeld in artikel 3.28, eerste lid,sub b, een voorschot van 50% van het verleende subsidiebedrag;
b. als bedoeld in artikel 3.28, eerste lid, sub c, een voorschot van 50% van het verleende subsidiebedrag, als met de uitvoeringswerkzaamheden van het herstructureringsplan is begonnen en de gemeente daarvan de provincie schriftelijk mededeling heeft gedaan;58
c. als bedoeld in artikel 3.28, eerste lid, sub d, een voorschot van 50% van het verleende subsidiebedrag, als de projectmanager met de feitelijke werkzaamheden is gestart en de gemeente daarvan de provincie schriftelijk mededeling heeft gedaan.
Aanvrager van een subsidie als bedoeld in artikel 3.28, eerste lid, sub b en c, overlegt bij de aanvraag tot verlening van subsidie tevens:
a. de uitgevoerde kwaliteitsscan die ten grondslag ligt aan de opstelling van het herstructureringsplan, respectievelijk de uitvoering van dat plan;
b. de door het gemeentebestuur in de vastgestelde structuurvisie opgenomen paragraaf Bedrijventerreinen. 59
Aanvrager van een subsidie als bedoeld in artikel 3.28, eerste lid, sub b en c, overlegt bij de aanvraag tot vaststelling van de subsidie tevens de resultaten van de kwaliteitsscan.
[vervallen]
1. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen aan activiteiten en projecten die genoemd staan in de subparagrafen 2.6. 'Economische innovatie', 2.6a. 'Risicokapitaalregelingen', 2.7. 'Kennispark Twente', 2.8. 'Programma ICT-Diensten-innovatie' en 2.10. 'Nano4vitality'. Activiteiten en projecten dienen bij te dragen aan de beleidsdoelstellingen zoals opgenomen in het Meerjarig Economisch Uitvoeringsprogramma 2008-2011 'Overijssel Werkt! Programmalijn Economische Innovatie.
2. De ODR is van toepassing op alle maatregelen van de provincie voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie (OO&I) die staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG Verdrag bevatten.
[vervallen]
[vervallen]
[vervallen]
[vervallen]
[vervallen]
[vervallen]
[vervallen]
[vervallen]
[vervallen]
[vervallen]
[vervallen]
[vervallen]
[vervallen]
[vervallen]
[vervallen]
[vervallen]
1. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen aan activiteiten en projecten die bijdragen aan de actielijnen in het Uitvoeringsprogramma Pieken in de Delta Oost-Nederland (PIDON), die een bijdrage leveren aan de uitvoering van projecten uit de Twentse Innovatieroute, de Innovatieagenda Oost-Nederland, het Operationeel Programma Oost-Nederland (GO Gebundelde Innovatiekracht), kennis en innovatieprogramma Zwolle Kampen Netwerkstad / regio IJsselvecht, het Economisch Uitvoeringsprogramma Stedendriehoek ‘Stedendriehoek Onderneemt’ en het Interreg IV A-programma ‘Deutschland-Nederland’. 60
1.a. Activiteiten als bedoeld in artikel 3.48, komen voor subsidie in aanmerking als zij gericht zijn op het stimuleren van innovatieve processen of het versterken van de regionale infrastructuur, zoals verwoord in hoofdstuk 2, Economische Innovatie van het meerjarig Economisch Uitvoeringsprogramma 2008-2011 Overijssel werkt!
1.b. Voor het kennis en innovatieprogramma Zwolle Kampen Netwerkstad/regio IJsselvecht, het Economisch Uitvoeringsprogramma Stedendriehoek ‘Stedendriehoek Onderneemt’, en de Twentse Innovatieroute is in het kader van Investeren in Overijssel bepaald dat activiteiten en projecten dienen bij te dragen aan het stimuleren van clusters en netwerken met een economische rendement op regionaal of bovenregionaal niveau. Op bovenregionaal niveau is het kennisbeleid Oost met de kennisdomeinen Voeding, Gezondheid en Technologie leidend.
2. Aanvragen van individuele bedrijven voor individuele steun komen niet in aanmerking voor een subsidie.
Voor activiteiten zoals bedoeld in artikel 3.48 bedraagt de subsidie maximaal 50% van de subsidiabele kosten.
[vervallen]
a. onderneming: de natuurlijke persoon of rechtspersoon, niet zijnde een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld, fysiek gevestigd in de provincie Overijssel.
b. MKB-onderneming: onderneming als bedoeld in Aanbeveling 2003/361/EG van de Europese Commissie van 6 mei 2003 (Publicatieblad Europese Gemeenschappen, L124, 20 mei 2003, p.36); 62
c. innovatieproject: een project bestaande uit onderzoeks-, ontwikkelings- en/of implementatieactiviteiten ten behoeve van technisch nieuwe (onderdelen van) producten, processen of diensten met als doel economische innovatie voor de MKB-onderneming. De innovatie moet nieuw zijn voor de aanvrager. Uitgesloten zijn routinematige of periodieke wijzigingen van bestaande producten, productielijnen of fabricageprocessen, diensten en andere courante activiteiten, en andere reguliere werkzaamheden, zelfs indien deze wijzigingen verbeteringen zijn;
d. groep: een economische eenheid waarin organisatorisch zijn verbonden: enerzijds een natuurlijk persoon, een privaatrechtelijke rechtspersoon of een onderneming die direct of indirect meer dan de helft van het geplaatste kapitaal verschaft aan, volledig aansprakelijk vennoot is van, of overwegende zeggenschap heeft over één of meer rechtspersonen, vennootschappen of andere ondernemingen en anderzijds laatstbedoelde rechtspersonen, vennootschappen of ondernemingen;
e. externe (derde): een natuurlijke persoon of rechtpersoon die direct of indirect geen belang heeft in de onderneming van meer dan 25%. Er is geen dienstbetrekking tussen de externe en de onderneming danwel de groep waarvan de onderneming deel uitmaakt. Indien er sprake is van een aandelenverhouding van minder dan 5% tussen de externe en de aanvrager wordt er geacht geen afhankelijke relatie te zijn. Indien de aandelenverhouding ligt in de range van 5 tot 25% worden de volgende aspecten getoetst:
• is de aandeelhouder tevens bestuurder;
• over hoeveel personen is het aandelenbezit verdeeld;
f. adviseur: een externe deskundige die de subsidieontvanger van schriftelijk advies dient over de uitvoering van een innovatieproject;
g. onderzoek: door een externe adviseur uitgevoerd marktonderzoek, octrooionderzoek, technisch haalbaarheidonderzoek of een onderzoek gericht op het oplossen van technologische vraagstukken;
h. SBI: Standaard bedrijfsindeling van het Centraal Bureau voor de Statistiek 2008;
i. externe kosten: direct aan het project toe te rekenen out of pocketkosten;
j. kosten derden: aan derden verschuldigde kosten;
k. materialen en hulpmiddelen: kosten van verbruikte materialen en hulpmiddelen, gebaseerd op historische aanschafprijzen;
l. machines en apparatuur: kosten van de voor het project aangeschafte machines en apparatuur en productiemiddelen, gebaseerd op een onafhankelijke waardebepaling;
m. octrooikosten: kosten voor financieel juridische diensten, patenten en bankkosten, met uitzondering van debetrente, boetes, financiële sancties en gerechtskosten;
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen aan een MKB-onderneming voor de volgende activiteiten:
a. onderzoek ten behoeve van een innovatieproject; 63
b. ontwikkelingsactiviteiten ten behoeve van een innovatieproject; 64
c. activiteiten ten aanzien van de implementatie van een innovatieproject. 65
1. Een subsidieaanvraag wordt ingediend bij SenterNovem te Zwolle, met gebruikmaking van het aanvraagformulier Overijssel Innoveert Verder!
2. De resultaten en effecten van de ontwikkelings- en implementatieactiviteiten als bedoeld in artikel 3.49d, komen ten goede aan de subsidieaanvrager.
3. De MKB-onderneming valt onder de bedrijfsgroep industrie van de SBI-2008.
4. De activiteiten zijn afgerond binnen 1 jaar en 6 maanden na datum van de beschikking tot subsidieverlening, maar uiterlijk 31 maart 2012.
5. De gevraagde en de te verlenen subsidie bedraagt minimaal € 5.000,--.
De voorwaarden en voorschriften van de Kaderverordening 1083/2006, Kaderwet EZ-subsidies, het Besluit EFRO programmaperiode 2007–2013 en de EFRO regeling doelstelling 2 programmaperiode 2007-2013 zijn van toepassing.
1. Indien ter zake van de projectkosten of een deel daarvan reeds door of vanwege de Europese Commissie subsidie is verstrekt, kan op grond van deze regeling geen subsidie verstrekt worden.
2. Indien ter zake van de projectkosten of een deel daarvan reeds door een ander bestuursorgaan dan de Europese Commissie subsidie is verstrekt, kan subsidie tot maximaal 50% van de subsidiabele kosten verleend worden.
In afwijking van artikel 1.6 geldt dat:
de subsidiabele kosten voor een subsidie als bedoeld in artikel 3.49d, sub a, de kosten derden, externe kosten voor materialen en hulpmiddelen en octrooikosten betreffen;
de subsidiabele kosten voor een subsidie als bedoeld in artikel 3.49d, sub b en sub c, de kosten derden, de externe kosten voor materialen en hulpmiddelen, de externe kosten voor machines en apparatuur en de octrooikosten betreffen;
opleidingskosten niet subsidiabel zijn.
1. De subsidie als bedoeld in artikel 3.49d bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten met een minimum van € 5.000,-- en een maximum van € 125.000,--.
2. Onverminderd het bepaalde in lid 1 bedraagt de subsidie maximaal de ruimte die de betreffende subsidieontvanger heeft binnen de vrijstelling voor deminimis-steun.
In afwijking van artikel 1.13 kan een subsidieaanvraag worden ingediend vanaf 16 februari 2010.
Aanvullend op artikel 1.4 geldt dat indien op de dag dat het subsidieplafond wordt bereikt en meer dan één aanvraag is ontvangen, Gedeputeerde Staten de onderlinge rangschikking van die aanvragen vaststelt door middel van loting door een notaris.
In afwijking van artikel 1.14, lid 1, overlegt de aanvrager de gegevens en bescheiden die worden gevraagd in het aanvraagformulier Overijssel Innoveert Verder!.
1. De subsidieontvanger voert een administratie die zodanig is ingericht dat daaruit ten allen tijde op eenvoudige en duidelijke wijze alle door hem gemaakte en betaalde kosten, aangegane verplichtingen en verrichte betalingen en de eventueel aan het project toe te rekenen opbrengsten kunnen worden afgelezen en gespecificeerd overeenkomstig de in artikel 3.49i genoemde subsidiabele kostensoorten.
2. De administratie en de onderliggende documenten dienen bewaard te worden tot en met 31 december 2020.
3. De subsidieontvanger maakt in haar communicatie-uitingen bekend dat het innovatieproject mede mogelijk is gemaakt door de Europese Commissie en de provincie Overijssel.
4. De subsidieontvanger dient, behoudens schriftelijke toestemming van Gedeputeerde Staten, de met de subsidie verkregen goederen en rechten in stand te houden voor een periode van minimaal twee jaar na datum van de subsidievaststelling.
5. Voor zover noodzakelijk dient de subsidieontvanger aan de door Gedeputeerde Staten aangewezen personen, voor de controle op de besteding van de verstrekte subsidiegelden alsmede in verband met de naleving van het in de subsidieverlening gestelde:
inzage te verlenen in alle boeken en bescheiden en de gelegenheid te bieden daarvan afschrift te nemen;
de toegang te verlenen tot alle plaatsen, niet zijnde woningen;
alle inlichtingen te verstrekken en door de accountant of administrateur te doen verstrekken;
anderszins alle door ons gewenste medewerking te verlenen.
In afwijking van artikel 1.17 wordt een voorschot verleend van maximaal 50% van het verleende subsidiebedrag.
In aanvulling op artikel 1.19 overlegt de aanvrager:
de betaallijsten, alle (kopie)facturen, van de gemaakte en betaalde kosten, aangegane verplichtingen en verrichte betalingen en de eventueel aan het project toe te rekenen opbrengsten;
een instandhoudingsverklaring;
eventueel de bewijsstukken van promotie en publiciteit.
In afwijking van artikel 1.21 wordt de subsidie vastgesteld op 50% van de werkelijk gemaakte subsidiabele kosten, met als maximum het verleende bedrag.
1. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen voor activiteiten en projecten die zijn omschreven binnen het Uitvoeringsprogramma Kennispark Twente 2008-2011.
2. De ingediende activiteiten en projecten zoals omschreven in lid 1 worden ter advisering voorgelegd aan de Stuurgroep Kennispark Twente.
Voor activiteiten en projecten als bedoeld in artikel 3.50 bedraagt de subsidie maximaal € 750.000,--.
In afwijking van artikel 1.13 kunnen Gedeputeerde Staten op advies van de Stuurgroep Kennispark Twente andere eisen stellen aan de indieningstermijn van een aanvraag.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen voor activiteiten die zijn omschreven binnen het programma ICT-Diensteninnovatie 2008-2011.
1. Projectaanvragen kunnen worden ingediend door gemeenten, non-profit instellingen en ondernemingen voorzover deze passen binnen in het programma vastgestelde toepassingsdomeinen.
2. Aanvragen van bedrijven en gemeenten voor individuele steun komen niet in aanmerking.
Voor activiteiten als bedoeld in artikel 3.52 bedraagt de subsidie maximaal 50% van de totale subsidiabele kosten met een maximum van € 500.000,--.
Ingediende activiteiten zoals omschreven in artikel 3.52 worden ter advisering voorgelegd aan de Stuurgroep ICT-Diensteninnovatie.
[vervallen]
Voor de toepassing van deze paragraaf wordt verstaan onder:
• Adviescommissie: commissie van deskundigen, niet werkzaam onder verantwoordelijkheid van Gedeputeerde Staten, met als opdracht voornoemd bestuursorgaan te adviseren inzake te nemen besluiten.
• MKB: de MKB-definitie zoals gehanteerd in de aanbeveling van de Europese Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen, nr. 2003/361/EG.
• Onderzoeksinstelling: Nederlandse universiteit of een aan de universiteit verbonden onderzoekscentrum.
1. Subsidie kan worden verleend aan projecten die voldoen aan inhoudelijke doelstellingen van het Nano4Vitality Programma, het programma dat zich richt op Industrieel Onderzoek en Ontwikkeling op het gebied van nanotechnologie en food & health toepassingen zoals vastgesteld door het Ministerie van Economische Zaken op 6 juli 2007.
2. Elk projectvoorstel is voorzien van een zorgvuldige risico-inschatting van de product-, milieu- en consumentenveiligheid (‘knock out criterium’).
3. Aanvragen kunnen worden ingediend door ondernemingen binnen en buiten Oost-Nederland. Zij dienen in het project samen te werken met onderzoeksinstellingen op vlak van nano-technologie, food en/of health uit de provincies Gelderland en Overijssel.
1. Activiteiten als bedoeld in artikel 3.57 dienen te passen binnen het programma Nano4vitality.
2. De hoogte vande subsidie bedraagt, in afwijking van de in artikel 3.33a genoemde maximale subsidiepercentages, ten hoogste:
60% van de totale subsidiabele kosten voor industrieel onderzoek;
35% van de totale subsidiabele kosten voor experimentele ontwikkeling.
3. De hoogte van de subsidiabele projectkosten conform projectbegroting is minimaal € 300.000,-- en maximaal € 1,2 miljoen.
In afwijking van artikel 1.13 wordt de aanvraag op een vooraf door Gedeputeerde Staten vastgestelde datum ingediend. Een subsidieaanvraag kan niet worden ingediend voor activiteiten die reeds zijn gestart.
1. In aanvulling op artikel 1.14 overlegt de aanvrager bij de aanvraag tevens alle gegevens en stukken zoals genoemd in het Aanvraagformulier Nano4Vitality.
2. De aanvrager dient aan te geven tot welke stimulerende effecten de subsidieverlening zal leiden. Hierbij moet het significante effect op minimaal één van de volgende factoren worden aangetoond:
• Verruiming van de projectomvang;
• Uitbreiding van de reikwijdte (wat betreft kennisgebieden of economisch effect);
• Verhoging van de snelheid tot marktintroductie;
• Stijging van de totale O&O&I – uitgaven (economisch effect).
Gedeputeerde Staten stellen twee maal per jaar een subsidieplafond vast.
vervallen
Gedeputeerde Staten plaatsen de subsidieaanvragen, die voldoen aan de in artikel 3.57 genoemde criteria, in een prioriteitsvolgorde. Beoordelings- en rankingscriteria voor in te dienen projecten zijn:
• private bijdrage: de mate waarin private partijen (in relatieve en absolute zin) financieel in het project bijdragen;
• continuering: de kans op continuering van de projectresultaten na afloop van het project, blijkend uit een implementatieplan voor het vervolg;
• doelmatigheid: de bijdrage aan programma in verhouding tot kosten project;
• doeltreffendheid: bijdrage aan verwezenlijking van het programma;
• economisch effect: de mate waarin het project nieuwe bedrijvigheid in Oost-Nederland (Gelderland en Overijssel) stimuleert in de vorm van werkgelegenheid, omzet en investeringen;
• kennisgebieden: de mate waarin een project bijdraagt aan meer kennisgebieden door (keten)samenwerking tussen de relevante partijen uit nano en food/health.
Een subsidieaanvraag wordt om advies voorgelegd aan de adviescommissie, dat binnen zes weken advies uitbrengt aan Gedeputeerde Staten.
1. De subsidieontvanger maakt in al haar communicatie-uitingen en schriftelijke stukken bekend dat het project onderdeel is van het programma Nano4Vitality. De provincies Overijssel, Gelderland en het ministerie van Economische Zaken verschaffen de middelen voor dit programma.
2. De subsidieontvanger rapporteert schriftelijk twee maal per jaar aan Gedeputeerde Staten over de inhoudelijke en financiële voortgang van de activiteiten.
3. De subsidieontvanger doet onverwijld mededeling aan Gedeputeerde Staten over alle feiten en omstandigheden, waarvan hij weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat zij invloed kunnen hebben op het voortbestaan van het recht op subsidies, alsmede van een verzoek aan de rechtbank tot verlening van surseance van betaling of tot faillietverklaring van de ontvanger.
1. Binnen het thema Onderwijs en arbeidsmarkt kan subsidie worden aangevraagd voor:
activiteiten die de samenwerking tussen arbeidsmarktpartijen bevorderen en transparantie van de arbeidsmarkt vergroten;
activiteiten die de aansluiting tussen arbeidsmarkt en onderwijs verbeteren.
Een subsidieaanvraag moet voldoen aan de volgende criteria:
de activiteit wordt bovenlokaal/regionaal in samenwerking gerealiseerd;
de activiteit is gericht op het bevorderen van een betere aansluiting tussen vraag en aanbod van arbeid;
de activiteit is gericht op het verhogen van de arbeidsparticipatie, met speciale aandacht voor kwetsbare groepen op de regionale arbeidsmarkt;
de activiteit is voorwaardenscheppend;
ten minste één andere partij dan de aanvrager draagt bij in de kosten van de gesubsidieerde activiteit.
De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten. De subsidiabele kosten bedragen ten minste € 25.000,--.
1. Binnen het thema Toerisme en recreatie kan subsidie worden aangevraagd voor:
activiteiten in het kader van de toeristische infrastructuur in Overijssel; te weten:
activiteiten voor het beheer en onderhoud van openbare toeristisch-recreatieve infrastructuur in Overijssel;
ii activiteiten die bijdragen aan de realisering en de reconstructie van recreatieve fietspaden, recreatieve regionale routestructuren en recreatieve voorzieningen;
activiteiten in het kader van de bevordering van toerisme in Overijssel; te weten:
activiteiten van die organisaties die uitvoering geven aan de bevordering en vermarkting van het toerisme in de provincie Overijssel met daarin provinciebrede aandacht
voorregionale toeristische merken, regio-overschrijdende thema’s, ontwikkeling en innovatie van producten, onderzoek en kennisoverdracht;
ii activiteiten die de promotie en marketing van recreatief en toeristisch Overijssel stimuleren;
iii activiteiten die het innovatief vermogen van ondernemers stimuleren.
2. Een aanvraag om subsidie als bedoeld in het eerste lid, sub a, onderdeel ii, en sub b, moet voldoen aan de volgende criteria:
de exploitatie moet voor minimaal drie jaar na de realisatie zijn gewaarborgd;
de activiteit is nieuw voor Overijssel;
de activiteit is bovengemeentelijk gericht;
de subsidieaanvraag heeft geen betrekking op individuele bedrijfssteun;
Het recreatief fietspad is als zodanig opgenomen op het actuele raamplan fietspaden.
3. Een aanvraag om subsidie als bedoeld in het eerste lid, sub a, onderdeel i, moet voldoen aan de volgende criteria:
de aanvraag wordt gedaan door een gemeentebestuur of een samenwerkingsverband van gemeenten in Overijssel;
de exploitatie moet voor minimaal drie jaar na de realisatie zijn gewaarborgd;
openbare toeristisch-recreatieve infrastructuur moet vóór 1 januari 1998 tot stand gebracht zijn.
1. De subsidie bedraagt ten hoogste 35% van de subsidiabele kosten van een project.
2. In afwijking van het eerste lid bedraagt de subsidies voor de realisering en de reconstructie van recreatieve fietspaden, recreatieve regionale routestructuren en recreatieve voorzieningen, alsmede voor het beheer en het onderhoud van de openbare toeristisch-recreatieve infrastructuur, ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten.
3. De subsidiabele kosten van een project bedragen ten minste € 25.000,--.
4. De subsidiabele kosten van een kilometer recreatief fietspad dat als zodanig is opgenomen op het actuele raamplan fietspaden bedragen ten hoogste € 105.000,-- per kilometer. Voor veengebieden en overige bijzondere gebieden kan het bedrag verhoogd worden met € 45.000,-- per kilometer.
5. De kosten van ‘Onvoorzien’ boven het maximum van 5% van de totale subsidiabel gestelde kosten worden als niet-subsidiabel aangemerkt. Hierbij is tevens een absoluut maximum van € 10.000,-- van toepassing. Deze aanvulling is niet van toepassing op het beheer en het onderhoud van de openbare toeristisch-recreatieve infrastructuur.
6. De volgende kosten zijn niet subsidiabel:
interne kosten;
verrekenbare belastingen, heffingen of lasten;
rente, bank-, financierings- en gerechtskosten, geldboetes en sanctiekosten;
afschrijvingskosten;
kosten van planschade;
kosten van werkzaamheden die verband houden met bodemsanering;
grondverwervingskosten.
1. Gedurende vijf jaar na het tijdstip waarop de uit te voeren werken zijn opgeleverd, behoudt de ontvanger van subsidie als bedoeld in artikel 3.68, lid 1, sub a, onderdeel ii, en sub b, de onroerende zaak waarop de werken worden uitgevoerd in eigendom of erfpacht, danwel het recht van opstal.
2. Gedurende deze termijn van vijf jaar mag aan de onroerende zaken of werken geen andere bestemming worden gegeven dan die welke zij hadden ten tijde van de subsidieverlening. Door middel van een voorafgaande schriftelijke toestemming kunnen Gedeputeerde Staten hiervan afwijken.
In deze regeling wordt verstaan onder:
a. onderneming: duurzame organisatie die erop is gericht met behulp van kapitaal en arbeid deel te nemen aan het maatschappelijk productie- en/of handelsproces met het oogmerk om winst te behalen, waarbij het behalen van winst ook redelijkerwijs verwacht kan worden. Deze organisatie is geen publiekrechtelijk lichaam en wordt niet voor meer dan 10% structureel gefinancierd door overheidsbijdragen; 83
b. toeristische onderneming: een bestaande onderneming gevestigd in de provincie Overijssel die valt in ten minste één van de volgende bedrijfsgroepen van de standaardbedrijfsindeling (SBI 2008) van het Centraal Bureau voor de Statistiek:
• hotels, pensions en conferentieoorden (551);
• kampeerterreinen en overige voorzieningen voor recreatief verblijf (552, 553, 559);
• pretparken, verkeerstuinen en recreatieparken (93211);
• jachthavens en overige recreatie (93291, 93299);
of dat een verhuurbedrijf van pleziervaartuigen is. Toeristische nevenactiviteiten bij een agrarisch bedrijf, waarbij de activiteiten in bedrijfseconomisch opzicht afgezonderd opereren (te identificeren aan KvK-nummer), kunnen behandeld worden als een toeristische onderneming. Activiteiten, uitgesloten van een bijdrage, zijn opgenomen in Verordening (EG) nr 1/2004 van de Commissie van 23 december 2003 dan wel bijlage 1 van het Verdrag van de EU-gemeenschappen;
c. dochteronderneming: een onderneming die geheel of gedeeltelijk eigendom is van de moederonderneming, artikel 2:24A, lid 1 Burgerlijk Wetboek, is van toepassing;
d. bedrijfsmiddel: vaste zaak of object dat het economisch eigendom van de onderneming is en dat langdurig gebruikt wordt voor de bedrijfsuitvoering en dat niet is aangekocht om te verkopen;
e. investering: een technisch, functioneel, in tijd samenhangend geheel van investeringen die leidt tot voor de consument zichtbare verbeteringen van de kwaliteit en uitstraling van een onderneming;
f. vervangingsinvestering: vervanging van bestaande bedrijfsmiddelen door een vergelijkbaar bedrijfsmiddel;
g. deskundige: degene die op grond van opleiding of ervaring geacht moet worden gekwalificeerd te zijn voor het geven van een advies op het gebied van (economische) kwaliteitsverbetering, innovatie natuurontwikkeling en landschappelijke inpassing of duurzaamheid. Een deskundige is onafhankelijk;
h. adviestraject: een door een externe deskundige ten behoeve van de aanvrager uitgevoerd advies ter ondersteuning van de beslissing over te gaan tot een investering;
i. investeringsplan: een plan waarin de volgende aspecten met betrekking tot de onderneming zijn uitgewerkt:
• aard en omvang van de onderneming;
• doelgroep van de onderneming;
• visie op toekomstige ontwikkelingen van de onderneming ten aanzien van drie tot vijf jaren;
• ruimtelijke ontwikkeling.
Green Key: internationaal keurmerk voor bedrijven in de toerisme- en recreatiebranche;
rondvaartboot: een boot met een capaciteit van minimaal 20 zitplaatsen waarmee toeristen een boottocht kunnen maken;
passiefhuis: woning waarvoor het passiefhuiscertificaat is verstrekt; 84
arbeidplaats: de permanent bezette en tot volledige dagtaak omgerekende arbeidsplaats op jaarbasis.
overheidssteun: totaal van de verleende steun door een overheid in welke vorm en met welk doel dan ook.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen aan een toeristische onderneming voor:
1. een adviestraject;
2. een investering gericht op vernieuwing van de fysieke kwaliteit en uitstraling van een toeristische onderneming. Op een investering gericht op vernieuwing van de ruimtelijke kwaliteit van een toeristische onderneming is paragraaf 8.23 over bedrijfsnatuurplannen van toepassing.
3. een van de volgende investeringen gericht op duurzaamheid:
het behalen van een Green Key, goud, zilver of brons of
het behalen van een energielabel voor recreatiewoningen of
elektrificeren van rondvaartboten.
4. projecten gericht op stimulering van samenwerking in de toeristische sector, waarbij het productresultaat een marktgerede nieuwe product-markt-partner-combinatie/arrangement is.
1. Een aanvraag als bedoeld in artikel 3.72, sub 1, voldoet aan de volgende criteria: 87
de subsidiabele kosten voor een adviestraject bedragen minimaal € 3.000,--;
het resultaat van een adviestraject is een investeringenplan.
2. Een aanvraag als bedoeld in artikel 3.72, sub 2, voldoet aan de volgende criteria: Een toeristische onderneming die een subsidieaanvraag voor een investering indient moet een investeringplan zoals hierboven omschreven overhandigen bij de subsidieaanvraag. Gedeputeerde Staten subsidiëren investeringen die gericht zijn op het verbeteren van de fysieke kwaliteit en uitstraling van een toeristische onderneming die nieuw is voor de onderneming. De toeristische onderneming moet hierbij aantonen wat het vernieuwde element in de investering is. Vervangingsinvesteringen zijn daarom uitdrukkelijk uitgesloten om gesubsidieerd te worden. Er is sprake van een vervanginginvestering als een bedrijfsmiddel wordt vervangen door een vergelijkbaar bedrijfsmiddel. Gedeputeerde Staten behouden zich het recht om te beslissen wanneer sprake is van vernieuwing of vervangingsinvestering. Verder mag de investering niet leiden tot vermindering van het aantal arbeidplaatsen en moet de investering binnen twee jaar na subsidieverlening zijn gerealiseerd.
de investering is nieuw/vernieuwend voor de onderneming;
de investering leidt tot verbetering van de fysieke kwaliteit en uitstraling van de onderneming;
de investering leidt niet tot vermindering van het aantal arbeidsplaatsen;
de investering moet binnen twee jaren na subsidieverlening zijn afgerond;
vervangingsinvesteringen komen niet in aanmerking voor subsidie;
de investering bedraagt minimaal € 50.000,--.
3. Een investering als bedoeld in artikel 3.72, derde lid, onder a, leidt tot het behalen van een Green Key-label.
4. Een aanvraag als bedoeld in artikel 3.72, derde lid, onder b, voldoet aan de volgende criteria:
voor recreatiewoningen geldt de energielabeling zoals die geldt voor woonhuizen;
bij renovatie van bestaande woningen is het eindresultaat een energielabel A of een energielabel B als er geen ruimte genoeg is;
bij nieuwbouw is het eindresultaat energieleverende woning (A+) of het certificaat voor passiefhuis.
5. Een aanvraag als bedoeld in artikel 3.72, derde lid, onder c, voldoet aan de volgende criteria:
de onderneming heeft een vergunning voor het exploiteren van een rondvaartboot;
de subsidie wordt verleend voor:
de bouw van een nieuwe rondvaartboot of aanpassing bestaande rondvaarboot;
een elektrische installatie aan boord;
een elektrische installatie aan de wal;
maatregelen of bouwkundige aanpassingen voor behandeling en opslag voor batterijen ten behoeve van de rondvaartboot.
6. Een aanvraag als bedoeld in artikel 3.72, vierde lid, voldoet aan de volgende criteria:
het project is een samenwerkingsproject met minimaal twee partners, waarbij minimaal één toeristische onderneming;
het project moet binnen een jaar na subsidieverlening zijn afgerond;
het project:
is nieuw in Overijssel of
levert een bijdrage aan de verdere ontwikkeling van één van de Beeldverhalen IJssel, Kop van IJssel, Vechtdal Overijssel, Salland of Twente of
is een uitwerking van de door Saxion Hogescholen opgestelde Leisure Scan of
het project past binnen een van de in Overijssel Werkt! voor toerisme genoemde thema’s Wellness, Natuur- en Plattelandsbeleving, Cultuurbeleving of Proeven en Ruiken of
het project is een aansluiting op de in Overijssel aanwezige toeristische basiskwaliteiten zoals de TOP’s, fietsroutenetwerk of wandelnetwerk.
7. Na subsidieverlening bedraagt het totaal van de verleende overheidsteun aan de onderneming over de twee voorafgaande belastingjaren en het lopende belastingjaar maximaal € 200.000,--.
8. Steun wordt verleend conform nr. 70/2001 van de Commissie d.d. 12 januari 2001 (MKB-regeling inzake moeder/dochterondernemingen).
1. De subsidie voor een adviestraject als bedoeld in artikel 3.72, eerste lid, bedraagt 50% van de subsidiabele kosten met een maximale subsidie van € 6.250,--.
2. De subsidie voor een investering als bedoeld in artikel 3.72, tweede lid, alsmede het derde lid, sub b en c, bedraagt 30% van de subsidiabele kosten met een maximale subsidie van € 200.000,--.
3. De subsidie voor het behalen van een Green Key-goud, zilver of brons als bedoeld in artikel 3.72, derde lid, onder a, bedraagt respectievelijk 35%, 25% of 15% van de subsidiabele kosten met een maximale subsidie van € 200.000,--.
4. De subsidie voor samenwerkingsprojecten als bedoeld in artikel 3.72, vierde lid, bedraagt maximaal 25% van de subsidiabele kosten met een maximale subsidie van € 50.000,--.
In afwijking van artikel 1.13 kan een subsidieaanvraag het gehele jaar door ingediend worden.
1. De aanvrager maakt bij zijn aanvraag gebruik van de een daartoe beschikbaar aanvraagformulier KITO 2010.
2. In aanvulling op artikel 1.14 overlegt de aanvrager alle gegevens en stukken zoals genoemd in het Aanvraagformulier KITO 2010.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen aan organisaties die integraal uitvoering geven aan het stimuleren van de belangen voor de beleidsterreinen natuur, milieu en landschap met aandacht voor educatie en burgerparticipatie en die een samenwerkingsverband vormen van lokale en regionale vrijwilligersorganisaties op deze beleidsterreinen.
1. Besturen van gemeenten, waterschappen of andere instellingen of organisaties met rechtspersoonlijkheid die zich (mede) ten doel stellen om in Overijssel activiteiten op het gebied van het Provinciaal AmbitieStatement Leren voor duurzame ontwikkeling (PAS) uit te voeren, kunnen subsidie aanvragen voor activiteiten die bijdragen aan het bereiken van de doelstellingen van het PAS.
2. Een subsidieaanvraag moet voldoen aan de volgende criteria:
de activiteiten behoren niet tot het werk van de aanvrager dat op andere wijze wordt gefinancierd;
de aanvrager heeft geen winstoogmerk met de activiteiten;
de aanvrager toont aan dat de financiële opzet sluitend is indien de gevraagde provinciale subsidie wordt toegekend.
1. De subsidie bedraagt ten hoogste 60% van het exploitatietekort, dat wordt vastgesteld door de baten van de activiteiten op de kosten van de activiteiten in mindering te brengen.
2. Gedeputeerde Staten kunnen posten van de begroting voor de activiteiten buiten beschouwing laten indien zij van mening zijn dat deze niet noodzakelijk zijn voor het realiseren van de activiteiten.
[vervallen]
In het prestatieplan als bedoeld in artikel 1.14 zijn de volgende elementen opgenomen:
a. de doelgroep(en) waarop de activiteiten zijn gericht;
b. de beoogde resultaten en effecten in meetbare termen en hoe de indicatoren daarvan worden gemeten;
c. de leerprocessen die in de activiteit zijn opgenomen;
d. de wijze waarop de activiteit in samenwerking met andere organisaties, instellingen en/of personen wordt uitgevoerd;
e. de aanvang en duur van de activiteiten, waarbij de afronding met inbegrip van de projectevaluatie vóór 31 december 2011 ligt;
[vervallen]
[vervallen]
[de artikelen 3.80 en 3.81 zijn vervallen]
[de artikelen 3.82 en 3.83 zijn vervallen]
[de artikelen 3.84. t/m 3.87 zijn vervallen]
[de artikelen 3.88. t/m 3.91 zijn vervallen]
In deze regeling wordt verstaan onder:
a. project: activiteit of samenhang van activiteiten gericht op het uitvoeren van haalbaarheidsstudies en het geven van voorlichting en educatie met het oog op de totstandkoming van energiebesparingsmaatregelen, de opwekking van energie uit duurzame bronnen alsmede de toepassing daarvan en het verhogen van energie-efficiëntie van bestaande conversieapparaten en energiesystemen;
b. energiebesparende voorzieningen: technische, logistieke of organisatorische voorzieningen die leiden tot verminderd verbruik van energie, zoals gedefinieerd in het protocol Monitoring energiebesparing;
c. duurzame energieopwekkingsvoorzieningen: technische, logistieke of organisatorische voorzieningen die het geheel of gedeeltelijk gebruikmaken van energie uit hernieuwbare energiebronnen mogelijk maken, zoals gedefinieerd in het Protocol Monitoring Duurzame Energie;
d. CO2-emissiereductie: het terugdringen van de uitstoot van koolstofdioxide, die het gevolg is van de verbranding van fossiele brandstoffen (zoals aardgas, aardolie en steenkool), zoals gedefinieerd in de protocollen monitoring broeikasgassen conform het Kyoto-protocol.
