Overheidsorganisatie | Provincie Overijssel |
---|---|
Officiële naam regeling | Uitvoeringsbesluit subsidies Overijssel 2007 |
Citeertitel | Uitvoeringsbesluit subsidies Overijssel 2007 |
Vastgesteld door | gedeputeerde staten |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp |
geen
Datum ondertekening inwerkingtredingsbesluit: 1-4-2008
Bron bekendmaking inwerkingtredingsbesluit: Provinciaal Blad nr. 2008-36 en 41
Onbekend.
Geen
Datum inwerking- treding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerking- treding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-05-2008 | 21-05-2008 | Hoofdstuk 3, paragraaf 3.6 en hoofdstuk 7, paragraaf 8a | 01-04-2008 Provinciaal Blad nr. 2008-36 en 41 | - | |
19-02-2008 | 01-05-2008 | Hoofdstuk 6, 7, 8 |
| - | |
16-01-2008 | 19-02-2008 | Hoofdstuk 1, 3, 5 en 7 | 18-12-2007 Provinciaal Blad nr. 2008-1 | - | |
01-01-2008 | 16-01-2008 | Hoofdstuk 2 paragraaf 1 | 02-10-2007 Provinciaal Blad nr. 2007-95 | - | |
25-07-2007 | 01-01-2008 | Hoofdstuk 3, 7 en 8 | 10-07-2007 Provinciaal Blad nr. 2007-53 | - | |
16-05-2007 | 25-07-2007 | Hoofdstuk 8 | 27-04-2007 Provinciaal Blad nr. 2007-40 | - | |
11-04-2007 | 16-05-2007 | Hoofdstuk 6 | 20-03-2007 Provinciaal Blad nr. 2007-23 | - | |
30-03-2007 | 11-04-2007 | Hoofdstuk 8 | 06-03-2007 Provinciaal Blad nr. 2007-15 | - | |
07-02-2007 | 31-03-2007 | Hoofdstuk 8 | 16-01-2007 Provinciaal Blad nr. 2007-5 | - | |
10-01-2007 | 06-02-2007 | Hoofdstuk 7 |
| - | |
10-01-2007 | 07-02-2007 | Hoofdstuk 7 | 19-12-2006 Provinciaal Blad nr. 2007-1 | - | |
20-12-2006 | 10-01-2007 | Hoofdstuk 3, 6, 7, 8 en 9 | 11-12-2006 Provinciaal Blad nr. 2006-127 | - | |
15-11-2006 | 20-12-2006 | nieuwe regeling | 31-10-2006 Provinciaal Blad nr. 2006-120 | - |
Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:
a. de verordening: de Algemene subsidieverordening Overijssel 2005;
b. Awb: de Algemene wet bestuursrecht;
c. cofinanciering: ten minste één andere partij dan de aanvrager en de provincie draagt bij in de kosten van de gesubsidieerde activiteit;
d. prestatiesubsidie: de subsidie, waarbij de subsidieontvanger ten aanzien van de te subsidiëren activiteiten óf wordt gestuurd op prestaties, óf op een combinatie van prestaties, bedrijfsvoering of middelen en waartegenover geen rechtstreekse baat staat voor de provincie.
e. stimuleringssubsidie: de subsidie die aan het bestaan van een organisatie bijdraagt of bepaalde activiteiten aanmoedigt of ondersteunt;
f. subsidietijdvak: een aaneengesloten periode waarvoor een subsidieplafond of deelplafond is vastgesteld;
g. bovengemeentelijk: de activiteiten vinden plaats in ten minste twee gemeenten;
h. regionaal: de activiteiten vinden plaats in ten minste drie gemeenten;
i. provinciaal: de activiteiten vinden plaats in ten minste zestien gemeenten.
Dit besluit is van toepassing op alle door Gedeputeerde Staten te verstrekken subsidies met uitzondering van de subsidies voor de exploitatie van het openbaar vervoer en de Programma Beheer subsidies.
1. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken als prestatiesubsidie of als stimuleringssubsidie.
2. Tenzij anders bepaald verstrekken Gedeputeerde Staten subsidie als prestatiesubsidie.
Indien Gedeputeerde Staten een subsidieplafond vaststellen, worden subsidieaanvragen behandeld in volgorde van ontvangst. Hierbij geldt dat wanneer de aanvrager op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, de dag waarop de aanvraag is aangevuld als datum van ontvangst van de aanvraag geldt.
1. Indien voor een activiteit subsidie kan worden verstrekt op grond van twee of meer paragrafen van dit uitvoeringsbesluit, dan kunnen Gedeputeerde Staten besluiten tot stapeling van de deelbijdragen. 4
2. Indien voor één van de deelbijdragen een maximum geldt omdat een bepaald aandeel in de financiering wordt verlangd van de aanvrager zelf of derden, dan kan de totale provinciale bijdrage niet hoger zijn dan dat maximum. 5
3. Het tweede lid is niet van toepassing als de activiteit bijdraagt aan meerdere provinciale beleidsdoelstellingen. In dat geval is stapeling van de provinciale bijdrage boven een gesteld maximum mogelijk voorzover een extra prestatie wordt geleverd om ook aan andere beleidsdoelen bij te dragen. 6
4. Het tweede en derde lid zijn niet van toepassing bij cofinanciering uit de Europese structuurfondsen. 7
5. Voorzover de voorschriften die gelden ten aanzien van de deelbijdragen van elkaar verschillen bepalen Gedeputeerde Staten bij subsidieverlening welke voorschriften van toepassing zijn. 8
1. Subsidiabele Kosten zijn de voor de activiteiten of het project noodzakelijke kosten, die aantoonbaar rechtstreeks zijn toe te rekenen aan de door de aanvrager te leveren prestatie. 9
2. De kosten van activiteiten zijn niet subsidiabel voorzover deze door de aanvrager van een subsidie kunnen worden teruggevorderd op grond van de Wet op het BTW-compensatiefonds, de Wet op de omzetbelasting 1968, of op grond van enige andere voorziening. 10
Gedeputeerde Staten kunnen de subsidieontvanger verplichtingen opleggen met betrekking tot de wijze waarop bij de uitvoering van gesubsidieerde activiteiten bekend wordt gemaakt dat de provincie Overijssel daarvoor subsidie heeft verstrekt.
De subsidie bedraagt ten hoogste € 30.000,--.
Een aanvraag om stimuleringssubsidie kan gedurende het gehele jaar worden ingediend.
De aanvrager van een stimuleringssubsidie overlegt bij de aanvraag in ieder geval:
a. de statuten in het geval de aanvrager een rechtspersoon is, voorzover deze niet al eerder zijn overgelegd;
b. een werkplan met of een verslag van de activiteiten die de aanvrager gebruikelijk uitvoert om haar doel te bereiken.
Gedeputeerde Staten beslissen omtrent subsidievaststelling binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag.
Prestatiesubsidie kan worden verstrekt voor de looptijd van activiteiten of voor één of meer boekjaren.
Een aanvraag om prestatiesubsidie wordt ingediend dertien weken voorafgaande aan het subsidietijdvak waarop de aanvraag betrekking heeft.
1. De aanvrager van een prestatiesubsidie overlegt bij de aanvraag in ieder geval:15
de statuten voorzover deze niet al eerder zijn overgelegd, tenzij de aanvrager een krachtens publiekrecht ingestelde rechtspersoon is;
een plan van de te leveren (deel)prestaties waarvoor subsidie wordt gevraagd en de daarmee na te streven effecten die bijdragen aan het realiseren van de provinciale beleidsdoelstellingen, alsmede de hoogte van de gevraagde subsidie en de onderbouwing daarvan;
een begroting voorzover het bedrag van de subsidie afhankelijk is van de kosten van de activiteiten waarvoor subsidie is aangevraagd.
2. De aanvrager maakt op verzoek bij de aanvraag melding van subsidies of andere vormen van staatssteun die de subsidieontvanger, alsmede het eventuele moederconcern en/of dochters van de onderneming of het eventuele moederconcern hebben ontvangen in de drie jaren voorafgaand aan de subsidieaanvraag. Tevens wordt melding gemaakt van eventuele andere aanvragen die in behandeling zijn op het moment van de aanvraag voor subsidie op grond van dit uitvoeringsbesluit.16
Indien het bedrag van de subsidie niet afhankelijk is van de kosten van de activiteiten waarvoor subsidie is aangevraagd, kunnen Gedeputeerde Staten bij subsidieverlening bepalen dat de subsidieontvanger een eventueel positief exploitatieresultaat besteedt in het verlengde van het doel waarvoor de subsidie wordt verleend.
Gedeputeerde Staten beslissen omtrent subsidieverlening binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag om prestatiesubsidie, tenzij een uiterste termijn voor de indiening van de aanvraag geldt. De termijn van dertien weken begint in dat geval op de dag, nadat die uiterste termijn is verstreken.
Gedeputeerde Staten kunnen de subsidieontvanger voorschotten verlenen tot maximaal 80% van het verleende subsidiebedrag.
De subsidieontvanger dient binnen vier maanden na afloop van de activiteiten of het subsidietijdvak waarvoor subsidie is verleend een aanvraag tot subsidievaststelling in.
1. De aanvrager van een prestatiesubsidie overlegt bij de aanvraag een verslag van de geleverde (deel)prestaties en op verzoek de kosten daarvan.
2. Indien de werkelijke kosten van de activiteiten van belang zijn voor het bepalen van het subsidiebedrag overlegt de aanvrager tevens een financieel verslag of de jaarrekening als bedoeld in artikel 2:361 van het Burgerlijk Wetboek, mits daaruit de financiële status blijkt van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend.
3. Gedeputeerde Staten kunnen bij subsidieverlening aan gemeenten nadere voorschriften stellen in verband met Single Information Single Audit (SISA).
1. Indien artikel 1.19, tweede lid, van toepassing is én de verleende subsidie € 25.000,-- of meer bedraagt overlegt de aanvrager bij de aanvraag tevens een accountantsverklaring ten aanzien van het financiële verslag of de jaarrekening, 21
2. Het eerste lid is niet van toepassing op publiekrechtelijke rechtspersonen.
3. De accountantsverklaring betreft een schriftelijke verklaring omtrent de getrouwheid van het financiële verslag c.q. de jaarrekening. 22
4. Bij subsidieverlening kunnen Gedeputeerde Staten, overeenkomstig artikel 4:79 Awb, bepalen dat de aanvrager, die geen publiekrechtelijke rechtspersoon is, bij de aanvraag tevens een accountantsverklaring overlegt over de naleving van aan de subsidie verbonden verplichtingen. 23
lasten die ten laste van de exploitatierekening zijn gebracht waarvoor op de begroting van de subsidieontvanger voor dat jaar geen post is opgenomen, of
lasten zonder noodzaak tot een onevenredig hoog bedrag die ten laste van de exploitatierekening zijn gebracht, of
• lasten die in de exploitatierekening zijn opgenomen met het kennelijke doel van kapitaal- of reservevorming.
Voorzover het exploitatieresultaat bepalend is voor het bedrag van de subsidie en de activiteiten meer opbrengsten genereren danwel de kosten daarvan lager zijn dan begroot, wordt de subsidie naar rato lager vastgesteld.
Gedeputeerde Staten beslissen omtrent vaststelling van de prestatiesubsidie binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag.
1. Afdeling 4.2.8 Awb is van toepassing op door Gedeputeerde Staten per boekjaar te verstrekken prestatiesubsidies aan rechtspersonen, waarbij in de wetstekst voor de begrippen activiteiten en activiteitenplan prestaties respectievelijk prestatieplan moet worden gelezen. 25
2. De artikelen 1.16, 1.19 lid 3 en 1.22 van dit besluit zijn van overeenkomstige toepassing. 26
1. Tenzij Gedeputeerde Staten bij subsidieverlening anders bepalen, vormt de subsidieontvanger een egalisatiereserve overeenkomstig artikel 4:72 Awb.