1. Projecten moeten betrekking hebben op de volgende categorieën:
I. bio-energie betreffende:
• inzameling van biomassa;
• productie van biobrandstoffen;
• productie van energie uit biomassa;
• distributie van biogas;
• toepassingen van bio-energie;
energiebesparing en/of duurzame opwekking in de sector industrie en bedrijven;
energiebesparing en/of duurzame opwekking in de sector woningbouw en utiliteitsbouw;
energiebesparing en/of duurzame opwekking in de sector land- en tuinbouw;
energiebesparing en/of duurzame opwekking in de sector mobiliteit en transport (met uitzondering van puur plantaardige olie).
2. Aanvragen dienen te passen binnen de toepassingsgebieden: Haalbaarheidsstudies (toepassingsgebied A), Investeringen (toepassingsgebied B) en Voorlichting en educatie (toepassingsgebied C).
3. Projecten mogen niet betreffen:
wettelijk vereiste onderzoeken en maatregelen;
energieprojecten in de woningbouw die leiden tot verbetering van minder dan 50 woningen;
energieprojecten in woonwijken met een te realiseren EPL kleiner dan 8.0;
energiebesparing in huishoudens.
4. Projecten met betrekking tot energiebesparing en/of duurzame opwekking in de sector woningbouw en utiliteitsbouw (categorie III) worden beoordeeld op hun ambitieniveau.
Nieuwe utiliteitsbouw en nieuwe woningbouw dienen een EPC na te streven die minimaal 25% lager is dan wettelijk voorgeschreven op moment van aanvraag.
Bestaande utiliteitsbouw en woningbouw dienen een energieprestatie van label A of B na te streven.
Voor investeringsprojecten geldt dat nieuwe utiliteitsbouw en nieuwe woningbouw een EPC dient te bereiken van minimaal 25% lager dan wettelijk voorgeschreven op moment van aanvraag. Voor de haalbaarheidsstudies en communicatieprojecten geldt dit als na te streven ambitieniveau.
Voor monumentale gebouwen, zijnde een onroerend bouwkundig gebouw dat van algemeen belang wordt geacht met een culturele waarde, geldt een energieprestatie van minimaal drie labelstappen omhoog. Deze drie labelstappen moeten aangetoond en onderbouwd worden ten opzichte van het geldende labelniveau op het moment van indiening van de aanvraag.
5. De projectactiviteiten dienen in hoofdzaak binnen de grenzen van de provincie Overijssel plaats te vinden.
6. Uitsluitend projecten die starten na de datum van ontvangst van de subsidieaanvraag komen voor subsidie in aanmerking.
7. Voor de toepassingsgebieden A en C, dienen projecten uiterlijk 1 jaar na datum van subsidieverlening afgerond te zijn. Voor toepassingsgebied B dienen projecten uiterlijk 3 jaar na datum van subsidieverlening afgerond te zijn. Gedeputeerde Staten kunnen een aanvrager, die hierom onder opgave van redenen verzoekt, uitstel van de hiervoor bedoelde termijnen verlenen van maximaal één jaar indien sprake is van omstandigheden die voor de subsidieaanvrager ten tijde van het indienen van de aanvraag tot subsidieverlening redelijkerwijs niet voorzienbaar waren.
8. Bij projecten in de toepassingsgebieden A en C dient samengewerkt te worden, ook de subsidieaanvraag dient daarom ondersteund te worden door minimaal twee samenwerkende partijen. 96
9. Aanvragen voor projecten gericht op het opwekken van zonne-energie voldoen aan de volgende criteria: 97
de productie van zonne-energie bedraagt minimaal 0,2 megawatt geïnstalleerd vermogen;
aan het project doen minimaal 25 particulieren of bedrijven mee;
projecten passen binnen de toepassingsgebied B (investeringen).
indien voor het project reeds door een ander bestuursorgaan subsidie is verstrekt, kan op grond van deze regeling geen subsidie verstrekt worden;
de verschillende deelnemers (particulieren of berijven) vanhet project bevinden zich niet verder dan een straal van drie km van elkaar.
10. Subsidie als bedoeld in artikel 3.95, derde lid, moet voldoen aan de bepalingen uit het Nederlands nationaal kader voor het tijdelijk verlenen van beperkte steunbedragen.
[vervallen]
1. De subsidie per project bedraagt maximaal € 60.000,-- voor de in artikel 3.93, lid 2, bedoelde toepassingsgebieden A en C en bedraagt ten hoogste 50% van de totale toe te rekenen kosten. Voor toepassingsgebied B bedraagt de subsidie per project maximaal € 199.000,-- en bedraagt ten hoogste 50% van de netto-investering (= bruto investering minus zekere opbrengsten).
2. [vervallen]
3. Ten aanzien van projectaanvragen voor het toepassingsgebied B met een zeer grote CO2-reductie (meer dan 0,5 kton CO2/jaar) kunnen Gedeputeerde Staten bij uitzondering een grotere subsidie toekennen tot een maximum van € 499.000,--. 99
4. De subsidie voor projecten als bedoeld in artikel 3.93, lid 9, bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 500.000,-- per project.
In afwijking van artikel 1.13 kan een subsidieaanvraag worden ingediend vóór 1 maart of vóór 1 september van het betreffende kalenderjaar.
1. De aanvrager maakt bij zijn aanvraag gebruik van een daartoe beschikbaar gesteld aanvraagformulier Duurzame Energie Overijssel 2008-2011.
2. In aanvulling op artikel 1.14 overlegt de aanvrager bij de aanvraag tevens alle gegevens en stukken zoals genoemd in het Aanvraagformulier Duurzame Energie Overijssel 2008-2011.
Gedeputeerde Staten stellen uiterlijk 1 december van het voorafgaande jaar het subsidieplafond vast.
1. In afwijking van artikel 1.4 van het Uitvoeringsbesluit subsidies Overijssel 2007 plaatsen Gedeputeerde Staten de subsidieaanvragen in een prioriteitsvolgorde. Gedeputeerde Staten verlenen subsidie in de volgorde van de vastgestelde prioriteit, voor zover het subsidieplafond dit toelaat.
2. Beoordelingscriteria bij het bepalen van deze prioriteitsvolgorde zijn:
• toepassingsgebied A: Haalbaarheidsstudies:102
o de mate waarin het resultaat van de haalbaarheidsstudie een potentiële bijdrage kan leveren aan de versnelling van energiebesparingsmaatregelen en/of de opwekking van energie uit duurzame bronnen alsmede de toepassing daarvan en het verhogen van energie-efficiëntie van bestaande conversieapparaten of energiesystemen;
o de mate waarin een project bijdraagt aan innovatie ten opzichte van de huidige stand van de techniek in Nederland;
o de realiseerbaarheid van het beoogde resultaat;
o de mate waarin de opgedane kennis verder wordt verspreid en gedeeld met geïnteresseerden;
o de mate waarin de kennisoverdracht wordt verankerd, na afloop van het project;
o mate waarin en de wijze waarop wordt samengewerkt door partijen;
• toepassingsgebied B: Investeringen: 103
o de mate waarin de investering een potentiële bijdrage levert aan de vermindering van de uitstoot van broeikasgassen (uitgedrukt in vermeden CO2-uitstoot) door de versnelling van energiebesparingsmaatregelen, de opwekking van energie uit duurzame bronnen alsmede de toepassing daarvan en het verhogen van energie-efficiëntie van bestaande conversieapparaten of energiesystemen in met name de technologische en economische aspecten daarvan;
o de mate waarin de subsidie bijdraagt aan het realiseren van deze potentiële bijdrage aan de vermindering van de uitstoot van broeikasgassen (uitgedrukt in vermeden CO2-uitstoot per euro subsidie);
o de mate van slaagkans en praktische navolging van het project;
• toepassingsgebied C: Voorlichting en educatie: 104o de mate waarin de kennisoverdragende partij geschikt is voor haar taak;
o de mate waarin aannemelijk is dat met het project een zo groot mogelijk deel van de doelgroep wordt bereikt;
o de mate waarin de opgedane kennis verder wordt verspreid en gedeeld met geïnteresseerden;
o de mate waarin de kennisoverdracht wordt verankerd, na afloop van het project;
o mate waarin en de wijze waarop wordt samengewerkt door partij en.
o de mate van innovatie van het project;
o de mate van continuiteitsborging van het project;
o de mate van open innovatie/open source/standaarden van het project
o de mate van kennisdeling (projectresultaten) binnen het project
o de mate van opschaalbaarheid van het project
o de mate van evenredige verdeling subsidiegelden over sectoren en regio's
o de multipliereffect van het project, zijnde de verhouding subsidie tot de totale subsidiabele projectkosten.
3. In afwijking van het tweede lid worden aanvragen als bedoeld in artikel 3.93, lid 9, gerangschikt in prioriteitsvolgorde op basis van: 105
de mate waarin het project bijdraagt aan de productie van zonne-energie;
mate van deelname van particulieren of bedrijven;
de mate waarin de zonnepanelen zichtbaar geplaatst worden.
1. Voor toepassingsgebied A (Haalbaarheidsstudies) kunnen subsidieaanvragen tot € 5.000,-- in afwijking van artikel 3.96 het gehele jaar ingediend worden.
2. Voor de in het eerste lid genoemde aanvragen is artikel 3.93 lid 8 niet van toepassing.
3. Voor de in het eerste lid genoemde aanvragen geldt dat ze op volgorde van binnenkomst worden behandeld en dat ze worden getoetst aan de criteria uit artikel 3.99 lid 2 voor toepassingsgebied A, met uitzondering van het laatste criterium met betrekking tot samenwerking.
In deze subparagraaf wordt verstaan onder:
a. energiebesparing: een maatregel die bijdraagt aan het terugdringen van CO2- uitstoot en het gebruik van fossiele brandstoffen.
b. excellente gebieden: gebieden waar energiezuinige en innovatieve nieuwbouwprojecten worden gerealiseerd met een Energie prestatie coëfficiënt (EPC) die minstens 25% lager is dan de grenswaarden genoemd in het op het moment van indienen vigerende bouwbesluit.
c. energieleverende woning: een woning waarvan bij normaal gebruik de duurzame energieopwekking de energievraag op jaarbasis overtreft;
d. energiebesparende woning: een bestaande woning waarin energiemaatregelen worden toegepast, zodat de energieprestatie ervan overeenkomt met of lager is dan de energieprestatie van een Passiefhuis. 108
1. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen aan Overijsselse gemeenten voor:109
het vergroten van gemeentelijke subsidiebudgetten gericht op energiebesparing door de particuliere woningbezitter in de bestaande woningvoorraad; of
activiteiten gericht op het voorlichten en ondersteunen van de particuliere woningbezitter bij het voorbereiden en realiseren van energiebesparingsmaatregelen; of
pilotproject(en) ten behoeve van de realisatie van een energieleverende nieuwbouwwoning of energiebesparende bestaande woning; of
investeringsprojecten van de gemeentelijke organisatie zelf, waarmee de gemeente een voorbeeldfunctie op het gebied van energiebesparing vervult.
2. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen aan woningcorporaties met woningbezit in Overijssel voor (onderzoeks)projecten of experimenten waarmee woningcorporaties een impuls geven aan de versnelling van het realiseren van een substantiële energiebesparing in hun huurcomplexen of in gebieden waarin deze complexen staan. 110
1. Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 3.102 lid 1 onder a voldoet aan het criterium dat de gemeente voor minimaal 25 % aantoonbaar bijdraagt aan het totale subsidiebudget.
2. De activiteit genoemd in artikel 3.102 lid 1 sub b voldoet aan het criterium dat gedurende minimaal twee jaar, na subsidieverlening, aantoonbaar, activiteiten worden ondernomen voor:
een loket voor energie en duurzaamheid; of
excellente energiegebieden of experimenteer gebied; of
stimuleringsregeling energie(besparings)maatregelen ten behoeve van particuliere woningverbetering.
3. Voor pilotproject(en) zoals bedoeld in artikel 3.102 lid 1 sub c dient gedurende twee jaar, na subsidieverlening actieve voorlichting worden gegeven op het gebied van duurzaam wonen.
4. Een(onderzoeks)project of een experiment genoemd in artikel 3.102 lid 2 voldoet aan de volgende criteria:
het onderzoeks(project) of experiment is gericht op het weg nemen van waargenomen blokkades die het realiseren van een energiebesparing in huurcomplexen of in gebieden waarin deze complexen staan belemmeren;
het (onderzoeks)project of experiment omvat minimaal 30 woningen;
investeringsprojecten komen niet in aanmerking voor subsidie.
5. De subsidieontvanger start binnen één jaar na subsidieverlening met de activiteiten waarvoor subsidie is verleend op basis van artikel 3.102 eerste lid en rond deze activiteiten af vóór 31 december 2014;
6. De subsidieontvanger start binnen zes maanden na subsidieverlening met het (onderzoeks)project of experiment waarvoor subsidie is verleend op basis van artikel 3.102 tweede lid en rond het (onderzoeks)project of experiment af binnen 12 maanden na start.
7. De subsidieontvanger maakt de methodiek en resultaten van het (onderzoeks)project of experiment waarvoor subsidie is verleend op basis van artikel 3.102 lid 2 actief kenbaar gemaakt aan medecorporaties in Overijssel.
1. De subsidie op grond van artikel 3.102 eerste lid sub a bedraagt maximaal 75% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 500.000,-- per gemeente inclusief eventuele reeds verleende subsidies op basis van de besteding van het provinciale Essent Bespaarplan voor Aandeelhouders.
2. De subsidie op grond van artikel 3.102 eerste lid sub b bedraagt maximaal € 80.000,-- per gemeente, inclusief de eventuele reeds verleende subsidies op basis van de besteding van het provinciale Essent Bespaarplan voor Aandeelhouders.
3. De subsidie op grond van artikel 3.102 eerste lid sub c bedraagt maximaal € 25.000,-- per energieleverende nieuwbouwwoning of energiebesparende bestaande woning met een maximale subsidie van € 50.000,-- per gemeente.
4. De subsidie op grond van artikel 3.102 tweede lid bedraagt maximaal 50% van de totale van projectkosten met een maximum € 50.000,-- per project.
Rijksregeling: Regeling van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 31 augustus 2009, nr. PO/B&S/144859, ‘Verbetering binnenklimaat huisvesting primair onderwijs 2009’.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen aan gemeenten in Overijssel voor activiteiten waarvoor een subsidie is ontvangen op grond van de rijksregeling.
1. Voor het project is schriftelijk een subsidie verleend door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap op grond van de rijksregeling.
2. De activiteiten zijn uiterlijk 31 december 2010 afgerond.
Indien de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap besluit om de subsidieverlening als bedoeld in artikel 3.107 tussentijds te verhogen, te wijzigen of in te trekken, zal Gedeputeerde Staten dit besluit overeenkomstig volgen.
De subsidie als bedoeld in artikel 3.107 bedraagt maximaal 1/3 van de verleende subsidie door het Rijk.
In afwijking van artikel 1.13 kan een aanvraag worden ingediend vóór 1 augustus 2010.
In afwijking van artikel 1.14 gaat een subsidieaanvraag vergezeld van een afschrift van de beschikking tot subsidieverlening van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
In afwijking van artikel 1.19 overlegt de subsidieontvanger bij de aanvraag de beschikking tot vaststelling van de subsidie van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
Indien de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap de subsidieverlening tussentijds verhoogt, wijzigt of intrekt stuurt de gemeente binnen vier weken hiervan een afschrift aan Gedeputeerde Staten.
Een aanvraag voor subsidie ten behoeve van faunabeheereenheden, zoals vermeld in artikel 29 van de Flora- en Faunawet, is gericht op de uitvoering van een faunabeheerplan op basis van artikel 30 van die wet.
De subsidie als bedoeld in 4.1., bedraagt ten hoogste 100% van de subsidiabele kosten.
1. Gedeputeerde staten kunnen subsidie verlenen in de externe kosten van onderzoek en planontwikkeling van ruimtelijke projecten. De projecten moeten bijdragen aan uitgangspunten/doelstellingen van het provinciaal ruimtelijk beleid zoals vastgelegd in met name de Omgevingsvisie Overijssel en aan de ruimtelijke kwaliteit in Overijssel.
2. Een aanvraag voor subsidie uit het budget voor effectuering ruimtelijk beleid: 119
is afkomstig van een gemeente of een rechtspersoon, die zich krachtens hun statuten inzetten voor de bevordering van de ruimtelijke ordening en ruimtelijke kwaliteit in Overijssel;
wordt beoordeeld naar de mate waarin het project bijdraagt aan de realisering van de hoofdpunten van het provinciaal ruimtelijk beleid.
3. Een aanvraag wordt tevens beoordeeld naar de mate waarin voldaan wordt aan criteria a en b en daarnaast aan één of meer van de volgende criteria c tot en met f:
1. De subsidie bedraagt ten hoogste de helft van de externe kosten van de ruimtelijke activiteiten van een project. De hoogte van de subsidie hangt af van het aantal financierende partners en van de mate waarin het beoogde resultaat voldoet aan de in artikel 5.1. lid 3 genoemde criteria.
2. Niet subsidiabele kosten zijn investeringskosten, bouw- en sloopkosten, exploitatielasten en overheadkosten van de aanvrager.
[vervallen]
[ingetrokken]
Industrieel erfgoed: fabrieken of fabriekscomplexen bestaande uit gebouwen, installaties en infrastructuur die van cultuurhistorische en architectonische waarde zijn;
Agrarisch erfgoed: boerenerven, bestaande uit gebouwen en beplanting, die van cultuurhistorische en landschappelijke waarde zijn;
Transformatieplan: verkenning en beschrijving van mogelijkheden van functieverandering in vrijkomend of vrijgekomen industrieel of agrarisch erfgoed, die bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:
a. het opstellen van een transformatieplan in het kader van het Stimuleringsprogramma ‘Re-animatie industrieel en agrarisch erfgoed Overijssel’;
b. het uitvoeren van een transformatieplan in het kader van het Stimuleringsprogramma ‘Re-animatie industrieel en agrarisch erfgoed Overijssel’.
1. Een aanvraag voor subsidie in de kosten voor het opstellen van (een onderdeel van) een transformatieplan in het kader van het Stimuleringsprogramma ‘Re-animatie industrieel en agrarisch erfgoed Overijssel’ moet voldoen aan de volgende criteria:129
de activiteit draagt bij aan een of meer doelstellingen van het provinciale Stimuleringsprogramma ‘Re-animatie industrieel en agrarisch erfgoed Overijssel 2009-2012’;
de activiteit heeft betrekking op in cultuurhistorisch opzicht waardevol industriecomplex, fabriek of boerderij en bijbehorend erf;
de activiteit vindt niet plaats in de landbouwontwikkelingsgebieden van het Reconstructieplan Salland-Twente;
bij agrarisch erfgoed gaat het om vrijgekomen of vrijkomende agrarische bebouwing, dat wil zeggen gebouwen die als agrarisch gebouw zijn opgericht met een agrarische bestemming en ook agrarisch in gebruik zijn (geweest);
ontwerpende partijen dienen te beschikken over gedegen ontwerpkwaliteit;
het transformatieplan dient te worden opgesteld aan de hand van een aantal processtappen zoals opgenomen in het door Gedeputeerde Staten beschikbaar gestelde overzicht proces transformatieplan. 130
2. Een aanvraag voor subsidie in de kosten van de uitvoering van een transformatieplan in het kader van het Stimuleringsprogramma ‘Re-animatie industrieel en agrarisch erfgoed Overijssel’ moet voldoen aan de volgende criteria: 131
het project is gebaseerd op een transformatieplan als bedoeld in artikel 5.8, sub a;
tegen het project bestaan geen planologische bezwaren.
Er is aantoonbaar voorzien in de financiering van de totale projectkosten.
1. De subsidie voor het opstellen van een transformatieplan met betrekking tot industrieel erfgoed bedraagt ten hoogste 50% van de kosten met een maximum van € 30.000,--.
2. De subsidie voor het laten opstellen van een transformatieplan met betrekking tot agrarisch erfgoed bedraagt eveneens ten hoogste 50% van de kosten met een maximum van € 20.000,--.
3. De subsidie voor de uitvoering van een transformatieplan bedraagt ten hoogste 40% van de investeringskosten van het project met een maximum van € 100.000,--.
[vervallen]
De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.14. bij de subsidieaanvraag voor een transformatieplan tevens:
a. kaarten en fotomateriaal van het betreffende erfgoed en het gebied waarin het is gelegen;
b. een beknopte toelichting over de cultuurhistorische waarden;
c. documenten waaruit blijkt dat de desbetreffende gemeente instemt met het opstellen van het transformatieplan;
d. informatie over opleiding en ervaring van de deskundige die het transformatieplan zal opstellen en begeleiden.
De subsidieaanvraag wordt voor advies voorgelegd aan de provinciale Monumentencommissie, die binne zes weken een advies aan Gedeputeerde Staten uitbrengt.
1. De subsidieontvanger dient binnen drie maanden na subsidieverlening te zijn gestart met het opstellen van het transformatieplan dan wel met de uitvoering ervan
2. Het opstellen van het transformatieplan dient binnen zes maanden na de start te zijn afgerond.
2. De subsidieontvanger stemt in met mogelijke publicatie van de projectresultaten door Gedeputeerde Staten.
1. Gemeenten, waterschappen en samenwerkingsverbanden van gemeenten in West-Overijssel kunnen subsidie aanvragen voor het realiseren van verkeers- en vervoersprojecten. Een subsidieaanvraag moet voldoen aan de volgende criteria:
het project past in de Omgevingsvisie Overijssel;
het project past in het bestedingsplan als bedoeld in artikel 6 van de Wet BDU verkeer en vervoer;
het project is uitvoeringsgereed.
2. In aanvulling op het eerste lid geldt ten aanzien van een subsidieaanvraag voor de realisatie van infrastructurele verkeers- en vervoersprojecten dat de subsidiabele kosten van het project ten minste € 100.000,-- moeten bedragen.
3. In aanvulling op het eerste lid geldt dat een subsidieaanvraag voor de realisatie van gedragsbeïnvloedingsprojecten dat het project moet passen in een vastgesteld gemeentelijk verkeersveiligheidsplan.
1. De subsidie voor infrastructurele verkeers- en vervoersprojecten bedraagt:
ten hoogste 75% van de subsidiabele kosten voor openbaar vervoersprojecten en verkeersongevallenconcentratiepunten;
ten hoogste 50% voor de overige infrastructuurprojecten.
2. De subsidie voor gedragsbeïnvloedingsprojecten bedraagt ten hoogste 75% van de projectkosten.
3. Subsidiabele kosten als bedoeld in het eerste lid zijn:
verwerving (voorzover direct voor het project nodig);
50% van het verleggen van kabels/leidingen/riolering;
werkzaamheden van aanleg, bouw, wijziging of inrichting;
bijkomende voorzieningen om de betrokken infrastructuur zijn functie te kunnen laten vervullen.
4. Ten aanzien van het eerste lid worden als niet-subsidiabele kosten aangemerkt:
kosten die gemaakt zijn voordat de subsidieaanvraag wordt ingediend;
voorbereiding en administratie;
vervanging van kabels/leidingen/riolering;
directievoering en toezicht;
kosten voor eigen dienst of voor algemene bestuurslasten;
vervanging en beheer en onderhoud.
1. In afwijking van artikel 1.13. wordt een subsidieaanvraag voor de realisatie van verkeers- en vervoersprojecten ingediend voor 1 november voorafgaand aan het kalenderjaar waarop de subsidie betrekking heeft.
2. Gedeputeerde Staten kunnen voor specifieke projecten afwijken van de in het eerste lid genoemde indieningstermijnen en daarbij aangeven of voor die projecten een aanvraag moet worden ingediend en op welke wijze.
In afwijking van artikel 1.4. plaatsen Gedeputeerde Staten de subsidieaanvragen, die voldoen aan de in artikel 5.15. genoemde criteria, in een prioriteitsvolgorde.
In afwijking van artikel 1.16. beslissen Gedeputeerde Staten binnen dertien weken nadat het advies van het bestuurlijk vervoerberaad West-Overijssel is ontvangen. Gedeputeerde Staten beslissen in ieder geval uiterlijk binnen zesentwintig weken nadat de indieningstermijn als bedoeld in artikel 5.16., eerst lid, is verstreken.
1. De subsidieontvanger voor gedragsbeïnvloedingsprojecten overlegt binnen twee maanden na afloop van het subsidietijdvak een verslag vande geleverde (deel)prestaties en de kosten daarvan.
2. De subsidieontvanger voor infrastructurele verkeers- en vervoersprojecten dient aan de hand van primaire documenten zichtbaar toezicht te houden.
3. Een infrastructureel project is pas gerealiseerd als een procesverbaal van oplevering heeft plaatsgevonden en er verificatie van oplevering ter plaatse is uitgevoerd.
[vervallen]
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. BLS: Besluit locatiegebonden subsidies;
b. Convenant: Convenant woningbouwafspraken 2005 tot 2010 provincie Overijssel (provincie Overijssel, Stedelijke regio Zwolle-Kampen);
c. Contractperiode: 2005 t/m 2009;
d. Primos-prognose 2003: Prognose-, informatie- en monitoringssysteem 2003, ABF research, Delft, november 2003.
Voorwaarde voor subsidie is dat gedurende de contractperiode de toevoegingen aan de woningvoorraad en de eigenbouw is gerealiseerd conform het BLS en het Convenant.
1. Gedeputeerde Staten verdelen de van het Rijk ontvangen subsidiebedragen ten behoeve van toevoegingen aan de woningvoorraad over de Stedelijke regio Zwolle-Kampen op basis van de Primos-prognose 2003:
de gemeente Zwolle: 76,7%;
de gemeente Kampen: 23,3%.
2. Indien door de toevoeging aan de woningvoorraad door eigenbouw hoger is dan het drempelaantal als genoemd in het Convenant ontvangt de provincie middelen van het Rijk. Deze middelen zullen worden verdeeld naar rato van het aandeel van Zwolle en Kampen van de realisatie van de in eigenbouw gerealiseerde woningen in overeenstemming met de eisen genoemd in artikel 6 van het BLS.
1. Gedeputeerde Staten verlenen de bijdragen aan de gemeenten, met inachtneming van de betalingsregeling van het Rijk.
2. Voorschotverlening door Gedeputeerde Staten vindt in afwijking van artikel 1.17. jaarlijks plaats na voorschotverlening van het Rijk conform de tot dan toe gebouwde woningen in overeenstemming met de eisen als genoemd in hoofdstuk 5 van het BLS. 140
1. Uiterlijk voor 15 maart 2010 dient een eindrapport te worden ingediend over de in het tijdvak gerealiseerde aantal toevoegingen aan de woningvoorraad en gerealiseerde eigenbouw. 142
2. Uiterlijk 15 maart 2011 dient een aanvullend eindrapport te worden ingediend over de toevoegingen aan de woningvoorraad in 2010, als bedoeld in artikel 14 BLS, en het realiseren van eigenbouw, als bedoeld in artikel 15 BLS. 143
3. Het eindrapport en het aanvullende eindrapport gaan vergezeld van een accountantsverklaring conform de eisen als genoemd in artikel 1.19. van dit besluit en artikel 16, lid 3 BLS.
4. In afwijking van artikel 1.18. en 1.22. stellen Gedeputeerde Staten na afloop van de convenantperiode de subsidie vast met inachtneming van de bepalingen van de artikelen 7 en 13 BLS en het Convenant. 144
5. Indien de subsidie van een van de gemeenten lager wordt vastgesteld en over het grondgebied wordt voldaan aan de prestaties als genoemd in het BLS en het Convenant, dan worden de overgebleven middelen herverdeeld over de gemeenten Zwolle en Kampen naar rato van het aandeel van de gerealiseerde woningen.
Gedeputeerde Staten kunnen aan gemeenten in Overijssel eenmalig een subsidie verlenen voor woningbouwprojecten die een schriftelijk verleende Rijksbijdrage hebben voor de derde tranche als bedoeld in artikel 2 van de Tijdelijke stimuleringsregeling woningbouwprojecten 2009 (Stcrt. 2009, 114) ter stimulering van de woningbouwproductie.
De aanvraag voor een subsidie als bedoeld in artikel 5.31 voldoet aan de volgende criteria:
1. De subsidie draagt direct of indirect bij aan de stimulering van de woningbouw in de gemeente.
2. Het woningbouwproject als bedoeld in artikel 5.31 betreft niet een project waarvoor in het kader van subparagraaf 5.9.2 reeds een provinciale subsidie is verstrekt.
1. De subsidie als bedoeld in artikel 5.31 ten behoeve van een woningbouwproject bedraagt ten hoogste € 5.000,-- per woning waarvoor door het Rijk een bijdrage is verleend.
2. Indien het totaal aan aangevraagde subsidies als bedoeld in artikel 5.31, het beschikbare subsidieplafond overschrijdt, volgt evenredige verlaging van het subsidiebedrag per woning, genoemd in artikel 5.32 eerste lid, door het beschikbare subsidieplafond te delen door het totaal aantal woningen waarvoor een subsidie wordt aangevraagd.
In afwijking van artikel 1.13 kan een subsidieaanvraag worden ingediend vóór 1oktober 2010.
In afwijking van artikel 1.14 gaat een subsidieaanvraag vergezeld van een afschrift van de beschikking tot verlening van een Rijksbijdrage.
In afwijking van artikel 1.17 kunnen Gedeputeerde Staten een voorschot verlenen van 100% van het subsidiebedrag.
In afwijking van artikel 1.19 overlegt de subsidieontvanger bij de aanvraag de beschikking tot vaststelling van de Rijksbijdrage.
Indien het Rijk haar beschikking tot verlening van de Rijksbijdrage wijzigt of intrekt, stuurt de gemeente binnenvier weken hiervan een afschrift aan Gedeputeerde Staten.
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
CPO: Collectief Particulier Opdrachtgeverschap (CPO).
1. Gedeputeerde Staten kunnen in het kader van CPO éénmalig een subsidie verlenen aan een groep particulieren voor activiteiten ter voorbereiding van een eigen woningbouwproject.
2. Gedeputeerde Staten kunnen in het kader van CPO éénmalig een subsidie verlenen aan gemeenten voor:
het inhuren van externe deskundigheid dat leidt tot vergroting van interne deskundigheid, of
tot stimulering van concrete activiteiten zoals bedoeld in het eerste lid.
1. De aanvraag als bedoeld in artikel 5.39 lid 1, wordt ingediend door een groep particulieren, georganiseerd in een vereniging of stichting.
2. Het woningbouwproject als bedoeld in artikel 5.39 lid 1, bestaat uit minimaal drie woningen.
Gedeputeerde Staten verstrekken de subsidies als bedoeld in artikel 5.39 in de vorm van een stimuleringssubsidie.
1. De subsidie als bedoeld in artikel 5.39 eerste lid bedraagt € 2.500,-- per woning met een maximum van € 25.000,-- voor het hele CPO project.
2. De subsidie als bedoeld in artikel 5.39 tweede lid bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 10.000,--.
In aanvulling op artikel 1.10 overlegt de aanvrager een opdrachtverlening voor activiteiten als bedoeld in artikel 5.39.
In deze subparagraaf wordt verstaan onder:
prestatieovereenkomst: prestatieafspraken Wonen 2010-2015, waarin Gedeputeerde Staten en Burgemeester en Wethouders van een gemeente in de provincie Overijssel afspraken hebben gemaakt met betrekking tot de beleidsthema's; ruimtelijke kwaliteit, energie & duurzaamheid, binnenstedelijke vernieuwing, wonen zorg en welzijn, geluid, bodem en Collectief Particulier Opdrachtgeverschap (CPO).
1. Een ondertekende prestatieovereenkomst geldt als aanvraag voor een subsidie.
2. De indieningstermijn uit artikel 1.13 is niet van toepassing indien de aanvraag bij ondertekende prestatieafspraak wordt ingediend.
De gemeente overlegt jaarlijks vóór 31 december een schriftelijke voortgangsrapportage met betrekking tot de uitvoering van de gesubsidieerde activiteiten, aan de hand van de verplichte rapportage indicatoren zoals genoemd in bijlage 1 van de prestatieovereenkomst. Ingeval van subsidieverlening ex subparagraaf 5.9.2, artikel 5.49 van het UBS doet de gemeente doet hierbij tenminste een opgave van het aantal gereed gemelde woningen bij het Centraal bureau voor de Statistiek (CBS).
In deze subparagraaf wordt verstaan onder:
1. feitelijk bebouwd gebied: een gebied dat per 1 januari 2010 in de provincie Overijssel geheel is omsloten door binnenstedelijke bebouwing(sranden);
2. transformatie: aanpassen- of vervangen van bestaande bebouwing met/door een andere functie dan een woonfunctie naar een woonfunctie;
3. ISV I: Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing I, periode 2000 t/m 2004;
4. ISV II: Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing II, periode 2005 t/m 2009;
5. Bouwimpuls: de subsidieregeling Bouwimpuls Overijssel vastgesteld bij besluit van Gedeputeerde Staten van 1 november 2006, kenmerk RWB/2005/3061 en ingetrokken bij besluit van Gedeputeerde Staten van 15 december 2009, kenmerk 2009/0123586;
6. Tijdelijke stimuleringsregeling woningbouw: subsidieregeling Tijdelijke stimuleringsregeling woningbouwprojecten vastgesteld bij besluit van Gedeputeerde Staten van 22 september 2009, kenmerk 2009/0123586;
7. woning: een binnen feitelijk bebouwd gebied tot bewoning bestemd gebouw dat, vanuit bouwtechnisch oogpunt gezien, is bestemd voor permanente bewoning door één particulier huishouden;
8. Primos: Prognose-, Informatie- en Monitoringssysteem 2007, bevolkingsprognose opgesteld door ABF research in opdracht van het ministerie van VROM.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor het realiseren van woningen.
De activiteit genoemd in artikel 5.49 voldoet aan het volgende criteria:
a. de woningen worden gerealiseerd binnen feitelijk bebouwd gebied;
b. voor de woning is geen subsidie verleend op grond van ISV I, ISV II de Bouwimpuls of Tijdelijke stimuleringsregeling woningbouw.
De subsidie voor de activiteit zoals genoemd in artikel 5.48 bedraagt maximaal € 5.000,-- per bij het CBS gereed gemelde woning.
1. In afwijking van artikel 1.17 verlenen Gedeputeerde Staten de subsidieontvanger bij eerste subsidieverlening een voorschot van 20 % van het verleende subsidiebedrag.
2. Jaarlijks ontvangt de gemeente, nadat de voortgangsrapportage als bedoeld in artikel 5.46 is ontvangen, een aanvullend voorschot. Het aanvullend voorschot is gelijk aan de gereed gemelde woningen in het jaar waarover wordt gerapporteerd, maal € 5.000,--.
3. Het totaal van het eerste voorschot ex artikel 5.51 lid 1 en de aanvullende voorschotten ex artikel 5.51 lid 2 bedraagt maximaal het verleende subsidiebedrag.
4. Het aanvullend voorschot wordt uitbetaald binnen dertien weken nadat de jaarlijkse voortgangsrapportage is ontvangen.
De gemeente heeft de woningen gereed gemeld bij het CBS vóór 31 december 2014.
In deze subparagraaf wordt verstaan onder:
a. realisatiekosten: kosten die worden gemaakt voor de uitvoering van het uitvoeringsplan;
b. uitvoeringsplan: een door de gemeente vastgesteld plan van aanpak ten behoeve van de realisatie van de ambitie met betrekking tot een woonservicegebied, zoals vermeld in paragraaf ‘wonen zorg en welzijn’ van de prestatieovereenkomst;
c. beleidsvisie: een door de gemeente vastgesteld document waarin de gemeente formuleert op welke wijze de woonservicegebieden vorm zullen worden gegeven;
d. woonservicegebied: een door de gemeente in haar beleidsvisie over wonen en zorg vastgesteld definitie voor een gebied, waarin optimale condities worden geschapen langer zelfstandig wonen mogelijk maken.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:
a. het opstellen van een uitvoeringsplan;
b. de realisatiekosten.
1. De activiteit genoemd in artikel 5.54 sub a voldoet aan de volgende criteria:
de gemeente heeft een beleidsvisie en een uitvoeringsplan vastgesteld; en
het uitvoeringsplan bevat een planning met een opleverdatum vóór 31 december 2014; en
het uitvoeringsplan bevat een begroting met een financieringsplan.
2. De activiteit genoemd in artikel 5.54 sub b voldoet aan het volgende criterium:
de gemeente voert het uitvoeringsplan uit.
De subsidie bedraagt maximaal het bedrag dat genoemd is in de prestatieovereenkomst, onder paragraaf Wonen, zorg en welzijn voor het opstellen en de realisatie van het uitvoeringsplan tezamen.
Aanvullend op artikel 5.45 overlegt de gemeente een beleidsvisie en een uitvoeringsplan.
1. In afwijking van artikel 1.17 verlenen Gedeputeerde Staten de subsidieontvanger bij eerste subsidieverlening een voorschot van 10 % van het verleende subsidiebedrag.
2. Jaarlijks ontvangt de gemeente, op basis van de voortgangsrapportage als bedoelt in artikel 5.46, een aanvullend voorschot te bepalen door Gedeputeerde Staten. Het totaal van het eerste voorschot en de aanvullende voorschotten bedraagt maximaal het verleende subsidiebedrag.
3. Het aanvullende voorschot wordt uitbetaald binnen dertien weken nadat de jaarlijkse voortgangsrapportage is ontvangen.
Het uitvoeringsplan wordt gerealiseerd vóór 31 december 2014.
In deze subparagraaf wordt verstaan onder:
a. A-lijst woningen: woningen die als gevolg van het wegverkeerslawaai in 1986 een geluidsbelasting op de gevel van meer dan 65 dB(A) ondervonden, niet zijnde woningen langs spoor/rijkswegen.
b. uitvoeringsplan: een plan van aanpak ten behoeve van de uitvoering van de in de prestatieafspraken geformuleerde ambitie zoals vermeld in paragraaf ‘geluid’ van de prestatieovereenkomst.
c. saneren: maatregelen die getroffen worden aan de gevel van de woning om de geluidsbelasting terug te brengen tot onder 65 dB(A).
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor het saneren van A-lijst woningen.
1. Er is een uitvoeringsplan door de gemeente vastgesteld voor de te saneren A-lijst woningen.
2. Het uitvoeringsplan bevat minimaal:
een offerte voor betreffende saneringswerkzaamheden, en
een getekende uitvoeringsopdracht met opleverdatum vóór 31 december 2014.
De subsidie voor de activiteit zoals genoemd in artikel 5.61 bedraagt maximaal de door het ministerie van VROM opgestelde verdeelsleutel voor de te saneren woningen.
In afwijking van artikel 5.45 gelden de prestatieafspraken pas als aanvraag indien de gemeente een uitvoeringsplan en een overzicht met de te saneren A-lijst woningen overlegt.
Het uitvoeringsplan wordt gerealiseerd vóór 31 december 2014.
a. Ruimtelijke kwaliteit: het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is.
b. Groene kwaliteit: De kwaliteit van het buitengebied met een grote verscheidenheid aan woon-, werk-, geniet- en natuurlandschappen. De groene kwaliteit heeft betrekking op het grondgebied buiten en rond steden, dorpen en de hoofdinfrastructuur.
c. Rode kwaliteit: De ruimtelijke kwaliteit van de stedelijke omgeving, het bestaande gebouwde gebied van steden, dorpen, kernen en hoofdinfrastructuur.
d. Rood/groen/blauwe kwaliteit: de ruimtelijke kwaliteit in gebieden waar rode, blauwe en groene functies samenkomen. Dit zijn gebieden met een verwevenheid van landbouw, natuur en andere maatschappelijke doelen, veelal de stads- en dorpsrandzones.
Het project of projectonderdeel is van provinciaal belang en moet bijdragen aan de kwaliteitsambities in het kader van de Omgevingsvisie Overijssel.
Een aanvraag wordt door de gemeente ingediend conform het format zoals besproken in het Investeren met Gemeenten traject tussen gemeenten en provincie.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond voor de subparagrafen vast.
1. De gemeente overlegt jaarlijks een schriftelijke voortgangsrapportage met betrekking tot de uitvoering van de gesubsidieerde activiteiten aan de hand van de in het format opgenomen tussenresultaten per jaar en de daaraan gekoppelde investeringen.
2. Uitvoering van het project of projectonderdeel start voor januari 2012.
a. Groen blauwe raamwerken: Netwerken van natuurlijke en waterelementen, vaak de ruggengraat van bredere landschappelijke ontwikkelingen en de versterking van recreatieve structuren en elementen, zoals natuurlijke en landschappelijke casco's.
b. Landschapsstructuren: een ensemble van zowel aardkundige, groene en/of blauwe elementen in het landschap die de wordingsgeschiedenis van de plek duiden.
c. Groene omgeving: de gronden die niet vallen onder bestaand bebouwd gebied
d. Groen/blauw project: project dat gericht is op het versterken en/of aanvullen van de groene en water elementen in het landschap.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen voor het versterken van de ruimtelijke kwaliteit van de groen blauwe raamwerken en landschapsstructuren zo mogelijk gecombineerd met versterking van de leefbaarheid, toegankelijkheid en recreatieve structuren en elementen.
De aanvraag voor een subsidie als bedoeld in artikel 5.72 voldoet in aanvulling op artikel 5.67 aan de volgende criteria:
a. het betreft een concreet groen/blauw project of projectonderdeel;
b. het project vindt plaats in stads- en dorpsrandgebieden of in de Groene Omgeving;
c. groen/blauwe raamwerken en delen daarvan, zijnde landschapsstructuren en elementen, worden versterkt;
d. het betreft een integrale opgave waarbij bundeling van één of meerdere provinciale doelen plaatsvindt;
e. bij gebiedsontwikkeling heeft het project een duidelijke aanvulling op de basisinvestering ruimtelijke kwaliteit (zoals bedoeld in artikel 2.6.1 Omgevingsverordening).
De subsidie als bedoeld in artikel 5.72 bedraagt maximaal 100% van de subsidiabele kosten.
a. transformatie/herstructurering: het proces waarbij verouderde woonwijken of bedrijventerreinen opnieuw worden ingericht waarbij de bestaande functie wordt omgezet naar een andere functie.
b. parel: bijzondere bestaande en nieuwe ruimtelijke identiteitsdrager in het landelijke en stedelijke gebied, variërend van een object tot wijkniveau, met een bovenlokale/regionale uitstraling.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen voor:
1. transformatie of herstructurering van stedelijke gebieden, ruimten en objecten;
2. transformatie of herstructurering van dorpsgebieden/kernen/knopen/linten;
3. ruimtelijke initiatieven of ontwikkelingen van rood naar roodgroen of groen;
4. ruimtelijke ontwikkeling van parels.
1. De aanvraag voor een subsidie als bedoeld in artikel 5.76 lid 1 en 2 voldoet in aanvulling op artikel 5.67 aan de volgende criteria:
behoud door ontwikkeling van ruimtelijk plaatsgebonden bijzondere karakteristieken;
behoud door ontwikkeling van de ruimtelijke diversiteit en eigenheid gecombineerd met zuinig ruimtegebruik en programmatische diversiteit;
gericht op ruimtelijke/programmatische en maatschappelijke imagoversterking en kwaliteitsverbetering.
2. De aanvraag voor een subsidie als bedoeld in artikel 5.76 lid 3 voldoet in aanvulling op artikel 5.67 aan de volgende criteria:
er moet sprake zijn van een significante toename van groene/openbare ruimte.
3. De aanvraag voor een subsidie als bedoeld in artikel 5.76 lid 4 voldoet in aanvulling op artikel 5.67 aan de volgende criteria:
behoud door ontwikkeling van ruimtelijk plaatsgebonden bijzondere karakteristieken;
er moet sprake zijn van een regionale uitstraling en een levensvatbaar en duurzaam initiatief.
De subsidie als bedoeld in artikel 5.76 bedraagt maximaal 100% van de subsidiabele kosten.
a. stads en dorpsranden: multifunctionele/gemengde gebieden in de overgang tussen stad en land.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen voor het uitvoeren van een ontwikkelvisie voor stads en dorpsranden.
De aanvraag voor een subsidie als bedoeld in artikel 5.80 voldoet in aanvulling op artikel 5.67 aan de volgende criteria:
a. de ontwikkelvisie is gericht op behoud door ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit van stadsranden
b. de uitvoering geschiedt op basis van een integrale visie op het stadsrandgebied
De subsidie als bedoeld in artikel 5.80 bedraagt maximaal 100% van de subsidiabele kosten.
1. Bodemonderzoek: door een erkend onderzoeksbureau gehouden onderzoek naar bodemverontreiniging. Hetgaat om de volgende soorten onderzoeken: een oriënterend bodemonderzoek, nader bodemonderzoek inclusief risicobeoordeling, saneringsonderzoek of het opstellen van een saneringsplan.
2. Bodemverontreiniging: verontreiniging als bedoeld in de Wet bodembescherming.
3. Erkend onderzoeksbureau: een onderzoeksbureau dat één van de protocollen voor onderzoek en risicoanalyse toepast: NEN 5740, NEN 5725, NEN 5707, protocol nader onderzoek of Sanscrit.
1. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen aan natuurlijke personen en rechtspersonen voor de externe kosten van een bodemonderzoek. 160
2. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen voor de externe kosten van een bodemonderzoek naar bodemverontreiniging door asbest aan:
een natuurlijk persoon die eigenaar is van grond voor particulier gebruik, of
een agrarisch bedrijf als bedoeld in de subsidieregeling asbestsanering voor particulieren en agrariërs.
1. De aanvraag voor subsidie voor een bodemonderzoek als bedoeld in artikel 6.1b, eerste lid, voldoet aan de volgende criteria:
de bodemverontreiniging is ontstaan voor 1 januari 1987,
de bodemverontreiniging bevindt zich op een locatie waar Gedeputeerde Staten van Overijssel bevoegd gezag zijn op grond van de Wet bodembescherming,
de bodemverontreiniging veroorzaakt een stagnatie op de door Gedeputeerde Staten gewenste maatschappelijke ontwikkelingen op ruimtelijk, infrastructureel of economisch gebied.
2. De aanvraag voor subsidie voor een bodemonderzoek als bedoeld in artikel 6.1b tweede lid voldoet aan de volgende criteria:
de bodemverontreiniging is ontstaan voor 1 januari 1993,
de bodemverontreiniging bevindt zich op een locatie waar Gedeputeerde Staten van Overijssel bevoegd gezag zijn op grond van de Wet bodembescherming.
1. De subsidie voor een bodemonderzoek als bedoeld in artikel 6.1b, eerste lid, bedraagt 50% van de subsidiabele kosten voor bodemonderzoek met een maximum van € 50.000,--.
2. De subsidie voor bodemonderzoek als bedoeld in artikel 6.1b, tweede lid, bedraagt 90% van de subsidiabele kosten voor bodemonderzoek met een maximum van € 50.000,--.
vervallen
In afwijking van artikel 1.14 overlegt de aanvrager:
a. een door een erkend onderzoeksbureau opgesteld projectplan met een omschrijving, een planning en een kostenraming van het bodemonderzoek;
b. indien het een subsidie als bedoeld in artikel 6.1b, eerste lid betreft: een motivering van het belang van het bodemonderzoek voor de gewenste maatschappelijke ontwikkelingen;
c. bewijsstukken waarmee wordt aangetoond dat de verontreiniging is ontstaan vóór 1987, dan wel vóór 1993, indien sprake is van een verontreiniging door asbest.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast voor het gehele daarop volgende kalenderjaar.
vervallen
1. De subsidieontvanger dient binnen een jaar na verlening van de subsidie de werkzaamheden te hebben afgerond.
2. Binnen een jaar na verlening van de subsidie kan deze termijn op schriftelijk verzoek van de subsidieontvanger met een jaar worden verlengd. Dit verzoek dient de redenen aan te geven waarom de gestelde afrondingstermijn van het project niet wordt gehaald.
De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.19 bij de aanvraag tevens alle gespecificeerde rekeningen die betrekking hebben op het bodemonderzoek.
In afwijking van artikel 1.20 eerste lid hoeft de subsidieontvanger geen accountantsverklaring te overleggen.
Artikel 6.1b. tweede lid, vervalt gelijktijdig met de subsidieregeling asbestsanering bodem voor particulieren en agrariërs, zoals opgenomen in paragraaf 6.5 van deze regeling.
[vervallen]
[vervallen]
Voor toepassing van deze paragraaf wordt verstaan onder:
• Middelen: geld, grond of mensuren noodzakelijk om de prestatie te behalen.
• Project: een eindige activiteit of reeks van activiteiten met een budget en een duidelijk gefor-muleerd en in een projectplan vastgelegde prestatie.
• Ruimte voor de Vecht: het samenwerkingsverband van de gemeenten Zwolle, Dalfsen, Ommen en Hardenberg, de waterschappen Groot Salland, Velt en Vecht en Regge en Dinkel, de Provincie Overijssel, het Overijssels Particulier Grondbezit, Staatsbosbeheer en het Regionaal Bureau voor Toerisme die zich gezamenlijk verbonden hebben aan de doelstellingen en uitgangspunten zoals verwoord in het Masterplan.
• Masterplan: het document ‘Masterplan Ruimte voor de Vecht’, dat op 18 november 2009 is vastgesteld door Provinciale Staten van Overijssel.
• Uitvoeringsprogramma Vecht en Vechtdal: een overzicht, inclusief beschrijvingen, van geprogrammeerde projecten die door de gezamenlijke Vechtdal overheden en de provincie Overijssel wordt vastgesteld.
• Vechtdal overheid: een gemeente of waterschap die deelneemt aan het samenwerkingsverband voor Ruimte voor de Vecht.
• Breed Bestuurlijk Overleg: het overleg tussen bestuurlijke vertegenwoordigers van de partijen die deelnemen aan het programma Ruimte voor de Vecht.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen voor projecten die zijn opgenomen in het Uitvoeringsprogramma Vecht en Vechtdal.
1. Aanvragen voor subsidie als bedoeld in artikel 6.20 moeten voldoen aan de volgende criteria:
de aanvraag is ingediend door een Vechtdal overheid.
het project betreft een samenwerking van tenminste twee partijen, waarbij alle partijen middelen beschikbaar stellen voor het behalen van de prestatie.
de prestatie draagt effectief bij aan de hoofd- of nevendoelstellingen van Ruimte voor de Vecht, zoals deze zijn vastgelegd in het Masterplan.
de prestatie geeft aantoonbaar invulling aan tenminste één van de vijf statements van Ruimte voor de Vecht, zoals deze zijn vastgelegd in het Masterplan.
2. Het project dient uitgevoerd te worden binnen het gebied waarop Ruimte voor de Vecht zich richt, zoals is vastgelegd in het Masterplan.
3. De start van de feitelijke werkzaamheden vindt plaats in het jaar waarbinnen de subsidie is verleend.
4. Gedeputeerde Staten kunnen op verzoek uitstel van de in lid 3 genoemde verplichting verlenen indien er sprake is van omstandigheden die voor de aanvrager ten tijde van het indienen van de aanvraag redelijkerwijs niet te voorzien waren.
1. De subsidie als bedoeld in artikel 6.20 bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten, dit tot een maximum van € 500.000,-- per project .
2. De subsidiabele kosten van het project bedragen minimaal € 40.000,--.
3. De kosten van planschade zijn niet subsidiabel.
Gedeputeerde Staten kennen alleen subsidie toe als zij ten aanzien van de subsidieaanvraag een positief advies hebben ontvangen van het Breed Bestuurlijk Overleg Ruimte voor de Vecht.
a. asbestsanering bodem: het bereikbaar maken en verwijderen van een ernstige verontreiniging met asbest uit de onbebouwde of anderszins niet afgedekte bodem, alsmede het afvoeren naar en het verwerken van het verwijderde materiaal op een legale verwerkingslocatie, en het aanvullen met vervangend bodemmateriaal. Hieronder valt tevens de sanering van andere bodemverontreinigingen voor zover saneringstechnisch onlosmakelijk verbonden met de asbestsanering bodem.
b. BUS-melding: een melding ingevolge het Besluit uniforme saneringen (BUS);
c. beschikking ernst en spoed: een beschikking ingevolge de artikelen 29 en 37 van de Wet bodembescherming;
d. goedkeuring saneringsplan: een beschikking tot goedkeuring van een saneringsplan als bedoeld in artikel 39 van de Wet bodembescherming.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen voor:
a. asbestsanering bodem als bedoeld in artikel 6.24 sub a;
b. de sanering van andere bodemverontreinigingen voor zover deze saneringstechnisch onlosmakelijk verbonden zijn met de asbestsanering bodem als bedoeld in artikel 6.24 sub a;
c. asbestsanering bij een verharde bodem, indien er concrete plannen bij de aanvrager bestaan om deze verharding op te ruimen in verband met bouwplannen ter plaatse van verharding;
d. asbestsanering bij een niet duurzame verharding, waardoor blootstelling optreedt.
Gedeputeerde Staten kunnen een subsidieals bedoeld in artikel 6.24a verlenen indien aan de volgende criteria wordt voldaan en voor zover de provincie Overijssel bevoegd gezag is op grond van de Wet bodembescherming:
a. de aanwezigheid van asbest in de bodem moet bewijsbaar te dateren of aannemelijk zijn voor 1 januari 1993;
b. de aanvrager moet als natuurlijk persoon eigenaar van grond voor particulier gebruik of eigenaar van een agrarisch bedrijf zijn; 168
c. de aanvrager moet desgewenst kunnen aantonen, dat hij de betrokken grond of het agrarisch bedrijf in eigendom heeft verkregen tegen een marktconforme prijs, waarbij de asbestverontreiniging buiten beschouwing is gebleven en geen waardedrukkende invloed op de koopsom heeft gehad. Indien de verwerving op of na 1 juli 2008 heeft plaatsgevonden, moet verwerving tegen een marktconforme prijs worden aangetoond door middel van de subsidieaanvraag conform het aanvraagformulier en de daarin voorgeschreven bijlagen;
d. met de sanering mag niet zijn begonnen voordat door Gedeputeerde Staten een beslissing is genomen als bedoeld in artikel 6.28, eerste lid.
1. De subsidie is gelijk aan 100% van de totale kosten voor de asbestsanering bodem als bedoeld in artikel 6.24a.
2. Indien een waardedrukkende invloed als bedoeld in artikel 6.25, eerste lid, onder c, is aangetoond, zullen Gedeputeerde Staten de subsidie als bedoeld in het eerste lid naar evenredigheid lager verlenen.
Gedeputeerde Staten stellen de aanvrager in de gelegenheid om – voordat tot indiening van de aanvraag wordt overgegaan – vooroverleg met de provincie te plegen.
In aanvulling op artikel 1.14 overlegt de aanvrager, indien sprake is van asbestsanering bij een verharde bodem, een bouwtekening waaruit blijkt dat er sprake is van een verharde bodem.
1. Op de subsidieaanvraag kan niet eerder door Gedeputeerde Staten worden beslist dan nadat zij:
in geval van een eenvoudige sanering een BUS-melding hebben geaccepteerd; 171
in geval van overige saneringen een beschikking ernst en spoed hebben genomen, alsmede het saneringsplan hebben goedgekeurd;
2. De aanvrager kan Gedeputeerde Staten verzoeken om gelijktijdige behandeling van de subsidieaanvraag met de in het eerste lid, sub a, bedoelde melding of aanvragen van besluiten als bedoeld in het eerste lid, sub b, mits deze melding of aanvragen gelijktijdig met de subsidieaanvraag bij Gedeputeerde Staten zijn ingediend.
1. De subsidieontvanger voert de sanering uit, en dient een evaluatieverslag ter goedkeuring bij Gedeputeerde Staten in, binnen de termijnen als gesteld in de Wet bodembescherming respectievelijk het Besluit uniforme saneringen.
2. In afwijking van artikel 1.18 dient de subsidieontvanger, binnen vier weken na indiening van het evaluatieverslag, een aanvraag tot vaststelling van de subsidie bij Gedeputeerde Staten in. Hierbij overlegt hij, in aanvulling op artikel 1.19, tevens alle gespecificeerde rekeningen betreffende de uitgevoerde asbestsanering bodem.
3. In afwijking van artikel 1.22 beslissen Gedeputeerde Staten, binnen vier weken na hun goedkeuring van het evaluatieverslag, op de aanvraag tot vaststelling van de subsidie.
Deze regeling vervalt van rechtswege per 1 januari 2012, tenzij daarvoor door Gedeputeerde Staten tot verlenging wordt besloten.
Nota: beleidsnota ‘Samen & Overijssel- Jeugd, Sociale Infrastructuur en Cultuur 2009-2012’.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen voor de kosten van activiteiten die passen binnen de doelen en kaders:
a. van de Nota;
b. of van de provinciale begroting van het jaar waarop de subsidieperiode betrekking heeft.
[vervallen]
[vervallen]
In afwijking van artikel 1.16 beslissen Gedeputeerde Staten in het geval dat advies moet worden gevraagd over een aanvraag binnen acht weken nadat het advies is ontvangen.
De activiteiten starten binnen zes maanden nadat de subsidie is verleend, tenzij in de beschikking tot verlening van de subsidie, anders is bepaald.
[vervallen]
1. Gedeputeerde Staten kunnen rechtspersonen uitnodigen om een prestatiesubsidie aan te vragen om één of meer van de volgende steunfunctietaken als bedoeld in de Nota uit te voeren:
advies en informatieverstrekking;
onderzoek en innovatie;
deskundigheidsbevordering en professionalisering;
het onderhouden van netwerken in de Overijsselse samenleving.
2. Gedeputeerde Staten verlenen een prestatiesubsidie voor steunfunctietaken voor een periode van vier jaar, ingaande per 1 januari 2009.
Een rechtspersoon die steunfunctietaken uitvoert:
1. beschikt over aantoonbare expertise in de provincie Overijssel;
2. beschikt over een effectief netwerk;
3. genereert geen andere activiteiten of (commerciële) geldstromen die de uitvoering van de steunfunctietaken negatief beïnvloedt of tot een ongewenste rol- of belangenvermenging met betrekking tot die taken leidt.
In aanvulling op artikel 1.14 overlegt de rechtpersoon bij de subsidieaanvraag in ieder geval:
1. een plan van aanpak waarin wordt beschreven:
door middel van welke prestaties de steunfunctietaak genoemd in artikel 7.8, eerste lid uitgevoerd wordt;
op welke wijze de mate van tevredenheid bij de afnemers, over de uitvoering van de steunfunctietaak, jaarlijks gemeten wordt.
2. een begroting met betrekking tot de uitvoering van de steunfunctietaak;
3. beschrijving van de wijze waarop aan de criteria genoemd artikel 7.9 wordt voldaan.
De rechtspersoon overlegt jaarlijks, voor 1 februari een rapportage van:
a. de inhoudelijke voortgang met betrekking tot de uitvoering van de steunfunctietaak;
de uitkomsten van de gemeten tevredenheid bij de afnemers, als bedoeld in artikel 7.10 eerste lid onder b.
1. Gedeputeerde Staten kunnen naar aanleiding van besluitvorming van Provinciale Staten danwel de voortgangsrapportage als bedoeld in artikel 7.11, de prestaties in overleg met de subsidieontvanger aanpassen.
2. De subsidieontvanger kan in overleg met Gedeputeerde Staten afwijken van de prestatieafspraken indien:
de prestatieafspraken niet effectief gerealiseerd kunnen worden door de gewijzigde vraag bij de afnemers en de gemeenten;
de wijziging minder dan 10% van het jaardeel van de subsidie bedraagt, in dat geval kan worden volstaan met een schriftelijke melding aan Gedeputeerde Staten.
WJZ: de Wet op de Jeugdzorg.
Uitvoeringsprogramma: het Uitvoeringsprogramma jeugdzorg, als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de WJZ.
Tarief: het door Gedeputeerde Staten vastgestelde bedrag, bedoeld voor de subsidiëring van een zorgeenheid.
Zorgeenheid: een eenheid van jeugdzorg waarop op grond van de WJZ aanspraak bestaat en die door Gedeputeerde Staten als eenheid voor bekostiging van jeugdzorgaanbod zijn aangewezen.
Gedeputeerde Staten beoordelen bij het verlenen van een prestatiesubsidie voor experimenten of en in welke mate het experiment past in en bijdraagt aan de uitvoering van het door Gedeputeerde Staten gevoerde beleid op het terrein van de jeugdzorg als omschreven in het vigerende uitvoeringsprogramma.
In afwijking van artikel 1.6 derde lid zijn de kosten van het deel van de jeugdzorg dat al heeft plaatsgevonden op het moment van de subsidieaanvraag wel subsidiabel.
De stichting
1. Het bedrag van de aan de stichting per boekjaar te verlenen prestatiesubsidie wordt bepaald op basis van de door Gedeputeerde Staten vastgestelde tarieven.
2. Gedeputeerde Staten stellen deze tarieven vast op basis van de door de minister vastgestelde normbedragen, met een afwijking tot ten hoogste drie procent.
3. De subsidie als bedoeld in het eerste lid wordt alleen verleend wanneer de taken en/of de functies waarop de subsidie betrekking heeft, worden uitgevoerd voor cliënten die bij aanvang van de bemoeienis van de stichting duurzaam verblijven in Overijssel. Wanneer Gedeputeerde Staten dit noodzakelijk achten kunnen zij hiervan afwijken.
Zorgaanbieder
4. Het bedrag van de aan de zorgaanbieder per boekjaar te verlenen prestatiesubsidie voor het uitvoeren van zorgeenheden wordt bepaald op basis van het door Gedeputeerde Staten vastgesteld tarief per zorgeenheid, dat per zorgaanbieder verschillend kan zijn.
5. De subsidie als bedoeld in het vierde lid wordt alleen verleend wanneer Bureau Jeugdzorg Overijssel voor het uitvoeren van de zorgeenheid een indicatiebesluit heeft vastgesteld.
6. De op basis van een indicatiebesluit uit te voeren jeugdzorg komt alleen voor subsidie in aanmerking indien er een subsidierelatie bestaat tussen de zorgaanbieder en de provincie waarin de cliënt duurzaam verblijft. Wanneer Gedeputeerde Staten dit noodzakelijk achten kunnen zij hiervan afwijken.
Algemeen
7. De subsidie als bedoeld in het eerste en vierde lid bedraagt ten hoogste het bedrag dat Gedeputeerde Staten hiervoor hebben opgenomen in het Uitvoeringsprogramma van het jaar waarop de subsidieverlening betrekking heeft. Dit bedrag kan worden aangepast op basis van de voor het jaar door de minister vastgestelde indexering.
1. De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.15 bij de subsidieaanvraag tevens het vigerende meerjarenbeleidsplan voor de periode waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft.
2. In aanvulling op het eerste lid overlegt de stichting bij de subsidieaanvraag in ieder geval:
het bedrag van de aangevraagde subsidie en de opbouw daarvan op basis van de tarieven in overeenstemming met artikel 7.15, tweede lid, voorzien van een gedetailleerde toelichting en de onderbouwing daarvan;
de wettelijke taken en/of functies die de stichting zal uitvoeren;
de geraamde aantallen cliënten voor het jaar waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft per taak en/of functie als bedoeld in de artikelen 5 en 10, eerste lid van de WJZ;
d. het aantal cliënten per taak en/of functie waarvoor de betreffende taak en/of functie is uitgevoerd in het tweede jaar voorafgaande aan het jaar waarop de aanvraag betrekking heeft;
de activiteiten die zullen worden uitgevoerd voor de taken als bedoeld in artikel 10, derde lid van de WJZ;
de adressen van de locaties waar de taken en/of functies worden uitgeoefend.
3. In aanvulling op het eerste lid overlegt de zorgaanbieder bij de subsidieaanvraag in ieder geval:
de verschillende zorgeenheden waarop de aanvraag betrekking heeft;
het bedrag waarvoor de zorgaanbieder de verschillende zorgeenheden wil uitvoeren;
de verschillende aantallen zorgeenheden waarvoor de zorgaanbieder subsidie aanvraagt;
de adressen van de locaties waar de zorgeenheden worden uitgevoerd.
1. De stichting/zorgaanbieder aan wie een subsidie is verleend, zorgt voor een voldoende verzekering tegen de gevolgen van wettelijke aansprakelijkheid, brand, diefstal en andere vergelijkbare risico’s.
2. De administratie wordt op zodanig overzichtelijke en doelmatige wijze gevoerd dat op ieder moment een actueel en betrouwbaar beeld bestaat over het functioneren op de volgende punten:
gegevens over de cliënten;
financiële gegevens;
aanvullend hierop:
• voor de stichting gegevens over de omvang en individuele duur van de uitgeoefende taken en/of functies;
• voor de zorgaanbieder per cliënt gegevens over aard en omvang van de verleende zorg, waarbij een relatie wordt gelegd met de zorg waarop een cliënt aanspraak heeft.
In afwijking van artikel 1.23 dient de subsidieontvanger binnen vier maanden na afloop van de activiteiten of het subsidietijdvak waarvoor subsidie is verleend een aanvraag tot subsidievaststelling in.
1. In afwijking van artikel 1.19, eerste lid, bevat het prestatieverslag van:
de stichting ten minste gegevens over de realisatie van het bij de subsidieaanvraag ingediende uitvoeringsplan en over de uitvoering van de overige activiteiten als bedoeld in artikel 10, derde lid van de WJZ;
de zorgaanbieder ten minste gegevens over de realisatie van het bij de subsidieaanvraag ingediende uitvoeringsplan.
2. Gedeputeerde Staten kunnen voor de inhoudelijke verantwoording de stichting, in aanvulling op de gegevens die zijn opgenomen in het Besluit beleidsinformatie jeugdzorg, nadere gegevens vragen over de taken en/of functies, als bedoeld in de artikelen 5 en 10 van de WJZ.
3. Gedeputeerde Staten kunnen voor de inhoudelijke verantwoording van de zorgaanbieder nadere gegevens vragen.
1. In aanvulling op artikel 1.19, tweede lid, overlegt de aanvrager de jaarrekening, waarin zijn opgenomen:
het financiële verslag van het bestuur van de stichting/zorgaanbieder;
de balans met toelichting;
de resultatenrekening met toelichting, waarin substantiële afwijkingen ten opzichte van de begroting worden verklaard;
voor de stichting het totale aantal jeugdigen dat zich in het begrotingsjaar bij de stichting heeft gemeld en het aantal jeugdigen waarvoor de verschillende taken en/of functies als bedoeld in de artikelen 5 en 10, eerste lid van de WJZ zijn uitgevoerd;
voor de stichting het totale aantal van de verschillende zorgeenheden waarvoor door haar in het subsidiejaar een indicatiebesluit is afgegeven;
voor de stichting het aantal van de onderscheiden zorgeenheden waarvoor door haar een indicatiebesluit is vastgesteld, voor zover deze in het desbetreffende jaar zijn uitgevoerd door een zorgaanbieder die daarvoor niet door Gedeputeerde Staten zijn gesubsidieerd en het totale aantal cliënten waarop dit betrekking heeft;
voor de zorgaanbieder het totale aantal zorgeenheden dat op basis van een indicatiebesluit door de zorgaanbieder is uitgevoerd, gespecificeerd per zorgeenheid waarop de subsidie betrekking heeft;
voor de zorgaanbieder het aantal van de onder lid g bedoelde zorgeenheden dat door de zorgaanbieder is uitgevoerd ten behoeve van cliënten die voorafgaand aan het bieden van zorg niet duurzaam verbleven in de provincie Overijssel en het totale aantal cliënten waarop deze zorgeenheden betrekking hebben;
voor de zorgaanbieder de in het desbetreffende jaar feitelijk gerealiseerde kostprijs voor de verschillende zorgeenheden;
voor de zorgaanbieder het totale aantal cliënten voor wie de onder lid g bedoelde zorgeenheden zijn uitgevoerd, gespecificeerd naar de verschillende zorgeenheden;
een accountantsverklaring, die is opgesteld overeenkomstig het model als opgenomen in de bijlage bij de landelijke Regeling Bekostiging Jeugdzorg en vergezeld gaat van een rapportage omtrent de naleving van de wettelijke voorschriften.
2. De stichting en de zorgaanbieder laten de accountantscontrole uitvoeren met inachtneming van tenminste het protocol als opgenomen in de bijlage bij de landelijke Regeling Bekostiging Jeugdzorg.
3. De stichting en de zorgaanbieder zorgen ervoor dat hun accountant meewerkt aan door of namens Gedeputeerde Staten in te stellen onderzoeken naar de door hun accountant verrichte controlewerkzaamheden.
4. Gedeputeerde Staten kunnen over de verantwoording nadere informatie vragen.
1. Reserveringen kunnen onderdeel zijn van de bedrijfsvoering en kunnen plaatsvinden conform goed gebruik in het economische verkeer. Het in een jaar gerealiseerde exploitatietekort, dat resteert na verrekening van de provinciale subsidie, wordt gedekt uit de egalisatiereserve. Indien deze reserve niet toereikend is dan wordt het resterende tekort in een termijn van maximaal 5 jaren ten laste van de exploitatierekening afgeschreven, deze afschrijvingen leiden niet tot extra subsidiëring.
2. Reserves die met provinciale subsidie zijn opgebouwd mogen alleen worden besteed aan kosten die direct verband houden met het uitvoeren van de taken/functies/zorgeenheden van de stichting/zorgaanbieder, voor zover deze niet bestreden kunnen worden uit de voor dat jaar verleende subsidie. Wanneer de gesubsidieerde activiteiten worden beëindigd is de stichting/- zorgaanbieder verplicht het met provinciale subsidie opgebouwde vermogen op eerste verzoek aan Gedeputeerde Staten te betalen.
In aanvulling op artikel 1.21 kunnen Gedeputeerde Staten de subsidie naar rato lager vaststellen wanneer de werkelijke gemiddelde behandelduur per zorgeenheid de vooraf afgesproken normen overschrijdt.
1. In afwijking van artikel 7.15, tweede lid, stellen Gedeputeerde Staten voor de periode dat de minister de normbedragen nog niet heeft vastgesteld, de taken als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder b van het Tijdelijk Besluit Uitkeringen jeugdzorg en de daarbij te hanteren tarieven vast, aansluitend op de taken en tarieven door haar gehanteerd voor de grondslag van de subsidie in het jaar voorafgaand aan inwerkingtreding van de WJZ.
2. Indien in het eerste jaar van vaststelling door de minister van de normbedragen, de op basis van het eerste lid verleende maximale subsidie substantieel hoger is dan de maximale subsidie op basis van toepassing van artikel 7.15, eerste lid, dan kunnen Gedeputeerde Staten voor dat jaar een aanvullende prestatiesubsidie verlenen, om de stichting in staat te stellen haar bedrijfsvoering in overeenstemming te brengen met het subsidieniveau op basis van de tarieven.
3. In aanvulling op artikel 7.15, vierde lid, wordt tot 1 januari 2009 het subsidiebedrag ook bepaald door het door Gedeputeerde Staten goedgekeurde bedrag van de vaste accommodatiekosten van de zorgaanbieder. De hierin begrepen afschrijvingslasten worden berekend op basis van goed gebruik in het economische verkeer.