2. Per 31 december van enig subsidietijdvak mag de stand van de egalisatiereserve niet meer bedragen dan tien procent van de in het betreffende tijdvak verleende subsidie en de daarmee samenhangende inkomsten.
3. Het bedrag waarmee de egalisatiereserve wordt overschreden, wordt in mindering gebracht op de vast te stellen subsidie over het in het tweede lid bedoelde subsidietijdvak.
Bij subsidieverlening kunnen Gedeputeerde Staten bepalen dat de aanvrager, die geen publiekrechtelijke rechtspersoon is, bij de aanvraag tot subsidievaststelling tevens een accountantsverklaring overlegt over de naleving van aan de subsidie verbonden verplichtingen. Artikel 4:79 Awb is van toepassing.
1. Gedeputeerde Staten kunnen de subsidieontvanger voorschotten verlenen tot maximaal 100% van het verleende subsidiebedrag.
2. De voorschotten worden per midden van de maand beschikbaar gesteld.
Deze subparagraaf is van toepassing indien dat in dit uitvoeringsbesluit of bij besluit van Gedeputeerde Staten is bepaald.
1. Gedeputeerde Staten stellen ten behoeve van de vergelijkingsprocedure een uitvraag vast.
2. Een uitvraag bestaat uit een programma van eisen en een beoordelingsprocedure.
Het programma van eisen bevat in elk geval:
a. een beschrijving van de provinciale doelstellingen;
b. een beschrijving van de te leveren prestaties;
c. de eisen waaraan de aanvrager moet voldoen; 31
d. de criteria waaraan de te leveren prestaties moeten voldoen;
e. de termijn voor het indienen van aanvragen, die in ieder geval zes weken bedraagt;
f. het subsidieplafond;
g. het aantal te subsidiëren partijen;
h. de looptijd van de prestatiesubsidie;
i. de wijze van subsidieverstrekking.
1. Gedeputeerde Staten plaatsen de subsidieaanvragen op basis van de in het programma van eisen opgenomen eisen en criteria als bedoeld in artikel 1.30., onderdeel c en d, in een prioriteitsvolgorde.
2. Gedeputeerde Staten verstrekken subsidie in volgorde van de vastgestelde prioriteit aan het aantal partijen als bedoeld in artikel 1.30., onderdeel g.
3. In afwijking van het tweede lid kunnen Gedeputeerde Staten in de uitvraag bepalen dat de subsidie wordt verstrekt aan het aantal partijen als bedoeld in artikel 1.30., onderdeel g, die de gevraagde prestaties tegen de laagste prijs kunnen leveren.
[ingetrokken]
Een subsidieaanvraag voor jeugd en veiligheid moet voldoen aan de volgende criteria:
a. het project draagt aantoonbaar bij aan de realisatie van het provinciale veiligheidsbeleid in het algemeen en aan het provinciale jeugd en veiligheidsbeleid in het bijzonder;
b. de aanvraag is afkomstig van een gemeente of privaatrechtelijke rechtspersoon in de provincie Overijssel, die vanuit een non-profittaak betrokken is bij de uitvoering van het jeugd en veiligheidsbeleid.
In afwijking van artikel 1.13. kan de subsidieaanvraag gedurende het gehele kalenderjaar worden ingediend.
In afwijking van artikel 1.17. verstrekken Gedeputeerde Staten bij subsidieverlening een voorschot van 80% van de verleende subsidie.
De uitvoering van het project of de activiteit start uiterlijk binnen zes maanden na verlening van de subsidie.
Een aanvraag voor een subsidie in het kader van de samenwerking Overijssel – Kurzeme (Letland) moet voldoen aan de volgende criteria:
a. de aanvrager dient voor te komen in het Werkplan samenwerking Overijssel-Kurzeme (Letland) 2006;
b. het project of de activiteit moet concreet bijdragen aan de uitwisseling van kennis en ervaring of onderdeel zijn van bredere activiteiten op het gebied van humanitaire hulpverlening.
In afwijking van artikel 1.3., tweede lid, verstrekken Gedeputeerde Staten een subsidie in het kader van de samenwerking Overijssel – Kurzeme (Letland) in de vorm van een stimuleringssubsidie.
De subsidie bedraagt maximaal € 400,-- per persoon die deelneemt aan een kennisuitwisselingsproject of op jaarbasis € 700,-- voor activiteiten op het gebied van humanitaire hulpverlening.
1. Subsidie kan worden verleend aan projecten die voldoen aan de criteria uit het Enkelvoudig Programmeringsdocument voor Oost-Nederland 2000-2006 (Doelstelling 2) zoals vastgesteld door de Europese Commissie op 6 augustus 2001. Geen subsidie wordt verleend voor activiteiten waarvan de subsidiabele kosten minder bedragen dan € 50.000,--.
2. Subsidie kan worden verleend aan projecten die voldoen aan de criteria uit het Programma LEADER+ Oost-Nederland voor de periode 2000-2006 (LEADER+), zoals vastgesteld door de Europese Commissie op 30 juli 2001.
1. In afwijking van artikel 1.13 wordt de aanvraag vóór 1 november of 1 mei ingediend. Gedeputeerde Staten kunnen andere data vaststellen voor het indienen van een aanvraag.
2. Een subsidieaanvraag kan worden ingediend voor activiteiten die reeds zijn gestart, voor zover deze activiteiten niet vóór het besluit tot subsidieverlening van Gedeputeerde Staten zijn afgerond.
3. Gedeputeerde Staten kunnen van het bepaalde in het tweede lid afwijken indien de activiteiten zijn afgerond na de datum waarop de programma’s Doelstelling 2 en LEADER+ door de Europese Commissie zijn goedgekeurd.
In aanvulling op artikel 1.14 overlegt de aanvrager bij de aanvraag tevens:
a. documenten waaruit blijkt dat de bekostiging van de medefinanciers is verzekerd;
b. een financiële uitgavenplanning in perioden van vier maanden;
c. de benodigde vergunningen; het ontbreken van de vergunningen staat niet in de weg aan het afgeven van een advies door de plaatselijke groep/stuurgroep;
d. alle stukken zoals genoemd in het Aanvraagformulier Europese subsidies.
1. In afwijking van artikel 1.4 wordt een aanvraag om subsidie overeenkomstig de Administratieve Organisatie van de in deze paragraaf genoemde Europese programma’s behandeld. Hierbij wordt bij de subsidieverlening voorrang gegeven aan activiteiten die:
de gelijkheid van mannen en vrouwen op de arbeidsmarkt bevorderen, of
de kwaliteit van het milieu bevorderen door:
• het ontwikkelen van milieutechnologie, of
• het verminderen van de negatieve gevolgen van economische investeringen voor het milieu, of
• het verbeteren of herbestemmen van de functie van gebieden, of
passen binnen een strategische (gebieds)visie, of worden gedragen door de relevante lokale of regionale autoriteiten, instanties of sociaaleconomische partners, of
kunnen leiden tot substantiële private investeringen.
2. Bij de weging van aanvragen in het kader van het Doelstelling 2-programma spelen de volgende factoren een rol:
de financiële eisen; met name de financiële dekking in verhouding tot de Europese bijdrage;
de beleidsinhoudelijke eisen van organen van de Europese Unie;
de bijdrage aan de indicatoren.
3. Bij de weging van aanvragen in het kader van het LEADER+-programma spelen de volgende factoren een rol.
de mate waarin een bijdrage wordt geleverd aan de inhoudelijke doelstelling van het programma en het ontwikkelingsplan;
financiële dekking in verhouding tot de Europese bijdrage;
de mate van:
• innovativiteit;
• draagvlak voorkomend uit de 'van onderop totstandkoming';
• het voorbeeldkarakter;
kosteneffectiviteit, de verhouding tussen de inzet van middelen van de Europese Unie en de inhoudelijke bijdragen aan het programma;
de mate waarin het project, danwel de effecten van het project na afloop van de subsidieverlening zullen worden voortgezet, danwel voortduren.
In afwijking van artikel 1.16 beslissen Gedeputeerde Staten binnen dertien weken na ontvangst van het advies van de desbetreffende stuurgroep of plaatselijke groepen. De beslissing kan eenmaal voor ten hoogste dertien weken worden verdaagd.
1. In afwijking van artikel 1.17 wordt bij de beschikking tot subsidieverlening een initiële bijdrage van 5% van de subsidie overgemaakt. Voor projecten met een maximale subsidieverlening van € 100.000,-- wordt de initiële bijdrage verhoogd tot 20% van de subsidie.
2. Nadien zal, op basis van de voortgangsrapportage, naar rato van de aangetoonde gemaakte en betaalde kosten tot maximaal 90% van het budgettotaal worden uitbetaald. In bijzondere gevallen zal, ter beoordeling van Gedeputeerde Staten, de maximale bevoorschotting kunnen worden verhoogd tot 100% van het budgettotaal.
1. De activiteiten dienen binnen twee maanden na de subsidieverlening te zijn gestart, in die zin dat de subsidieontvanger daadwerkelijk uitgaven ten behoeve van de gesubsidieerde activiteiten verricht.
2. De activiteiten dienen te zijn uitgevoerd uiterlijk binnen 24 maanden na de subsidieverlening.
3. De activiteiten dienen overeenkomstig de aanvraag en de daarbij behorende financiële planning te worden uitgevoerd.
4. De subsidieontvanger is verplicht een administratie te voeren op grond waarvan adequate tussentijdse rapportages kunnen worden opgesteld en tevens controles kunnen worden uitgevoerd door personen die door Gedeputeerde Staten zijn aangewezen, danwel door controleurs die bij of krachtens het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap hiertoe bevoegd zijn.
1. De subsidieontvanger rapporteert schriftelijk drie keer per jaar aan Gedeputeerde Staten over de inhoudelijke en financiële voortgang van de activiteiten. Deze rapportages worden overgelegd binnen twee weken na 1 januari, 1 mei en 1 september van het desbetreffende jaar en hebben betrekking op de aan die datum voorafgaande periode van vier maanden. Bij deze rapportages worden tevens overgelegd de boekingsbescheiden over die periode en een overzicht van de in die periode voldane facturen.
2. De subsidieontvanger doet onverwijld mededeling aan Gedeputeerde Staten over alle feiten en omstandigheden, waarvan hij weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat zij invloed kunnen hebben op het voortbestaan van het recht op subsidie, alsmede van een verzoek aan de rechtbank tot verlening van surseance van betaling of tot faillietverklaring van de ontvanger.
In afwijking van artikel 1.18 dient de subsidieontvanger binnen drie maanden na afloop van de activiteiten een aanvraag tot vaststelling van de subsidie in, tenzij Gedeputeerde Staten bij de subsidieverlening een andere termijn hebben aangegeven.
Indien de bijdrage(n) uit de Europese middelen of de bijdrage uit de provinciale of rijksmiddelen als gevolg van een beslissing van de Commissie moet(en) worden aangepast, kunnen Gedeputeerde Staten de beschikking tot subsidieverlening of subsidievaststelling ten nadele van de ontvanger wijzigen en het eventueel betaalde terugvorderen.
Indien de subsidieontvanger de met de subsidie verkregen goederen en rechten binnen vijf jaar na subsidievaststelling wenst te vervreemden of aan derden ter beschikking te stellen, dient hij hiertoe een verzoek bij Gedeputeerde Staten in.
[vervallen]
[vervallen per 1 januari 2008]
Deze subparagraaf is van toepassing op de subparagrafen 2.3 tot en met 2.14.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen voor de kosten van activiteiten die passen binnen de thema’s van het Meerjarig Economisch Uitvoeringsperspectief provincie Overijssel ‘In actie voor werkgelegenheid’ en plaatsvinden in Overijssel.
Gedeputeerde Staten verstrekken subsidie voor de in een uitvraag als bedoeld in paragraaf 1.3.3 genoemde prestaties aan in ieder geval die organisaties die integraal uitvoering geven aan het economische beleid van de provincie.