4. In afwijking van artikel 7.15, zesde lid, komt tot 1 januari 2009 de door de zorgaanbieders uitgevoerde jeugdzorg tevens voor subsidie in aanmerking, indien de cliënt voorafgaand aan de aanvang van de jeugdzorg niet duurzaam verbleef in Overijssel, in geval:
een hiertoe strekkend indicatiebesluit is vastgesteld door Bureau Jeugdzorg van de provincie, waarin de jeugdige voorafgaand aan de jeugdzorg duurzaam verbleef;
het onder a bedoelde Bureau Jeugdzorg heeft vastgesteld dat jeugdzorg waarop aanspraak bestaat, alsmede een vervangend aanbod als bedoeld in artikel 5 van het Besluit indicatie Bureau Jeugdzorg, niet binnen dertien weken na vaststelling van het indicatiebesluit, gerealiseerd kan worden door een zorgaanbieder die daarvoor wordt gesubsidieerd door de provincie waarin de jeugdige duurzaam verbleef;
de zorgaanbieder op grond van artikel 7.15, vierde lid, een subsidie van Gedeputeerde Staten ontvangt voor het bieden van de zorgeenheid waarop de aanspraak betrekking heeft;
hiermee niet een maximum van tien procent wordt overschreden van de totale subsidie die op grond van deze regeling is verleend voor het uitvoeren van zorgeenheden.
a. werkleerbedrijf: een organisatie met rechtspersoonlijkheid, een organisatie zonder rechtspersoonlijkheid of een (semi-)overheidsorganisatie; 196
b. kwetsbare jongere: een door een ITB-er geïndiceerde jongere; 197
c. vervallen
d. ITB-er: Individuele Traject Begeleider die op basis van het profiel van de jongere bemiddelt naar een passend werkleertraject bij een werkleerbedrijf; 198
e. regionale projectcoördinator: coördinator van de ITB-ers in de regio’s IJssel-Vecht, Stedendriehoek en Twente, die advies geeft ten aanzien van de plaatsing van een jongere bij een werkleerbedrijf; 199
f. individueel trajectplan: een plan waarin minimaal de volgende onderdelen voor de kwetsbare jongere zijn uitgewerkt: opleiding in combinatie met de werkleerplek, wonen, schuldsanering/financiën, gezondheidszorg, vrijetijdsbesteding; 200
g. werkleermeester: een deskundige werknemer die in dienst is van het werkleerbedrijf, de gelegenheid krijgt om de jongere te begeleiden gedurende minimaal 6 maanden en die in overleg met de ITB-er meewerkt aan het realiseren van het individuele trajectplan van de jongere.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen aan een werkleerbedrijf dat een kwetsbare jongere een werkleertraject aanbiedt met deskundige begeleiding door een werkleermeester met perspectief op een reguliere baan.
De aanvraag voor de subsidie als bedoel in artikel 7.23b voldoet aan de volgende criteria:
a. het werkleertraject duurt minimaal 6 maanden en een gemiddelde werkweek bedraagt minimaal 20 uur per week;
b. de jongere wordt begeleid door een werkleermeester;
c. de werkleermeester en de ITB-er werken nauw samen aan het realiseren van het individuele trajectplan van de kwetsbare jongere;
d. het werkleertraject is vastgesteld in een stageovereenkomst, een arbeidsovereenkomst of een detacheringsovereenkomst, die in overleg met de ITB-er is opgesteld;
e. het werkleertraject resulteert in ten minste een kwalificatie gericht op een baan voor de jongere of een reguliere baan bij het werkleerbedrijf of een andere onderneming.
De subsidie bedraagt maximaal € 10.000,-- per werkleertraject per kwetsbare jongere, uitgaande van een werkleertraject van 12 maanden, met een maximale subsidie van € 200.000,-- per werkleerbedrijf.
In afwijking van artikel 1.14 overlegt de aanvrager:
a. een bewijs van inschrijving bij de Kamer van Koophandel;
b. een ondertekend Werkgeversbijlage Plan van aanpak 1000 jongerenplan Provincie Overijssel;
In afwijking van artikel 1.6 derde lid zijn de activiteiten subsidiabel vanaf de ingangsdatum van de overeenkomst zoals bedoeld in artikel 7.23c sub d.
a. Senioren: personen vanaf 55 jaar.
b. Mantelzorg: zorg die mensen, langer dan drie maanden of meer dan acht uur per week, vrijwillig en onbetaald verlenen aan mensen met fysieke, verstandelijke of psychische beperkingen in hun familie, huishouden of sociale netwerk.
c. Palliatieve zorg: zorg die zich richt op het verminderen van het lijden en op verbetering van de kwaliteit van het leven van patiënten in hun laatste levensfase.
1. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen aan rechtspersonen voor de bekostiging van één of meerdere activiteiten die zich richten op:
het ondersteunen van het werven en behouden van seniore vrijwilligers;
het verbeteren van de afstemming tussen vraag en aanbod van vrijwilligerswerk voor senioren;
het uitvoeren van innovatieve projecten en het ontwikkelen van kennis ter ondersteuning van seniore mantelzorgers;
het ontwikkelen van vernieuwend of aanvullend respijtzorgaanbod voor seniore mantelzorgers;
het verbeteren van de aansluiting tussen vrijwilligerswerk, mantelzorg en palliatieve zorg.
2. Gedeputeerde Staten kunnen rechtspersonen uitnodigen om een subsidie aan te vragen voor doorontwikkeling van reeds door Gedeputeerde Staten gesubsidieerde activiteiten gericht op senioren.
Een subsidieaanvraag voor activiteiten als bedoeld in artikel 7.25 voldoet aan de volgende criteria:
a. er is voor ten minste 25% cofinanciering van de subsidiabele kosten;
b. het project heeft een regionaal karakter;
c. de gevraagde en de te verlenen subsidie bedraagt minimaal € 10.000,--;
d. Gedeputeerde Staten behouden zich het recht voor om te besluiten welke activiteiten op grond van artikel 7.25, lid 2, voor subsidie in aanmerking komen.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen aan rechtspersonen voor de bekostiging van één of meerdere activiteiten die zich richten op:
a. initiatieven die leiden tot werving en behoud van vrijwilligers;
b. het verbeteren van het imago van het vrijwilligerswerk en de inzet van waarderingsinstrumenten;
c. professionalisering en deskundigheidsbevordering van het vrijwilligerswerk;
d. het ontwikkelen en delen van kennis en methoden om de inzet van jeugdigen in het vrijwilligerswerk te vergroten of om het vrijwilligerswerk rond jeugdigen te versterken;
e. initiatieven die leiden tot de toename van het aantal vrijwilligers of het professionaliseren van vrijwilligers in de culturele sector;
f. initiatieven die leiden tot behoud en versterking van mantelzorg en palliatieve zorg;
g. het ondersteunen van mantelzorgers en het versterken van de zelfredzaamheid en kracht van mantelzorgers, met extra aandacht voor de ondersteuning van de allochtone mantelzorger;
h. het ondersteunen van innovatieve ontwikkelingen en regionale samenwerking op het terrein van de palliatieve zorg;
i. het ondersteunen van vrijwilligers die betrokken zijn bij hospices of het begeleiden van thuis sterven;
j. het ondersteunen van vrijwilligers die minderheden ondersteunen en coachen;
k. het stimuleren van vrijwilligerswerk door minderheden.
1. Een subsidieaanvraag als bedoeld in artikel 7.27 voldoet aan de volgende criteria:
er is voor ten minste 25% cofinanciering van de subsidiabele kosten;
het project heeft een regionaal karakter;
de gevraagde en de te verlenen subsidie bedraagt minimaal € 10.000,--.
2. Een initiatief op grond van artikel 7.27 onder sub a, leidt tot een aantoonbare toename van het aantal vrijwilligers van tenminste 10%.
3. Een initiatief op grond van artikel 7.27 onder sub d, leidt tot een aantoonbare toename van het aantal jeugdigen dat vrijwilligerswerk van tenminste 10%.
4. Een initiatief op grond van artikel 7.27 onder sub e, leidt tot een aantoonbare toename van het aantal vrijwilligers in de culturele sector van tenminste 10%.
5. Een initiatief op grond van artikel 7.27 onder sub j en k, leidt tot een aantoonbare toename van het aantal vrijwilligers met een minderheidsachtergrond van tenminste 10%.
Vrijwilligersorganisatie: een instelling voor vrijwilligerswerk, niet zijnde een landelijke organisatie, die niet over een betaalde formatieplaats beschikt.
Gedeputeerde Staten verstrekken deze subsidie in de vorm van een stimuleringssubsidie.
De vrijwilligersorganisatie:
a. heeft op basis van de statuten haar zetel in Overijssel;
b. is hoofdzakelijk in Overijssel op tenminste regionaal niveau werkzaam;
c. de organisatie is naar het oordeel van Gedeputeerde Staten niet in staat de bestuurskosten en de kosten van activiteiten en kadertraining uit eigen middelen te betalen. Dit betekent dat het liquiditeitssaldo niet hoger mag zijn dan twee keer de hoogte van de subsidie.
Gedeputeerde Staten kunnen aan een vrijwilligersorganisatie voor het jaar waarop het subsidietijdvak betrekking heeft een stimuleringssubsidie verstrekken van € 2.100,-- voor de financiering van de bestuurskosten, de kosten van activiteiten of van kadertraining, opdat meer vrijwilligers kunnen worden geworven en behouden.
In afwijking van artikel 1.9. kan een subsidieaanvraag voor het jaar waarop het subsidietijdvak betrekking heeft voor 1 oktober voorafgaand aan dat jaar worden ingediend.
Onverminderd artikel 1.10. overlegt de aanvrager bij de aanvraag het gemiddelde aantal vrijwilligers van die organisatie in het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de subsidie aangevraagd wordt.
In afwijking van artikel 1.11. beslissen Gedeputeerde Staten omtrent subsidievaststelling binnen acht weken nadat de uiterste termijn voor het indienen van een aanvraag is verstreken.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen aan rechtspersonen voor de bekostiging van activiteiten die zich richten op één of meer van de volgende doelen:
a. het realiseren van vraaggerichte zorg;
b. versteviging van de collectieve belangenbehartigingsfunctie voor de doelgroepen: senioren, allochtonen, mantelzorgers en jeugd, aan de hand van de thema’s mobiliteit, participatie, kwaliteit, keuzevrijheid en palliatieve zorg.
1. Een activiteit als bedoeld in artikel 7.36 onder a, voldoet aan de volgende criteria:
de zorgvrager of zorgvragersorganisatie is aantoonbaar actief bij de activiteit betrokken;
de activiteit wordt niet regulier gefinancierd door andere organisaties;
de vraaggerichtheid van de actviteit is expliciet aangetoond.
2. Een subsidieaanvraag als bedoeld in artikel 7.36 voldoet aan de volgende criteria:
de activiteit heeft een innovatief karakter;
de activiteit heeft een regionaal karakter;
er is voor ten minste 25% cofinanciering van de subsidiabele kosten;
de gevraagde en de te verlenen subsidie bedraagt minimaal €10.000,--.
1. NOC*NSF: Nederlands Olympisch Comité* Nederlandse Sport Federatie is de bundeling van de georganiseerde sport in Nederland.
2. Sportaccommodatie: een onroerende zaak welke specifiek permanent is ingericht voor actieve sportbeoefening van één of meerdere door NOC*NSF erkende takken van sport, niet zijnde een accommodatie ten behoeve van professionele sportorganisaties.
3. Sportvereniging: Een volledige rechtsbevoegdheid bezittende vereniging die aangesloten is bij een landelijke of regionale sportbond die is aangesloten bij NOC*NSF. De sportverenigign biedt gedurende het sportseizoen minstens één keer per twee weken een sportactiviteit aan.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen aan Overijsselse gemeenten voor de bouw of verbouw van sportaccommodaties van een sportvereniging die zich vrijwillig inzetten voor risico jongeren.
1. Een sportvereniging als bedoeld in artikel 7.37b voldoet aan de volgende criteria. De sportvereniging:
staat ingeschreven in het verenigingsregister van de Kamer van Koophandel;
stelt zich ten doel om zonder winstoogmerk door sportbeoefening in clubverband de vorming en ontwikkeling van alle leden te bevorderen;
ontwikkelt beleid ter bevordering van haar maatschappelijke functie ten aanzien van risicojongeren;
ontwikkelt een maatschappelijke functie doordat deze zich vrijwillig inzet voor ‘risico jongeren’ door deel te nemen aan minimaal één van de volgende projecten of activiteiten:
project ‘Vitale sportvereniging’, gericht op versterking maatschappelijke rol van de vereniging;
trainingen en informatieavonden 'Vroegsignalering';
scholing ‘Kanjers in de sport’;
interculturalisatiescan sportverenigingen met vervolg verenigingsadvies traject;
opstellen van een jaarlijks sport- en beweegprogramma specifiek gericht op risicojongeren of gericht op jongeren die in de jeugdzorg verblijven of uitstromen uit de jeugdzorg;
scholing ‘Triple P’;
scholing ‘Vroegsignalering’ van Scouting voor het betaald kader van de sportvereniging.
2. De activiteiten als bedoeld in artikel 7.37c lid 1 sub d zijn uiterlijk 31 december 2011 afgerond.
3. De bouw- of verbouwwerkzaamheden als bedoeld in artikel 7.37b zijn uiterlijk 31 december 2012 gestart.
4. De gemeente besteed minimaal 10% van de verleende subsidie aan de activiteiten of projecten zoals genoemd in artikel 7.37c lid 1 sub d.
De subsidie als bedoeld in artikel 7.37b bedraagt maximaal € 134.000,-- per gemeente.
In aanvulling op artikel 1.14 overlegt de gemeente:
a. een projectplan met een beschrijving van de bouw of verbouwwerkzaamheden en een beschrijving van de activiteiten als genoemd in artikel 7.37c lid 1 sub d.
b. een communicatieplan voorzien van een communicatiekalender.
De gemeente rapporteert jaarlijks voor 1 februari over de voortgang van de bouw- of verbouwwerkzaamheden. Tevens blijkt uit de rapportage van 1 februari 2012 dat de activiteiten zoals genoemd in artikel 7.37c lid 1 sub d zijn afgerond.
Vooronderzoek: bureauonderzoek, het maken van proefsleuven en het doen van grondboringen.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen voor de volgende activiteiten:
1. archeologisch vooronderzoek op locatie op basis van een projectplan;
2. projecten ter verbetering van de zichtbaarheid en toegankelijkheid van de archeologie (inclusief aardwaarden).
1. Het vooronderzoek, zoals genoemd in artikel 7.39 eerste lid wordt uitgevoerd door een deskundige organisatie.
2. De projecten zoals genoemd in artikel 7.39 tweede lid vinden plaats onder begeleiding van een deskundige organisatie.
3. In afwijking van artikel 7.6 starten de activiteiten binnen een jaar nadat de subsidie is verleend.
1. De subsidie als bedoeld in artikel 7.39, eerste lid, bedraagt ten hoogste 25% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 10.000,-- per projectplan.
2. De subsidie als bedoeld in artikel 7.39, tweede lid, bedraagt ten hoogste 75% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 75.000,--.
Gedeputeerde Staten kunnen een subsidieaanvraag voor advies voorleggen aan de provinciale Monumentencommissie, die binnen zes weken advies aan hen uitbrengt.
a. Brim: Besluit rijkssubsidiëring instandhouding monumenten;
b. rijksregeling: de Regeling rijkssubsidiëring wegwerken restauratieachterstand 2008; Regeling rijkssubsidiëring wegwerken restauratieachterstand 2007; Regeling rijkssubsidiëring wegwerken restauratieachterstand 2006; Besluit rijkssubsidiëring restauratie monumenten 1997 (Brrm 1997);
c. rijksbijdrage: een subsidie op grond van de rijksregeling;
d. restauratiekosten: de subsidiabele kosten als bedoeld in de rijksregeling. Indien er geen sprake is van een rijksbijdrage is artikel 8 van de Regeling rijkssubsidiëring wegwerken restauratieachterstand 2008 van toepassing;
e. rijksmonument: een monument, dat op basis van zijn onderhoudstoestand niet kan instromen in de instandhoudingsregeling uit het Besluit rijkssubsidiëring instandhouding monumenten (Brim); niet zijnde een woonhuis of boerderij zonder agrarische functie, door het Rijk aangewezen, dat is aangewezen op een laagrentende lening uit het Nationaal Restauratiefonds;
f. restauratieplan: plan als bedoeld in artikel 4, derde lid van de rijksregeling;
g. eigen bijdrage: het deel van de restauratiebegroting dat niet wordt gedekt uit het totaal van de subsidie als bedoeld in artikel 7.45.
1. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen voor de restauratiekosten van rijksmonumenten.
2. De subsidieaanvraag voldoet aan de volgende criteria:
Het te restaureren rijksmonument heeft een restauratieachterstand waardoor het niet in aanmerking kan komen voor een reguliere instandhoudingssubsidie op grond van het Brim;
er is aantoonbaar voorzien in de eigen bijdrage;
de restauratiewerkzaamheden waarvoor subsidie wordt aangevraagd zijn nog niet begonnen;
het restauratieplan is aantoonbaar uitvoeringsgereed;
er kan aantoonbaar gestart worden met de restauratie voor 1 maart 2010;
de restauratie wordt uitgevoerd door, of in samenwerking met, een deskundig restauratiebouwbedrijf.
3. In afwijking van het tweede lid, sub a, kunnen Gedeputeerde Staten subsidie verlenen aan kerken met restauratiekosten tussen de € 1 ton en € 1 miljoen die na de wijziging van de Regeling rijkssubsidiëring instandhouding monumenten van 24 april 2009 in aanmerking kunnen komen voor de reguliere instandhoudingssubsidie op grond van het Brim.
4. Na de uitvoering van de restauratie moet het monument in een dusdanige onderhoudstoestand verkeren dat het kan instromen in de reguliere instandhoudingsregeling van het Brim.
5. Per gemeente geldt een maximum van 4 restauratieprojecten met provinciale subsidie van maximaal 15% en 3 restauratieprojecten met een hoger subsidiepercentage, tot maximaal 85 %.
6. Wanneer meerdere projecten in één aanvraag worden ingediend, dient de aanvrager zelf een onderlinge prioritering aan te brengen.
1. Het totaal van de subsidie als bedoeld in artikel 7.44, eerste lid en de subsidie uit de rijksregeling of een andere vorm van rijksfinanciering, bedraagt ten hoogste 85% van de subsidiabele restauratiekosten.
2. Het totaal van de subsidie als bedoeld in het eerste lid bedraagt maximaal 75 % van de subsidieabele restauratiekosten, indien de eigenaar van het rijksmonument, recht heeft op fiscale aftrek van onderhoudkosten.
1. In afwijking van artikel 1.14 gaat een subsidieaanvraag vergezeld van de beschikking van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed waarin staat dat voor dit rijksmonument subsidie is verleend op basis van de rijksregeling.
2. Indien geen beschikking van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, als bedoeld in het eerste lid, overlegd kan worden gaat de subsidieaanvraag vergezeld van:
een restauratieplan;
een door Monumentenwacht opgesteld bouwkundig inspectierapport van het rijksmonument dat niet ouder is dan twee jaar;
een financieel dekkingsplan waaruit blijkt dat in de eigen bijdrage is voorzien;
een afschrift van de voor de restauratie verleende vergunning, bedoeld in artikel 11 van de Monumentenwet of een schriftelijke verklaring van de gemeente dat deze vergunning niet van toepassing is voor de uitvoering van het restauratieplan;
Een lijst van bouwbedrijven die worden uitgenodigd om offerte uit te brengen voor de uitvoering van het restauratieplan.
1. In afwijking van artikel 1.4 hebben subsidieaanvragen, waarbij het rijksmonument op grond van de Regeling rijkssubsidiëring wegwerken restauratieachterstand 2008 een subsidie heeft ontvangen, prioriteit. De overige aanvragen worden behandeld in volgorde van ontvangstdatum.
2. Indien er sprake is van meerdere aanvragen met dezelfde ontvangstdatum, waarmee het totaal van de subsidie als bedoelt in artikel 7.44, het subsidieplafond overschrijdt, worden subsidieaanvragen met de laagste subsidiabele kosten eerst in behandeling genomen.
Gedeputeerde Staten kunnen de subsidieaanvraag voor advies voorleggen aan de monumentencommissie. De monumentencommissie is ondergebracht bij Het Oversticht.
Gedeputeerde Staten kunnen de subsidieaanvraag voor advies voorleggen aan de provinciale Monumentencommissie, die binnen zes weken een advies aan Gedeputeerde Staten uitbrengt.
Gedeputeerde Staten kunnen de eigenaar verplichten om de werkzaamheden onder nader door hen te stellen voorwaarden te doen begeleiden indien hiervoor de specifieke kennis is vereist.
a. OKTO: Overleg Kleine Theaters Overijssel
b. Podiumkunsten: verzamelnaam voor kunstvormen die een tijdelijk waarneembaar product opleve-ren, waarvoor het podium afhankelijk is van uitvoerende kunstenaars. Het gaat hierbij om ten min-ste één van de volgende kunstvormen: toneel, opera, muziek, cabaret, ballet, kleinkunst.
c. Uitkoopsom/garantie: het bedrag dat het podium betaalt aan een bespeler of kunstenaar voor het brengen van een podiumkunstproduct. Het podium betaalt de overeengekomen uitkoop(som), onaf-hankelijk van de hoogte van de recette.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen aan een podium voor het programmeren van:
a. Oost-Nederlands podiumkunstenaanbod;
b. Landelijk podiumkunstenaanbod.
1. Het podium als bedoeld in artikel 7.47 voldoet aan de volgende criteria:
De totale capaciteit van het podium is minimaal 50 tot maximaal 500 zitplaatsen;
Het podium is actief lid van het OKTO;
Het organiseren van professionele podiumkunsten in een gebouw is aantoonbaar de hoofdtaak van het podium;
De personele organisatie van het podium bestaat voor meer dan 50% uit vrijwilligers of kan een vrijwilligersbeleid overleggen, waarbij aantoonbaar is dat het podium actief vrijwilligers werft met als doelstelling om meer vrijwilligeres bij de organisatie te be-trekken.
2. Het podiumkunstenaanbod als bedoeld in artikel 7.47 is professioneel, financieel en artistiek kwetsbaar.
1. De subsidie op grond van artikel 7.47 sub a bedraagt maximaal 60% van de uitkoopsom/ ga-rantie van de productie.
2. De subsidie op grond van artikel 7.47 sub b bedraagt maximaal 40% van de uitkoopsom/ ga-rantie met een maximum van € 10.000,-- per podium of theater per theaterseizoen.
In aanvulling op artikel 1.14 overlegt de aanvrager bij zijn subsidieaanvraag een financiële onderbouwing van de productie.
Het podium werkt mee aan monitoring met betrekking tot het evalueren van de resultaten van deze regeling.
Gedeputeerde Staten kunnen over een aanvraag aan het OKTO advies vragen ten aanzien van de professionaliteit en financiële en artistieke kwetsbaarheid van het podiumkunstenaanbod.
a. Actieve cultuurdeelname: actief bezig zijn met alle vormen van kunst en cultuur, als amateurkunstenaar, als cursist, deelnemer, vrijwilliger of liefhebber.
b. Amateurkunst: het actief beoefenen van kunst uit passie, liefhebberij of engagement, zonder daarmee primair in het levensonderhoud te willen voorzien.
c. Volkscultuur: het geheel van cultuuruitingen die als wezenlijk worden ervaren door specifieke groepen, steeds onder verwijzing naar traditie, verleden en nationale, regionale of lokale identiteiten.
d. Buitenschoolse cultuureducatie: de verzamelnaam voor cultuureducatieve activiteiten buiten schooltijd. Cultuureducatie is leren over, door en met cultuur. Ook het leren beoordelen en genieten van kunst en cultuur hoort daarbij.
Gedeputeerde Staten kunnen een subsidie verlenen aan rechtspersonen voor de bekostiging van activiteiten op het terrein van amateurkunst, buitenschoolse cultuureducatie of volkscultuur. Het gaat hierbij om activiteiten die gericht zijn op de actieve cultuurdeelname.
1. Gedeputeerde Staten verstrekken de subsidie als bedoeld in artikel 7.52. in de vorm van een stimuleringssubsidie voor subsidies vanaf € 2.500,-- tot maximaal € 5.000,--.
2. Gedeputeerde Staten verstrekken de subsidie als bedoeld in artikel 7.52. in de vorm van een prestatiesubsidie voor subsidies vanaf € 5.000,-- tot maximaal € 50.000,--.
1. De aanvraag om subsidie op grond van artikel 7.52 voldoet aan de volgende criteria:
de activiteit moet aantoonbaar bijdragen aan het betrekken van meer actieve deelnemers en moet aanvullend zijn op de reguliere werkzaamheden of activiteiten van de aanvrager;
de activiteit moet aantoonbaar bijdragen aan de culturele ontwikkeling van de actieve deelnemer;
de activiteit vindt hoofdzakelijk plaats binnen de provinciegrenzen van Overijssel;
er is sprake van voldoende artistieke en inhoudelijke kwaliteit
er is aantoonbaar voor minimaal 25% voorzien in financiering door andere partijen van de totale begrote kosten.
2. Aanvullend op het eerste lid geldt voor een subsidieaanvraag op grond van artikel 7.53, tweede lid, voor een activiteit die zich afspeelt in de gemeenten Deventer, Enschede, Hebgelo of Zwolle dat:
de activiteit aantoonbaar overdraagbaar is naar tenminste twee andere gemeenten dan de gemeenten Deventer, Enschede, Hengelo en Zwolle;
de provinciale financiële bijdrage nooit hoger is dan de bijdrage van de gemeente Deventer, Enschede, Hengelo en Zwolle;
de methodiek aantoonbaar overdraagbaar is.
1. De subsidie als bedoeld in artikel 7.53 eerste lid bedraagt maximaal 50% van de totale kosten van de projectbegroting met een minimum van € 2.500,-- en met een maximum van € 5.000,--.
2. De subsidie als bedoeld in artikel 7.53 tweede lid bedraagt maximaal 50% van de totale kosten van de projectbegroting met een minimum van € 5.000,-- en een maximum van € 50.000,--.
Een subsidieaanvraag kan om advies worden voorgelegd aan de Adviescommissie Cultuurdeelname die binnen 4 weken een advies over de artistiek en inhoudelijke kwaliteit aan Gedeputeerde Staten uitbrengt.
a. actieve cultuurdeelname: actief bezig zijn met alle vormen van kunst en cultuur, als amateurkunstenaar, als cursist, deelnemer, vrijwilliger of liefhebber.
b. amateurkunst: het actief beoefenen van kunst uit passie, liefhebberij of engagement, zonder daarmee primair in het levensonderhoud te willen voorzien.
c. volkscultuur: het geheel van cultuuruitingen die als wezenlijk worden ervaren door specifieke groepen, steeds onder verwijzing naar traditie, verleden en nationale, regionale of lokale identiteiten.
d. buitenschoolse cultuureducatie: de verzamelnaam voor kunsteducatie, erfgoededucatie en media-educatie in buiten schoolverband. Cultuureducatie is leren over, door en met cultuur. Ook het leren beoordelen en genieten van kunst en cultuur hoort daarbij.
• Kunsteducatie omvat de disciplines: beeldende kunst, dans, literatuur, muziek, theater en audiovisuele kunst. Ook toegepaste kunsten en wereldcultuur maken hier onderdeel van uit.
• Erfgoededucatie omvat een breed spectrum aan activiteiten die zowel kennis en begrip als beleving van erfgoed tot doel hebben. Bij erfgoed gaat het om: musea, monumenten, de gebouwde omgeving, archieven, archeologie, industrieel en mobiel erfgoed, landschap en immaterieel erfgoed en maatschappelijke leven. Ook het zelf gebruiken van media en het zelf vervaardigen van audiovisuele producties is onderdeel van media-educatie.
• Media-educatie gaat over het leren interpreteren van de inhoud van media, het bepalen door welke belangen of waardesystemen deze worden gestuurd en het bewust worden van de plaats en rol van de media in het persoonlijke en maatschappelijke leven.
e. artistieke en inhoudelijke kwaliteit: de kwaliteit van de activiteit in relatie tot de inhoudelijke visie en de professionaliteit van de instelling en in samenhang daarmee aan de creativiteit en de actieve cultuurdeelname aspecten van de kwaliteit.
f. vernieuwend: de methode of activiteit is nieuw of heeft een andere vorm van innovatie in zich.
g. diversiteit: de activiteit draagt bij aan een brede deelname aan cultuur. Het gaat om alle leeftijden, bevolkingsgroepen en opleidingsniveau.
h. verankering: financiële en inhoudelijke inbedding in de aanvragende organisatie en/of andere organisaties. De activiteit is overdraagbaar naar plaats en tijd.
1. Oost-Nederland: de provincies Overijssel en Gelderland.
2. Productie: het geheel van artistieke creatie, ontwikkeling en uitvoering van een nieuwe, niet eerder gepresenteerde uiting op het terrein van ten minste één van de volgende kunstdisciplines: muziek, theater, beeldende kunst en vormgeving, film, nieuwe media, literaire cultuur.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen voor de kosten van een productie.
Een aanvraag voor subsidie voor de kosten van een productie moet voldoen aan de volgende criteria:
a. de productie staat onder leiding van personen die aantoonbaar beschikken over artistieke kwaliteiten als maker en ervaring hebben in het artistiek en productioneel leiden van projecten;
b. de productie heeft een hoge artistieke kwaliteit;
c. de productie wordt ontwikkeld in Gelderland of Overijssel;
d. een substantieel deel van de uitvoeringen vindt plaats in Oost-Nederland;
e. een substantieel deel van de bij de productie betrokken kunstenaars is gevestigd in Oost-Nederland;
f. de productie heeft door thematiek, locatie of door de betrokken makers en uitvoerenden een relatie met Oost-Nederland;
g. de productie onderscheidt zich vanwege haar toegevoegde waarde voor het kunst- en cultuuraanbod in Oost-Nederland;
h. de productie heeft een landelijke of internationale uitstraling;
i. de productie maakt geen deel uit van reeds regulier door Rijk, provincie Overijssel of provincie Gelderland gesubsidieerde activiteiten van de instelling;
j. de productie is geen festival.
De subsidie bedraagt maximaal 65% van de subsidiabele kosten met een maximum subsidie van € 125.000,--.
In afwijking van artikel 1.13 kan een subsidieaanvraag worden ingediend vóór 15 september of 1 april van het betreffende kalenderjaar.
1. In afwijking van artikel 1.14 overlegt de aanvrager bij zijn subsidieaanvraag, een productieplan, een gespecificeerde begroting met dekkingplan, een marketingplan, een speellijst of expositieplan waarin de volgende onderwerpen zijn uitgewerkt:
het doel en het artistieke concept van de productie;
de wijze waarop de beoogde doelen worden bereikt;
de publieksgroep of publieksgroepen die aanvrager met de productie wil bereiken;
de marketinginstrumenten die worden ingezet;
de personen en instellingen uit Oost-Nederland die bij de productie betrokken zijn;
de geraamde kosten en opbrengsten van de productie.
2. De subsidieaanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van het aanvraagformulier Productiefonds Oost-Nederland 2010 t/m 2012.
Gedeputeerde Staten plaatsen de subsidieaanvragen, die voldoen aan de in artikel 7.58 genoemde criteria in een prioriteitsvolgorde. Gedeputeerde Staten kunnen bepalen dat subsidie wordt verleend in de volgorde van de vastgestelde prioriteit, voor zover het beschikbare bedrag dit toestaat.
1. Gedeputeerde Staten kunnen een subsidieaanvraag voor advies voorleggen aan de adviescommissie Productiefonds Oost Nederland 2010 t/m 2012.
2. De adviescommissie beoordeelt de mate waarin de aanvraag voldoet aan de criteria, genoemd in artikel 7.58.en geeft de geadviseerde prioriteitsvolgorde aan.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
Beeldende kunst en vormgeving: schilder-, teken-, media- en beeldhouwkunst, grafische kunst, fotografie en kunst in de openbare ruimte, grafische en industriële vormgeving, mode, interieurontwerp en ruimtelijke vormgeving.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen voor activiteiten op het terrein van de beeldende kunst en vormgeving, waarbij het publiek actief wordt opgezocht.
De activiteit als bedoeld in artikel 7.63 voldoet aan de volgende criteria:
a. de activiteit heeft artistieke en inhoudelijke kwaliteit; en 248
b. de activiteit wordt aantoonbaar uitgevoerd of ondersteund door een rechtspersoon die aantoonbaar beschikt over ervaring in het artistiek en productioneel uitvoeren of begeleiden van projecten; en 249
c. de activiteit is aantoonbaar vernieuwend voor de aanvrager; en 250
d. de activiteit is toegankelijk en niet op specifieke doelgroepen gericht; en 251
e. de activiteit mag maximaal 50% van de looptijd van het project, zijnde de tijd dat er daadwerkelijke interactie met het publiek plaatsvindt, op één en dezelfde locatie worden getoond; 252
f. voor activiteiten van een instelling of initiatief gevestigd in één van de steden Zwolle, Deventer of Enschede geldt dat deze voor minimaal 75% van de looptijd van het project, zijnde de tijd dat er daadwerkelijke interactie met het publiek plaatsvindt, buiten de gemeentegrenzen van de gemeente waarin deze instelling gevestigd is, plaatsvindt; en 253
g. de activiteit start uiterlijk vóór 31 december 2012 en is afgerond vóór 31 december 2013.
1. Gedeputeerde Staten verstrekken de subsidie als bedoeld in artikel 7.63. in de vorm van een stimuleringssubsidie voor subsidies tot maximaal € 5.000,--.
2. Gedeputeerde Staten verstrekken de subsidie als bedoeld in artikel 7.63. in de vorm van een prestatiesubsidie voor subsidies tot maximaal € 75.000,--.
De subsidie bedraagt maximaal 75% van de subsidiabele kosten met een maximum subsidie van € 75.000,--
Aanvullend op artikel 1.14 overlegt de aanvrager een communicatie- en marketingplan, waarin de aanvrager duidelijk maakt wat de doelstelling van het project is. Ook brengt de aanvrager in beeld hoe hij invulling aan de interactie met het publiek geeft.
1. Cultureel erfgoed: gebouwen en bouwwerken die vanuit het verleden zijn overgebleven, die het waard zijn om behouden te blijven en die bijdragen aan de karakteristieke identiteit van het gebied.
2. Herstel- en restauratiewerkzaamheden: noodzakelijke renovatie werkzaamheden aan gevels, (rieten) daken en cultuurhistorische elementen, als bijvoorbeeld herstel voegwerk(knipvoeg, snijvoeg, platvol), inboetwerk (vervangend metselwerk invoegen in bestaand), herstel oorspronkelijke kozijnindeling, herstel/vervanging houten gevelbeschieting, herstel/vervanging dakkapel, herstel/vervanging goot/gootomtimmering/windveren, herstel cultuurhistorische elementen op een erf of landgoed, zoals stookhok/bakhuis/hooiberg en tuinornamenten, een en ander ter beoordeling van de Monumentencommissie.
3. Transformatieplan: verkenning en beschrijving van de mogelijkheden van functieverandering in vrijkomend of vrijgekomen cultureel erfgoed, die bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit en een nieuwe toekomst en exploitatie kunnen bieden.
4. Stedelijk gebied: de steden Almelo, Deventer, Enschede, Hengelo en Zwolle.
5. Gebiedsontwikkeling: het project is onderdeel van een integraal plan voor de ontwikkeling van een gebied, waarbij de provincie al betrokken is als partner of regisseur.
6. Herbestemmingsopgaven: cultureel erfgoed krijgt door aanpassing aan nieuwe functies en economische dragers een duurzame bestemming.
1. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor
de uitvoering van herstel- en restauratiewerkzaamheden aan cultureel erfgoed, binnen een gebundelde aanpak, waardoor er een substantiële bijdrage wordt geleverd aan behoud, herstel of ontwikkeling van de karakteristieke identiteit van het gebied, inclusief voorbereidende werkzaamheden. Bij een integrale aanpak in het landelijk gebied is paragraaf 8.16 van toepassing op de groene elementen;
herstel- en restauratiewerkzaamheden van cultureel erfgoed dat onderdeel is van een gebieds-ontwikkeling; 257
herstel- en restauratiewerkzaamheden die plaatsvinden bij het uitvoeren van herbestemmings-opgaven waarbij de provincie Overijssel al betrokken is als partner of regisseur.
2. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:
opstellen van een transformatieplan op het gebied voor behoud, herstel en duurzame (her)bestemming van cultureel erfgoed, uitgezonderd agrarisch en industrieel erfgoed, als bedoeld in hoofdstuk 5, paragraaf 3;
het uitvoeren van een transformatieplan als bedoeld onder a.
1. Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 7.69 lid 1 moet voldoen aan de volgende criteria:
De subsidieaanvraag wordt ingediend door een rechtspersoon;
Er is in voldoende mate sprake van advisering door een deskundige organisatie;
De werkzaamheden dienen door professionals met relevante expertise uitgevoerd te worden;
De subsidie die verleend wordt op basis van deze subsidieregeling kan niet gestapeld worden met andere subsidie voor restauratie- en herstelwerkzaamheden.
Als de subsidie een steunmaatregel is dan moet de subsidie voldoen aan artikel 2 van de de-minimisverordening dan wel aan artikel 3 van de Vrijstellingverordening MKB.
2. Aanvullend aan lid 1 dient een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 7.69 lid 2 te voldoen aan het volgende criterium: 258
Een transformatieplan als bedoeld in artikel 7.69 tweede lid onder a dient te worden opgesteld aan de hand van een aantal processtappen zoals opgenomen in het door Gedeputeerde Staten beschikbaar gestelde overzicht proces transformatieplan.
1. De subsidie als bedoeld in artikel 7.69 eerste sub a, bedraagt 20% van de subsidiabele kosten voor werkzaamheden aan woonhuizen en bedrijfsgebouwen die in het kader van de reguliere bedrijfsvoering worden gebruikt, en 50% van de subsidiabele kosten voor overige gebouwen en bouwwerken met een maximum subsidiebedrag van € 200.000,-- per aanvraag. Hiervan wordt ten hoogste 10% besteed aan voorbereidende werkzaamheden.
2. De subsidie als bedoeld in artikel 7.69 eerste lid sub b en c bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 200.000,--.
3. De subsidie als bedoeld in artikel 7.69 tweede lid sub a bedraagt 50% van de subsidiabele kosten met een maximale subsidie van € 30.000,--.
4. De subsidie als bedoeld in artikel 7.69 tweede lid sub b bedraagt 40% van de subsidiabel kosten met een maximale subsidie van € 100.000,-- per projectplan.
De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.14 bij de subsidieaanvraag voor een transformatieplan als bedoeld in artikel 7.69 tweede lid sub b tevens:
a. kaarten en fotomateriaal van het betreffende erfgoed en het gebied waarin het is gelegen;
b. een beknopte toelichting over de cultuurhistorische waarden;
c. documenten waaruit blijkt dat de desbetreffende gemeente instemt met het opstellen van het transformatieplan;
d. informatie over opleiding en ervaring van de deskundige(n) die het transformatieplan zal (zullen) opstellen en begeleiden.
1. De subsidieontvanger dient binnen drie maanden na subsidieverlening te zijn gestart met het opstellen van het transformatieplan als bedoel in artikel 7.69 tweede lid sub a, dan wel met de uitvoering ervan als bedoeld in artikel 7.69 tweede lid sub b.
2. Het opstellen van het transformatieplan als bedoel in artikel 7.69 tweede lid sub a dient binnen zes maanden na de start te zijn afgerond.
De subsidieaanvraag kan om advies voorgelegd worden aan de provinciale Monumentencommissie, die binnen zes weken een advies aan Gedeputeerde Staten uitbrengt.
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
a. de minimisverordening: Verordening (EG) 1998/2006 PbEU L379/10 van de commissie van 15 december 2006, betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op de-minimissteun;
b. gebied: landelijke gebieden die in de systematiek van gebied gerichtwerken zijn aangewezen, te weten Noordoost-Twente, Zuidwest-Twente, Noordoost-Overijssel, Noordwest-Overijssel, Salland en Zwolle-Kampen;
c. gebiedsprogramma: jaarlijks voortschrijdend meerjarenprogramma voor de periode 2007 tot en met 2013 tot uitvoering van het pMJP in een gebied. Het programma wordt vastgesteld door Gedeputeerde Staten in overleg met gemeenten en waterschappen in een gebied;
d. plattelandsontwikkelingsprogramma: programmeringsdocument voor plattelandsontwikkeling voor Nederland met betrekking tot de programmeringsperiode 2007-2013, zoals goedgekeurd door de Commissie krachtens artikel 18 van verordening (EG) nr. 1698/2005 of herzien krachtens artikel 19 van die verordening;
e. pMJP: het provinciale meerjarenprogramma voor het landelijk gebied zoals bedoeld in artikel 4 van de Wet Inrichting Landelijk Gebied;
f. POP-verordening: Verordening (EG) 1698/2005 Pb L277/113 van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO);
g. steunmaatregel: een steunmaatregel als bedoeld in artikel 87, eerste lid, van het EG-verdrag;
h. uitvoeringsverordening POP: Verordening (EG) nr. 1974/2006 Pb L368/15 van de Raad van 15 december 2006 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling;
i. vrijstellingsverordening: een door de Europese Commissie vastgestelde verordeningen op basis van artikel 1, lid 1 van Verordening (EG) 994/98 Pb L142 van de Raad van 7 mei 1998 betreffende de toepassing van de artikelen 92 en 93 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap op bepaalde soorten van horizontale steunmaatregelen;
j. vrijstellingsverordening Landbouw: Verordening (EG) 1857/2006 Pb L 358/3 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen die landbouwproducten produceren en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 70/2001;
k. Algemene groepsvrijstellingsverordening: Verordening (EG) nr. 800/2008, Pb L 214/3 van de commissie van 6 augustus 2008 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag met de gemeenschappelijke markt verenigbaar worden verklaard (de algemene groepsvrijstellingsverordening);
l. POP-maatregel: maatregel die uitvoering krijgt binnen het plattelandsontwikkelingsprogramma. De criteria voor deze maatregelen zijn opgenomen in de onderscheiden maatregelfiches (http://www.regiebureau-pop.eu/nl/info/4/65/maatregelfiches).
m. BBL: Bureau Beheer Landbouwgronden.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor activiteiten die bijdragen aan de uitvoering van het pMJP en die passen in een gebiedsprogramma.
1. Gedeputeerde Staten kunnen ter uitvoering van het Plattelandsontwikkelingsprogramma subsidie verstrekken voor in dit hoofdstuk nader aan te duiden activiteiten.263
2. POP-subsidie wordt uitsluitend verstrekt onder de ter uitvoering van bijlage II, punt 5 van de Uitvoeringsverordening POP opgenomen voorwaarden in het Plattelandsontwikkelingsprogramma. De voorwaarden zijn van toepassing op de totale subsidie voor de activiteit. 264
3. De volgende kosten komen niet voor subsidie in aanmerking: 265
kosten die uit andere hoofde zijn of worden gesubsidieerd;
kosten die zijn gemaakt voorafgaand aan de ontvangstbevestiging van de aanvraag, tenzij het betreft kosten van voorbereiding, planvorming, onderzoek en voorlichting;
verrekenbare belastingen, heffingen of lasten. Voor overheden geldt dat de BTW niet voor subsidie in aanmerking komt.
kosten van bodemsanering voor zover verhaal op de vervuiler of een beroep op fondsen mogelijk is;
kosten van rente, bankdiensten, financieringen, gerechtelijke procedures, boetes of sancties;
kosten van activiteiten die redelijkerwijs kunnen worden gedekt uit de inkomsten die met deze activiteiten verband houden;
kosten om te voldoen aan wettelijke verplichtingen of aan gangbare minimumkwaliteitseisen;
normale exploitatiekosten;
de aankoop van grond voor een bedrag dat hoger is dan 10% van de totale subsidiabele uitgaven voor de betrokken concrete actie. In uitzonderlijke, naar behoren gemotiveerde gevallen kan er een hoger percentage worden vastgesteld voor concrete acties ten behoeve van milieubehoud.
4. De aanvraag tot subsidieverlening wordt ingediend bij Gedeputeerde Staten op een daartoe vastgesteld formulier. 266
5. Aan POP-subsidie zijn de volgende voorschriften verbonden: 267
met de uitvoering van het project mag niet worden gestart voordat de ontvangstbevestiging van de aanvraag is ontvangen, tenzij het voorbereidings-, planvormings-, onderzoeks- of voorlichtingsactiviteiten betreft;
op moment van de beschikking tot subsidieverlening voor het project dienen de uit te voeren activiteiten obstakelvrij te zijn, tenzij in de beschikking tot subsidieverlening anders is bepaald;
de activiteiten starten uiterlijk binnen twee maanden na subsidieverlening, tenzij in de beschikking tot subsidieverlening anders is bepaald;
de activiteiten worden afgerond binnen twee jaren na subsidieverlening, tenzij in de beschikking tot subsidieverlening anders is bepaald.
Gedeputeerde Staten kunnen hiervan op basis van een gemotiveerd verzoek afwijken, indien er sprake is van niet verwijtbare, onvoorziene omstandigheden.
6. De subsidieontvanger is verplicht een administratie te voeren die te allen tijde de informatie bevat die nodig is voor een juist inzicht in de realisatie van de te subsidiëren activiteiten en voor een juiste subsidieverstrekking, hetgeen inhoudt dat: 268
alle ontvangsten en uitgaven in de administratie zijn vastgelegd met onderliggende bewijsstukken;
bewijsstukken, als onderdeel van de administratie aanwezig zijn ten name van de gesubsidieerde en dat daaruit de aard van de geleverde goederen en diensten duidelijk blijkt;
de administratie en de daartoe behorende bescheiden worden bewaard tot 31 december 2020.
7. Gedeputeerde Staten kunnen op aanvraag voorschotten verlenen tot maximaal 80% van het verleende subsidiebedrag. Daarbij geldt het volgende: 269
de aanvraag wordt ingediend bij Gedeputeerde Staten op een daartoe vastgesteld formulier;
het voorschot wordt berekend naar rato van gemaakte en betaalde kosten, voor zover deze nog niet eerder bij een verstrekking van een voorschot in aanmerking zijn genomen;
Gedeputeerde Staten kunnen, in afwijking van het bepaalde onder b, voordat kosten zijn betaald, een voorschot verstrekken aan een natuurlijk persoon of privaatrechtelijke rechtspersoon als deze naar genoegen van Gedeputeerde Staten de financieringsbehoefte heeft aangetoond.
8. Tenzij anders bepaald brengt de subsidieontvanger drie maal per jaar schriftelijk verslag uit aan Gedeputeerde Staten over de inhoudelijke en financiële voortgang van de activiteiten en legt daarbij over een overzicht van boekingsbescheiden en een overzicht van betaalde facturen van die periode. 270
9. In afwijking van artikel 1.18 dient de subsidieontvanger binnen drie maanden na afloop van de activiteiten een aanvraag tot vaststelling van de subsidie in, tenzij Gedeputeerde Staten bij de subsidieverlening een andere termijn hebben aangegeven. Bij de aanvraag wordt een goedkeurende accountantsverklaring overgelegd. 271
1. POP-subsidie kan worden verleend voor de LEADER-aanpak, zoals bedoeld in As 4 van het Plattelandsontwikkelingsprogramma en uitgewerkt in de plaatselijke ontwikkelingsstrategie. 272
2. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor de kosten van alle maatregelen die voldoen aan de criteria van maatregel 411, 413, 421 en 431 van bijlage 4 bij het Plattelandsontwikkelingsprogramma. 273
3. In afwijking van artikel 1.13 wordt een aanvraag met betrekking tot de LEADER-aanpak ingediend vanaf zes weken vóór 1 november, 1 maart en 1 juli. 274
4. Op een aanvraag wordt niet eerder beschikt dan nadat de desbetreffende door Gedeputeerde Staten ingestelde Plaatselijke Groep als adviesorgaan in de gelegenheid is gesteld ter zake advies uit te brengen. Het vierde lid geeft de rol van de Plaatselijke Groepen aan in het besluitvormingsproces.
1. Onverminderd het bepaalde in artikel 8.2 wordt een aanvraag voor subsidie op grond van dit hoofdstuk geweigerd indien sprake is van een steunmaatregel en verlening van de subsidie niet in overeenstemming is met een vrijstellingsverordening of aan artikel 2 van de de-minimisverordening.
2. Het eerste lid is niet van toepassing als voor de betreffende activiteit een POP-subsidie wordt verleend als bedoeld in artikel 8.3.
3. Het eerste lid is bovendien niet van toepassing als de omvang van de subsidie en de voorschriften waaronder de subsidie wordt verstrekt passen binnen een op grond van artikel 87, derde lid van het EG-Verdrag door de Commissie goedgekeurde regeling.276
4. Indien de aanvrager niet tevens eindbegunstigde is, wordt bij de beoordeling van de aanvraag op grond van dit artikel uitgegaan van de positie van de eindbegunstigde.
1. Indien het gebiedprogramma is bekrachtigd in een convenant geldt de ondertekening van het convenant door de gemeente en waterschap als aanvraag voor een subsidie, onverminderd het bepaalde in artikel 8.3.
2. De indieningstermijn uit artikel 1.13 is niet van toepassing indien de aanvraag bij convenant wordt ingediend.
3. Indien en voorzover enig subsidieplafond niet is uitgeput kunnen aanvragen ook na aanvang van het subsidietijdvak worden ingediend. Gedeputeerde Staten zullen de betrokkenen voortijdig in kennis stellen van deze mogelijkheid.
Indien op grond van artikel 9 van de Wet Inrichting Landelijk gebied de bestuursovereenkomst tussen rijk en Gedeputeerde Staten van Overijssel wordt gewijzigd kan de subsidieverlening ten nadele van de ontvanger worden gewijzigd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 4:50 van de Algemene wet bestuursrecht.
1. In aanvulling op de artikelen 1.19 en 1.20 van dit uitvoeringsbesluit, respectievelijk artikel 4:75 van de Algemene wet bestuursrecht is bij de aanvraag tot vaststelling een accountantsverklaring vereist, tenzij Gedeputeerde Staten bij subsidieverlening anders bepalen. De accountantsverklaring heeft betrekking op de rechtmatigheid van de baten en lasten en op een deugdelijke totstandkoming van de prestaties.
2. Gedeputeerde Staten kunnen bovendien nadere voorschriften stellen in verband met de eisen die voorvloeien uit de ministeriële regeling als bedoeld in artikel 12 van de Wet Inrichting Landelijk Gebied.
1. Subsidie als bedoeld in deze paragraaf kan worden verleend voor prestaties in een reeks van jaren. In het besluit tot subsidieverlening wordt het totale subsidiebedrag verdeeld in jaarschijven, rekening houdend met het jaar waarin de prestaties worden voorzien.
2. In aanvulling op artikel 1.17 houden Gedeputeerde Staten bij het bepalen van de hoogte van het voorschot rekening met het jaar waarin prestaties worden gerealiseerd, alsmede met het bepaalde in artikel 11 van de Wet Inrichting Landelijk Gebied.
3. De subsidieontvanger dient uiterlijk op 30 april een aanvraag in tot vaststelling van de subsidie voor de prestaties die in het kalenderjaar daaraan voorafgaand zijn gerealiseerd. Artikel 8.6 is onverminderd van toepassing.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen voor het te verplaatsen van bedrijven (of delen daarvan) waarvoor een voorlopige koopovereenkomst met de provincie Overijssel is gesloten, als bedoeld in de Beleidsregel Verplaatsing Intensieve Veehouderijen Overijssel 2005.
De subsidie moet voldoen aan het bepaalde in artikel 6 van de Vrijstellingsverordening Landbouw.
De subsidie bedraagt:
a. een vergoeding voor de sloopkosten van bedrijfsgebouwen van de intensieve veehouderij op de te verlaten locatie van € 25,-- per m² daadwerkelijk aanwezige oppervlakte aan bedrijfsgebouwen;
b. een vergoeding van de daadwerkelijk gemaakte verplaatsingskosten van maximaal € 500,-- per NGE aanwezige productiecapaciteit op het moment van aanvraag, tot een maximum van € 100.000,--. Als verplaatsingskosten worden aangemerkt de kosten van advies, ontwerp en onderzoek ten behoeve van de hervestiging, met uitzondering van leges, en de kosten van het verhuizen van bedrijfsmiddelen en dieren naar de hervestigingslocatie;
c. een bijdrage voor kosten van de verbetering van de publieke weginfrastructuur op de vestigingslocatie. De bijdrage aan de ondernemer bedraagt maximaal 25% van de totale investering in de weginfrastructuur met een maximum van € 50.000,--.
d. indien de hervestiginglocatie een bestaande agrarische bedrijfslocatie is én er geen sprake is van samenvoeging: een vergoeding voor de sloopkosten van € 25,-- per m² voor de sloop van op de hervestiginglocatie niet bruikbare bedrijfsgebouwen.
[vervallen]
1. In afwijking van artikel 1.20 hoeft de aanvrager voor de vaststelling van de subsidie als bedoeld in artikel 8.9, onder a en c, geen accountantsverklaring te overleggen.
2. Indien de aanvraag tot vaststelling betrekking heeft op een subsidie als bedoeld in artikel 8.9, onder b en/of c, dan blijft de verplichting tot het overleggen van een accountantsverklaring onverminderd van toepassing voor de hele aanvraag.
Gedeputeerde Staten kunnen de omvorming van intensieve veehouderijbedrijven steunen door:
a. het aanbieden van adviesdiensten in natura;
b. het subsidiëren van investeringen (inclusief planvorming) die bijdragen aan de versterking en verbetering van de grondgebonden tak van het agrarische bedrijf;
c. het subsidiëren van investeringen (inclusief planvorming) gericht op diversificatie naar niet agrarische activiteiten.
1. Aanvragen kunnen worden ingediend door landbouwbedrijven in extensiveringsgebieden met een minimale bedrijfsgrootte van 40 NGE en een minimale omvang van de intensieve veehouderij tak van 10 NGE. 284
2. De intensieve veehouderij dient planologisch als gebruiksmogelijkheid onmogelijk te worden gemaakt.
3. Niet meer gebruikte vrijkomende agrarische gebouwen van de intensieve veehouderijtak moeten worden gesloopt.
4. Geen subsidie wordt verstrekt voor prestaties, waarbij gebruik is gemaakt van de faciliteiten van het provinciale Beleidskader Rood voor rood.
5. De subsidie voor het aanbieden van adviesdiensten, als bedoeld in artikel 8.11, sub a, moet voldoen aan artikel 15 van de Vrijstellingsverordening Landbouw.
6. De subsidie voor investeringen als bedoeld in artikel 8.11, sub b, moet voldoen aan artikel 4 van de Vrijstellingsverordening Landbouw.
7.Geen subsidie wordt verstrekt voor activiteiten als bedoeld in artikel 8.11, sub b, indien de bij het bedrijf behorende gronden geheel of gedeeltelijk begrensd zijn als ecologische hoofdstructuur, tenzij de als ecologische hoofdstructuur begrensde gebieden omgevormd worden tot natuur op grond van de, voor deze percelen geldende, subsidiemogelijkheden in het kader van het Subsidieregeling Natuur Overijssel of de Subsidieregeling Natuur- en Landschapsbeheer Overijssel. 285
1. De steun voor adviesdiensten als bedoeld in artikel 8.11, onder a, wordt in natura in de vorm van een gesubsidieerde dienst toegekend. De eigen bijdrage van de ondernemer bedraagt 50% van de waarde van de dienst.
2. De subsidie voor investeringen als bedoeld in artikel 8.11, onder b en c, bedraagt maximaal 40% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 100.000,-- per investering.
[vervallen]
Gedeputeerde Staten kunnen in het kader van de duurzame ontwikkeling van de landbouw-ontwikkelingsgebieden in het Reconstructiegebied Salland-Twente subsidie verlenen voor:
a. de uitwerking van een Ontwikkelingsplan voor een landbouwontwikkelingsgebied (LOG’s);
b. publieke investeringen voor de verbetering van openbare wegen;
c. publieke investeringen voor de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit;
d. sloop van gebouwen ten behoeve van de ontwikkeling van omliggende agrarische bedrijvigheid;
e. modernisering van landbouwbedrijven door investeringen in gemeenschappelijke voorzieningen.
1. De aanvraag is afkomstig van een privaatrechtelijke of publiekrechtelijke rechtspersoon.
2. De aanvraag heeft betrekking op een LOG in het reconstructiegebied Salland-Twente.
3. Het Ontwikkelingsplan voor een LOG moet voldoen aan de volgende vereisten:
Het plan draagt bij aan het creëren van goede ruimtelijke randvoorwaarden voor de ontwikkeling van de intensieve veehouderij;
Het plan bevat een (globale) indicatie en onderbouwing van het aantal nieuwvestigingslocaties in het LOG;
Het plan leidt tot een goede beeldkwaliteit in het LOG;
Het plan voldoet aan het relevante milieu- en waterbeleid;
Het plan bevat een uitvoeringsparagraaf.
4. De verbetering en/of aanleg van de openbare wegen en/of nutsvoorzieningen is nodig in verband met de uitbreiding of vestiging van één of meerdere intensieve veehouderijen in het landbouwontwikkelingsgebied.
5. De publieke investeringen in ruimtelijke kwaliteit zijn nodig voor de ontwikkeling van intensieve veehouderijen en zijn aanvullend op de investeringen in ruimtelijke kwaliteit die ondernemers op grond van het reconstructieplan Sallend-Twente en het Ontwikkelingsplan van het LOG geëist worden bij vestiging of uitbreiding van intensieve veehouderijen.
6. De voordelen van de sloop van hinderende bebouwing dient aan minimaal 3 omliggende bedrijven ten goede te komen.
7. Ingeval de aanvraag private investeringen betreft, voldoet de subsidie aan artikel 4 van de Vrijstellingsverordening Landbouw.
8. Een gemeente kan alleen een subsidie aanvragen voor projecten en activiteiten opgenomen in een ontwikkelingsplan voor een LOG zoals bedoeld in artikel 8.16, derde lid.
9. Voor projecten en activiteiten waarvoor subsidie aangevraag dwordt dient een projectplan met kostenbegroting ingediend te worden.
10. De noodzaak tot verbetering van openbare wegen wordt onderbouwd met verkeersonderzoek dat aantoont dat verbetering van de wegen nodig is als gevolg van de uitbreiding of vestiging van intensieve veehouderij waarvoor een aanvraag voor een bouwvergunning bij de gemeente is ingediend.
Ingeval de aanvraag afkomstig is van een gemeente overlegt zij in aanvulling op artikel 1.14 tevens het ontwikkelingsplan voor een LOG zoals bedoeld in artikel 8.16, lid 3.
1. Subsidie voor de opstellling van ontwikkelingsplannen bedraagt maximaal 75% van de subsidiabele kosten.
2. Subsidie voor publieke investeringen in een LOG bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten. Indien er bij verbetering van de openbare wegen en/of nutsvoorzieningen sprake is van achterstallig onderhoud, behoudt Gedeputeerde Staten zich het recht voor een lager subsidiepercentage te hanteren.
3. Subsidie voor private investeringen in een LOG bedraagt maximaal 40% van de subsidiabele kosten.
In afwijking van artikel 1.4 behouden Gedeputeerde Staten zich het recht voor aanvragen te prioriteren, indien het beschikbare budget voor subsidies in verhouding tot de aanvragen voor subsidies beperkt is. Gedeputeerde Staten geven daarbij prioriteit aan ctiviteiten gericht op de ontwikkeling van intensieve veehouderijen die zich verplaatsen vanuit een extensiveringsgebied of vanuit een verwevingsgebied voor het oplossen van een stankknelpunt.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen voor
1. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen voor:
de voorbereiding van projecten voor wettelijke herverkaveling (o.a. voorlichting, verkavelingsanalyse, planvorming);
de uitvoering van projecten voor wettelijke herverkaveling (o.a. uitvoering ruilplan, ruilkosten, (lichte) kavelaanvaardingswerken); en daarmee samenhangende investeringen in energievoorzienings- en waterhuishoudingsmaatregelen die de duurzaamheid van de landbouw vergroten.
de voorbereiding en uitvoering van projecten voor planmatige vrijwillige kavelruil; en daarmee samenhangende investeringen in energievoorzienings- en waterhuishoudingsmaatregelen die de duurzaamheid van de landbouw vergroten.
vrijwillige kavelruil zonder planmatig karakter.
2. De subsidiabele kosten bedoeld in lid 1, onder a, b en c, betreffen de kosten bedoeld in maatregel 125, onderdeel verbetering kavelstructuur, behorende bij het plattelands-ontwikkelingsprogramma.
1. De aanvraag voor activiteiten genoemd in artikel 8.18, eerste lid, sub a, b en c, is afkomstig van een privaatrechtelijke of publiekrechtelijke rechtspersoon.
2. Bij de aanvraag voor de uitvoering van activiteiten als bedoeld in artikel 8.18, eerste lid, sub a, b en c, overlegt de aanvrager een projectplan dat aan de volgende eisen voldoet:
een duidelijke begrenzing van het projectgebied. De omvang van het projectgebied is minimaal 300 hectare;
het plan bevat de volgende elementen: beschrijving van de doelstelling en de beoogde resultaten, beschrijving van de aanpak en activiteiten, planning, organisatie, begroting en financieringsvoorstel.
3. Bij de aanvraag voor de uitvoering van activiteiten als bedoeld in artikel 8.18, eerste lid, sub b en c, overlegt de aanvrager een projectplan dat in aanvulling op de in het tweede lid genoemde gegevens voldoet aan één van de volgende eisen:
door de uitvoering van het projectplan zal de gemiddelde kavelgrootte van de gronden in het projectgebied in gebruik van grondgebonden landbouwbedrijven met minimaal 10% vergroot worden;
of:
ten minste 10% van de oppervlakte landbouwgrond in het projectgebied in gebruik bij grondgebonden landbouwbedriiven wordt geruild.
4. Op subsidies die worden verstrekt op grond van artikel 8.18, eerste lid, sub a, b en c, is artikel 8.3 van toepassing. Gedeputeerde Staten verstrekken subsidie die voldoet aan de criteria van maatregel 125.
5. Aanvragen voor de uitvoering van activiteiten als bedoeld in artikel 8.18, eerste lid, sub d, voldoen aan de volgende criteria:
minimaal 3 grondeigenaren brengen onroerende zaken in en na de ruiling krijgen minimaal 2 eigenaren weer gronden terug;
de gronden waarvoor subsidie gevraagd worden liggen in de provincie Overijssel;
de ruiling leidt tot een betere verkaveling in het belang van landbouw al dan niet in samenhang met natuur of landschap.
6. De subsidie als bedoeld in artikel 8.18, eerste lid, sub d, moet voldoen aan het bepaalde in artikel 13 van de Vrijstellingsverordening Landbouw.
1. De subsidie voor de voorbereiding van wettelijke herverkavelingsprojecten als bedoeld in artikel 8.18, eerste lid, sub a, bedraagt voor overheden en organisaties met een publieke activiteit maximaal 100% van de subsidiabele kosten.
2. De subsidie voor de uitvoering van wettelijke herverkavelingsprojecten als bedoeld in artikel 8.18, eerste lid, sub b, bedraagt voor overheden en organisaties met een publieke activiteit maximaal 90%. Subsidie voor investeringen in of door ondernemingen bedraagt maximaal 40%.
3. De subsidie voor planmatige vrijwillige kavelruil als bedoeld in artikel 8.18, eerste lid, sub c, bedraagt voor overheden en organisaties met een publieke activiteit maximaal 90% van de subsidiabele kosten. De bijdrage van de ondernemers bedraagt minimaal € 200,-- per geruilde hectare.Subsidie voor investeringen in of door ondernemingen bedraagt maximaal 40%.
4. De subsidie voor vrijwillige kavelruil als bedoeld in artikel 8.18, eerste lid, sub d, bedraagt 90% van de notariële kosten die ten behoeve van de kavelruil worden gemaakt.
[vervallen]
De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.19 bij de aanvraag tot vaststelling van subsidie als bedoeld in artikel 8.18, eerste lid, sub d, tevens een afschrift van de notariële akte van de aankoop van de betrokken gronden.
1. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen voor de verplaatsing van een landbouwbedrijf ter bevordering van de grondverwerving ten behoeve van de realisering van de provinciale doelen natuur, water, recreatie of landschap en de verbetering van de ruimtelijke structuur van de landbouw.
2. Gedeputeerde Staten maken bij de in lid 1 bedoelde subsidie onderscheid in aanvragen als gronden geheel of gedeeltelijk zijn gelegen in:
een kaartbijlage bij dit besluit aangewezen gebied of
gebieden waarvoor een realisatieplan is opgesteld of 289
overige gronden.
1. De aanvraag is afkomstig van een natuurlijke persoon of een rechtspersoon die beschikt over de eigendom of over het gebruiksrecht van de bij dit bedrijf behorende grond.
2. De aanvraag heeft betrekking op gronden gelegen in Overijssel, met uitzondering van de Nadere Uitwerking Rivierengebied, waarbij:
alle grond die het te verplaatsen bedrijf in eigendom heeft dient, vrij van enig gebruiksrecht, aan BBL in eigendom te worden overgedragen op grond van een koopovereenkomst tussen BBL en de aanvrager, of
de overdracht aan BBL van alle grond die het te verplaatsen bedrijf in eigendom heeft, is geregeld in een overeenkomst tussen de aanvrager en Gedeputeerde Staten inzake inbreng en toedeling van gronden vooruitlopend op het plan van toedeling als bedoeld in artikel 51 van de Wet Inrichting Landelijk Gebied, artikel 62 van de Reconstructiewet concentratiegebieden of inbreng van de bij het bedrijf behorende grond in een overeenkomst tussen de aanvrager en de landinrichtingscommissie inzake inbreng en toedeling van gronden vooruitlopend op het plan van toedeling als bedoeld in artikel 196 van de Landinrichtingswet, of
de eigenaar van het te verplaatsen bedrijf bij de aanvraag verklaart dat alle bedrijfsgrond of een overeenkomstige oppervlakte (als onderdeel van een inrichtingsplan) zodanig wordt ingericht, dat de provinciale doelen worden gerealiseerd.
Bij de toepassing van de hiervoor genoemde onderdelen a tot en met c geldt een minimale oppervlakte voor overdracht in eigendom van 10 ha. Wanneer een bedrijf verplaatst ten behoeve van een integraal project dat de provinciegrens overschrijdt, worden deze gronden voor de berekening van de minimale oppervlakte beschouwd alsof deze in Overijssel liggen, mits de aangrenzende provincie of andere overheden een evenredige bijdrage in de kosten leveren.
3. De hervestiging van een volwaardig bedrijf op een andere plaats, dient door de aanvrager binnen vierentwintig maanden na het sluiten van de in het tweede lid bedoelde overeenkomsten daadwerkelijk plaats te vinden. Indien door aantoonbare overmacht de hervestiging van een volwaardig bedrijf op een andere plaats binnen de gestelde termijn, niet mogelijk is kan de termijn voor hervestiging verlengd worden met maximaal vierentwintig maanden. De datum voor realisatie zal na verlenging nooit later zijn dan zestien maanden na het verkrijgen van de benodigde vergunningen voor de hervestiging van het bedrijf. 290
4. Voor zover de bedrijfsgebouwen gelegen zijn binnen de Ecologische Hoofdstructuur, een landinrichtingsproject, een wettelijk herverkavelingsproject of een overeenkomstige oppervlakte grond (als onderdeel van een inrichtingsplan) zodanig wordt ingericht, dat het provinciale doel wordt gerealiseerd, dient een clausule te worden opgenomen in de in het tweede lid, bedoelde overeenkomsten c.q. verklaringen dat de bedrijfsgebouwen aan het gebruik voor de landbouw worden onttrokken.
5. De hervestiging van een landbouwbedrijf vindt plaats op een locatie die als duurzaam voor landbouwdoeleinden aangemerkt kan worden.
6. Geen subsidie wordt verleend als:
de aanvrager voor dezelfde bedrijfsgebouwen gebruik heeft gemaakt van de faciliteiten van het provinciale Beleidskader Rood voor Rood;
door of namens de aanvrager op de te verlaten locatie een of meerdere landgoederen worden gevormd, overeenkomstig het Uitvoeringskader Nieuwe Landgoederen;
de aanvrager voor dezelfde bedrijfsgebouwen gebruik maakt van de faciliteiten van de Beleidsregel Verplaatsing intensieve veehouderijen 2005;
aan de aanvrager voor de betreffende bedrijfsgebouwen en gronden een volledige schadeloosstelling is betaald op grond van de hoofdstukken I, IV of VI van de Onteigeningswet;
aan de aanvrager voor de betreffende bedrijfsgebouwen en gronden een volledige schadeloosstelling op vrijwillige basis is betaald.
7. In bijzondere gevallen kunnen Gedeputeerde Staten afwijken van:
de in lid 2 omschreven verplichting dat alle bij het bedrijf van aanvrager behorende grond van minimaal 10 ha, of een overeenkomstige oppervlakte, aan BBL dient te worden overgedragen, dan wel ingericht (als onderdeel van een inrichtingsplan) ten behoeve van provinciale doelen;
artikel 4, dat bedrijfsgebouwen aan het gebruik voor landbouwdoeleinden wordt onttrokken indien de landbouwactiviteiten ten bate van provinciale doelen worden voortgezet;
artikel 6, onderdeel a en b, ingeval hiermee tegelijkertijd meerdere provinciale doelen worden gerealiseerd.
8. De subsidie moet voldoen aan het bepaalde in artikel 6 van de Vrijstellingsverordening Landbouw.
1. De subsidie voor aanvragen in aangewezen gebieden en gebieden waarvoor een realisatieplan is opgesteld zoals bedoeld in artikel 8.22, tweede lid, bedraagt:
100% van de daadwerkelijke gemaakte verplaatsingskosten tot een maximum subsidiebedrag van € 100.000,--, vermeerderd met
maximaal 40% van het verschil tussen de investeringskosten van bedrijfsgebouwen en installaties op de hervestigingslocatie en de door DLG getaxeerde waarde van gebouwen en installaties op de te verlaten locatie tot een maximum subsidiebedrag van € 300.000,--, waarbij € 10.000,-- per geleverde ha grond wordt toegekend;
als op grond van artikel 8.23, lid 7, onder a, niet alle grond die het bedrijf in eigendom heeft wordt overgedragen aan BBL, wordt de subsidie als bedoeld in het eerste lid van dit artikel naar evenredigheid van de over te dragen oppervlakte grond berekend.
2. Bij aanvragen door bedrijven buiten aangewezen gebieden zoals bedoeld in artikel 8.22, tweede lid, wordt het criterium van geleverde ha grond in artikel 8.24, lid 1b, gewijzigd in € 10.000,-- per geleverde ha Ecologische Hoofdstructuur en geleverde ha waarbij waterdoelen worden gerealiseerd, mits het waterschap evenredig in de kosten bjidraagt.
3. In afwijking van de leden 1 en 2 is de maximum subsidiebedrag € 130.000,-- als verplaatsing plaatsheeft binnen een ruilverkavelingsgebied voor landbouwdoeleinden.
4. Kosten van het saneren van de bodem en fiscale claims worden niet tot de subsidiabele kosten gerekend.
5. De subsidie en het aankoopbedrag van het te verplaatsen bedrijf gezamenlijk bedraagt niet meer dan de hoogte van een volledige schadeloosstelling.