1. Binnen het thema Ruimte voor bedrijvigheid ligt de prioriteit op het ondersteunen van activiteiten gericht op de ontwikkeling van bedrijventerreinen in een regionale samenhang en het voorkomen van herstructurering van bedrijventerreinen in de toekomst. In dat kader kan subsidie worden gevraagd voor:
strategische planvorming ten aanzien van bovenlokale en bovenregionale bedrijventerreinen;
activiteiten gericht op verduurzaming van bedrijventerreinen, zoals parkmanagement, zorgvuldig ruimtegebruik, veiligheid, energie, hergebruik afvalstoffen en Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen.
2. Verder kan subsidie worden gevraagd voor:
activiteiten gericht op het wegnemen van belemmeringen voor bedrijven om te ondernemen;
activiteiten die zijn gericht op het promoten en versterken van het Overijssels ondernemingsklimaat en het aantrekken van nieuwe bedrijvigheid.
1. De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 100.000,--.
2. De volgende kosten zijn niet subsidiabel:
interne kosten;
verrekenbare belastingen, heffingen of lasten;
rente, bank, financierings- en gerechtskosten, geldboetes en sanctiekosten;
afschrijvingskosten;
kosten van planschade;
kosten van werkzaamheden die verband houden met bodemsanering.
Binnen het thema Herstructurering van bedrijventerreinen kan subsidie worden gevraagd voor:
a. het opstellen van masterplannen voor een duurzame herstructurering van bestaande bedrijventerreinen;
b. het oplossen van knelpunten bij de herstructurering van bestaande bedrijventerreinen;
c. de uitvoering van herstructurering van bestaande bedrijventerreinen.
1. Aanvragen voor subsidie als bedoeld in artikel 3.27, sub b, moeten voldoen aan de volgende criteria:
het betreft een knelpunt op organisatorisch vlak, op het gebied van kennis of op juridisch gebied;
het ontstaan van het knelpunt is aantoonbaar onvoorzien;
het knelpunt belemmert de herstructurering, waardoor op korte termijn een oplossing is geboden.
2. Aanvragen voor subsidie als bedoeld in artikel 3.27, sub c, moeten voldoen aan de volgende criteria:
de aanvraag is afkomstig van een gemeente in de provincie Overijssel;
het betreft een bedrijventerrein ouder dan tien jaar, gemeten vanaf het moment van eerste bedrijfsvestiging op het betreffende bedrijventerrein;
de financiering van het herstructureringsproject is na de verlening van de subsidie sluitend;
er is draagvlak bij de betrokken partijen;
het door het herstructureringsproject bereikte kwaliteitsniveau van het bedrijventerrein blijft ook na afloop van de subsidieperiode in stand.
1. De subsidie als bedoeld in artikel 3.27, onder a, bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 50.000,--.
2. De subsidie als bedoeld in artikel 3.27, onder b, bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 10.000,--.
3. De subsidie als bedoeld in artikel 3.27, onder c, bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten, met een maximum van € 1.000.000,--, met dien verstande dat:
marktconforme opbrengsten die gedurende de looptijd van het project worden gerealiseerd, worden van de kosten afgetrokken;
ingeval dat gebouwen of grond op het moment van subsidievaststelling nog niet zijn verkocht, verpacht of verhuurd, worden de verwachte opbrengsten uiterlijk drie maanden voorafgaand aan het moment van indiening van de aanvraag om subsidievaststelling door een onafhankelijke taxateur vastgesteld;
ingeval sprake is van een beperkte herstructurering bedraagt de subsidie maximaal € 500.000,--.
4. De volgende kosten zijn niet subsidiabel:
interne kosten;
verrekenbare belastingen, heffingen of lasten;
rente, bank, financierings- en gerechtskosten, geldboetes en sanctiekosten;
afschrijvingskosten;
kosten van planschade;
kosten van werkzaamheden die verband houden met bodemsanering.
In afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 1, paragraaf 3, gaat aan de beslissing op een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 3.27, sub b, geen besluit tot subsidieverlening vooraf.
1. In afwijking van artikel 1.19 overlegt de aanvrager van een subsidie als bedoeld in artikel 3.27, sub b, bij de aanvraag tevens een offerte voor het oplossen van het ontstane knelpunt.
2. In afwijking van artikel 1.19 overlegt de aanvrager van een subsidie als bedoeld in artikel 3.27, sub c, bij de aanvraag tevens:
een door het gemeentebestuur vastgesteld masterplan;
een draagvlakverklaring;
een plan van aanpak hoe na afloop van het herstructureringsproject het bereikte kwaliteitsniveau van het bedrijventerrein wordt gewaarborgd.
1. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen aan activiteiten in de Netwerkstad Zwolle-Kampen, Salland, Noordwest-Overijssel, Noordoost-Overijssel en de Stedendriehoek die beogen het innovatievermogen van ondernemingen te vergroten.43
2. Activiteiten als bedoeld in het eerste lid, komen alleen voor subsidie in aanmerking als zij bijdragen aan, dan wel voortvloeien uit publiek-privaat opgestelde innovatieagenda's en/of economische uitvoeringsprogramma's voor die regio's.44
Voor activiteiten als bedoeld in artikel 3.32, eerste lid, sub a, bedraagt de subsidie maximaal 50% van de kosten met een maximum van € 30.000,--.
[vervallen]
1. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen voor activiteiten en projecten die zijn omschreven binnen het programma Gebiedsontwikkeling Kennispark Twente 2008-2011.
2. De ingediende activiteiten en projecten zoals omschreven in lid 1 worden ter advisering voorgelegd aan de Stuurgroep Kennispark Twente.
Voor activiteiten en projecten als bedoeld in artikel 3.40 bedraagt de subsidie maximaal € 750.000,--.
1. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen voor activiteiten en projecten die zijn omschreven binnen het programma ICT-diensten- en breedbandeconomie 2008-2011.
2. Ingediende activiteiten en projecten zoals omschreven in lid 1 worden ter advisering voorgrlegd aan de Stuurgroep Diensteneconomie.
Voor activiteiten en projecten als bedoeld in artikel 3.42 bedraagt de subsidie maximaal € 750.000,--.
[vervallen]
[vervallen]
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen aan activiteiten en projecten die bijdragen aan de actielijnen in het Uitvoeringsprogramma Pieken in de Delta Oost-Nederland (PIDON), die een bijdrage leveren aan de uitvoering van projecten uit de Twentse Innovatieroute en de Innovatieagenda Oost-Nederland.
De subsidie als bedoeld in artikel 3.48 bedraagt maximaal 50% van de kosten.
[vervallen]
[vervallen]
1. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen voor activiteiten van clusters in de kennisintensieve maakindustrie in de Netwerkstad Zwolle Kampen, Salland, Noordwest-Overijssel, Noordoost-Overijssel en de Stedendriehoek. Deze activiteiten moeten zijn gericht op product- of procesinnovaties. De clusters dienen aantoonbaar samen te werken met ten minste één van de drie Valley-organisaties in Oost-Nederland.
2. Activiteiten bedoeld als in het eerste lid komen alleen in aanmerking als sprake is van samenwerking door of voor minimaal 3 MKB-ondernemers, waarvan er minimaal 2 behoren tot de kennisintensieve maakindustrie.
Voor activiteiten als bedoeld in artikel 3.52 bedraagt de subsidie maximaal 50% van de kosten met een maximum van € 50.000,--.
[vervallen]
[vervallen]
[vervallen]
[vervallen]
Voor de toepassing van deze paragraaf wordt verstaan onder:
• Adviescommissie: commissie van deskundigen, niet werkzaam onder verantwoordelijkheid van Gedeputeerde Staten, met als opdracht voornoemd bestuursorgaan te adviseren inzake te nemen besluiten.
• MKB: de MKB-definitie zoals gehanteerd in de aanbeveling van de Europese Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen, nr. 2003/361/EG.
• Onderzoeksinstelling: Nederlandse universiteit of een aan de universiteit verbonden onderzoekscentrum.
1. Subsidie kan worden verleend aan projecten die voldoen aan inhoudelijke doelstellingen van het Nano4Vitality Programma, het programma dat zich richt op Industrieel Onderzoek en Ontwikkeling op het gebied van nanotechnologie en food & health toepassingen zoals vastgesteld door het Ministerie van Economische Zaken op 6 juli 2007.
2. Elk projectvoorstel is voorzien van een zorgvuldige risico-inschatting van de product-, milieu- en consumentenveiligheid (‘knock out criterium’).
3. Aanvragen kunnen worden ingediend door ondernemingen binnen en buiten Oost-Nederland. Zij dienen in het project samen te werken met onderzoeksinstellingen op vlak van nano-technologie, food en/of health uit de provincies Gelderland en Overijssel.
1. De subsidie bedraagt maximaal:
50% van de totale subsidiabele kosten voor industrieel onderzoek;
25% van de totale subsidiabele kosten voor experimentele ontwikkeling.
2. De maximale percentages voor industrieel onderzoek en experimentele ontwikkeling kunnen ingeval van MKB-ondernemingen met 10 procentpunten worden verhoogd op voordracht van de adviescommissie.
3. Projectbegrotingen variëren tussen minimaal € 300.000,-- en € 1,2 miljoen.
In afwijking van artikel 1.13 wordt de aanvraag voor 1 november of 1 mei ingediend. Een subsidieaanvraag kan niet worden ingediend voor activiteiten die reeds zijn gestart.
1. In aanvulling op artikel 1.14 overlegt de aanvrager bij de aanvraag tevens alle gegevens en stukken zoals genoemdn in het Aanvraagformulier Nano4Vitality.
2. De aanvrager dient aan te geven tot welke stimulerende effecten de subsidieverlening zal leiden. Hierbij moet het significante effect op minimaal één van de volgende factoren worden aangetoond:
• Verruiming van de projectomvang;
• Uitbreiding van de reikwijdte (wat betreft kennisgebieden of economisch effect);
• Verhoging van de snelheid tot marktintroductie;
• Stijging van de totale O&O&I – uitgaven (economisch effect).
Gedeputeerde Staten stellen twee maal per jaar een subsidieplafond vast.
In afwijking van artikel 1.6 komen de volgende kosten voor subsidiëring in aanmerking:
1. personeelskosten (onderzoekers, technici en ander ondersteunend personeel voor zover zij zich met het onderzoeksproject bezighouden);
2. kosten van apparatuur en uitrusting voor zover en voor zolang zij voor het onderzoeksproject worden gebruikt. Indien deze apparatuur en uitrusting niet tijdens hun volledige levensduur voor het onderzoeksproject worden gebruikt, worden alleen de afschrijvingskosten overeenstemmend met de looptijd van het project, berekend volgens een goede boekhoudpraktijk, als in aanmerking komende kosten beschouwd;
3. kosten van gebouwen voor zover en voor zolang zij voor het onderzoeksproject worden gebruikt. Wat gebouwen betreft, worden alleen de afschrijvingskosten overeenstemmend met de looptijd van het project, berekend volgens een goede boekhoudpraktijk, als in aanmerking komende kosten beschouwd;
4. kosten voor contractonderzoek, technische kennis en octrooien die tegen marktprijzen worden verworven bij of waarvoor een licentie wordt verleend door externe bronnen, mits de transactie conform het arm’s length-beginsel plaatsvond en er geen sprake is van collusie. Voorts ook kosten voor consultancy en gelijkwaardige diensten die uitsluitend voor de onderzoeksactiviteiten worden gebruikt;
5. extra algemene vaste kosten die rechtstreeks uit het onderzoeksproject voortvloeien;
6. andere exploitatiekosten, waaronder die voor materiaal, leveranties en dergelijke producten, die rechtstreeks uit de onderzoeksactiviteit voortvloeien.
Gedeputeerde Staten plaatsen de subsidieaanvragen, die voldoen aan de in artikel 3.59 genoemde criteria, in een prioriteitsvolgorde. Beoordelings- en rankingscriteria voor in te dienen projecten zijn:
• private bijdrage: de mate waarin private partijen (in relatieve en absolute zin) financieel in het project bijdragen;
• continuering: de kans op continuering van de projectresultaten na afloop van het project, blijkend uit een implementatieplan voor het vervolg;
• doelmatigheid: de bijdrage aan programma in verhouding tot kosten project;
• doeltreffendheid: bijdrage aan verwezenlijking van het programma;
• economisch effect: de mate waarin het project nieuwe bedrijvigheid in Oost-Nederland (Gelderland en Overijssel) stimuleert in de vorm van werkgelegenheid, omzet en investeringen;
• kennisgebieden: de mate waarin een project bijdraagt aan meer kennisgebieden door (keten)samenwerking tussen de relevante partijen uit nano en food/health.
Een subsidieaanvraag wordt om advies voorgelegd aan de adviescommissie, dat binnen zes weken advies uitbrengt aan Gedeputeerde Staten.
1. De subsidieontvanger maakt in al haar communicatie-uitingen en schriftelijke stukken bekend dat het project onderdeel is van het programma Nano4Vitality. De provincies Overijssel, Gelderland en het ministerie van Economische Zaken verschaffen de middelen voor dit programma.
2. De subsidieontvanger rapporteert schriftelijk twee maal per jaar aan Gedeputeerde Staten over de inhoudelijke en financiële voortgang van de activiteiten.
3. De subsidieontvanger doet onverwijld mededeling aan Gedeputeerde Staten over alle feiten en omstandigheden, waarvan hij weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat zij invloed kunnen hebben op het voortbestaan van het recht op subsidies, alsmede van een verzoek aan de rechtbank tot verlening van surseance van betaling of tot faillietverklaring van de ontvanger.
1. Binnen het thema Arbeidsmarkt en onderwijs kan subsidie worden aangevraagd voor:
activiteiten die de samenwerking tussen arbeidsmarktpartijen bevorderen en transparantie van de arbeidsmarkt vergroten;
activiteiten die de aansluiting tussen arbeidsmarkt en onderwijs verbeteren.
2. Een subsidieaanvraag moet voldoen aan de volgende criteria:
de activiteit wordt bovenlokaal/regionaal in samenwerking gerealiseerd;
de activiteit is gericht op het bevorderen van een betere aansluiting tussen vraag en aanbod van arbeid;
de activiteit is gericht op het verhogen van de arbeidsparticipatie, met speciale aandacht voor kwetsbare groepen op de regionale arbeidsmarkt;
de activiteit is voorwaardenscheppend;
ten minste één andere partij dan de aanvrager draagt bij in de kosten van de gesubsidieerde activiteit.
De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten. De subsidiabele kosten bedragen ten minste € 25.000,--.
1. Binnen het thema Kwaliteitsimpuls recreatie en toerisme kan subsidie worden aangevraagd voor:
activiteiten in het kader van de toeristische infrastructuur in Overijssel; te weten:
activiteiten voor het beheer en onderhoud van openbare toeristisch-recreatieve infrastructuur in Overijssel;
ii activiteiten die bijdragen aan de realisering en de reconstructie van recreatieve fietspaden, recreatieve routestructuren en recreatieve voorzieningen;
activiteiten in het kader van de bevordering van toerisme in Overijssel; te weten:
activiteiten van die organisaties die uitvoering geven aan de bevordering en vermarkting van het toerisme in de provincie Overijssel met daarin provinciebrede aandacht voor regionale toeristische merken, regio-overschrijdende thema’s, ontwikkeling en innovatie van producten, onderzoek en kennisoverdracht;
ii activiteiten die de promotie en marketing van recreatief en toeristisch Overijssel stimuleren;
iii activiteiten die het innovatief vermogen van ondernemers stimuleren.
2. Een aanvraag om subsidie als bedoeld in het eerste lid, sub a, onderdeel ii, en sub b, moet voldoen aan de volgende criteria:
de exploitatie moet voor minimaal drie jaar na de realisatie zijn gewaarborgd;
de activiteit is nieuw voor Overijssel;
de activiteit is bovengemeentelijk gericht;
de subsidieaanvraag heeft geen betrekking op individuele bedrijfssteun.
3. Een aanvraag om subsidie als bedoeld in het eerste lid, sub a, onderdeel i, moet voldoen aan de volgende criteria:
de aanvraag wordt gedaan door een gemeentebestuur of een samenwerkingsverband van gemeenten in Overijssel;
de exploitatie moet voor minimaal drie jaar na de realisatie zijn gewaarborgd;
openbare toeristisch-recreatieve infrastructuur moet vóór 1 januari 1998 tot stand gebracht zijn.
1. De subsidie bedraagt ten hoogste 35% van de subsidiabele kosten van een project.
2. In afwijking van het eerste lid bedraagt de subsidies voor de realisering en de reconstructie van recreatieve fietspaden, recreatieve routestructuren en recreatieve voorzieningen, alsmede voor het beheer en het onderhoud van de openbare toeristisch-recreatieve infrastructuur, ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten.
3. De subsidiabele kosten van een project bedragen ten minste € 25.000,--.
4. De kosten van ‘Onvoorzien’ boven het maximum van 5% van de totale subsidiabel gestelde kosten worden als niet-subsidiabel aangemerkt. Hierbij is tevens een absoluut maximum van € 10.000,-- van toepassing. Deze aanvulling is niet van toepassing op het beheer en het onderhoud van de openbare toeristisch-recreatieve infrastructuur.
1. Gedurende vijf jaar na het tijdstip waarop de uit te voeren werken zijn opgeleverd, behoudt de ontvanger van subsidie als bedoeld in artikel 3.60, lid 1, sub a, onderdeel ii, en sub b, de onroerende zaak waarop de werken worden uitgevoerd in eigendom of erfpacht, danwel het recht van opstal.
2. Gedurende deze termijn van vijf jaar mag aan de onroerende zaken of werken geen andere bestemming worden gegeven dan die welke zij hadden ten tijde van de subsidieverlening. Door middel van een voorafgaande schriftelijke toestemming kunnen Gedeputeerde Staten hiervan afwijken.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen aan organisaties die integraal uitvoering geven aan het stimuleren van de belangen voor de beleidsterreinen natuur, milieu en landschap met aandacht voor educatie en burgerparticipatie en die een samenwerkingsverband vormen van lokale en regionale vrijwilligersorganisaties op deze beleidsterreinen.
1. Besturen van gemeenten, waterschappen of andere instellingen of organisaties met rechtspersoonlijkheid die zich (mede) ten doel stellen om in Overijssel activiteiten op het gebied van het Provinciaal AmbitieStatement Leren voor duurzame ontwikkeling (PAS) uit te voeren, kunnen subsidie aanvragen voor activiteiten die bijdragen aan het bereiken van de doelstellingen van het PAS.
2. Een subsidieaanvraag moet voldoen aan de volgende criteria:
de activiteiten behoren niet tot het werk van de aanvrager dat op andere wijze wordt gefinancierd;
de aanvrager heeft geen winstoogmerk met de activiteiten;
de aanvrager bestemt voor verbreiding van de leerervaringen, ten minste 5% van de totale lasten;
de aanvrager toont aan dat de financiële opzet sluitend is indien de gevraagde provinciale subsidie wordt toegekend.
1. De subsidie bedraagt ten hoogste 60% van het exploitatietekort, dat wordt vastgesteld door de baten van de activiteiten op de kosten van de activiteiten in mindering te brengen.
2. Gedeputeerde Staten kunnen posten van de begroting voor de activiteiten buiten beschouwing laten indien zij van mening zijn dat deze niet noodzakelijk zijn voor het realiseren van de activiteiten.
In afwijking van artikel 1.13 wordt een subsidieaanvraag waarop in de eerste respectievelijk tweede helft van een kalenderjaar wordt beslist, ingediend voor 1 april respectievelijk 1 oktober van dat kalenderjaar.
In het prestatieplan als bedoeld in artikel 1.14 zijn de volgende elementen opgenomen:
a. de doelgroep(en) waarop de activiteiten zijn gericht, rekening houdend met de prioritaire groepen zoals in het PAS aangegeven;
b. de beoogde resultaten en effecten in meetbare termen en hoe de indicatoren daarvan worden gemeten;
c. de leerprocessen die in de activiteit zijn opgenomen;
d. de dimensies van duurzaamheid die in de activiteit betrokken zijn; dit moeten er ten minste drie zijn;
e. de wijze waarop de activiteit in samenwerking met andere organisaties, instellingen en/of personen wordt uitgevoerd;
f. de aanvang en duur van de activiteiten, waarbij de afronding met inbegrip van de projectevaluatie vóór 31 december 2007 ligt;
g. de wijze waarop de aanpak en de resultaten van de activiteit voor derden beschikbaar gemaakt worden.
Gedeputeerde Staten kunnen na 1 oktober van enig jaar besluiten om voor de resterende periode van het jaar het subsidieplafond danwel deelplafonds bij deze paragraaf opnieuw vast te stellen, rekening houdend met het bedrag dat nog niet tot besteding is gekomen. Indien zij hiertoe overgaan, maken Gedeputeerde Staten dit vóór 15 oktober van het kalenderjaar bekend.
1. In afwijking van artikel 1.4 plaatsen Gedeputeerde Staten de subsidieaanvragen in een prioriteitsvolgorde.
2. Gedeputeerde Staten verlenen subsidie in de volgorde van de vastgestelde prioriteit, voor zover het beschikbare bedrag dit toestaat.
1. Subsidie kan worden gevraagd voor: 58
een activiteit met een experimenteel of innovatief karakter die tot doel heeft of ertoe kan leiden dat de hoeveelheid huishoudelijk afval vermindert of op een hoogwaardiger wijze wordt verwerkt, of
een activiteit die past binnen het beleidskader als vastgelegd in de beleidsnotitie Schoner Produceren; op weg naar verbetering van milieuprestaties van het Overijsselse MKB.
2. Een subsidieaanvraag heeft geen betrekking op individuele bedrijfssteun.
3. Een subsidieaanvraag moet voldoen aan de volgende criteria:
er vindt nulmeting en eindmeting plaats naar de bereikte milieueffecten; hierover wordt gerapporteerd;
voor de voorgenomen activiteit is niet eerder een subsidie ontvangen op basis van deze paragraaf van het Uitvoeringsbesluit;
de activiteit wordt kosteneffectief uitgevoerd;
kennisoverdracht van relevante resultaten is mogelijk;
de activiteit voorziet in een behoefte van de doelgroep(en) van het project;
de activiteit is gericht op het bevorderen van een zo efficiënt mogelijk gebruik van afvalstoffen, water en energie bij het industriële MKB.
1. De subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 3.68, eerste lid, onder a, bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten met een maximumbedrag van € 6.800,--. 60
2. De subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 3.68, eerste lid, onder b, bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten met een maximumbedrag van € 18.000,--. Het in het tweede lid genoemde maximumbedrag per project geldt voor projecten die passen binnen de notitie Schoner Produceren; op weg naar verbetering van milieuprestaties van het Overijsselse MKB.
3. Niet subsidiabel zijn de kosten van:
vaste personeelslasten en omzetbelasting, voor zover deze laatste niet door de subsidieontvanger kan worden teruggevorderd;
voorbereiding en ontwikkeling, administratie en accountant;
dat deel van de activiteit dat voorafgaand aan de subsidieverlening door Gedeputeerde Staten is gestart.
1. Subsidie kan worden gevraagd voor de externe kosten van het uitvoeren van haalbaarheidsstudies voor de realisatie van:
bio-energie-installaties;
inzamelingsstructuren voor regionale biomassa.
2. Een subsidieaanvraag moet voldoen aan het criterium dat de subsidieontvanger zelf voor minimaal 20% bijdraagt in de totale subsidiabele kosten.
1. De subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 3.72, eerste lid, onder a, bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten met een maximumbedrag van € 6.000,--.
2. De subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 3.72, eerste lid, onder b, bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten met een maximumbedrag van € 10.000,--.