[vervallen]
De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.14 bij de aanvraag om subsidie tevens de volgende informatie:
a. een omschrijving van de voorgenomen activiteit;
b. een topografische kaart met een schaal van 1:10.000 waarop de ligging en oppervlakte van het te verplaatsen bedrijf en de bijbehorende gronden, alsmede de plaats van hervestiging, waar de subsidie betrekking op heeft, zijn aangegeven;
c. een investeringsbegroting van de nieuwe bedrijfslocatie opgesteld door een onafhankelijk deskundige, waaruit tevens de financiële haalbaarheid van de investering blijkt;
d. voor zover aan de orde, een verklaring van de eigenaar dat deze de grond in eigendom, vrij van enig gebruiksrecht, over zal dragen aan BBL, ingeval de aanvrager geen eigenaar is;
e. voor zover aan de orde, een verklaring van de eigenaar dat deze de grond inricht overeenkomstig het provinciale doel;
f. een document waarmee wordt aangetoond dat hervestiging overeenkomstig artikel 8.23, vijfde lid, zal plaatsvinden;
g. voor zover aan de orde, de in artikel 8.23, tweede lid, onderdeel b, bedoelde overeenkomst tussen de aanvrager en de landinrichtingscommissie inzake de inbreng en de toedeling van gronden.
In afwijking van artikel 1.17 kunnen Gedeputeerde Staten alleen een voorschot verlenen:
a. ten behoeve van het onderdeel verplaatsingskosten op basis van daadwerkelijk gemaakte kosten of binnenkort te maken kosten;
b. ten behoeve van het onderdeel investeringskosten als de verplaatsing obstakelvrij is.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen voor:
a. het inkopen van kennis voor het beantwoorden van een concrete kennisvraag met betrekking op een innovatief project in de landbouw- en voedselsector (vouchers);
b. activiteiten gericht op het versterken van het innovatieve vermogen van de agrarische bedrijven en samenwerkingsverbanden van agrarische bedrijven en andere bedrijven;
c. samenwerkingsprojecten voor de ontwikkeling van nieuwe producten, productiewijzen en/of technologieën (keteninnovatie).
1. De aanvraag voor de uitvoering van activiteiten als bedoeld in artikel 8.27, sub a, heeft betrekking op het gebruik van adviesdiensten en/of kennisinstellingen door (een) landbouwondernemer(s) voor een innovatief project en is afkomstig van een landbouwbedrijf, van een samenwerkingsverband van agrarische bedrijven of van een samenwerkingsverband van agrarische bedrijven en andere bedrijven of organisaties.
2. De aanvraag voor de uitvoering van activiteiten als bedoeld in artikel 8.27, sub b, kan betrekking hebben op ondersteuning van de vorming en professionalisering van clusters, ketens en netwerken van bedrijven gericht op innovatie en/of op kennisontwikkeling en/of op kennisspreiding in het agrocluster en is afkomstig van een landbouwbedrijf of van een samenwerkingsverband van agragrische bedrijven of van een samenwerkingsverband van agrarische bedrijven en andere bedrijven of organisaties, waarbij minimaal 10 bedrijven deelnemen in het project of waarbij het project direct bijdraagt aan het verhogen van het innovatief vermogen van een aanzienlijk gedeelte van de landbouw- en voedselsector.
3. De aanvraag voor de uitvoering van activiteiten als bedoeld in artikel 8.27, sub c, heeft betrekking op een samenwerkingsproject van landbouwbedrijven of van landbouwbedrijven met andere partners (keten en/of gebiedspartijen) en/of kennisinstellingen, gericht op product-, proces- en systeeminnovaties in de landbouw- en voedselsector.
4. De activiteit als bedoeld in artikel 8.27, sub c, heeft een innovatieve waarde voor de sector of een deel daarvan.
5. Subsidieverlening aan een landbouwbedrijf moet voldoen aan artikel 4 dan wel artikel 15 van de Vrijstellingsverordening Landbouw. Subsidies aan andere ondernemingen moet voldoen aan artikel 15 van de Vrijstellingsverordening Landbouw dan wel aan artikel 2 van de de-minimisverordening.
1. De steun voor activiteiten als bedoeld in artikel 8.27, sub a (vouchers), wordt in natura in de vorm van een gesubsidieerde dienst toegekend. De subsidie voor deze activiteiten bedraagt maximaal 75% van de subsidiabel kosten per project, met een maximum subsidiebedrag van € 6.500,-- (een voucher) en voor samenwerkingsverbanden € 13.000, -- (twee vouchers).
2. De subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 8.27, sub b, bedraagt maximaal 70% van de subsidiabele kosten, met een maximum subsidiebedrag van € 100.000,-- per driejarige periode per eindbegunstigde.
3. De subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 8.27, sub c, bedraagt maximaal 40% van de subsidiabele kosten per project met een maximum subsidiebedrag van € 100.000,-- per deelnemer en maximum subsidiebedrag van € 250.000,-- in totaal.
In afwijking van artikel 1.13 worden subsidieaanvragen op grond van artikel 8.27, sub c (keteninnovatie), voor 1 september van het betreffende kalenderjaar ingediend.
1. Gedeputeerde Staten leggen subsidieaanvragen op grond van artikel 8.27, sub a (vouchers) en sub c, keteninnovatie) voor aan respectievelijk de adviescommissie landbouwinnovatie keteninnovatieregeling en de adviescommissie landbouwinnovatie agrokennisvouchers.
2. De adviescommissies adviseren Gedeputeerde Staten over de innovatieve waarde en de kwaliteit van het project.
3. De vergadering van de adviescommissies zijn niet openbaar.
4. De adviescommissie hanteert bij haar taak een door Gedeputeerde Staten vastgesteld reglement.
In afwijking van artikel 1.4 plaatsen Gedeputeerde Staten de subsidieaanvragen op grond van artikel 8.27, sub c (keteninnovatie), in een prioriteitsvolgorde. Gedeputeerde Staten verlenen subsidie in de volgorde van de prioriteit, voor zover het beschikbare bedrag dit toestaat
291Bevorderen duurzaam ondernemen door middel van het toepassen van agrodiversiteit (pMJP 1.3.1) 292en Beperken van emissie van ammoniak, stank en stof vanuit de landbouw (pMJP 1.3.2)
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen voor:
1. projecten gericht op het opstellen van toekomstgerichte bedrijfsplannen voor landbouwondernemers;
2. (samenwerkings)projecten gericht op investeringen in duurzaamheid van de leefomgeving. Dit moet gaan om maatregelen die verder gaan dan wettelijk vereist is of vooruitlopen op nieuwe wetgeving.
3. a. diversificatie naar niet-agrarische activiteiten voor investeringen die gericht zijn op het starten, alsmede het verder ontwikkelen van verbredingsactiviteiten op een landbouwbedrijf;
b. samenwerkingsprojecten, gericht op het starten alsmede het verder ontwikkelen van verbredingsactiviteiten op landbouwbedrijven;
4. projecten die voortvloeien uit de pilot ‘Agrobiodiversiteit’ en duurzame landbouw kunnen betrekking hebben op de in lid 1 en of lid 2 genoemde activiteiten.
1. Aanvragen kunnen alleen worden ingediend door landbouwondernemers met een minimale bedrijfsgrootte van 40 NGE.
2. Aanvragen voor activiteiten als bedoeld in artikel 8.32, eerste en tweede lid, kunnen ook worden aangevraagd door organisaties die dergelijke activiteiten organiseren.
3. Indien investeringen in landbouwbedrijven gericht op duurzaamheid als bedoeld in artikel 8.32, tweede lid, betrekking hebben op voldoening aan communautaire normen, wordt alleen subsidie verleend om te voldoen aan een pas ingevoerde norm (maximaal 36 maanden te rekenen vanaf de datum waarop de norm voor de onderneming dwingend wordt).
4. Op grond van deze paragraaf wordt geen subsidie verleend aan intensieve veehouderijbedrijven in een extensiveringsgebied.
5. Subsidie als bedoeld in artikel 8.32, eerste lid, aan een landbouwbedrijf moet voldoen aan artikel 15 van de Vrijstellingsverordening Landbouw. Subsidie aan andere ondernemingen moet voldoen aan artikel 15 van de Vrijstellingsverordening Landbouw dan wel aan de vereisten voor de de-minimissteun.
6. Subsidie als bedoeld in artikel 8.32, tweede lid, moet voldoen aan artikel 4 van de Vrijstellingsverordening Landbouw.
7. Op subsidie voor diversificatie als bedoeld in artikel 8.32, derde lid, is artikel 8.3 van toepassing. Gedeputeerde Staten verstrekken subsidie die voldoet aan de criteria van maatregel 311.
8. Op subsidie voor de pilot ‘Agrobiodiversiteit’ en duurzame landbouw als bedoeld in artikel 8.32, lid 4, kan artikel 8.3 van toepassing worden verklaard. Gedeputeerde Staten verstrekken subsidie die voldoet aan de criteria van de maatregelen 111 en 121.
1. Indien de eindbegunstigde van de steun een landbouwer is, wordt de steun voor activiteiten als bedoeld in artikel 8.32, sub 1, in natura in de vorm van een gesubsidieerde dienst toegekend. De eigen bijdrage van de ondernemer aan een bedrijfsplan bedraagt minimaal 30% van de waarde van de dienst. Als het opgestelde bedrijfsplan leidt tot het aanvragen van een overeenkomst op grond van de Subsidieregeling Natuurbeheer Overijssel of de Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer Overijssel, dan wel vanaf 1 januari 2010 leidt tot het aanvragen van een subsidie op grond van de Subsidieregeling Natuur- en Landschapsbeheer of een bedrijfsverplaatsing t.b.v. de realisatie van de PEHS (Provinciale Ecologische Hoofdstructuur), bedraagt de eigen bijdrage van de ondernemer 10% van de waarde van de dienst. .
2. Indien de aanvrager van subsidie een organisatie is die activiteiten als bedoeld in artikel 8.32 organiseert en uitvoert, bedraagt de subsidie maximaal 70% van de subsidiabele kosten. Voor aanvragen als bedoeld in artikel 8.32, eerste lid, waarbij de opgestelde bedrijfsplannen leiden tot het aanvragen van een subsidie op grond van de Subsidieregelling Natuurbeheer Overijssel of de Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer Overijssel, dan wel vanaf 1 januari 2010 op grond van de Subsidieregeling Natuur- en Landschapsbeheer, bedraagt de maximale subsidie 95% van de subsidiabele kosten. Voor aanvragen als bedoeld in artikel 8.32, sub 1 van een uitvoerende organisatie, waarbij de opgestelde bedrijfsplannen leiden tot het aanvragen van een overeenkomst op grond van de Subsidieregeling Natuurbeheer Overijssel of de Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer Overijssel, dan wel vanaf 1 januari 2010 leidt tot het aanvragen van een subsidie op grond van de Subsidieregeling Natuur- en Landschapsbeheer of een bedrijfsverplaatsing t.b.v de realisatie van de PEHS, bedraagt de maximale subsidie 95% van de subsidiabele kosten.
3. De subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 8.32, sub 2 en 3a, bedraagt voor individuele ondernemers maximaal 40% van de subsidiabele kosten met een maximum subsidiebedrag van € 100.000,-- per investering per 3 jaar, uitgaande van de datum van beschikking. In afwijking van artikel 1.5 is de totale subsidie per 3 jaar (uitgaande van de datum van beschikking) nooit hoger dan 40% met een maximum van € 100.000,--, als ook gebruik wordt gemaakt van Europese cofinanciering of de subsidieregeling Bevorderen hergebruik vrijkomende agrarische bebouwing (paragraaf 8.21)..
In afwijking van artikel 1.13 wordt een subsidieaanvraag ingediend voor 1 april dan wel voor 1 oktober.
1. In afwijking van artikel 1.4 plaatsen Gedeputeerde Staten de subsidieaanvragen, die voldoen aan het gestelde in de artikelen 8.32 en 8.33 in een prioriteitsvolgorde, waarbij rekening wordt gehouden met de mate waarin de activiteiten gericht zijn op:
duurzaamheid van de leefomgeving (o.a. milieu), waarbij een beroep wordt gedaan op de veerkracht van de sector;
samenwerking met landbouwondernemers en keten;
verbreding en diversificatie.
2. Gedeputeerde Staten kunnen voor het bepalen van de rangschikking op de prioriteitenlijst aanvullende criteria formuleren.
3. Indien Gedeputeerde Staten van hun bevoegdheid in het vorige lid gebruikmaken, maken zij deze criteria bekend gelijktijdig met de bekendmaking van het subsidieplafond.
4. Gedeputeerde Staten verlenen subsidie in de volgorde van de vastgestelde prioriteit, voor zover het beschikbare bedrag zulks toestaat.
Subsidie kan worden verleend voor activiteiten voor de bevordering van de afzet van biologische producten. Het gaat hierbij met name om:
1. samenwerkingsprojecten gericht op de verbetering van de afzet bijvoorbeeld door het ontwikkelen van samenwerking in de keten en het optimaliseren van bestaande ketens;
2. algemene promotie van biologische producten (informatie voor consumenten).
Subsidie voor het bevorderen van de afzet van biologische producten moet voldoen aan artikel 15 van de Vrijstellingsverordening Landbouw danwel aan artikel 2 van de de-minimisverordening.
De subsidie bedraagt maximaal 70% van de subsidiabele kosten, met een maximum subsidiebedrag van € 100.000,-- per driejarige periode per eindbegunstigde.
[vervallen]
Gedeputeerde Staten kunnen voor de realisatie van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur en/of Robuuste verbindingszones subsidie verlenen voor:
a. de verwerving van gronden;
b. de vergoeding van de kosten voor beëindiging van pachtovereenkomsten.
1. Een aanvraag is afkomstig van Stichting Landschap Overijssel of de Vereniging natuurmonumenten;
2. Een subsidieaanvraag moet voldoen aan de volgende criteria:
de te verwerven grond ligt in de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur;
de te verwerven grond is begrensd als nieuwe natuur als bedoeld in het Natuurgebiedsplan of volgens een besluit van Gedeputeerde Staten zal worden begrensd als nieuwe natuur;
de subsidieaanvrager komt, gelet op de door Gedeputeerde Staten vast te stellen Eerstgegadigdenkaart, als eerste in aanmerking voor aankoop van de betreffende grond. In bijzondere gevallen kunnen Gedeputeerde Staten afwijken van de toedeling, zoals in de Eerstgegadigdenkaart is geregeld.
3. In bijzondere gevallen kan een subsidieaanvraag betrekking hebben op de verwerving van bestaande natuur indien deze gronden:
zijn gelegen in de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur;
voor de verkopende partij, een niet af te splitsen onderdeel van een aankoop met cultuurgrond ten behoeve van een realisering nieuwe natuur vormt, of;
binnen een Natura 2000-gebied liggen, waarbij de verkopende partij geen subsidie op grond van de Subsidieregeling Natuurbeheer Overijssel, dan wel vanaf 1 januari 2010 op grond van de Subsidieregeling Natuur- en Landschapsbeheer, ontvangt waardoor de gestelde kwaliteitsdoelen niet worden gehaald, of;
een hydrologische eenheid vormen met locatiegebonden natuur.
4. In bijzondere gevallen kunnen de subsidies als bedoeld in het tweede en derde lid tevens kosten van achterstallig onderhoud behelzen.
1. De subsidie voor grondverwerving als bedoeld in artikel 8.40, onderdeel a, bedraagt 100% van de verwervingskosten, waaronder wordt verstaan:
de kosten van de aan te kopen grond, gebaseerd op de marktwaarde van vergelijkbare gronden in de omgeving. Deze marktwaarde wordt bepaald op basis van een door of namens de Dienst Landelijk Gebied door een voor het landelijk gebied gecertificeerde taxateur uitgebrachte taxatie; 295
de kosten van opstallen, die een onlosmakelijke eenheid met de aan te kopen grond vormen of waarbij de opstallen een duidelijke functie vervullen in het beheer van de grond;
de taxatiekosten;
de overdrachtskosten;
het afkoopbedrag van de landinrichtingsrente voor zover die rust op het te verwerven terrein;
kosten verbonden aan het verlies bij verkoop of sloop van gebouwen.
2. Een subsidie voor beëindiging van een op een terrein gevestigde pachtovereenkomst als bedoeld in artikel 8.40, onderdeel b, bedraagt 100% van de kosten. De subsidie bedraagt niet meer dan de gebruikelijk betaalde vergoedingen ter compensatie van het nadeel bij vroegtijdige beëindiging van pachtovereenkomsten.
In afwijking van artikel 1.6 lid 3 zijn de kosten van dat deel van de activiteiten dat al heeft plaatsgevonden voordat de aanvraag is ontvangen wel subsidiabel.
[vervallen]
De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.14 bij de aanvraag om subsidie tevens de volgende informatie:
a. een duidelijke topografische situatietekening, waarop de aan te kopen grond is aangegeven (schaal 1:25.000);
b. de kadastrale gegevens van de aan te kopen grond;
c. de naam van de verkoper(s);
d. zakelijke rechten en kwalitatieve verplichtingen, die eventueel op de aan te kopen grond zijn gevestigd;
e. een verklaring van de verkoper, waarin is aangegeven dat hij voor de betreffende grond niet geïnteresseerd is in de in het natuurgebiedsplan beoogde doelen van particulier natuurbeheer;
f. streekplan- en bestemmingsplansituatie van de aan te kopen grond;
g. een kostenoverzicht, gespecificeerd naar de in artikel 8.42, eerste lid, onderscheiden verwervingskosten;
h. een door of namens de Dienst landelijk Gebied, door een voor het landelijk gebied gecertificeerde taxateur, opgesteld taxatierapport van de aan te kopen grond;
i. omschrijving van het beoogde natuurdoel, met daarbij de verwachte resultaten overeenkomstig het betreffende natuurgebiedsplan;
j. een door de Grondkamer goedgekeurde pachtontbindingsovereenkomst, indien de subsidieaanvraag betrekking heeft op beëindiging van een pachtovereenkomst, zoals bedoeld in artikel 8.42, lid 2.
De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.19 bij de aanvraag tevens een afschrift van de notariële akte van de aankoop van de betrokken gronden.
1. De gronden en eventuele gebouwen waarvoor subsidie wordt verstrekt mogen niet zonder schriftelijke toestemming van Gedeputeerde Staten worden vervreemd, bezwaard of aan hun bestemming worden onttrokken.
2. Gedeputeerde Staten kunnen verplichtingen verbinden aan een toestemming tot het vervreemden, bezwaren of het onttrekken aan de bestaande bestemming.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen voor het stimuleren van aanleg en/of particulier beheer van nieuwe natuur op landgoederen in de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur en Robuuste verbindingszones.
1. De aanvraag is afkomstig van een rechtspersoon.
2. Een subsidieaanvraag moet voldoen aan de volgende criteria:
de stimuleringsactiviteiten richten zich op landgoederen, die gelegen zijn in de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur en Robuuste verbindingszones.
de nieuwe natuur is als zodanig begrensd in het natuurgebiedsplan of zal volgens een besluit van Gedeputeerde Staten worden begrensd als nieuwe natuur;
de activiteiten moeten direct of indirect bijdragen aan de toename van aanleg en/of particulier beheer van nieuwe natuur.
3. Subsidieverlening aan een landbouwbedrijf moet voldoen aan artikel 4 dan wel artikel 15 van de Vrijstellingsverordening Landbouw. Subsidie aan andere ondernemingen moet voldoen aan artikel 15 van de Vrijstellingsverordening Landbouw dan wel aan artikel 2 van de de-minimisverordening.
De subsidie bedraagt maximaal 100% van de subsidiabele kosten.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen voor:
1. het inrichten van natuurgebieden binnen de EHS, die door de provincies in het kader van de Subsidieregeling Natuurbeheer Overijssel zijn aangewezen;
2. hydrologische inrichtingsmaatregelen bovenop de in lid 1 bedoelde subsidie, ter bestrijding van verdroging om beoogde natuurdoelen in de TOP-gebieden te realiseren.
1. De grond waarop het inrichtingsproject wordt uitgevoerd dient uit de primaire agrarische productie te worden genomen.
2. Inrichting dient plaats te vinden conform het natuurdoeltype zoals opgenomen in het betreffende natuurgebiedsplan.
3. Op subsidie voor hydrologische inrichtingsmaatregelen als bedoeld in artikel 8.45, lid 2, is artikel 8.3 van toepassing. Gedeputeerde Staten verstrekken subsidie die voldoet aan de criteria van maatregel 216.
4. Voor zover de inrichting is gericht op waterberging is in de aanvraag ten genoegen van Gedeputeerde Staten voldoende onderbouwd dat de waterberging het natuurdoeltype dan wel natuurdoeltypen in het betrokken gebied niet schaadt, rekening houdend met tenminste:
de bestaande natuurkwaliteit;
de waterkwaliteit, zowel chemisch als ecologisch;
de waterkwantiteit;
de tijdsduur dat een bepaalde hoeveelheid water aanwezig is;
de biodiversiteit;
de mate van robuustheid van de structuur.
5. De subsidie wordt enkel verleend voor zover is aangetoond dat het beheer van het in te richten terrein duurzaam is geregeld.
1. De subsidie bedraagt maximaal 100% van de subsidiabele kosten.
2. Subsidiabele kosten voor activiteiten als bedoeld in artikel 8.45 lid 1 zijn de kosten voor:
planvorming;
aanleg van beplantingen;
grondverzet;
aanpassingen waterbeheersing;
afgravingen bovenlaag, waaronder de afvoerkosten;
sanering van wegen;
drainage;
bebording;
afrastering;
overige maatregelen voor zover noodzakelijk in verband met de desbetreffende inrichting.
[vervallen]
[vervallen]
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. beleidskader: Beleidskader Soorten 2010-2013, dat op 21 april 2009 door Gedeputeerde Staten is vastgesteld;
b. Habitatrichtlijn: richtlijn 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PbEG L 206);
c. Natura 2000-gebied: gebied, zoals omschreven in artikel 1, sub n, van de Natuurbeschermingswet 1998;
d. provinciale aandachtssoort: soort, zoals vermeld in bijlage 1 van het Beleidskader.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen voor de uitvoering van de leefgebiedenbenadering in Overijssel.
1. Een aanvraag moet voldoen aan de volgende criteria:
de activiteit richt zich op uitvoering van maatregelen waardoor het leefgebied van meerdere provinciale aandachtssoorten wordt hersteld of ontwikkeld; 298
de activiteit richt zich op locaties waar de provinciale aandachtssoorten voorkomen of kunnen voorkomen; 299
de activiteit geeft invulling aan de thema's zoals die in hoofdstuk 5 en 6 van het Beleidskader staan beschreven; 300
de activiteit wordt gedragen door meerdere partijen; 301.
de noodzaak van de voorgenomen maatregelen in de activiteit wordt gemotiveerd aan de hand van de vierfasenstrategie uit hoofdstuk 3 van het Beleidskader. 302
Als de subsidie een steunmaatregel is, dan moet de subsidie voldoen aan artikel 2 van de de-minimisverordening.
2. Geen subsidie wordt verleend voor:
De subsidie bedraagt ten hoogste 80% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 100.000,-- per aanvraag.
it toestaat.
1. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen voor extra maatregelen ter verbetering van biotoop, broedsucces en kuikenoverleving van weidevogels (experiment koplopers weidevogelboeren) in de vorm van:
vluchtstrokenbeheer: stroken met veel legsels en/of kuikens van minimaal 10 meter breed en 50 meter lang en met een totale oppervlakte van maximaal 1 hectare die minimaal 2 weken later worden gemaaid dan de rest van het perceel en niet eerder dan 22 mei;
voorbeweiding: in een periode tot uiterlijk 1 mei, met aansluitend een rustperiode tot 15 juni ofwel in een periode tot uiterlijk 24 april, met aansluitend een rustperiode tot 1 juni, waarbij in de betreffende rustperiode wordt afgezien van bemesten, rollen, slepen en maaien van het perceel. Ingeval deze activiteit wordt uitgevoerd met schapen, geldt een periode tot uiterlijk 15 april respectievelijk 8 april;
uitstel van maaien: op percelen met veel kuikens, ten minste 4 paar met kuikens van grutto, wulp en/of tureluur met minimaal 2 weken en niet eerder dan 1 juni of met minimaal 3 weken en niet eerder dan 8 juni;
nestbescherming waarbij:
• weidevogelnesten worden gemarkeerd en beschermd;
• op in te maaien percelen met kuikens, 1 tot 2 dagen voor het maaien stokken met plastic zakken worden geplaatst;
• in te beweiden percelen nestbeschermers over de legsels worden geplaatst;
• in de periode 15 april tot 15 juni niet ’s nachts wordt gemaaid.
2. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen voor een succesvol uitgekomen nest van één of meerdere van de soorten: grutto, tureluur, wulp, slobeend, zomertaling, watersnip en kemphaan (Natuurproductiebetaling weidevogels).
1. De aanvraag als bedoeld in artikel 8.54, eerste lid, is afkomstig van een landbouwonderneming of een andere onderneming, danwel een samenwerkingsverband daarvan.
2. De aanvraag als bedoeld in artikel 8.54, tweede lid, is afkomstig van een grondgebruiker.
3. Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 8.54, eerste lid, moet voldoen aan de volgende criteria:
er is sprake van onderling samenhangend gebied van minimaal 100 hectare, waar minimaal de soorten grutto, tureluur en/of wulp voorkomen, met een minimale dichtheid van 15 broedparen per 100 hectare ofwel de aanvraag is afkomstig van een landbouwbedrijf, een onderneming of een samenwerkingsverband daarvan, die in één van de voorgaande 3 jaren minimaal 10 nesten gehonoreerd hebben gekregen in het kader van het project Natuurproductiebetaling;
de maatregelen als genoemd in artikel 8.54, eerste lid, moeten minimaal betrekking hebben op 1 hectare grond;
op de betreffende gronden rust geen beheersovereenkomst op grond van de Subsidieregeling Natuurbeheer of Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer, noch is er een contract Particulier Natuurbeheer afgesloten;
de betreffende gronden zijn niet in beheer bij of eigendom van een particuliere natuurbeschermingsorganisatie.
4. Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 8.54, tweede lid, moet voldoen aan de volgende criteria:
op de gronden rust geen beheersovereenkomst op grond van het Programma Beheer dan wel de Subsidieregeling Natuurbeheer of Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer en ook geen contract Particulier Natuurbeheer;
de gronden moeten liggen binnen beheersgebieden nieuwe natuur of gebieden met een weidevogeldoelstelling;
het nest is gemarkeerd.
1. De subsidie als bedoeld in artikel 8.54, eerste lid, bedraagt: 306
voor vluchtstrokenbeheer € 442,-- per hectare; 307
voor voorbeweiding: 308
• € 273,-- per hectare voor de periode tot uiterlijk 1 mei of ingeval voorbeweiding wordt uitgevoerd met schapen tot uiterlijk 15 april, met een rustperiode tot 15 juni;
• € 200,-- per hectare voor de periode tot uiterlijk 24 april of ingeval voorbeweiding wordt uitgevoerd met schapen tot uiterlijk 8 april, met een rustperiode tot 1 juni;
voor nestbescherming: € 150,-- per aanvrager, vermeerderd met € 4,-- per hectare gebied waarbij dit bedrag per hectare is gekoppeld aan de oppervlakte waarmee het landbouwbedrijf of de onderneming deelneemt in de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd. 309
2. De subsidie als bedoeld in artikel 8.54, tweede lid, bedraagt € 68,-- per succesvol uitgekomen nest. Voor 310
3. In afwijking van het tweede lid bedraagt de subsidie € 100,-- per succesvol uitgekomen nest indien op de aangrenzende gronden een beheersovereenkomst van toepassing is op grond van de Subsidieregeling Natuurbeheer (Overijssel) of Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer (Overijssel), danwel indien een contract Particulier Natuurbeheer is afgesloten.
In afwijking van artikel 1.13 wordt een subsidieaanvraag:
a. voor subsidie als bedoeld in artikel 8.54, eerste lid, ingediend voor 1 april van het betreffende kalenderjaar;
b. voor subsidie als bedoeld in artikel 8.54, tweede lid, ingediend binnen 6 dagen na het uitkomen van het legsel.
In afwijking van artikel 1.17 verlenen Gedeputeerde Staten geen voorschot op een subsidie als bedoeld in artikel 8.54, tweede lid.
1. In afwijking van artikel 1.18 wordt voor subsidies als bedoeld in artikel 8.54, eerste lid, een aanvraag voor vaststelling ingediend uiterlijk 15 juli van het kalenderjaar ingediend.
2. In afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 1, paragraaf 3, gaat aan de beslissing op een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 8.54, tweede lid, niet een besluit tot subsidieverlening vooraf.
De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.19 bij de aanvraag tot vaststelling van de subsidie als bedoeld in artikel 8.54, eerste lid, tevens een afschrift van de bedrijfskaart.
In afwijking van artikel 1.22 beslissen Gedeputeerde Staten binnen 4 weken op een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 8.54, eerste lid.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen voor activiteiten die gericht zijn op beheer, inrichting, voorlichting en onderzoek van nationale parken de Sallandse Heuvelrug of De Weerribben-De Wieden.
1. De activiteit is opgenomen in het bestedingsplan van het desbetreffende Nationale Park.
2. Als de subsidie een steunmaatregel is dan moet de subsidie voldoen aan artikel 2 van de de-minimisverordening.
De subsidie bedraagt maximaal 100% van de subsidiabele kosten.
In afwijking van artikel 1.6 lid 3 zijn de kosten van dat deel van de activiteiten dat al heeft plaatsgevonden voordat de aanvraag is ontvangen wel subsidiabel.
[vervallen]
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen voor prestaties in het buitengebied die gericht zijn op:
1. het opstellen van ontwikkelingsplannen in relatie tot de landschappelijke kwaliteit;
2. het uitvoeren van projecten ter versterking van de landschappelijke kwaliteit van het cultuurlandschap. Subsidie voor de uitvoering kan betrekking hebben op een van de volgende thema’s:
uitvoering landgoedversterkingsplannen (onderdelen landschap en cultuurhistorie);
herstel cultuurhistorische elementen (groen of combinatie groen en rood);
integrale ervenprojecten (combinatie van groene én rode elementen);
innovatieve projecten
aanleg landschapselementen in wettelijke herverkavelingsprojecten;
3. investeringen in de aanleg en herstel van groen in robuuste structuren aan de randen van stedelijke centra;
4. investeringen in de aanleg en herstel van groene elementen t.b.v. landschappelijke inpassing van rommelige randen van bestaande kernen.
1. [vervallen]
2. Het beheer van de aan te leggen of te herstellen elementen moet duurzaam geregeld zijn.
3. De objecten waarvoor subsidie wordt verleend zijn openbaar toegankelijk dan wel beleefbaar vanaf de openbare weg.
4. Geen subsidie wordt verstrekt voor prestaties die op grond van paragraaf 8.18 (Uitvoering Groene en Blauwe Diensten) of paragraaf 8.29 voor subsidie in aanmerking kunnen komen. Een uitzondering hierop wordt gemaakt voor aanleg en herstel van groene landschapselementen in grotere landgoedprojecten.
5. Een project, als bedoeld in artikel 8.66, dient te passen binnen het gemeentelijke beleid zoals vastgelegd in een landschapsontwikkelingsplan of een daarmee vergelijkbare planvorm.
6. Ervenprojecten als bedoeld in artikel 8.66 lid 2 onder c hebben een integrale, gebundelde aanpak. Dit betekent dat meerdere particuliere eigenaren in het project deelnemen en dat behalve de groene erfinrichting ook de gebouwen/bouwwerken en cultuurhistorische elementen op het erf aandacht krijgen.
7. Een aanvraag voor subsidie, als bedoeld in artikel 8.66, tweede lid, waarvan de projectomvang minder dan € 25.000,-- bedraagt, wordt niet in behandeling genomen.
8. De aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 8.66, derde lid, heeft betrekking op gronden, die gelegen zijn binnen een straal van 5 km rond de bebouwde kom van grote steden en stedelijke agglomeraties met meer dan 50.000 inwoners. Een robuuste structuur heeft een minimale oppervlakte van 2 hectare.
9. Als de subsidie een steunmaatregel is dan moet de subsidie voldoen aan artikel 2 van de de-minimisverordening.
10. Op subsidies die worden verstrekt op grond van artikel 8.66, tweede lid, waarvan de subsidiabele kosten meer bedragen dan € 150.000,-- is artikel 8.3 van toepassing. Gedeputeerde Staten verstrekken voor de onderdelen a tot en met d subsidie die voldoet aan de criteria van maatregel 323, voor het onderdeel e subsidie die voldoet aan de criteria van maatregel 125.
11. Subsidies voor het herstel van waterpartijen als onderdeel van het uitvoeren van projecten ter versterking van de landschappelijke kwaliteit van cultuurlandschap zoals bedoeld in artikel 8.66, tweede lid, worden alleen toegekend indien er sprake is van een sterke verhoging van de belevingswaarde van een landgoed.
1. De subsidie voor het opstellen van ontwikkelingsplannen als bedoeld in artikel 8.66, eerste lid, bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten met een maximum subsidiebedrag van € 50.000,--. Voor het opstellen van Landgoedversterkingsplannen geldt een maximum subsidiebedrag van € 7.500,--.
2. De subsidie voor het uitvoeren van projecten waarin geen productieve elementen zijn opgenomen, als bedoeld in artikel 8.66, tweede lid, bedraagt maximaal 75% van de subsidiabele kosten met een maximum subsidiebedrag van € 300.000,- per project indien artikel 8.67, lid 8, van toepassing is. Voor de overige aanvragen, als bedoeld in artikel 8.66, tweede lid, bedraagt de subsidie maximaal 50% van de subsidiabele kosten.
3. De subsidie voor aanleg en herstel van recreatief groen en groene elementen, zoals bedoeld in artikel 8.66, derde en vierde lid, bedraagt maximaal € 5.000,--/ha.
4. Subsidie voor het herstel van waterpartijen als onderdeel van het uitvoeren van projecten ter versterking van de landschappelijke kwaliteit van cultuurlandschap zoals bedoeld in artikel 8.66, tweede lid, bedragen maximaal €75.000,-- per landgoed.
[vervallen]
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor de uitvoering van projecten die passen in het ontwikkelingsprogramma van een Nationaal Landschap. Hierbij bestaat er onderscheid in:
1. geprogrammeerde projecten, waarbij de uitvoerder is aangewezen in het betreffende Uitvoeringsprogramma;
2. projecten die passen binnen een in het uitvoeringsprogramma uitgewerkte programmalijn;
3. niet geprogrammeerde projecten voor kleinschalige initiatieven.
1. Het project past binnen het uitvoeringsprogramma. Het project of de activiteit draagt aantoonbaar bij aan het realiseren van het uitvoeringsprogramma. Dit houdt in dat het project of de activiteit bijdraagt aan:
de versterking van het landschap volgens kernkwaliteiten omschreven in de Omgevingsverordening
(artikel 2.6.3) en
de vergroting van de toegankelijkheid van het landschap voor toerist, recreant en inwoner en/of
de versterking van sociaaleconomische structuur van een voor landschapsbeheer of -ontwikkeling belangrijke onderneming of gemeenschap.
2. Een aanvraag die betrekking heeft op activiteiten waarvoor in het uitvoeringsprogramma de uitvoerder is aangewezen kan alleen worden ingediend door of namens de betreffende uitvoerder.
3. In aanvulling op de leden 1 en 2 geldt in Nationaal Landschap IJsseldelta voor projecten als bedoeld in artikel 8.70 sub 3, dat de subsidieaanvraag afkomstig is van particulieren en rechtspersonen, niet zijnde publiekrechtelijke rechtspersonen.
4. Als de subsidie een steunmaatregel is dan moet de subsidie voldoen aan artikel 2 van de de-minimisverordening.
1. De hoogte van de subsidie als bedoeld in artikel 8.70, sub 1 is afhankelijk van het belang en de financieringsmogelijkheden van de aanvrager en bedraagt maximaal 75 % van de totale projectkosten, tenzij door de toepassing van artikel 1.4, lid 3, een ander maximum geldt.
2. In afwijking van artikel 1.4, lid 3 geldt bij stapeling van deze subsidie met een subsidie uit paragraaf 8.18, 8.19 en 8.20 (Groene en Blauwe diensten) een maximum van 90% van de subsidiabele kosten.