1. Kentekenhouders van een personen- of bestelauto met een dieselmotor kunnen subsidie aan-vragen voor het inbouwen van een ongebruikte roetfilter in dat voertuig. 62
2. Een subsidieaanvraag moet voldoen aan artikel 2.1, eerste lid en artikel 2.2 van de Subsidiere-geling emissieverminderende voorzieningen voor voertuigen met een dieselmotor. 63
3. Aanvullend daarop gelden de volgende criteria:
de kentekenhouder van het voertuig is een particulier;
de kentekenhouder van het voertuig is woonachtig in de provincie Overijssel;
de factuur voor de inbouw van het roetfilter mag niet aan een onderneming zijn gericht; 64
de inbouw van het roetfilter is door het inbouwende bedrijf gemeld aan de Dienst Wegver-keer door middel van een door die dienst daartoe geaccepteerd netwerk.
1. De subsidie bedraagt € 200,-- per ingebouwd roetfilter.
2. Per personen- of bestelauto wordt slechts éénmaal subsidie verstrekt.
In afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 1, paragraaf 3, gaat aan de beslissing op een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 3.74 niet een besluit tot subsidieverlening vooraf.
In afwijking van artikel 1.18 wordt een subsidieaanvraag ingediend bij SenterNovem in Zwolle van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2008 met gebruikmaking van een bij die organisatie verkrijgbaar formulier.
1. Subsidie kan worden verleend voor de volgende activiteiten die zijn benoemd in het Uitvoeringsplan Investeren in duurzaam Overijssel 2007:
het uitvoeren van een proefproject voor levering en distributie van alternatieve (niet-fossiele) brandstoffen in het verkeer;
het uitvoeren van een regionaal consulentschap voor het stimuleren en ondersteunen van opdrachtgevers en initiatiefnemers van duurzaam bouwen;
het uitvoeren van een voorbeeldproject in het kader van beheer en/of herstructurering van een bedrijventerrein dat bij uitstek een voorbeeldfunctie ter versterking van de duurzaamheid kan vervullen;
het uitvoeren van een project minimilieuzorg in het midden- en kleinbedrijf;
het ontwikkelen en uitvoeren van een themagericht voorlichtings- en educatieprogramma met gelijktijdige ontwikkeling van bij het thema passende activiteiten, indien dit in samenwerking op provinciale schaal wordt uitgevoerd door centra die als hoofddoelstelling hebben de Overijsselse bevolking te informeren over natuur, milieu en/of duurzaamheid.
2. De activiteit vindt in het jaar 2007 plaats.
1. De subsidie bedraagt ten hoogste 60% van het exploitatietekort van de activiteit. 67
2. De subsidie kan op een hoger percentage worden vastgesteld indien de activiteit in buitengewone mate bijdraagt aan het realiseren van de doelstellingen van het Uitvoeringsplan. Het tweede lid biedt de mogelijkheid om in buitengewone gevallen activiteiten voor een hoger percentage te subsidiëren.
In afwijking van artikel 1.13 kan een subsidieaanvraag worden ingediend tot en met 30 september 2007.
1. Gedeputeerde Staten kunnen per categorie van activiteiten zoals onderscheiden in artikel 3.78 een subsidieplafond vaststellen.
2. Gedeputeerde Staten kunnen voor elke categorie van activiteiten het subsidieplafond per 1 juli 2007 aanpassen, rekening houdend met de bedragen die nog niet tot besteding zijn gekomen en maken een dergelijke wijziging vóór 15 juli 2007 bekend.
In deze regeling wordt verstaan onder:
a. project: activiteit of samenhang van activiteiten gericht op het uitvoeren van haalbaarheidsstudies en het geven van voorlichting en educatie met het oog op de totstandkoming van energiebesparingsmaatregelen, de opwekking van energie uit duurzame bronnen alsmede de toepassing daarvan en het verhogen van energie-efficiëntie van bestaande conversieapparaten en energiesystemen;
b. energiebesparende voorzieningen: technische, logistieke of organisatorische voorzieningen die leiden tot verminderd verbruik van energie, zoals gedefinieerd in het protocol Monitoring energiebesparing;
c. duurzame energieopwekkingsvoorzieningen: technische, logistieke of organisatorische voorzieningen die het geheel of gedeeltelijk gebruikmaken van energie uit hernieuwbare energiebronnen mogelijk maken, zoals gedefinieerd in het Protocol Monitoring Duurzame Energie;
d. CO2-emissiereductie: het terugdringen van de uitstoot van koolstofdioxide, die het gevolg is van de verbranding van fossiele brandstoffen (zoals aardgas, aardolie en steenkool), zoals gedefinieerd in de protocollen monitoring broeikasgassen conform het Kyoto-protocol.
1. Projecten moeten betrekking hebben op de volgende categorieën:
bio-energie betreffende:
• inzameling van biomassa;
• productie van biobrandstoffen;
• productie van energie uit biomassa;
• distributie van biogas;
• toepassingen van bio-energie;
energiebesparing industrie en bedrijven (inclusief de toepassing van restwarmte);
energiebesparing in nieuwe en bestaande woningen;
energie in land- en tuinbouw;
energie en brandstoffen in de sector mobiliteit en transport (met uitzondering van puur plantaardige olie).
2. Aanvragen zijn ontvankelijk binnen de toepassingsgebieden: Haalbaarheidsstudies (toepassingsgebied A), Investeringen (toepassingsgebied B) en Voorlichting en educatie (toepassingsgebied C).
3. Voor het toepassingsgebied B (Investeringen) kan een aanvraag uitsluitend betrekking hebben op de categorieën:
bio-energie (categorie I);
nieuwe en bestaande woningbouw (categorie III) en
mobiliteit en transport (categorie V).
4. Projecten mogen niet betreffen:
wettelijk vereiste onderzoeken en maatregelen;
energieprojecten in bestaande woningbouw die leiden tot verbetering van minder dan 50 woningen en/of de energieprestatie met minder dan 2 labels verbeteren;
energieprojecten in woonwijken met een te realiseren EPL kleiner dan 8.0;
koude/warmteopslagsystemen en warmtepompen in de utiliteitsbouw en
energiebesparing in huishoudens.
5. De projectactiviteiten dienen in hoofdzaak binnen de grenzen van de provincie Overijssel plaats te vinden.
6. Uitsluitend projectactiviteiten die starten na de datum van de subsidieaanvraag komen voor subsidie in aanmerking.
7. Voor de toepassingsgebieden A en C, dienen projecten uiterlijk 1 jaar na datum van subsidieverlening afgerond te zijn. Voor toepassingsgebied B dienen projecten uiterlijk 3 jaar na datum van subsidieverlening afgerond te zijn. Gedeputeerde Staten kunnen een aanvrager, die hierom onder opgave van redenen verzoekt, uitstel van de hiervoor bedoelde termijnen verlenen van maximaal één jaar indien sprake is van omstandigheden die voor de subsidieaanvrager ten tijde van het indienen van de aanvraag tot subsidieverlening redelijkerwijs niet voorzienbaar waren.
Gedeputeerde Staten verstrekken deze subsidies in de vorm van een prestatiesubsidie.
De subsidie per project bedraagt maximaal € 60.000,-- voor de in artikel 3.93, lid 2, bedoelde toepassingsgebieden A en C en maximaal € 199.000,-- voor toepassingsgebied B en bedraagt ten hoogste 50% van de totale toe te rekenen kosten. De subsidie kan op een hoger percentage worden vastgesteld indien de activiteit in buitengewone mate bijdraagt aan het realiseren van de doelstellingen met dien verstande dat de subsidie nimmer het maximale bedrag zal overschrijden.
1. In afwijking van artikel 1.13 van het Uitvoeringsbesluit subsidies Overijssel 2007, kan een subsidieaanvraag worden ingediend vóór 1 september 2008, vanaf de dag dat deze regeling in werking treedt. Voor de navolgende jaren wordt een subsidieaanvraag ingediend vóór 1 maart of vóór 1 september van het betreffende kalenderjaar.
2. De aanvraag kan uitsluitend worden ingediend door rechtspersonen. Een aanvraag voor de toepassingsgebieden A en C dient ondersteund te worden door minimaal twee samenwerkende partijen.
1. De aanvrager maakt bij zijn aanvraag gebruik van een daartoe vastgesteld aanvraagformulier Duurzame Energie Overijssel 2008-2011.
2. In aanvulling op artikel 1.14 overlegt de aanvrager bij de aanvraag tevens alle gegevens en stukken zoals genoemd in het Aanvraagformulier Duurzame Energie Overijssel 2008-2011.
Het subsidieplafond voor het kalenderjaar 2008 bedraagt voor toepassingsgebied A en C samen € 500.000,-- en voor toepassingsgebied B is € 800.000,-- beschikbaar. Voor de jaren 2009 t/m 2011 stellen Gedeputeerde Staten uiterlijk 1 december van het voorafgaande jaar het subsidieplafond vast.
1. In afwijking van artikel 1.4 van het Uitvoeringsbesluit subsidies Overijssel 2007 plaatsen Gedeputeerde Staten de subsidieaanvragen in een prioriteitsvolgorde. Gedeputeerde Staten verlenen subsidie in de volgorde van de vastgestelde prioriteit, voor zover het beschikbare bedrag dit toelaat.
2. Beoordelingscriteria bij het bepalen van deze prioriteitsvolgorde zijn:
• toepassingsgebied A: Haalbaarheidsstudies:76
o de mate waarin het resultaat van de haalbaarheidsstudie een potentiële bijdrage kan leveren aan de versnelling van energiebesparingsmaatregelen, de opwekking van energie uit duurzame bronnen alsmede de toepassing daarvan en het verhogen van energie-efficiëntie van bestaande conversieapparaten of energiesystemen;
o de mate waarin een project bijdraagt aan innovatie ten opzichte van de huidige stand van de techniek in Nederland;
o de mate waarin het project ruimte biedt voor toepassing en navolging van resultaten;
o de haalbaarheid van het beoogde resultaat;
o de mate waarin de opgedane kennis verder wordt verspreid en gedeeld met geïnteresseerden;
o de mate waarin de kennisoverdracht wordt verankerd, na afloop van het project;
o mate waarin en de wijze waarop wordt samengewerkt door partijen;
• toepassingsgebied B: Investeringen: 77
o de mate waarin de investering een potentiële bijdrage kan leveren aan de vermindering van de uitstoot van broeikasgassen, de versnelling van energiebesparingsmaatregelen, de opwekking van energie uit duurzame bronnen alsmede de toepassing daarvan en het verhogen van energie-efficiëntie van bestaande conversieapparaten of energiesystemen in met name de technologische en economische aspecten daarvan;
o de mate van slaagkans en praktische navolging van het project;
o mate waarin en de wijze waarop wordt samengewerkt door partijen;
• toepassingsgebied C: Voorlichting en educatie: 78o de mate waarin de kennisoverdragende partij geschikt is voor haar taak;
o de mate waarin aannemelijk is dat met het project een zo groot mogelijk deel van de doelgroep wordt bereikt;
o de mate waarin de opgedane kennis verder wordt verspreid en gedeeld met geïnteresseerden;
o de mate waarin de kennisoverdracht wordt verankerd, na afloop van het project;
o mate waarin en de wijze waarop wordt samengewerkt door partijen.
Over de ingekomen subsidieaanvragen wordt een advies uitgebracht aan Gedeputeerde Staten.
Een aanvraag voor subsidie ten behoeve van faunabeheereenheden, zoals vermeld in artikel 29 van de Flora- en Faunawet, is gericht op de uitvoering van een faunabeheerplan op basis van artikel 30 van die wet.
De subsidie als bedoeld in 4.1., bedraagt ten hoogste 100% van de subsidiabele kosten.
1. Gedeputeerde staten kunnen subsidie verlenen in de externe kosten van onderzoek en planontwikkeling van ruimtelijke projecten. De projecten moeten bijdragen aan uitgangspunten/doelstellingen van het streekplan en aan de ruimtelijke kwaliteit in Overijssel. 81
2. Een aanvraag voor subsidie uit het budget voor effectuering ruimtelijk beleid:
is afkomstig van een gemeente of een rechtspersoon, die zich krachtens hun statuten inzetten voor de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit in Overijssel;
wordt beoordeeld naar de mate waarin het project bijdraagt aan de realisering van de hoofdpunten van het provinciaal ruimtelijk beleid.