3. De hoogte van de subsidie als bedoeld in artikel 8.70, sub 3 bedraagt voor projecten in Nationaal Landschap IJsseldelta 75% van de totale projectkosten met een maximum van € 15.000.
4. In uitzonderingsgevallen kunnen Gedeputeerde Staten besluiten in afwijking van artikel 1.3, tweede lid, een subsidie te verstrekken in de vorm van een stimuleringssubsidie. De hoogte van de stimuleringssubsidie is afhankelijk van het belang en de financieringsmogelijkheden van de aanvrager en bedraagt maximaal € 5.000,-- per activiteit en of project.
[vervallen]
1. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor de vergoeding van maatregelen en activiteiten op het gebied van landschap, natuur, water, cultuurhistorie en recreatie die de kwaliteit van het landelijk en stedelijk gebied verhogen.
2. De subsidie zoals bedoeld in het eerste lid betreft de volgende activiteiten:
aanleg- en herstelwerkzaamheden;
inzet en gebruik van de grond;
onderhoudsactiviteiten waaronder mede begrepen het doelbewust nalaten of dulden hiervan;
gebruik van materialen;
educatie en professionalisering.
1. Een aanvraag past binnen het Beleidskader Groene en Blauwe diensten 2006.
2. Een aanvraag is afkomstig van een rechtspersoon die ten behoeve van de uitvoering van de activiteiten zoals bedoeld in het eerste lid over een rekening-courant beschikt bij het Nationaal Groenfonds.
3. In afwijking van lid 2 kan een aanvraag worden ingediend door een gemeente of waterschap indien daartoe bij een convenant tussen provincie en gemeente c.q. waterschap is besloten.
4. Voor zover de subsidiabele activiteiten zoals bedoeld in arikel 8.78, uitvoering krijgen op grond van het besluit van de Europese Commissie van 19 februari 2007, steunnummer N577/2006, voldoen de activiteiten aan de gebruiksbepalingen en werkzaamheden alsmede aan de hiervoor te bepalen maximale vergoedingen die bij of krachtens dit besluit van de Europese Commissie zijn gesteld. De activiteiten in de clusters akkers, zeldzame huisdierrassen, botanische graslanden, grubben/graften, grote eenheden natuur, productiebos en eendenkooi uit de bijlage van dit besluit van de Europese Commissie vinden geen toepassing in Overijssel.
5. Geen subsidie wordt verleend:
indien er op grond van enig wettelijk voorschrift de plicht bestaat tot het verrichten van de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd;
indien er voor de activiteiten een subsidiemogelijkheid bestaat op grond van de Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer Overijssel, de Subsidieregeling Natuur Overijssel, de Subsidieregeling Natuur- en Landschapsbeheer Overijssel of subparagraaf 8.13 (Beschermen weidevogels) van dit besluit;
indien er op grond van het projectvoorstel bedoeld in artikel 8.82, lid 1, sprake is van overcompensatie van de activiteiten of een samenloop van deze activiteiten zoals gesteld bij voornoemd besluit van de Europese Commissie van 19 februari 2007, steunnummer N577/2006;
gemeente, waterschappen, Staatsbosbeheer, de Vereniging Natuurmonumenten en de de Stichting Landschap Overijssel voor beheer van eigen terreinen;
voor aanleg, herstel en beheer van erfbeplanting;
voor maatregelen en activiteiten waartoe bij convenant zoals bedoeld in lid 3 is besloten.
1. De subsidie voor aanleg, beheer en herstel bedraagt maximaal 75% van de totale kosten van activiteiten:
indien:
- de provincie met aanvrager in het kader van de uitvoering van het pMJP voor 1 januari 2010 een convenant heeft afgesloten, waarin de uitvoering van groene en/of blauwe diensten is opgenomen voor de periode 2009-2011;
- de activiteiten en maatregelen uiterlijk 31 december 2011 gerealiseerd zijn, en
- de in het convenant opgenomen eigen bijdrage van de aanvrager voor groene en blauwe diensten over de periode 2007-2013 minimaal € 100.000,-- bedraagt. Deze in het convenant opgenomen eigen bijdrage dient ingezet te blijven voor Groene en Blauwe diensten.
of indien:
- de provincie met aanvrager in het kader van de uitvoering van het pMJP na 1 januari 2010 een convenant heeft afgesloten, waarin de uitvoering van groene en/of blauwe diensten is opgenomen voor de periode 2010-2012,
- de activiteiten en maatregelen uiterlijk 31 december 2012 gerealiseerd zijn, en
- de in het convenant opgenomen eigen bijdrage van de aanvrager voor groene en blauwe diensten over de periode 2007-2013 minimaal € 100.000,-- bedraagt. Deze in het convenant opgenomen eigen bijdrage dient ingezet te blijven voor Groene en Blauwe diensten.
2. De subsidie voor aanleg, beheer en herstel bedraagt in de overige gevallen maximaal 50% van de totale kosten van activiteiten.
3. In afwijking van het eerste en tweede lid betreft de subsidie voor het randenbeheer, onderdeel natte randen, maximaal 25% van de totale kosten van activiteiten in de hiertoe in het Beleidskader Groene en Blauwe diensten 2006 aangegeven gebieden met grote bestaande ecologische waarden.
4. In afwijking van het tweede en derde lid, bedraagt de subsidie voor het randenbeheer, onderdeel natte randen, in de Nationale Landschappen Noordoost Twente en IJsseldelta maximaal 75% van de totale kosten van activiteiten, indien voor de periode 2009-2011, resp. 2010-2012, aan de voorwaarden genoemd in het eerste lid, sub a of b is voldaan.
In afwijking van artikel 1.6 lid 3 zijn de kosten van dat deel van de activiteiten dat al heeft plaatsgevonden voordat de de aanvraag is ontvangen wel subsidiabel.
[vervallen]
1. In afwijking van artikel 1.14, eerste lid, onder b en c, overlegt de aanvrager een projectvoorstel dat voldoet aan de volgende criteria:
een begrenzing van het gebied waarop het voorstel betrekking heeft;
een beschrijving en analyse van het landschap van het gebied waaronder opbouw en identiteit van het landschap, het in het gebied voorkomende watersysteem, de betekenis van en voor gebruiksfuncties, de cultuurhistorische, aardkundige, ecologische waarden, de belevingswaarden waaronder openheid, beslotenheid, zichtlijnen, opgaande begroeiing, recreatieve ontsluiting en de waardering van het landschap;
een visie op behoud en ontwikkeling van het landschap van het gebied;
een overzicht van meetbare doelstellingen met betrekking tot de inzet van Groene en Blauwe diensten in het gebied alsmede de wijze van monitoring en evaluatie hiervan;
een beschrijving van de wijze van uitvoering van Groene en Blauwe diensten in het gebied, waaronder een nauwkeurige omschrijving van te treffen maatregelen onderscheiden naar aanleg, beheer en herstel;
een beschrijving van de wijze van financiering en een begroting van de benodigde financiële middelen;
een beschrijving van de wijze van organisatie;
een beschrijving van de manier waarop de communicatie zal plaatsvinden;
de waarborgen voor een duurzaam behoud van het resultaat van de uitgevoerde Groene en Blauwe diensten in het gebied.
2. In aanvulling op artikel 1.14, eerste lid, onder a, overlegt de aanvrager tevens een afschrift van een overeenkomst met het Nationaal Groenfonds, strekkende tot de openstelling van een rekening-courant.
3. Lid 1 en 2 zijn niet van toepassing ingeval de aanvrager een gemeente of waterschap is, mits de aanvraag bij het sluiten van het convenant zoals bedoeld in artikel 8.79 lid 3 past in het gemeentelijk Landschapsontwikkelingsplan of enig vergelijkbare planvorm.
1. De subsidieontvanger is verplicht de gesubsidieerde activiteiten te laten uitvoeren door één of meerdere particuliere beheerders. Onder particuliere beheerders wordt hierbij verstaan een natuurlijke persoon of rechtspersoon die krachtens zakelijk of duurzaam persoonlijk recht beschikt over het recht tot gebruik en beheer van gronden gelegen binnen het betreffende projectvoorstel. Deze verplichting geldt niet indien Gedeputeeerde Staten toepassing geven aan artikel 8.79 lid 5.
2. De subsidieontvanger sluit met de beheerders bedoeld in het eerste lid schriftelijke overeenkomsten waarbij de beheerder zich bij voorbaat verbindt tot nakoming van de verplichtingen waartoe de subsidieontvanger uit hoofde van deze subparagraaf met betrekking tot de gronden binnen het betreffende projectvoorstel gehouden is, zolang de beheerder beschikt over het recht tot gebruik en beheer van die gronden. Tevens verbindt de beheerder zich, bij overdracht van het desbetreffende gebruiksrecht van de verkrijger daarvan te bedingen dat deze vanaf het moment van verkrijging de in deze volzin bedoelde verplichtingen zal nakomen en zulks ook van zijn rechtsopvolger zal bedingen.
In afwijking van artikel 1.17 verlenen Gedeputeerde Staten op schriftelijk verzoek van de aanvrager een voorschot tot maximaal 100% van de verleende subsidie.
ingetrokken
1. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor het opstellen van een projectvoorstel zoals bedoeld in artikel 8.82, eerste lid.
2. De subsidie zoals bedoeld in het eerste lidf betreft de volgende activiteiten:
advieskosten, gebaseerd op een dagdeeltarief;
rapportagekosten;
reiskosten;
vergaderkosten.
1. Een aanvraag is afkomstig van een rechtspersoon.
2. De subsidie voldoet aan artikel 3 van de EG-Verordening 1860/2004 dan wel wanneer de subsidie niet wordt toegekend aan een onderneming in de landbouwsector als bedoeld in die verordening, aan artikel 2 van de de-minimisverordening.
3. Geen subsidie wordt verleend indien voor dezelfde activiteiten een financiële bjidrage door de gemeente is verstrekt die indirect van de provincie is ontvangen.
1. De subsidie bedraagt maximaal 75% van de totale kosten van activiteiten:
indien:
- de provincie met aanvrager in het kader van de uitvoering van het pMJP voor 1 januari 2010 een convenant heeft afgesloten, waarin de uitvoering van groene en/of blauwe diensten is opgenomen voor de periode 2009-2011;
- de activiteiten en maatregelen uiterlijk 31 december 2011 gerealiseerd zijn, en
- de in het convenant opgenomen eigen bijdrage van de aanvrager voor groene en blauwe diensten over de periode 2007-2013 minimaal € 100.000,-- bedraagt. Deze in het convenant opgenomen eigen bijdrage dient ingezet te blijven voor Groene en Blauwe diensten.
of indien:
- de provincie met aanvrager in het kader van de uitvoering van het pMJP na 1 januari 2010 een convenant heeft afgesloten, waarin de uitvoering van groene en/of blauwe diensten is opgenomen voor de periode 2010-2012,
- de activiteiten en maatregelen uiterlijk 31 december 2012 gerealiseerd zijn, en
- de in het convenant opgenomen eigen bijdrage van de aanvrager voor groene en blauwe diensten over de periode 2007-2013 minimaal € 100.000,-- bedraagt. Deze in het convenant opgenomen eigen bijdrage dient ingezet te blijven voor Groene en Blauwe diensten.
2. De subsidie bedraagt in de overige gevallen maximaal 50% van de totale kosten van activiteiten.
3. Het maximale subsidiepercentage wordt naar rato verminderd voor zover het totaal van die subsidie vermeerderd met die krachtens enig ander wettelijk voorschrift verstrekte subsidie meer dan 100% van de bedoelde kosten bedraagt.
In afwijking van artikel 1.6 lid 3 zijn de kosten van dat deel van de activiteiten dat al heeft plaatsgevonden voordat de aanvraag is ontvangen wel subsidiabel.
Artikel 1.13 is niet van toepassing indien de aanvraag afkomstig is van een gemeente of waterschap. Alsdan zijn de hiertoe strekkende bepalingen in het convenant van toepassing.
1. Gedeputeerde Staten kunnen een subsidie per boekjaar verstrekken aan een rechtspersoon die uitvoering gaat geven aan één of meerdere projectvoorstellen.
2. De subsidie zoals bedoeld in het eerste lid betreft de kosten van organisatie en personeel en zijn bestemd voor de volgende activiteiten:
oprichting;
bestuurs- en secretariaatskosten;
fondsbeheer en - werving;
gebiedsmakelaardij;
advies;
professionalisering en educatie;
communicatie;
controle en monitoring.
1. De aanvraag is afkomstig van:
een privaatrechtelijke rechtspersoon die blijkens de statuten of oprichtingsakte specifiek is opgericht voor dan wel zich onderscheidenlijk met geen andere activiteiten bezighoudt dan het verduurzamen en overdragen van onder andere uit een of meerdere subsidies verkregen middelen voor activiteiten uit het projectvoorstel zoals bedoeld in artikel 8.82 van dit besluit. Artikel 8.4, vierde lid van dit besluit is niet van toepassing.
Een gemeente of waterschap indien hiertoe bij een convenant tussen provincie en gemeente c.q. waterschap is besloten. In afwijking van artikel 8.89 lid 1 verlenen Gedeputeerde Staten een niet per boekjaar te verstrekken prestatiesubsidie. De gemeente of waterschap is verplicht de subsidie te bestemmen voor privaatrechtelijke rechtspersonen zoals bedoeld in sub a.
2. De kosten als bedoeld in artikel 8.89 bedragen maximaal 15% van de totale met de uitvoering van het projectvoorstel zoals bedoeld in artikel 8.82 gemoeide kosten. Gedeputeerde Staten kunnen in bijzondere situaties een hoger percentage toestaan.
3. Geen subsidie wordt verleend indien:
in de rechtspersoon sprake is van deelneming van een natuurlijk persoon die tevens eindbegunstigde is;
de rechtspersoon economische activiteiten ontplooit en als onderneming in de zin van artikel 87, eerste lid van het EG-Verdrag moet worden aangemerkt.
voor dezelfde activiteiten een convenant tussen provincie en gemeente c.q. waterschap is besloten.
1. De subsidie bedraagt maximaal 75% van de totale kosten van activiteiten:
indien:
- de provincie met aanvrager in het kader van de uitvoering van het pMJP voor 1 januari 2010 een convenant heeft afgesloten, waarin de uitvoering van groene en/of blauwe diensten is opgenomen voor de periode 2009-2011;
- de activiteiten en maatregelen uiterlijk 31 december 2011 gerealiseerd zijn, en
- de in het convenant opgenomen eigen bijdrage van de aanvrager voor groene en blauwe diensten over de periode 2007-2013 minimaal € 100.000,-- bedraagt. Deze in het convenant opgenomen eigen bijdrage dient ingezet te blijven voor Groene en Blauwe diensten.
of indien:
- de provincie met aanvrager in het kader van de uitvoering van het pMJP na 1 januari 2010 een convenant heeft afgesloten, waarin de uitvoering van groene en/of blauwe diensten is opgenomen voor de periode 2010-2012,
- de activiteiten en maatregelen uiterlijk 31 december 2012 gerealiseerd zijn, en
- de in het convenant opgenomen eigen bijdrage van de aanvrager voor groene en blauwe diensten over de periode 2007-2013 minimaal € 100.000,-- bedraagt. Deze in het convenant opgenomen eigen bijdrage dient ingezet te blijven voor Groene en Blauwe diensten.
2. De subsidie bedraagt in de overige gevallen maximaal 50% van de totale kosten van activiteiten.
In afwijking van artikel 1.6 lid 3 zijn de kosten van dat deel van de activiteiten dat al heeft plaatsgevonden voordat de aanvraag is ontvangen wel subsidiabel.
1. In afwijking van artikel 1.26, tweede lid, wordt het voorschot in het begin van de maanden juni en december van het betrokken boekjaar beschikbaar gesteld.
2. Lid 1 is niet van toepassing indien de aanvraag afkomstig is van een gemeente of waterschap. Alsdan zijn de hiertoe strekkende bepalingen in het convenant van toepasssing.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:
a. het opstellen van een erfinrichtingsplan en geschikt maken van de VAB voor andere economische functies dan landbouw;
b. het vergroten van landschappelijke en cultuurhistorische waarden van de VAB waarin een nieuwe economische functie komt en/of het erf waarop dit plaatsvindt, mits dit gebaseerd is op een transformatieplan dat voldoet aan het bepaalde in hoofdstuk 5, paragraaf 3.
1.
2. De nieuwe functie past binnen het gemeentelijk VAB-beleid.
3. Het moet gaan om een renderende investering die een substantieel (extra) inkomen oplevert.
4. Als de subsidie een steunmaatregel is dan moet de subsidie voldoen aan artikel 2 van de de-minimisverordening, danwel aan artikel 3 van de Vrijstellingverordening MKB.
5. Geen subsidie wordt verleend voor het ombouwen of geschikt maken van de VAB voor het stallen van caravans.
6. Subsidie voor slopp wordt alleen toegekend wanneer het een cultuurhistorisch waardevol gebouw betreft met een slechte bouwkundige staat dat in de oorspronkelijke staat met gebruik van oorspronkelijke materialen wordt herbouwd.
1. De subsidie voor het opstellen van een erfinrichtingsplan en het geschikt maken van een VAB als bedoeld in artikel 8.93, sub a, bedraagt maximaal 25% van de werkelijke kosten met een maximum subsidiebedrag van € 100.000,-- per 3 jaar, uitgaande van de datum van beschikking. Als ook gebruik wordt gemaakt van de subsidiemogelijkheid van paragraaf 8.8 is de totale subsidie per 3 jaar (uitgaande van de datum van beschikking) nooit hoger dan 40% met een maximum van € 100.000,--.
2. Subsidie voor het geschikt maken van een VAB als bedoeld in artikel 8.93, sub a, in combinatie met subsidie voor het vergroten van landschappelijke en cultuurhistorische waarden als bedoeld in artikel 8.93, sub b, bedraagt maximaal 40% van de werkelijke kosten met een maximum subsidiebedrag van € 150.000,--.
[vervallen]
In aanvulling op artikel 1.14 overlegt de aanvrager bij de aanvraag tevens een bedrijfsplan.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:
a. het ontwikkelen en onderhouden van landelijke routenetwerken voor wandelen, fietsen en varen;
b. promotie en marketing van deze netwerken;
c. het oplossen van knelpunten in deze landelijke routenetwerken;
d. activiteiten die bijdragen aan de realisering en de reconstructie van recreatieve fietspaden;
e. uitbreiding en innovatie van routes voor wandelen, fietsen en paardrijden;
f. realisatie van wandelpaden/-routes over boerenland.
1. Aanvragen om subsidie als bedoeld in artikel 8.98, sub a en b, kunnen uitsluitend worden ingediend door de Stichtingen Landelijk Fietsplatform, Wandelplatform LAW en Recreatietoervaart Nederland (SRN).
2. Aanvragen om subsidie als bedoeld in artikel 8.98, sub c, kunnen uitsluitend worden ingediend door overheden.
3. Aanvragen om subsidie als bedoeld in artikel 8.98, sub d en e, kunnen uitsluitend worden ingediend door instanties en overheden.
4. Aanvragen om subsidie als bedoeld in artikel 8.98 sub d moeten als zodanig zijn opgenomen op het actuele raamplan fietspaden.
5. Aanvragen om subsidie als bedoeld in artikel 8.98, sub e en f, dienen aan te sluiten bij en een bijdrage te leveren aan een regionaal routenetwerk. Aan te leggen recreatieve fietspaden waarvoor een subsidieverzoek wordt ingediend moeten als zodanig zijn opgenomen op het actuele raamplan fietspaden.
6. Als de subsidie een steunmaatregel is dan moet de subsidie voldoen aan artikel 2 van de de-minimisverordening danwel aan artikel 3 van de Vrijstellingverordening MKB.
1. De subsidie als bedoeld in artikel 8.98 bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten.
2. In afwijking van lid 1 geldt voor artikel 8.98, sub a, b en c, een afwijkend percentage van maximaal 100% van de subsidiabele kosten.
3. De subsidiabele kosten van een kilometer recreatief fietspad dat als zodanig is opgenomen op het actuele raamplan fietspaden bedragen ten hoogste € 105.000,-- per kilometer. Voor veengebieden en overige bijzondere gebieden kan het bedrag verhoogd worden met € 45.000,-- per kilometer.
4. Bij artikel 8.98 onderdeel f zijn de subsidiabele kosten € 0,45 per meter per jaar.
5. De volgende kosten zijn niet subsidiabel:
interne kosten;
verrekenbare belastingen, heffingen of lasten;
rente, bank-, financierings- en gerechtskosten, geldboetes en sanctiekosten;
kosten van planschade;
kosten van werkzaamheden die verband houden met bodemsanering;
grondverwervingskosten.
[vervallen]
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor het opstellen en uitvoeren van bedrijfsnatuurplannen op bestaande recreatiebedrijven, die als zodanig zijn bestemd in een goedgekeurd bestemmingsplan. Voor kampeerterreinen geldt een minimum van 25 standplaatsen.
1. Een subsidieaanvraag dient gericht te zijn op:
het opstellen en uitvoeren van een Bedrijfsnatuurplan dat zich richt op de inrichting en ontsluiting van het recreatiebedrijf;
een betere inpassing van het bedrijf in het landschap en;
en dat leidt tot een verbetering van de natuurwaarden en biodiversiteit op en rond het recreatiebedrijf.
2. Als de subsidie een steunmaatregel is dan moet de subsidie voldoen aan artikel 2 van de de-minimisverordening danwel aan artikel 3 van de Vrijstellingverordening MKB.
De subsidie bedraagt maximaal 75% van de subsidiabele kosten voor het opstellen en uitvoeren van een Bedrijfsnatuurplan met een maximum subsidiebedrag van € 20.000,-- per recreatiebedrijf, indien het recreatiegebied is gelegen in reconstructiegebied. Buiten reconstructiegebied bedraagt de subsidie maximaal 50% van de subsidiabele kosten voor het opstellen en uitvoeren van een Bedrijfsnatuurplan per recreatiebedrijf met een maximum subsidiebedrag van eveneens € 20.000,--.
[vervallen]
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:
a. het ontwikkelen en promoten van toeristische producten;
b. het opzetten van samenwerkingsverbanden en –arrangementen;
c. het verbeteren van ondernemersschap en ketenvorming.
1. Aanvragen dienen gericht te zijn op samenwerking tussen meerdere instanties of personen.
2. Als de subsidie een steunmaatregel is dan moet de subsidie voldoen aan artikel 2 van de de-minimisverordening danwel aan artikel 3 van de Vrijstellingverordening MKB.
De subsidie bedraagt maximaal 35% van de subsidiabele kosten.
[vervallen]
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen aan gemeenten voor:
1. de bouw of verbouw van een openbaar toegankelijke voorziening, waarin diensten worden aangeboden op minimaal drie van de gebieden van welzijn, sport, cultuur, educatie, zorg, maatschappelijke dienstverlening en commerciële dienstverlening (kulturhus);
2. een onderzoek naar de financiële en inhoudelijke haalbaarheid van de bouw of verbouw van een kulturhus (haalbaarheidsonderzoek);
3. experimenten die bijdragen aan kennis en ervaring voor het ontwikkelen van toekomstbestendige kulturhusen;
4. het leveren van een extra impuls aan de gezamenlijke programmering en/of het gezamenlijke beheer van een kulturhus.
1. De aanvraag voor de bouw en verbouw van kulturhusen als bedoeld in artikel 8.110, eerste lid, voldoet aan de volgende criteria: 342
het kulturhus ligt in een kern, niet zijnde de stadskern van Zwolle, Deventer, Enschede, Hengelo en Almelo;
er is aantoonbaar voorzien in cofinanciering, tenminste door de aanvragende gemeente;
er is een haalbaarheidsonderzoek bijgevoegd als bedoeld in artikel 8.110a, tweede lid, sub b en deze is op alle genoemde punten positief.
2. De aanvraag voor een haalbaarheidsonderzoek als bedoeld in artikel 8.110a, tweede lid, voldoet aan de volgende criteria:Als de gemeente zelf het haalbaarheidsonderzoek uitvoert, kunnen eigen uren worden opgevoerd, maar zal expliciet moeten worden aangetoond dat deze uren specifiek zijn gemaak t.b.v. de pMJP-prestatie (en anders niet zouden zijn gemaakt). Werkzaamheden die ook het algemeen belang dienen of als regulier/gangbaar kunnen worden aangemerkt, zijn niet subsidiabel. Alleen de directe kosten (loon/salaris incl. sociale lasten, maar excl. overhead) kunnen als subsidiabele kosten worden aangemerkt.
er is aantoonbaar voorzien in cofinanciering, in ieder geval door de aanvragende gemeente;
het haalbaarheidsonderzoek moet inzicht geven in de volgende aspecten:
de financiële haalbaarheid van de bouw/verbouw;
de exploitatie van het kulturhus in de eerste 5 jaren na realisatie van de bouw of verbouw;
mate van burgerparticipatie en draagvlak onder de lokale bevolking in de voorbereidende, opstartfase en exploitatiefase;
afstemming tussen behoeften van de lokale bevolking op (middel)lange termijn en aanbod van het te verbouwen of op te richten kulturhus;
indien er sprake is van verbouwing van een bestaande voorziening wordt aangetoond dat er substantieel nieuwe activiteiten worden ontplooid of nieuwe doelgroepen worden bereikt of dat zonder deze impuls voorzieningen uit de kern dreigen te verdwijnen.
3. De aanvraag voor experimenten als bedoeld in artikel 8.110, derde lid, voldoet aan de volgende criteria: 343
de aanvrager is een rechtspersoon;
het project is innovatief;
de resultaten van het project zijn overdraagbaar aan andere kulturhusen. In het projectplan wordt aangegeven hoe de projectuitvoerder actief zal bijdragen aan deze overdracht;
bij experimenten met commerciële partijen dient het project aantoonbaar een bijdrage te leveren aan de duurzame exploitatie van kulturhusen.
4. De aanvraag voor gezamenlijk beheer en/of gezamenlijke programmering als bedoeld in artikel 8.110, vierde lid, voldoet aan de volgende criteria: 344
de aanvrager is een rechtspersoon;
de activiteiten dragen aantoonbaar bij aan het ontwikkelen van gezamenlijk beheer en/of gezamenlijke programmering van het betrokken kulturhus;
er is in het verleden geen provinciale subsidie van 500.000 gulden ontvangen voor het betreffende kulturhus.
1. De subsidie als bedoeld in artikel 8.110, eerste lid, voor investeringskosten in bouw of verbouw van het kulturhus en met de bouw of verbouw samenhangende aard- en nagelvaste inventaris bedraagt driemaal de gemeentelijke bijdrage, tot maximaal 50% van genoemde investeringskosten tot een subsidiebedrag bedrag van ten hoogste € 100.000,--.
2. De subsidie als bedoeld in artikel 8.110, tweede en vierde lid, bedraagt maximaal 50% van de kosten met als maximum subsidiebedrag € 25.000,--.
3. De subsidie als bedoeld in artikel 8.110 derde lid, bedraagt maximaal € 40.000,--.
In afwijking van artikel 8.5 kunnen aanvragen gedurende het hele jaar worden ingediend voor experimenten respectievelijk voor gezamenlijk beheer en/of gezamenlijke programmering, zoals bedoeld in artikel 8.110, leden 3 en 4.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor
a. proceskosten in verband met het ontwikkelen van één of meerdere woonzorgzones, zijnde een (deel van een) wijk of een dorp, waarin optimale condities zijn geschapen voor wonen met zorg en welzijn, tot en met niet-planbare 24-uurs zorg.
b. het opstellen van een masterplan woonzorgzones waarin aangegeven is waar de zones in de gemeente worden ontwikkeld.
1. De aanvraag is afkomstig van een gemeente.
2. Er is sprake van cofinanciering door andere gemeenten en/of participanten.
3. De ontwikkeling van woonzorgzones dient aan te sluiten en nader te worden uitgevoerd in het kader van het gemeentelijk woon-/welzijnbeleid.
a. De subsidie bedraagt afhankelijk van de aard en omvang van de te ontwikkelen zone maximaal € 42.667,--.
b. Maximaal 50% van de verstrekte subsidie kan worden aangewend voor éénmalige activiteiten en kosten die gelieerd zijn aan het proces.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor het gebruikmaken van de DOP+-regeling waarbij een integraal dorpsplan wordt gemaakt, waarin samenhangende knelpunten en/of kansen binnen een dorpskern worden aangepakt.
1. De aanvraag is afkomstig van een gemeente. 350
2. Het dorpsplan heeft betrekking op een kern tussen circa 500 en 4.000 inwoners. 351
3. Met behulp van de hiertoe ontwikkelde Toolkit wordt de bevolking uitgedaagd en gestimuleerd een bijdrage te leveren aan het dorpsplan en de uitvoering. 352
4. Het resultaat van de DOP+ is een korte ontwikkelingsvisie met een uitvoeringsprogramma (UP). 353
5. Het betreft een integrale aanpak, waarbij de sociale, economische en fysieke pijlers in kaart zijn gebracht 354
6. Er wordt specifieke expertise ingezet voor het aanpakken van knelpunten en kansen uit elk van de drie pijlers. 355
7. Gedurende 4 jaar of tot de uitvoering van het UP is afgerond wordt er een aantoonbare inspanning geleverd om het UP uit te voeren. De gemeente dient binnen 1 jaar na oplevering van het dop+ een tussenrapportage in over de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van het dop+ 356
De provinciale bijdrage betreft maximaal 67% van de totale kosten tot een maximum subsidiebedrag van € 35.000,-- per integraal dorpsplan en wordt in principe besteed aan het bij 8.116, zesde en zevende lid, bedoelde inzet van expertise en het nazorgtraject. Indien een volwaardig DOP+ gerealiseerd kan worden voor een lagere kostprijs kunnen resterende middelen ingezet worden voor het aanjagen van de uitvoering.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor het stimuleren van de uitwerking van een gebiedsprogramma.
1. Subsidie is onder meer te besteden aan:
het vergroten van betrokkenheid van bewoners en burgerparticipatie;
het inschakelen van een leefbaarheidsmakelaar die activiteiten verricht die bijdragen aan de betrokkenheid, het verbeteren van sociale verbanden en de organisatie van voorzieningen en diensten;
vrijwilligersondersteuning;
een loketfunctie in de gebieden;
gebiedsmakelaardij;
voorlichting en communicatie;
het aanjagen van de uitvoering.
2. Het opstellen en begeleiden van plan- en gebiedsuitwerkingen en uitvoeringsmodules hiervan. Subsidie is onder meer te besteden aan:
opstellen van de uitwerking/uitvoeringsmodule;
vergaderkosten en vacatiegelden;
communicatie.
Bij vaststelling van plan- of gebiedsuitwerkingen en uitvoeringsmodulen let de provincie op de volgende punten:
a. het plan bevat een probleemanalyse, met een overzicht van te realiseren pMJP-prestaties;
b. het plan beschrijft de gewenste oplossingen en maatregelen;
c. het plan bevat een plan-MER als de maatregelen vogel- en habitatrichtlijngebieden kunnen beïnvloeden;
d. het plan voldoet aan het relevante milieu- en waterbeleid;
e. het plan bevat een uitvoeringsprogramma, inclusief begroting.
1. De aanvraag als bedoeld onder 8.118, lid 1, is afkomstig van een gemeente.
2. De aanvraag als bedoeld onder 8.118, lid 2:
is afkomstig van een gemeente of waterschap die het trekkerschap van een plan- of gebiedsuitwerking op zich heeft genomen;
maakt onderdeel uit van het gebiedsprogramma;
wordt vergezeld van een plan van aanpak waarin de beoogde resultaten, te volgen werkwijze, doorlooptijd en benodigd procesgeld is beschreven.
1. Subsidie als bedoeld in artikel 8.118, lid 1, bedraagt € 18.000,-- per jaar. De eigen bijdrage is minimaal 50%.
2. Subsidie als bedoeld in artikel 8.118, lid 2, bedraagt indien deze zijn gekoppeld aan andere pMJP-prestaties maximaal 75% van de benodigde proceskosten. De eigen bijdrage bedraagt minimaal 25%.
a. Cultureel erfgoed: gebouwen en bouwwerken die vanuit het verleden zijn overgebleven, die het waard zijn om behouden te blijven en die bijdragen aan de karakteristieke identiteit van het gebied.
b. Herstel- en restauratiewerkzaamheden: noodzakelijke renovatie werkzaamheden aan gevels, (rieten) daken en cultuurhistorische elementen, als bijvoorbeeld herstel voegwerk (knipvoeg, snijvoeg, platvol), inboetwerk (vervangend metselwerk invoegen in bestaand), herstel oorspronkelijke kozijnindeling, herstel/vervanging houten gevelbeschieting, herstel/vervanging dakkapel, herstel/vervanging goot/gootomtimmering/windveren, herstel cultuurhistorische elementen op een erf of landgoed, zoals stookhok/bakhuis/hooiberg en tuinornamenten, een en ander ter beoordeling van de Monumentencommissie.
c. Transformatie- en haalbaarheidsstudies: onderzoeken op welke wijze een verandering van functionaliteit het betreffende cultureel erfgoed een nieuwe toekomst en exploitatie kan geven.
d. Integrale aanpak: in het project worden niet alleen de gebouwen of bouwwerken maar ook de groene cultuurhistorische (landschaps-) elementen meegenomen.
e. Gebundelde aanpak: individuele particuliere aanvragen maken onderdeel uit van een grotere projectaanvraag met meer dan één eigenaar.
1. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor de uitvoering van herstel- en restauratiewerkzaamheden aan cultureel erfgoed binnen een gebundelde aanpak, waardoor er een substantiële bijdrage wordt geleverd aan behoud, herstel of ontwikkeling van de karakteristieke identiteit van het gebied, inclusief voorbereidende werkzaamheden. Bij een integrale aanpak is paragraaf 8.16 van toepassing op de groene elementen.
2. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:
planontwikkeling in de vorm van transformatie- en haalbaarheidsstudies op het gebied van behoud, herstel en duurzame (her)bestemming van cultureel erfgoed, uitgezonderd agrarisch en industrieel erfgoed, zoals genoemd in hoofdstuk 5, paragraaf 3;
de uitvoering van projecten gericht op het realiseren van een duurzame herbestemming van cultureel erfgoed, gebaseerd op een plan als bedoeld onder a;
3. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor de uitvoering van projecten op het gebied van erfgoededucatie en toerisme in relatie tot cultureel erfgoed. 362
1. De aanvraag voldoet aan de volgende criteria: 364
Er is in voldoende mate sprake van advisering door een deskundige organisatie;
De werkzaamheden dienen door professionals met relevante expertise uitgevoerd te worden;
Als de subsidie een steunmaatregel is dan moet de subsidie voldoen aan artikel 2 van de de-minimisverordening dan wel aan artikel 3 van de Vrijstellingverordening MKB.
2. Op subsidies die worden verstrekt op grond van artikel 8.124 lid 1 en lid 2 kan artikel 8.3 van toepassing worden verklaard. In deze situatie verstrekken Gedeputeerde Staten subsidie die voldoet aan de criteria van maatregel 323. Alle staatssteun toegekend in het kader van deze maatregelen aan anderen dan landbouwers, zal in overeenstemming zijn met de de-minimisregeling zoals vastgesteld bij Verordening (EG) nr, 1998/2006.
3. Voor zover de in deze paragraaf opgenomen criteria afwijken van de voorwaarden zoals opgenomen in maatregel 323, worden de criteria in deze paragraaf bij toekenning van steun in het kader van maatregel 323 alleen meegenomen, voor zover deze criteria strikter zijn dan of aanvullend zijn op de voorwaarden in maatregel 323.
1. De subsidie voor uitvoering als bedoeld in artikel 8.124, eerste lid, bedraagt 20% voor werkzaamheden aan woonhuizen en bedrijfsgebouwen die in het kader van de reguliere bedrijfsvoering worden gebruikt, en 50% voor overige gebouwen en bouwwerken met een maximum subsidiebedrag van € 200.000,-- per aanvraag. Hiervan wordt ten hoogste 10% besteed aan voorbereidende werkzaamheden.