3. Een aanvraag wordt tevens beoordeeld naar de mate waarin voldaan wordt aan één of meer van de volgende criteria:
1. De subsidie bedraagt ten hoogste de helft van de kosten van de ruimtelijke activiteiten van een project. De hoogte van de subsidie hangt af van het aantal financierende partners en van de mate waarin het beoogde resultaat voldoet aan de in artikel 5.1. genoemde criteria.
2. Niet subsidiabele kosten zijn investeringskosten, bouw- en sloopkosten, exploitatielasten en overheadkosten van de aanvrager.
In afwijking van artikel 1.13. kan een subsidieaanvraag voor effectuering ruimtelijk beleid gedurende het gehele jaar worden ingediend.
a. Wsv: Wet stedelijke vernieuwing;
b. programmagemeente: gemeente als bedoeld in artikel 6, derde lid, onder a, Wsv;
c. projectgemeente: gemeente als bedoeld in artikel 7, vijfde lid, Wsv;
d. commissie: de Provinciale Commissie voor de Fysieke Leefomgeving;
e. ISV: ‘investeringsbudget stedelijke vernieuwing’;
f. Beleidskader: Beleidskader ISV 2 Provincie Overijssel;
g. reserve ISV: de bestemmingsreserve ‘investeringsbudget stedelijke vernieuwing’.
1. Gedeputeerde Staten zijn belast met het beheer van de reserve ISV.
2. Aan de reserve ISV worden in ieder geval toegevoegd de bijdragen van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer als bedoeld in artikel 5, derde lid, Wsv.
3. Gedeputeerde Staten kunnen overige voor stedelijke vernieuwing aangemerkte middelen aan de reserve ISV toevoegen.
4. Niet bestede middelen blijven in de reserve ISV. Over de niet bestede middelen wordt jaarlijks per 31 december rente berekend en aan de reserve ISV toegevoegd.
1. De hoogte van de subsidie ten behoeve van investering in stedelijke vernieuwing bestaat uit:
een door Gedeputeerde Staten te bepalen deel van de in het vierde lid van artikel 5.5. bedoelde middelen en
voor programmagemeenten het gedeelte van de krachtens artikel 5, derde lid, Wsv ontvangen middelen;
voor projectgemeenten het gedeelte van de krachtens artikel 5, derde lid, Wsv ontvangen middelen.
2. Het subsidieplafond voor programmagemeenten bestaat uit het bedrag dat op basis van artikel 5.11, eerste lid, sub a en b, voor deze gemeente beschikbaar is.
3. Het jaarlijkse subsidieplafond voor projectgemeenten bestaat uit één vijfde deel van het in overeenstemming met het in het eerste lid, sub a en c, berekende beschikbare bedrag.
Industrieel erfgoed: fabrieken of fabriekscomplexen bestaande uit gebouwen, installaties en infrastructuur die van cultuurhistorische en architectonische waarde zijn;
Agrarisch erfgoed: boerenerven, bestaande uit gebouwen en beplanting, die van cultuurhistorische en landschappelijke waarde zijn;
Transformatieplan: verkenning en beschrijving van mogelijkheden van functieverandering in vrijkomend of vrijgekomen industrieel of agrarisch erfgoed, die bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit.
Een aanvraag voor subsidie in de kosten voor het opstellen van (een onderdeel van) een transformatieplan in het kader van het stimuleringsprogramma ‘Re-animatie industrieel en agrarisch erfgoed Overijssel’ moet voldoen aan de volgende criteria:
a. de activiteit draagt bij aan één of meer doelstellingen van het provinciale stimuleringsprogramma ‘Re-animatie industrieel en agrarisch erfgoed Overijssel 2004-2007’; 92
b. de activiteit heeft betrekking op in cultuurhistorisch opzicht waardevol industriecomplex, fabriek of boerderij en bijbehorend erf;
c. de activiteit vindt niet plaats in de landbouwontwikkelingsgebieden van het reconstructieplan Salland-Twente; 93
d. bij agrarisch erfgoed gaat het om vrijgekomen of vrijkomende agrarische bebouwing, dat wil zeggen gebouwen die als agrarisch gebouw zijn opgericht met een agrarische bestemming en ook agrarisch in gebruik zijn (geweest);
e. ontwerpende partijen dienen te beschikken over gedegen ontwerpkwaliteit. 94
1. De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de kosten van een transformatieplan met betrekking tot industrieel erfgoed, met een maximum van € 25.000,--.
2. De subsidie voor een transformatieplan met betrekking tot agrarisch erfgoed bedraagt eveneens ten hoogste 50% van de kosten met een maximum van € 15.000,--.
In afwijking van artikel 1.13. kan een subsidieaanvraag gedurende het gehele jaar worden ingediend
De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.14. bij de aanvraag tevens:
a. kaarten en fotomateriaal van het betreffende erfgoed en het gebied waarin het is gelegen;
b. een beknopte toelichting over de cultuurhistorische waarden;
c. documenten waaruit blijkt dat de desbetreffende gemeente instemt met het opstellen van het transformatieplan;
d. informatie over opleiding en ervaring van de deskundige(n) die het transformatieplan zal (zullen) opstellen.
1. Een subsidieaanvraag wordt om advies voorgelegd aan het programmateam, dat binnen acht weken advies uitbrengt aan Gedeputeerde Staten
2. Het programmateam is samengesteld uit één of enkele deskundigen op het gebied van cultuurhistorie, architectuur en landschap, de programmaleider en een beleidsmedewerker.
1. De subsidieontvanger dient binnen drie maanden na subsidieverlening te zijn gestart met het opstellen van het transformatieplan.
2. De subsidieontvanger stemt in met mogelijke publicatie van de projectresultaten door Gedeputeerde Staten.
1. Gemeenten, waterschappen en samenwerkingsverbanden van gemeenten in West-Overijssel kunnen subsidie aanvragen voor het realiseren van verkeers- en vervoersprojecten. Een subsidieaanvraag moet voldoen aan de volgende criteria:
het project past in het Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan Overijssel;
het project past in het bestedingsplan als bedoeld in artikel 6 van de Wet BDU verkeer en vervoer;
het project is uitvoeringsgereed.
2. In aanvulling op het eerste lid geldt ten aanzien van een subsidieaanvraag voor de realisatie van infrastructurele verkeers- en vervoersprojecten dat de subsidiabele kosten van het project ten minste € 25.000,-- moeten bedragen.
3. In aanvulling op het eerste lid geldt dat een subsidieaanvraag voor de realisatie van niet-infrastructurele verkeers- en vervoersprojecten dat het project moet passen in een vastgesteld gemeentelijk verkeersveiligheidsplan.
1. De subsidie voor infrastructurele verkeers- en vervoersprojecten bedraagt:
ten hoogste 75% van de subsidiabele kosten voor openbaar vervoersprojecten en verkeersongevallenconcentratiepunten;
ten hoogste 50% voor de overige infrastructuurprojecten.
2. De subsidie voor niet-infrastructurele verkeers- en vervoersprojecten bedraagt ten hoogste 75% van de projectkosten.
3. Subsidiabele kosten als bedoeld in het eerste lid zijn:
verwerving (voorzover direct voor het project nodig);
50% van het verleggen van kabels/leidingen/riolering;
werkzaamheden van aanleg, bouw, wijziging of inrichting;
bijkomende voorzieningen om de betrokken infrastructuur zijn functie te kunnen laten vervullen.
4. Ten aanzien van het eerste lid worden als niet-subsidiabele kosten aangemerkt:
kosten die gemaakt zijn voordat de subsidieaanvraag wordt ingediend;
voorbereiding en administratie;
vervanging van kabels/leidingen/riolering;
directievoering en toezicht;
kosten voor eigen dienst of voor algemene bestuurslasten;
vervanging en beheer en onderhoud.
1. In afwijking van artikel 1.13. wordt een subsidieaanvraag voor de realisatie van verkeers- en vervoersprojecten ingediend voor 1 oktober voorafgaand aan het kalenderjaar waarop de subsidie betrekking heeft.
2. In afwijking van het eerste lid wordt een subsidieaanvraag voor de realisatie van verkeers- en vervoersprojecten, welke betrekking hebben op het kalenderjaar 2007, ingediend voor 15 november 2006.
3. Gedeputeerde Staten kunnen voor specifieke projecten afwijken van de in het eerste en tweede lid genoemde indieningstermijnen en daarbij aangeven of voor die projecten een aanvraag moet worden ingediend en op welke wijze.
In afwijking van artikel 1.4. plaatsen Gedeputeerde Staten de subsidieaanvragen, die voldoen aan de in artikel 5.15. genoemde criteria, in een prioriteitsvolgorde.
In afwijking van artikel 1.16. beslissen Gedeputeerde Staten binnen dertien weken nadat het advies van het bestuurlijk vervoerberaad West-Overijssel is ontvangen. Gedeputeerde Staten beslissen in ieder geval uiterlijk binnen zesentwintig weken nadat de indieningstermijn als bedoeld in artikel 5.16., eerst lid, is verstreken.
1. Artikel 1.20. is van overeenkomstige toepassing op de aanvrager die een publiekrechtelijk rechtspersoon is.
2. In aanvulling op artikel 1.20., vierde lid, betreft de accountantsverklaring eveneens de rechtmatige besteding van het beschikbaar gestelde subsidiebedrag.
1. Gemeenten kunnen subsidie aanvragen voor de uitvoering van woningbouwprojecten die nog niet zijn gestart en aansluiten bij de speerpunten genoemd in het coalitieakkoord.
2. Gemeenten, woningbouwcorporaties, projectontwikkelaars en privaatrechtelijke rechtspersonen kunnen éénmalig subsidie aanvragen voor het doen van onderzoek of het ontwikkelen van plannen ter voorbereiding van woningbouwprojecten die aansluiten bij de speerpunten genoemd in het coalitieakkoord.
3. Gemeenten en woningbouwcorporaties kunnen in het kader van het Programma Langer Zelfstandig Wonen subsidie aanvragen voor de beleidslijnen:
jeugd en wonen, voor de opzet van aangepaste woonvormen met als doel de door- en uitstroom van jongeren uit de jeugdzorg;
gehandicapten en senioren, voor de totstandkoming van gemeenschappelijke ruimtes in complexen/voorzieningen waar sprake is van 24-uurszorg en die niet anderszins worden gefinancierd;
dak-/thuislozen, voor de opzet van aangepaste woonvormen; 104
bijzondere woonvormen, die inspelen op nieuwe ontwikkelingen op het terrein van wonen en zorg. 105
4. Gedeputeerde Staten verlenen voor projecten als genoemd in het derde lid, geen subsidie voor activiteiten:
die behoren tot het reguliere zorgaanbod of takenpakket van premiegefinancierde instellingen en organisaties;
die behoren tot het reguliere zorgaanbod of takenpakket van door het Rijk, de provincie of de gemeente gesubsidieerde instellingen en organisaties.
1. Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 5.20., eerste lid, moet voldoen aan de volgende criteria:
het moet gaan om een bouwproject dat voor minimaal 50% bestaat uit goedkope woningbouw; 106
het project mag niet in strijd zijn met het provinciaal en gemeentelijk ruimtelijk woonbeleid;
er moet sprake zijn van een gemeentelijke bijdrage in het tekort van minimaal het gevraagde subsidiebedrag; 107
de uitvoering van het bouwproject start uiterlijk binnen twee jaar na verlening van de subsidie en is uiterlijk binnen 6,5 jaar. 108
2. De ontwikkeling van plannen ter voorbereiding van woningbouwprojecten of het uitvoeren van het onderzoek als bedoeld in artikel 5.20, tweede lid, is uiterlijk binnen één jaar na verlening van de subsidie afgerond.
3. Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 5.20, derde lid, moet voldoen aan de volgende criteria:
er moet sprake zijn van cofinanciering van minimaal 25%;
het project heeft een regionaal karakter, tenzij naar het oordeel van Gedeputeerde Staten voldoende aannemelijk is gemaakt dat de subsidieaanvraag een overdraagbaar project betreft met een voorbeeldfunctie voor andere gemeenten;
het initiatief is aantoonbaar positief beoordeeld door de betrokken Overijsselse (centrum)-gemeente;
er zijn minimaal twee partijen uit de betreffende sector betrokken;
de uitvoering van het project start uiterlijk binnen één jaar na verlening van de subsidie.
Gedeputeerde Staten verstrekken de subsidies als bedoeld in artikel 5.20, tweede lid, in de vorm van een stimuleringssubsidie.
1. De subsidie als bedoeld in artikel 5.20, eerste lid, bedraagt ten hoogste 50% van het gemeentelijk (grond)exploitatietekort met een maximum van € 500.000,-- per project.
2. De eenmalige subsidie als bedoeld in artikel 5.20, tweede lid, bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 10.000,--.
3. De subsidie als bedoeld in artikel 5.20, derde lid, bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 250.000,-- per project.
In afwijking van artikel 1.13 wordt een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 5.20, eerste en derde lid, ingediend voor 1 maart en 1 oktober.
De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.14 bij de aanvraag als genoemd in artikel 5.20, eerste lid, tevens:
a. het projectplan met daarin een omschrijving van het project, planning en beschrijving van de eigendomssituatie;
b. een door de gemeente goedgekeurde exploitatieberekening van het project, waaruit ook de bijdragen van de verschillende partijen blijkt.
1. In afwijking van artikel 1.4 plaatsen Gedeputeerde Staten de aanvragen om subsidie als bedoeld in artikel 5.20, eerste en derde lid, die voldoen aan de daar genoemde criteria in een prioriteitsvolgorde op basis van een afweging op de volgende aspecten:
voorkeur voor projecten ten behoeve van de in het coalitieakkoord genoemde doelgroepen;
voorkeur voor inbreidingsprojecten;
voorkeur voor projecten met een groter aantal woningen;
voorkeur voor bouwprojecten met (innovatieve) toepassingen van duurzaam bouwen (inclusief duurzaam energieverbruik).
2. Gedeputeerde Staten kunnen voor het bepalen van de rangschikking op de prioriteitenlijst aanvullende criteria formuleren.
3. Gedeputeerde Staten verlenen subsidie in de volgorde van de vastgestelde prioriteit, voor zover het beschikbare bedrag zulks toelaat.
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. BLS: Besluit locatiegebonden subsidies;
b. Convenant: Convenant woningbouwafspraken 2005 tot 2010 provincie Overijssel (provincie Overijssel, Stedelijke regio Zwolle-Kampen);
c. Contractperiode: 2005 t/m 2009;
d. Primos-prognose 2003: Prognose-, informatie- en monitoringssysteem 2003, ABF research, Delft, november 2003.
Voorwaarde voor subsidie is dat gedurende de contractperiode de toevoegingen aan de woningvoorraad en de eigenbouw is gerealiseerd conform het BLS en het Convenant.
1. Gedeputeerde Staten verdelen de van het Rijk ontvangen subsidiebedragen ten behoeve van toevoegingen aan de woningvoorraad over de Stedelijke regio Zwolle-Kampen op basis van de Primos-prognose 2003:
de gemeente Zwolle: 76,7%;
de gemeente Kampen: 23,3%.
2. Indien door de toevoeging aan de woningvoorraad door eigenbouw hoger is dan het drempelaantal als genoemd in het Convenant ontvangt de provincie middelen van het Rijk. Deze middelen zullen worden verdeeld naar rato van het aandeel van Zwolle en Kampen van de realisatie van de in eigenbouw gerealiseerde woningen in overeenstemming met de eisen genoemd in artikel 6 van het BLS.
1. Gedeputeerde Staten verlenen de bijdragen aan de gemeenten, met inachtneming van de betalingsregeling van het Rijk.
2. Voorschotverlening door Gedeputeerde Staten vindt in afwijking van artikel 1.17. jaarlijks plaats na voorschotverlening van het Rijk conform de tot dan toe gebouwde woningen in overeenstemming met de eisen als genoemd in hoofdstuk 5 van het BLS. 111
1. Uiterlijk voor 15 maart 2010 dient een eindrapport te worden ingediend over de in het tijdvak gerealiseerde aantal toevoegingen aan de woningvoorraad en gerealiseerde eigenbouw. 113
2. Uiterlijk 15 maart 2011 dient een aanvullend eindrapport te worden ingediend over de toevoegingen aan de woningvoorraad in 2010, als bedoeld in artikel 14 BLS, en het realiseren van eigenbouw, als bedoeld in artikel 15 BLS. 114
3. Het eindrapport en het aanvullende eindrapport gaan vergezeld van een accountantsverklaring conform de eisen als genoemd in artikel 1.19. van dit besluit en artikel 16, lid 3 BLS.
4. In afwijking van artikel 1.18. en 1.22. stellen Gedeputeerde Staten na afloop van de convenantperiode de subsidie vast met inachtneming van de bepalingen van de artikelen 7 en 13 BLS en het Convenant. 115
5. Indien de subsidie van een van de gemeenten lager wordt vastgesteld en over het grondgebied wordt voldaan aan de prestaties als genoemd in het BLS en het Convenant, dan worden de overgebleven middelen herverdeeld over de gemeenten Zwolle en Kampen naar rato van het aandeel van de gerealiseerde woningen.
1. Een aanvraag voor subsidie stimulering bodemonderzoek moet voldoen aan de volgende criterium: het betreft een bodemonderzoek op een locatie waar de provincie Overijssel bevoegd gezag is op grond van de Wet bodembescherming en waar de bodemverontreiniging de door het provinciaal bestuur gewenste ontwikkelingen belet of belemmert.
2. Onder bodemonderzoek wordt verstaan: oriënterend bodemonderzoek, nader bodemonderzoek, saneringsonderzoek of het opstellen van een saneringsplan.
1. De subsidie bedraagt ten hoogste 50% en maximaal € 50.000,-- van de werkelijk gemaakte projectkosten, zulks met een maximum van het in de beschikking tot subsidieverlening vermelde bedrag.
2. Als werkelijk gemaakte projectkosten worden aangemerkt de na verlening van de subsidie door een subsidieontvanger gemaakte en betaalde externe kosten, voor zover deze rechtstreeks aan het project zijn toe te rekenen.
In afwijking van artikel 1.13 kan een subsidieaanvraag jaarlijks worden ingediend in de perioden 1 januari tot en met 30 april, 1 mei tot en met 31 augustus alsmede in de periode 1 september tot en met 31 december.
1. De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.14 bij de aanvraag tevens alle door Gedeputeerde Staten verlangde onderzoeksgegevens, het belang van het bodemonderzoek in maatschappelijke zin en een planning van het bodemonderzoek.
2. In afwijking van artikel 1.14 hoeft de aanvrager bij de aanvraag geen statuten te overleggen.
1. Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
2. Het als subsidieplafond vastgestelde budget wordt gelijkelijk verdeeld over de drie in artikel 6.3 bedoelde perioden.
3. Ingeval het beschikbare budget voor enige periode niet wordt uitgeput, wordt het resterende deel overgeheveld naar een volgende periode, ook als deze valt in een ander kalenderjaar.
4. Gedeputeerde Staten kunnen per periode zoals bedoeld in artikel 6.3 projecttypen vaststellen. Projecten die overeenstemmen met de vastgestelde projecttypen, komen bij de verdeling van de voor die periode beschikbare middelen met voorrang in de bepaalde prioriteitsvolgorde voor subsidie in aanmerking.
5. Gedeputeerde Staten kunnen per periode een thema vaststellen. Bij de verdeling van de voor die periode beschikbare middelen komen uitsluitend projecten voor subsidie in aanmerking die passen binnen het vastgestelde thema.
6. Gedeputeerde Staten maken het voor een periode geldend thema of de prioriteitsvolgorde voor projecttypen drie maanden voor de aanvang van de betreffende periode bekend overeenkomstig het bepaalde in artikel 3:42 Awb.
In afwijking van artikel 1.4 plaatsen Gedeputeerde Staten volledige subsidieaanvragen, die voldoen aan het in artikel 6.1 genoemde criterium, in een prioriteitsvolgorde. Hierbij wordt rekening gehouden met de volgende aspecten:
a. het milieuhygiënische voordeel dat met het project kan worden behaald; 121
b. de mate waarin het project een bijdrage levert aan de maatschappelijke ontwikkelingen die het provinciaal bestuur, onder meer blijkens provinciale beleidsplannen, wenst te stimuleren; 122
c. de hoogte van de eigen bijdrage (percentueel) van de deelnemer(s) aan het project; 123
d. de kwaliteit van (de onderbouwing van) het projectvoorstel; 124
e. de financiële onderbouwing van het projectvoorstel; 125
f. de mate waarin de verontreiniging is veroorzaakt voor 1987.
1. De subsidieontvanger dient binnen een jaar na verlening van de subsidie de werkzaamheden te hebben afgerond.
2. Binnen een jaar na verlening van de subsidie kan deze termijn op schriftelijk verzoek van de subsidieontvanger met een jaar worden verlengd. Dit verzoek dient de redenen aan te geven waarom de gestelde afrondingstermijn van het project niet wordt gehaald.
De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.19 bij de aanvraag tevens alle gespecificeerde rekeningen die betrekking hebben op het bodemonderzoek.
[vervallen]
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. antiverdrogingsproject: een geheel van waterhuishoudkundige maatregelen, gericht op het voorkomen of tegengaan van verdroging in de landbouw- en natuurgebieden zoals aangegeven op plankaart 2 behorende bij het Waterhoudingsplan, met het oog op het voorkomen en tegengaan van de nadelige gevolgen van onttrekkingen en infiltraties als bedoeld in artikel 48, eerste lid, onderdeel a, Grondwaterwet;
b. waterbesparingsproject: een geheel van waterhuishoudkundige maatregelen, gericht op het verminderen van het gebruik van grondwater met het oog op het voorkomen en tegengaan van de nadelige gevolgen van onttrekkingen en infiltraties als bedoeld in artikel 48, eerste lid, onderdeel a, Grondwaterwet.
1. Waterschappen in de zin van artikel 1 Waterschapswet en vergunninghouders in de zin van artikel 14 Grondwaterwet kunnen subsidie aanvragen voor antiverdrogingsprojecten.
2. In aanvulling op het eerste lid kunnen vergunninghouders in de zin van artikel 14 Grondwaterwet eveneens subsidie aanvragen voor waterbesparingsprojecten. 129
3. Een aanvraag om subsidie als bedoeld in het eerste en tweede lid moet voldoen aan de volgende criteria:
voor zover het een waterbesparingsproject betreft: de genomen maatregelen leiden tot een vermindering, anders dan de normale zorgplicht, van het gebruik van grondwater van ten minste 20% ten opzichte van de bestaande situatie;
voor zover het een antiverdrogingsproject betreft: geen subsidie kan worden verstrekt voor projecten die bijdragen aan de bestrijding van de verdroging in de door Gedeputeerde Staten vast te stellen TOP-lijst met gebieden waar de verdrogingsbestrijding prioriteit heeft;
de maatregel is niet verplicht op grond van voorschriften verbonden aan een vergunning op grond van artikel 14 Grondwaterwet;
het project is in overeenstemming met het vigerende provinciale Waterhuishoudingsplan;
het project is ten tijde van het moment van subsidieverlening niet uitgevoerd of niet in uitvoering genomen;
de aanvrager financiert minimaal 37,5% van de projectkosten uit eigen middelen.
1. De subsidie als bedoeld in artikel 6.15, eerste lid, bedraagt 40% van de projectkosten, tot een maximum van € 500.000,--.