2. De subsidie voor planontwikkeling als bedoeld in artikel 8.124, tweede lid onder a, bedraagt 50% van de totale kosten met een maximum subsidiebedrag van € 25.000,--.
3. De subsidie voor uitvoering als bedoeld in artikel 8.124 tweede lid onder b, bedraagt 40% van de totale kosten tot een maximum subsidiebedrag van € 75.000,-- per projectplan.
4. De subsidie als bedoeld in artikel 8.124 derde lid, bedraagt voor project gericht op erfgoededucatie maximaal € 25.000,-- in combinatie met een bijdrage aan toeristische arrangementen maximaal € 35.000,-.
[vervallen]
Een subsidieaanvraag wordt, indien nodig, voor advies voorgelegd aan de Monumentencommissie, die binnen zes weken een advies aan Gedeputeerde Staten uitbrengt.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen voor prestaties die leiden tot een duurzame inrichting van en/of een verbeterde waterkwaliteit in het watersysteem in Overijssel en die zijn opgenomen in een gebiedsprogramma.
1. De aanvraag is afkomstig van een rechtspersoon.
2. Subsidieverlening aan een landbouwbedrijf moet voldoen aan artikel 4 dan wel artikel 15 van de Vrijstellingsverordening Landbouw. Subsidie aan andere ondernemingen moet voldoen aan artikel 15 van de Vrijstellingsverordening Landbouw dan wel aan artikel 2 van de de-minimisverordening.
3. Geen subsidie wordt verleend indien de prestatie naar het oordeel van Gedeputeerde Staten is aan te merken als reguliere dan wel wettelijk voorgeschreven activiteit van de subsidieaanvrager.
4. Voor bepaalde prestaties kan artikel 8.3 van toepassing zijn. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken onder de voorwaarden als bedoeld in maatregel 216.
1. De provinciale subsidie wordt gebaseerd op een door de aanvrager te overleggen plan met een onderbouwing van de te leveren prestatie(s).
2. De provinciale subsidie is een vast bedrag per prestatie. Daarbij geldt dat indien de aanvrager BTW kan compenseren, de bijdrage per prestatie met 19% wordt verminderd.
3. Voor prestaties die zijn opgenomen in een vastgesteld gebiedsprogramma en niet zijn opgenomen in Bijlage A bedraagt de subsidie maximaal 50% van de projectkosten zoals opgenomen in het projectplan dit tot een maximumbedrag van € 500.000,--.
4. Van hetgeen bepaald in lid 3 kan in bijzondere situaties door Gedeputeerde Staten worden afgeweken.
Bijlage A
prestatie | indicator | subsidiebedrag |
---|---|---|
realisatie waterberging | m3 | € 1,60 |
realisatie waternood | ha | € 600,-- |
afkoppelen verhard oppervlak | ha | € 25.000,-- |
saneren overstorten | aantal | € 75.000,-- |
realisatie helofytenfilter | ha | € 17.500,-- |
beek en rivierherstel | km | € 60.000,-- |
aankoppelen van Vecht-meanders | aantal | € 375.000,-- |
1. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor projecten in de landelijke niet-reconstructiegebieden van Overijssel.
2. Een aanvraag om subsidie moet passen in het gebiedsprogramma en de -visie voor het landelijke niet-reconstructiegebied waarbinnen het project zal plaatsvinden (Noordoost-Overijssel, Noordwest-Overijssel, Zwolle Kampen of Salland).
3. Aanvullend op het tweede lid moet het project waarvoor subsidie wordt gevraagd voldoen aan de criteria van de betreffende paragraaf van dit hoofdstuk waarbinnen dat project subsidiabel zou zijn indien het in reconstructiegebied zou plaatsvinden.
4. Subsidieverlening aan een landbouwbedrijf moet voldoen aan artikel 4 dan wel artikel 15 van de Vrijstellingsverordening Landbouw. Subsidie aan andere ondernemingen moet voldoen aan artikel 15 van de Vrijstellingsverordening Landbouw dan wel aan artikel 2 van de de-minimisverordening.
[vervallen]
a. Particuliere eigenaren: eigenaren van grond in Wieden of Weerribben niet zijnde een overheid, een terreinbeherende organisatie (Natuurmonumenten (NM), Staatsbosbeheer (SBB)) of Vitens;
b. Wieden; Weerribben: de gronden gelegen binnen de ecologische hoofdstructuur in het gebied de Wieden of de Weerribben, zoals die is aangegeven in het meest recente natuurbeheerplan van de provincie.
c. Subsidieregeling Natuur en Landschap (SNL): Regeling van 24 maart 2009 houdende regels inzake de subsidieverstrekking ten behoeve van natuur- en landschapsbeheer.
d. Beheertypenkaart: Een kaart waarop de beheertypen worden aangewezen. Er zijn drie verschillende beheertypenkaarten:
- voor de terreinen van Natuurmonumenten en Staatsbosbeheer de door de terreinbeheerder vast gestelde beheertypenkaart;
- voor overige particuliere eigenaren de door gedeputeerde staten vast gestelde beheertypenkaart.
e. pachters van Staatsbosbeheer: onder pachters van Staatsbosbeheer worden ook begrepen de leden van de "Cooperatie De Weerribben", gevestigd te Marijenkampen (gemeente Steenwijkerland).
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen voor activiteiten die bijdragen aan het door middel van rietbeheer in stand houden van de op de desbetreffende percelen grond liggende beheertypen zoals genoemd in SNL en zoals weergegeven op de beheertypenkaart, in de Wieden of de Weerribben.
1. De aanvraag is afkomstig van: 371
pachters van Natuurmonumenten en Staatsbosbeheer in de Wieden of de Weerribben of
particuliere eigenaren van een perceel in de Wieden of de Weerribben.
2. De eigenaar heeft toestemming aan de pachter verleend om de subsidiabele activiteiten te verrichten op de grond die in hun eigendom is.
3. Er is een verklaring ondertekend waaruit blijkt dat de eigenaar eventueel in samenwerking met pachter voor de deelnemende percelen voor het rietbeheer vanaf 2011 een subsidieaanvraag op grond van de SNL of een vergelijkbare regeling zal indienen. 372
4. Het perceel grond moet worden beheerd in overeenstemming met de omschrijving van de beheertypen genoemd in de SNL. 373
5. De subsidie moet voldoen aan artikel 2 van de de-minimisverordening. 374
1. De subsidie bedraagt per jaar: 375
voor beheertype N 05.01 overjarig rietland (moeras) € 526 per ha;
voor beheertype N 05.02 gemaaid rietland € 510 per ha;
voor beheertype N 06.01 veenmosrietland en moerasheide € 1331 per ha;
voor beheertype N 06.02 trilveen € 1550 per ha;
voor beheertype N 10.01 nat soortenrijk grasland (nat schraalland) € 1285 per ha;
voor beheertype N 10.02 vochtig hooiland € 923 per ha.
2. In aanvulling op het eerste lid, bedraagt de subsidie per jaar voor het vervoer van groenafval naar een verzameldepot: 376
voor beheertype N 05.01 overjarig rietland € 86 per ha;
voor beheertype N 05.02 gemaaid rietland € 71 per ha;
voor beheertype N 06.01 veenmosrietland en moerasheide € 173;
voor beheertype N 06.02 trilveen € 164;
voor beheertype N 10.01 nat soortenrijk grasland (nat schraalland) € 219;
voor beheertype N 10.02 vochtig hooiland € 89.
3. In aanvulling op het eerste lid, indien het tweede lid niet van toepassing is, bedraagt de subsidie per jaar voor het vervoer van groenafval naar een afnemer: 377
voor beheertype N 05.01 overjarig rietland € 172 per ha;
voor beheertype N 05.02 gemaaid rietland € 142 per ha;
voor beheertype N 06.01 veenmosrietland en moerasheide € 346;
voor beheertype N 06.02 trilveen € 328;
voor beheertype N 10.01 nat soortenrijk grasland (nat schraalland) € 438;
voor beheertype N 10.02 vochtig hooiland € 178.
4. In afwijking van artikel 1.6 lid drie, zijn de kosten die gemaakt zijn vanaf 1 januari 2009 tot 1 maart 2010 wel subsidiabel.
5. Bijdragen die uit andere hoofde voor dezelfde activiteiten door aanvrager worden ontvangen, worden in mindering gebracht op deze subsidie. 378
1. In afwijking van artikel 1.13 wordt een subsidieaanvraag ingediend voor 1 maart van het jaar waarop de aanvraag betrekking heeft.
2. Aanvullend op het eerste lid wordt de subsidieaanvraag voor 2009 ingediend voor 1 maart 2010.
1. Indien de aanvrager pachter is van de percelen grond waarop de aanvraag betrekking heeft, moeten de navolgende aanvullende stukken worden verstrekt:
een verklaring van de eigenaar dat de subsidiabele werkzaamheden worden uitgevoerd overeenkomstig de eisen van SNL, met een bijbehorende kaart waarop per perceel het beheertype is aangegeven.
een ondertekende de-minimisverklaring
een verklaring zoals bedoeld in artikel 8.134, lid 3.
Een verklaring het beheer te (doen) voeren in overeenstemming met de beheertypen-omschrijving van SNL.
Voor het jaar 2009 een verklaring van de eigenaar dat de werkzaamheden zijn uitgevoerd.
2. Indien de aanvrager eigenaar van de percelen grond is, waarop de aanvraag betrekking heeft, moeten de navolgende stukken worden verstrekt:
een kaart waarop per perceel het beheertype is aangegeven
een ondertekende de-minimisverklaring
een verklaring zoals bedoeld in artikel 8.134, lid 3
Een verklaring het beheer te (doen) voeren in overeenstemming met de beheertypen-omschrijving van SNL.
In afwijking van artikel 1.4 kunnen Gedeputeerde Staten bepalen dat het beschikbare bedrag naar evenredigheid over de subsidieaanvragen wordt verdeeld.
In afwijking van artikel 1.18 dient de subsidieontvanger binnen drie maanden na afloop van het jaar waarover subsidie is verleend een aanvraag tot subsidievaststelling in.
In aanvulling op artikel 1.19 verstrekt de pachter bij de aanvraag een verklaring van de eigenaar dat de werkzaamheden zijn uitgevoerd.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen voor uitbreiding van de investering ter versterking van ruimtelijke kwaliteit die een particulier of onderneming moet leveren op basis van artikel 2.1.6 Omgevingsverordening.
De aanvraag voor een subsidie Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving moet voldoen aan de volgende criteria:
a. De aanvrager van de subsidie is een gemeente in Overijssel;
b. De extra investering moet bijdragen aan een versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving door versterking van de gebiedskenmerken en moet bijdrageb aan realisering van de provinciale beleidsdoelstellingen;
c. De extra investering moet plaats vinden in de Groene Omgeving zoals bedoeld in de Omgevingsvisie;
d. Het mag niet gaan om kosten die de aanvrager moet maken op basis van reguliere taakuitoefening of om kosten die uit andere hoofde zijn of worden gesubsidieerd;
e. Het beheer van de investering in de ruimtelijke kwaliteit moet duurzaam geregeld zijn.
De subsidie bedraagt maximaal 100% van de subsidiabele kosten met een maximum van 3x het bedrag dat de particulier moet investeren ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving met een maximum van € 100.000,-- per aanvraag.
De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.14 bij de aanvraag tevens een plan inhoudende de extra investering ter versterking van de ruimtelijke kwaliteit. In het plan is minimaal opgenomen:
a. Een onderbouwd kostenoverzicht van de investering die gedaan wordt door de particulier of de ondernemer;
b. Een onderbouwd kostenoverzicht van de kosten van de extra investering die gedaan wordt door de gemeente;
c. Hoe het beheer van de ruimtelijke kwaliteit in de toekomst is gewaarborgd;
d. Een motivatie waarom de extra investering bijdraagt aan een versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving door versterking van de gebiedskenmerken en bijdraagt aan de realisering van de provinciale beleidsdoelstellingen.
De gemeente moet voor 2012 zijn begonnen met de uitvoering van de subsidiabele activiteiten.
a. Landelijke regelgeving: de vigerende regelgeving van de Rijksoverheid ter beperking van stikstofemissies uit huisvestingssystemen van veehouderijen: de Wet ammoniak en veehouderij en het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderijen.
b. Beleidskader stikstof: Beleidskader Natura 2000 stikstof en veehouderijen (Besluit Gedeputeerde Staten van Overijssel van 27 april 2010).
c. Beleidsregel stikstof: Beleidsregel Natura 2000 en stikstof voor veehouderijen (besluit Gedeputeerde staten van 13 april 2010);
d. Drempelwaarde: depositie, op de rand van een Natura 2000 gebied, van één procent van de kritische depositiewaarde van het meest kritische habitattype binnen datzelfde Natura 2000-gebied;
e. N-depositie: neerslag van stikstofverbindingen uit de atmosfeer op een habitat binnen een beschermd natuurgebied, waarbij de belasting op het meest belaste punt binnen het habitat uitgedrukt wordt in mol N/ha/jr en de belasting op het habitat als geheel in mol N/jr; De berekening vindt plaats overeenkomstig artikel 7, lid 2 van de Beleidsregel stikstof;
f. N-emissie: uitstoot van ammoniak vanuit een veehouderij. Deze wordt uitgedrukt in kilogram ammoniak per dierplaats per jaar.
g. Kritische depositiewaarde: de in Alterra-rapport 1654 per Natura 2000-gebied vastgelegde waarde die aangeeft wat de gevoeligheid van een in het betrokken gebied voorkomend habitattype is voor de invloed van stikstofdepositie;
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen voor:
1. projecten gericht op de kennisontwikkeling en de verspreiding van kennis met betrekking tot technieken en maatregelen voor de vermindering van stikstofemissie vanuit veehouderijbedrijven in Overijssel;
2. investeringen in stikstofemissiebeperkende maatregelen en technieken op landbouwbedrijven in Overijssel waarmee lagere stikstofemissies vanuit deze bedrijven gerealiseerd worden dan die op grond van de normen van de landelijke regelgeving vereist zijn.
Een aanvraag voor een activiteit genoemd in artikel 8.147. moet voldoen aan de volgende criteria:
1. De aanvraag voor de activiteiten als bedoeld in artikel 8.147. lid 1 moet betrekking hebben op projecten voor:
Kennisontwikkeling en kennisverspreiding door middel van praktijknetwerken.
Advisering aan landbouwers voor de opstelling en uitvoering van bedrijfsplannen voor de vermindering van de stikstofemissie.
2. Aanvragen voor activiteiten zoals bedoeld onder artikel 8.147, eerste lid, kunnen worden ingediend door een samenwerkingsverband van landbouwbedrijven of van landbouwbedrijven met andere partners (keten en/of gebiedspartijen) en/of kennisinstellingen.
3. Aanvragen voor activiteiten als bedoeld in artikel 8.147, tweede lid, kunnen worden
ingediend door landbouwbedrijven met een minimale bedrijfsgrootte van 40 NGE.
4. Investeringen zoals bedoeld in artikel 8.147 lid 2 moeten gebruikt worden om lager gemiddelde stikstofemmissie per dierplaats te realiseren.
5. Geen subsidie wordt verleend voor:
investeringen in gecombineerde luchtwassers op landbouwbedrijven;
vervangingsinvesteringen;
investeringen op intensieve veehouderijbedrijven in extensiveringsgebieden in het Reconstructiegebied Salland-Twente.
6. Subsidie als bedoeld in artikel 8.147 eerste lid, waarbij een landbouwbedrijf eindbegunstigde is moet voldoen aan artikel 15 van de Vrijstellingsverordening Landbouw. Subsidie waarbij andere ondernemingen eindbegunstigde zijn moet voldoen aan artikel 2 van de de-minimisverordening.
7. Subsidie als bedoeld in artikel 8.147, tweede lid, moet voldoen aan artikel 4 van de Vrijstellingsverordening Landbouw.
1. De subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 8.147, lid 1, bedraagt maximaal 75% van de subsidiabele kosten.
2. De subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 8.147, lid 2, bedraagt maximaal 40% van de subsidiabele kosten, met een maximum subsidiebedrag van € 400.000,-- per bedrijf in een periode van drie fiscale jaren, uitgaande van de datum van beschikking.
3. De subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 8.147, lid 2, waarbij sprake is van investeringen die leiden tot extra kosten voor de bescherming van het milieu en die geen uitbreiding van de productiecapaciteit tot gevolg hebben, bedraagt maximaal 60% van de subsidiabele kosten, met een maximum van € 400.000,-- per bedrijf in een periode van drie fiscale jaren, uitgaande van de datum van beschikking.
1. In aanvulling op artikel 1.6 lid 1 komen voor subsidie als bedoeld in artikel 8.147, lid 2 de volgende kosten in aanmerking:
De bouw en de aanpassing van de inrichting van bedrijfsgebouwen;
De aanschaf van machines en apparatuur;
Met de onder a en b genoemde investeringen samenhangende advieskosten tot een maximum van 10% van de totale investering;
2. De subsidiabele kosten zoals genoemd in lid 1 zijn maximaal de meerkosten van investeringen om lagere stikstofemissies te realiseren dan vereist op grond van de landelijke regelgeving ten opzichte van de kosten van de investeringen die gemaakt zouden moeten worden om te voldoen aan de normen van de landelijke regelgeving.
In afwijking van artikel 1.13 wordt een subsidieaanvraag twee keer per jaar, voor 1 december en 1 juni van het betreffende kalenderjaar ingediend.
De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.14 bij de aanvraag om subsidie tevens:
a. een berekening en onderbouwing van de meerkosten van de investering om stikstofemissiebeperkende maatregelen te treffen, die verder gaan dan is voorgeschreven in de landelijke regelgeving;
b. een berekening van de huidige N-emissie van het landbouwbedrijf van de aanvrager en de N-emissie van dit landbouwbedrijf na de investering;
c. een berekening van de huidige N-depositie van het landbouwbedrijf van de aanvrager en de nieuwe N-depositie na de investering van dit landbouwbedrijf op het nabij gelegen Natura 2000 gebied, indien van toepassing.
1. In afwijking van artikel 1.4 plaatsen Gedeputeerde Staten de subsidieaanvragen, die voldoen aan het gestelde in de artikelen 8.147 in een prioriteitsvolgorde:
Ten eerste wordt prioriteit gegeven aan aanvragen van landbouwbedrijven met een N-depositie op een Natura 2000-gebied boven de dempelwaarde van 1% van de kritische depositiewaarde.
Ten tweede worden de aanvragen geprioriteerd op basis van de door de investering waarvoor subsidie wordt aangevraagd verminderde N-depositie op een nabij gelegen Natura 2000 gebied.
Ten derde worden de aanvragen geprioriteerd op basis van de door de investering waarvoor subsidie wordt aangevraagd vermeden N-depositie op een nabij gelegen Natura 2000 gebied.
2. Gedeputeerde Staten verlenen subsidie in de volgorde van de vastgestelde prioriteit, voor zover het beschikbare bedrag dat toestaat.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
Gedeputeerde Staten treffen de nodige voorzieningen of nemen de nodige besluiten in de gevallen waarin de verordening of dit besluit niet voorziet.
1. Aanvragen die voor de inwerkingtreding van dit besluit worden ontvangen en betrekking hebben op het jaar 2007 worden geacht te zijn ingediend op grond van dit besluit. 391
2. Subsidies die zijn verleend onder de werking van het Uitvoeringsbesluit subsidies Overijssel 2005 worden vastgesteld op basis van dat ingetrokken besluit. 392
3. Paragraaf 3.3.4 ‘roetfilter in voertuig’ van dit besluit werkt terug tot 1 juli 2006. 393
Dit besluit kan worden aangehaald als ‘Uitvoeringsbesluit subsidies Overijssel 2007’.
lasten die ten laste van de exploitatierekening zijn gebracht waarvoor op de begroting van de subsidieontvanger voor dat jaar geen post is opgenomen, of
lasten zonder noodzaak tot een onevenredig hoog bedrag die ten laste van de exploitatierekening zijn gebracht, of
lasten die in de exploitatierekening zijn opgenomen met het kennelijke doel van kapitaal- of reservevorming. ]
Slecht wegdek en/of slecht wegenprofiel (veroorzaakt door slechte kwaliteit van de weg; verschil in breedte van de weg; parkeren op de openbare weg of op grasbermen). Aanpak door een nieuw wegenplan. Alle wegen krijgen een nieuw, uniform straatprofiel, met onderscheid tussen de rijbaan (voor gemotoriseerd verkeer en fietsers), aanstraatstrook (voor laden en lossen, toegang tot inritten en draairuimte voor vrachtverkeer), parkeervakken (voor bezoekers), voetpaden en groenstroken.
Slechte verkeersveiligheid (veroorzaakt door slechte kwaliteit van de weg; slecht wegenprofiel; door parkeren op de weg; geen of onduidelijke afbakening van de openbare weg en private terreinen). Aanpak door aanleg van voldoende duidelijk afgebakende openbare parkeerruimte. Privégebruik van de openbare ruimte, waaronder groenstroken, voor bijvoorbeeld parkeren, opslag of tuinen is niet toegestaan. De gemeente schrijft eigenaren/huurders hierover individueel aan. Ook op andere overtredingen van wet- en regelgeving wordt strenger gehandhaafd.
Ontbreken van voldoende parkeergelegenheid (voor medewerkers, bezoekers en bezorgend verkeer). Zie vorig punt.
Ontbreken goede bewegwijzering (geheel niet aanwezig/onduidelijk/verschillende uitvoeringen), veroorzaakt onnodige verkeersbewegingen door zoekgedrag. Via collectief parkbeheer kan hierin worden voorzien met een uniforme benadering.
Slechte verlichting. Vereist nieuw verlichtingsplan, waarbij verkeersveiligheid en sociale veiligheid voorop staan.
Beperkt groen/-onderhoud. Vereist nieuw groenplan (aanleg en onderhoud). Ook daarbij spelen verkeersveiligheid en sociale veiligheid een belangrijke rol.
Veiligheid, waaronder sociale veiligheid. Door collectief parkbeheer kan beveiliging door onder meer cameratoezicht en surveillances tot stand komen. Dit gevoegd bij een duidelijke en goede structuur van wegen, parkeren, groen en verlichting, komt de sociale veiligheid ten goede.
Digitale infrastructuur. De aansluiting van een bedrijventerrein op een open glasvezelnetwerk.
intensivering van ruimtegebruik. Geen verkoopbepaling met betrekking tot maximaal te bouwen oppervlakte, maar minimaal te bebouwen oppervlakte. Geen blijvend onbebouwde kavels of delen van kavels. Een bouwplicht opleggen in die zin dat bijvoorbeeld binnen twee jaar na uitgifte van de bouwkavel en/of verlenen van de bouwvergunning het bouwwerk gerealiseerd is. Is dit niet het geval dan wordt de grond - tegen de aanvankelijke betaalde verkoopprijs - weer eigendom van de vorige eigenaar, bijvoorbeeld de gemeente of de HMO;
parkeerplaatsen niet per definitie op maaiveldniveau, maar ook onder of op gebouwen. Ook gebruikmaken van elkaars parkeermogelijkheden kan een optie zijn;
verticaal bouwen, de hoogte of de diepte in. Minimale bouwhoogte;
zorgvuldig ruimtegebruik is nauw verweven met onderwerpen als herstructurering, duurzaamheid, landschappelijke inpassing, parkmanagement, criminaliteitsbestrijding en architectuur. Voor wat dat laatste betreft is het vooral van belang dat er gestreefd wordt naar een goed ontwerp en aansluiting bij ter plaatse logische bouwhoogtes en dichtheden. Zonering met uitstraling aan de openbare ruimte en verhouding publieke en private ruimte.
Werkzaamheden die geen betrekking hebben op het doel van herstructurering in het kader van het Ubs, namelijk de bestrijding van de veroudering van het bedrijventerrein als geheel;
werkzaamheden die tot het reguliere onderhoud gerekend worden, dus ook groot onderhoud;
werkzaamheden die betrekking hebben op de private eigendommen (zoals kavels en bedrijfsgebouwen);
de aanleg of verbetering van bovenwijkse infrastructuur naar en van een bedrijventerrein;
transformatie van een bedrijventerrein.
Investeringen die leiden tot verbetering van de fysieke kwaliteit van de onderneming. De fysieke kwaliteit van een onderneming wordt bijvoorbeeld verbeterd door productvernieuwing, door een nieuw bedrijfsconcept of als er nieuwe digitale technieken worden toegepast. De hoofddoelstelling is dat het resultaat van de investering een voor de consument zichtbare verbetering van de kwaliteit en uistraling van de onderneming is. Als de investering is gericht op het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van een onderneming is de subsidieregeling Bedrijfsnatuurplannen recreatieondernemers (paragraaf 8.23) van toepassing.
Duurzaamheid is een aspect dat de kwaliteit van de onderneming ten goede komt. Daarom is er voor gekozen om drie items met betrekking tot duurzaamheid te subsidiëren. Het gaat hierbij om het behalen van een Green Key, Energiezuinig bouwen en Elektrisch varen.
Verder biedt deze subsidieregeling de mogelijkheid om samenwerking binnen de toeristische sector te stimuleren door samenwerkingsprojecten die nieuw in Overijssel zijn, te subsidiëren.
Uit ervaringen van de brancheorganisaties (Recron, Hiswa en KHN) blijkt dat slechts een gering aantal ondernemers beschikt over een goed ondernemersplan. Dit is een gemis, waardoor veel beslissingen omtrent investeringen vaak op een ad hoc-wijze worden genomen en niet zijn ingebed in een bedrijfsstrategie. Het stimuleren van het opzetten van een investeringsplan komt de kwaliteit van de onderneming ten goede. Daarom heeft Gedeputeerde Staten ervoor gekozen om het adviestraject dat leidt tot een investeringsplan te subsidiëren.]
verkenning (haalbaarheid): zoals initiatiefnemers, onderzoeks- en kennisinstellingen, gemeenten en waterschappen;
realisatie (ontwikkeling): zoals projectontwikkelaars, investeringsmaatschappijen, corporaties, branchevertegenwoordigingen, energiebedrijven, enz.;
uitvoering: zoals installatiebedrijven, bouwbedrijven en (maak)industrie.
haalbaarheidsstudies (toepassingsgebied A)
investeringen (toepassingsgebied B)
voorlichting en educatie (toepassingsgebied C)
energieprojecten in de sector woning- en utiliteitsbouw die leiden tot verbetering van minder dan 50 woningen. Dit stimuleert de aanvragers om met projecten van een substantiële omvang te komen.
Energieprojecten in woningbouw of utiliteitsbouw die niet ambitieus genoeg zijn (vereist is een label A of B bij bestaande woning/utiliteitsbouw dan wel een EPC 25% lager dan wettelijk voorgeschreven bij nieuwe woning/utiliteitsbouw);
energieprojecten in woonwijken met een te realiseren EPL kleiner dan 8.0. Dit stimuleert de aanvragers om met substantiële projecten te komen;
energiebesparing in huishoudens. Om te bereiken, dat het energieverbruik van huishoudens minder CO2-uitstoot veroorzaakt, worden met instemming van de aandeelhouders, uit de middelen van Essent (het Essent Bespaarplan) subsidies verstrekt voor investeringen in energiebesparende maatregelen en de toepassing van duurzame energietechnieken in huishoudens.
inzicht in de historische ontwikkeling, de bestaande situatie en de cultuurhistorische waardering vormt de basis;
het onderdeel ‘architectuurverkenning en verkenning van de mogelijkheden van functieverandering' is het creatieve deel van het transformatieplan. Het kan zijn dat er nog geen duidelijk beeld bestaat over de toekomstige functie. Het ligt dan voor de hand diverse alternatieve functies te bestuderen. Is de toekomstige functie van de gebouwen wel bekend dan beperkt de opgave zich tot de vraag of de beoogde functie op een zodanige wijze kan worden gerealiseerd, dat er sprake zal zijn van behoud c.q. versterking van cultuurhistorische en ruimtelijke kwaliteit;
een goede inrichting van de omgeving van de fabrieken of boerderijen draagt ook bij aan de ruimtelijke kwaliteit. Een terreinontwerp of erfplan is daarom een wezenlijk onderdeel van het transformatieplan;
tenslotte gaat het transformatieplan ook in op belangrijke uitvoeringsaspecten, bijvoorbeeld op planologisch en financieel gebied.
maatregelen met betrekking tot het provinciaal verkeers- en vervoersbeleid die worden uitgevoerd door de provincie;
en maatregelen met betrekking tot het gemeentelijke en intergemeentelijk verkeers- en vervoersbeleid die worden uitgevoerd door een gemeente of door een samenwerkingsverband. ]
Ruimtelijke kwaliteit: stimulansen voor ruimtelijke kwaliteit (cultureel erfgoed, stedenbouwkundige en architectonische ontwerpen, overgang stad en platteland en verruiming van de openbare ruimte),
Energie & duurzaamheid (energiebesparing bij de sociale sector, stimuleringsregeling particuliere sector, loket voor begeleiding particulieren, pilotprojecten),
Woningbouwprogramma (minimaal en maximaal aantal woningen, maximale bestemmingsplancapaciteit),
Binnenstedelijke vernieuwing (percentage binnenstedelijk en uitleg, herstructurering, bodem, geluid)
Wonen, zorg en welzijn (realisatie van woonservicegebieden en huisvesting bijzondere doelgroepen),
Geluid,
Bodem en
Collectief Particulier Opdrachtgeverschap (CPO).
binnenstedelijke vernieuwing,
wonen, zorg en welzijn,
geluid.
de kosten van uitvoeren van een oriënterend onderzoek;
de kosten van uitvoeren van een nader onderzoek;
de kosten van uitvoeren van een saneringsonderzoek;
de kosten van het opstellen van een saneringsplan.
een stageovereenkomst, waarbij de jongere een inkomensondersteuning krijgt;
een (tijdelijke) arbeidsovereenkomst, waarin het bedrijf vanaf de start optreedt als formele werkgever. In dit geval wordt het bedrijf door de ITB'er ondersteund bij het aanvragen van loonkostensubsidie en afdrachtskorting;
een detacheringsovereenkomst waarbij een deelnemer formeel in dienst is van een detacheringsbedrijf, dat juridisch aansprakelijk is (inclusief loonbetaling).
stelt een ervaren werknemer beschikbaar die voldoende tijd en ruimte krijgt om de jongere te begeleiden;
biedt perspectief op een reguliere baan;
biedt de mogelijkheid om de werkplek te koppelen aan een opleiding.
herstel en restauratiewerkzaamheden binnen een gebundelde aanpak;
planvorming en uitvoering met als doel het behoud van cultureel erfgoed
inzicht in de bestaande situatie en de cultuurhistorische waarde vormt de basis;
het onderdeel ‘architectuurverkenning en verkenning van de mogelijkheden van functieverandering' is het creatieve deel van het transformatieplan. Het kan zijn dat er nog geen duidelijk beeld bestaat over de toekomstige functie. Het ligt dan voor de hand diverse alternatieve functies te bestuderen. Is de toekomstige functie van de gebouwen wel bekend dan beperkt de opgave zich tot de vraag of de beoogde functie op een zodanige wijze kan worden gerealiseerd, dat er sprake zal zijn van cultuurhistorische en ruimtelijke kwaliteit;
een goede inrichting van de omgeving van het erfgoed draagt ook bij aan de ruimtelijke kwaliteit. Een terreinontwerp is daarom een wezenlijk onderdeel van het transformatieplan;
tenslotte gaat het transformatieplan ook in op belangrijke uitvoeringsaspecten, bijvoorbeeld op planologisch en financieel gebied.
als de doelstellingen in elkaars verlengde liggen kijken Gedeputeerde Staten naar de reden waarom maxima zijn gesteld. Is de reden daarvoor dat een bepaald aandeel in de financiering wordt verlangd van de aanvrager en/of derden dan is het in beginsel niet mogelijk te stapelen;
als de activiteit aan verschillende doelstellingen bijdraagt kan alleen boven de gestelde maxima worden gestapeld voor zover een extra prestatie moet worden geleverd om ook aan de ‘bijkomende doelstelling' bij te dragen.
alle bij het bedrijf behorende grond, die in eigendom is, aan BBL wordt overgedragen of
in geval van hervestiging in herverkavelingsprojecten de grond, die in eigendom is, wordt ingebracht in een overeenkomst:
de eigenaar van het te verplaatsen bedrijf verklaart bij de aanvraag, dat de bijbehorende grond of een overeenkomstige oppervlakte (als onderdeel van een inrichtingsplan voor het gebied of ten behoeve van de EHS) zodanig wordt ingericht, dat de provinciale doelen worden gerealiseerd. Deze bepaling is met name bedoeld voor pachtsituaties (duurzaam gebruiksrecht), waarbij de pachter verplaatst naar een andere locatie en de eigenaar/verpachter de grond onttrekt aan landbouwkundig gebruik en zal gaan inrichten overeenkomstig het beoogde provinciaal doel, bijvoorbeeld als natuurgebied. Hiervoor moet de eigenaar een verklaring bij de subsidieaanvraag overleggen, waarbij de eigenaar zich verplicht de vrijkomende landbouwgrond in te richten ten behoeve van de realisatie van het beoogde provinciale doel op gebied van natuur, recreatie, water, landschap en of de verbetering van de ruimtelijke structuur.
Indien eigendom gelegen is in een aangewezen gebied en er onvoldoende ruilgrond in het gebied is aangekocht of is gelegen in een gebied waarvoor een realisatieplan is opgesteld wordt subsidie toegewezen. Ook derde partijen, zoals waterschappen en gemeenten, kunnen in een gebied middelen ter beschikking stellen ten behoeve van deze regeling. In principe worden alle kosten voor de bedrijfsverplaatsing, naar rato doorberekend aan de (semi)overheid die de grond geleverd krijgt.
Buiten een aangewezen gebied ofeen gebiedwaarvoor een realisatieplan is opgesteldkan subsidie worden toegekend op basis van het aantal ha gerealiseerde Ecologische Hoofdstructuur. Dit kan door verkoop of een door aanvrager(s) in te dienen ruilverkavelingsvoorstel waardoor EHS gegarandeerd kan worden gerealiseerd.
de advieskosten in verband met verplaatsing (zoals bijvoorbeeld kosten van makelaar en accountant);
feitelijke verplaatsingskosten (zoals kosten van verhuizen van bedrijfsmiddelen en dieren naar de hervestigingslocatie);
notaris- en kadasterkosten;
overdrachtsbelasting die in verband met hervestiging is verschuldigd;
algemene (advies)kosten, zoals kosten voor architecten, ingenieurs en adviseurs, haalbaarheidsstudies; die verband houden met de hervestiging op de nieuwe locatie. De kosten voor leges (van vergunningen, wijziging bestemmingsplan, artikel 19-procedure, schone grondverklaringen e.d.) vallen hier niet onder.
investeringskosten van bedrijfsgebouwen en installaties op de hervestigingslocatie;
sloopkosten van niet bruikbare bedrijfsgebouwen op de hervestigingslocatie.
herstel en restauratiewerkzaamheden binnen een gebundelde aanpak. Een gebundelde aanpak levert robuuste projecten op die een belangrijke impuls geven aan het versterken van de karakteristieke identiteit van een gebied of streek.
planvorming en uitvoering met als doel het behoud van cultureel erfgoed door herbestemming en het zoeken naar nieuwe economische dragers. Met uitzondering van agrarisch en industrieel erfgoed die een beroep kunnen doen op het programma re-animatie agrarisch en industrieel erfgoed, zie paragraaf 5.3.
projecten op het gebied van educatie en toerisme in relatie tot cultureel erfgoed. Hiermee wordt de kennis, beleving en waardering van cultureel erfgoed bevorderd. ]
nadere plandetailleringen in gebieden waar gestapelde problematiek, concurrerende functies/knelpunten bestaan;
het nader bepalen van locaties waar (met voorrang) grondverwerving moet plaatsvinden;
de programmering van de uitvoering van de reconstructie waarbij op een geïntegreerde manier de doelstellingen van de reconstructie worden gerealiseerd.