2. De subsidie als bedoeld in artikel 6.15, tweede lid, bedraagt voor een waterbesparingsproject waarbij ten opzichte van de bestaande situatie:
het gebruik van grondwater met 20% tot 30% wordt verminderd; 30% van de projectkosten, tot een maximum van € 30.000,--;
het gebruik van grondwater met 30% of meer wordt verminderd: 40% van de projectkosten, tot een maximum van € 40.000,--.
3. Als projectkosten worden uitsluitend in aanmerking genomen de volgende rechtstreeks aan het project toe te rekenen kosten:
kosten van uitvoering van het project in eigen beheer door de aanvrager, waarbij voor de loonkosten van het betrokken personeel wordt uitgegaan van een vast bedrag van € 50,-- per uur;
kosten van uitvoering van het project indien de uitvoering is uitbesteed;
kosten van de evaluatie van het project;
kosten van onderzoek ter voorbereiding van het project voorzover deze kosten zijn gemaakt door een derde en bij de aanvrager in rekening zijn gebracht;
grondverwervingskosten.
4. Projectkosten als bedoeld in het derde lid, onder a tot en met c, worden in aanmerking genomen indien deze zijn gemaakt en betaald na verlening van de subsidie. De kosten bedoeld in het derde lid, onder d en e, zijn subsidiabel voor zover deze kosten zijn gemaakt maximaal vijf jaar voor indiening van de subsidieaanvraag.
5. Tot projectkosten worden niet gerekend:
voorbereidingskosten anders dan genoemd in het voorgaande lid;
beheers- en onderhoudskosten;
de schadevergoeding die vergunninghouder op grond van artikel 35 Grondwaterwet verschuldigd is;
door de aanvrager verrekenbare BTW.
In afwijking van artikel 1.13 kan een subsidieaanvraag gedurende het gehele jaar worden ingediend
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen voor de kosten van activiteiten die passen binnen de beleidsnota Sociale Actie 2005-2008 en de begroting van het jaar waarop het subsidietijdvak betrekking heeft.
In aanvulling op artikel 1.6 zijn de kosten van dat deel van de activiteit dat al heeft plaatsgevonden op het moment van de subsidieaanvraag niet subsidiabel.
a. In afwijking van artikel 1.13 kan een aanvraag om prestatiesubsidie worden ingediend vanaf 1 oktober voorafgaande aan het subsidietijdvak waarop de aanvraag betrekking heeft en vervolgens gedurende het hele subsidietijdvak, tenzij elders anders is bepaald.
b. In afwijking van artikel 1.13 wordt de aanvraag om prestatiesubsidie voor de start van het project ingediend, tenzij elders anders is bepaald.
In afwijking van artikel 1.16 beslissen Gedeputeerde Staten in het geval dat advies moet worden gevraagd op een aanvraag binnen dertien weken nadat het advies is ontvangen.
[vervallen]
Activiteiten starten binnen zes maanden nadat de subsidie is verleend, tenzij elders anders is bepaald.
Gedeputeerde Staten kunnen een organisatie voor het boekjaar waarop het subsidietijdvak betrekking heeft een prestatiesubsidie verlenen voor activiteiten die bijdragen aan het behalen van de in de nota Sociale Actie en in de begroting geformuleerde provinciale doelen.
In afwijking van artikel 4:60 Awb kunnen subsidieaanvragen voor het boekjaar waarop het subsidietijdvak betrekking heeft uiterlijk 1 oktober voorafgaande aan dat boekjaar worden ingediend.
Jonge makers: dit zijn kunstenaars die niet langer dan 5 jaar geleden zijn afgestudeerd aan een hogeschool voor de kunsten. Degenen die niet zijn afgestudeerd aan een hogeschool voor de kunsten hebben een aantoonbaar vergelijkbare kwaliteit en zijn niet ouder dan 35 jaar.
Amateurkunstenaars: kunstenaars die hun kunst beoefenen zonder daarmee primair in hun levensonderhoud te willen voorzien.
Artistieke kwaliteit: de artistiek-inhoudelijke waarde van een culturele activiteit gevormd door vakmanschap, authenticiteit, zeggingskracht, verbeelding, ideeënrijkom, overtuigingskracht, professionaliteit en ethetiek.
Ruimtelijke ontwikkelingsplannen: nieuwe of andere invulling van ruimte binnen een gemeente (voorbeelden: nieuwe woonwijk, winkelcentrum, bedrijventerrein, park).
Het project draagt of de activiteiten dragen bij aan de volgende doelstelling(en):
1. Versterken van de beoefening van de amateurkunsten door:
• kwaliteitsverbetering danwel professionalisering binnen de amateurkunsten (artikel 7.10, eerste lid, sub a);
• vergroten publieksbereik van de amateurkunsten (artikel 7.10, eerste lid, sub b);
• verhoging van de samenhang en de spreiding van de amateurkunst en semiprofessionele kunst in alle cultuursectoren buiten de grote steden in Overijssel (artikel 7.10, eerste lid, sub b).
2. Vernieuwing in de cultuur in Overijssel stimuleren (artikel 7.10, eerste lid, sub c).
3. Bevorderen van de integratie van beeldende kunst in de ruimtelijke ontwikkelingsplannen van gemeenten (niet zijnde de 5 grote steden) in Overijssel (artikel 7.10, eerste lid, sub d).
1. Subsidieaanvragen voor culturele ontwikkeling voldoen in aanvulling op artikel 7.1 aan de volgende criteria:
amateurkunst: samenwerking met professionele instellingen:
• er is sprake van voldoende artistiek-inhoudelijke kwaliteit;
• er is sprake van samenwerking tussen amateurkunstinstelling(en) en professionele instelling(en);
• er is aantoonbaar voorzien in cofinanciering en/of een eigen bijdrage;
• de aanvraag is ingediend door een rechtspersoon.
amateurkunst: vitaal platteland:
• er is sprake van voldoende artistiek-inhoudelijke kwaliteit;
• in het project of de activiteit werken verschillende disciplines samen;
• het project of de activiteit wordt op minimaal twee locaties voor publiek uitgevoerd en/of gedurende meerdere dagen;
• er is aantoonbaar voorzien in cofinanciering en/of een eigen bijdrage;
• de aanvraag is ingediend door een rechtspersoon;
jonge makers:
• er is sprake van voldoende artistiek-inhoudelijke kwaliteit;
• er is sprake van samenwerking met afnemers en/of met een bestaande culturele instelling (voor productie en afzet);
• de aanvrager is een jonge maker;
• de provinciale bijdrage is ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 15.000,--;
beeldende kunst:
• de aanvraag komt van een Overijsselse gemeente, met uitzondering van de 5 grote Overijsselse gemeenten (Almelo, Deventer, Enschede, Hengelo, Zwolle);
• de aanvraag richt zich op het van de start af aan integreren van beeldende kunst in een gemeentelijk ruimtelijke ontwikkelingsplan;
• de gemeente maakt hierbij gebruik van de deskundigheid die aanwezig is bij steuninstellingen in de provincie;
• er is aantoonbaar voorzien in cofinanciering en/of een eigen bijdrage;
• de aanvraag is ingediend door een rechtspersoon.
2. In aanvulling op het eerste lid vindt de activiteit waarvoor subsidie wordt aangevraagd plaatsn in de provincie Overijssel.
[vervallen]
1. Over de artistiek-kwalitatieve aspecten van subsidieaanvragen culturele ontwikkeling kunnen Gedeputeerde Staten het advies inwinnen van een commissie van deskundigen.
2. De leden van de in het vorige lid genoemde commissie worden benoemd door Gedeputeerde Staten.
3. Deze commissie van deskundigen brengt binnen zes weken na ontvangst van het verzoek advies uit.
4. De vergaderingen van deze commissie van deskundigen zijn niet openbaar.
5. Gedeputeerde Staten kunnen een advies inwinnen bij de commissie van deskundigen voor subsidieaanvragen als bedoeld in artikel 7.10, eerste lid, sub a en b, waarvan de gevraagde subsidie meer dan € 10.000,-- bedraagt.
6. Gedeputeerde Staten winnen een advies in bij de commissie van deskundigen voor subsidieaanvragen als bedoeld in artikel 7.10, eerste lid, sub c.
Het project draagt of de activiteiten dragen bij aan één van de volgende doelstelling(en):
1. meer Overijsselaars nemen kennis van cultuur van goede kwaliteit en hebben de intentie om meer aan kunst en cultuur deel te nemen;
2. culturele instellingen werken doelgroepgericht;
3. de culturele projecten die worden gesubsidieerd vanuit cultuurbereik worden verankerd in het beleid van de instelling;
4. culturele instellingen professionaliseren en de projecten worden sterker;
5. onderwijsinstellingen hebben nagedacht over hoe ze hun leerlingen kennis willen laten maken met kunst en cultuur van goede kwaliteit en dit in hun leerplan verwoord;
6. leerlingen komen tijdens hun gehele schoolloopbaan meer in contact met kunst en cultuur van goede kwaliteit;
7. gemeenten zijn meer verantwoordelijk voor het cultuurbereik en cultuurbeleid binnen hun grenzen.
1. Rechtspersonen kunnen een subsidie Cultuurbereik aanvragen. Een subsidieaanvraag wordt in aanvulling op artikel 7.1 beoordeeld op basis van de mate waarin
voldaan wordt aan de volgende criteria:
er is sprake van een bijzondere manier waarop een breed of nieuw publiek wordt bereikt;
de methode van publieksbereik wordt beschreven;
er is sprake van voldoende artistiek-inhoudelijke kwaliteit.
2. Een subsidieaanvraag voor de steden Enschede, Hengelo en Zwolle voldoet in aanvulling op het eerste lid tevens aan de volgende criteria:
er is aantoonbaar voorzien in cofinanciering door de betrokken gemeente;
de provinciale subsidie is nooit hoger dan de bijdrage van de gemeente;
De opzet/methodiek van de projecten is overdraagbaar naar accommodaties/initiatieven buiten de drie steden. De overdracht wordt al in de projectaanvraag gegarandeerd óf de projecten vinden ook buiten de betreffende stad plaats.
3. Bij meerjarige subsidies voor bewezen projecten toetsen Gedeputeerde Staten de betreffende subsidieaanvraag, naast de in het eerste en tweede lid genoemde criteria, ook aan de mate waarin het project gedurende de looptijd geïntegreerd wordt in de werkwijze van de instelling.
4. In aanvulling op het bepaalde in het eerste tot en met derde lid vindt de activiteit waarvoor subsidie wordt aangevraagd plaats in de provincie Overijssel en de opzet/methodiek van het project is nieuw voor de aanvrager.
5. De gevraagde subsidie bedraagt minimaal € 10.000,--.
Onder publieksbereik wordt verstaan het inzetten van voor de aanvrager nieuwe methode(n) gekoppeld aan specifieke geselecteerde doelgroepen, waardoor nieuwe inzichten kunnen worden afgeleid over de samenhang tussen deze methode(n) en doelgroepen.
1. Over de artistiek-kwalitatieve en publieksbereikaspecten van subsidieaanvragen Cultuurbereik kunnen Gedeputeerde Staten het advies inwinnen van een commissie van deskundigen.
2. De leden van de in het vorige lid genoemde commissie worden benoemd door Gedeputeerde Staten.
3. Deze commissie van deskundigen brengt binnen zes weken na ontvangst van het verzoek advies uit.
4. De vergaderingen van deze commissie van deskundigen zijn niet openbaar.
5. Gedeputeerde Staten kunnen een advies inwinnen bij de commissie van deskundigen voor subsidieaanvragen als bedoeld in artikel 7.14, eerste en tweede lid.
a. Onder kunst- en erfgoededucatie wordt verstaan:
• het aanleren van vaardigheden om kennis te kunnen nemen van en waardering te ontwikkelen voor kunst en erfgoed;
• het actief deelnemen aan cultuur;
• het ontwikkelen van talent.
b. Kunsteducatie: alle vormen van educatie waarbij kunst als doel of als middel worden gebruikt.
c. Erfgoededucatie: onderwijs dat erfgoed in de directe omgeving als onderwerp heeft.
Het project draagt of de activiteiten dragen bij aan een ruimer en meer evenwichtig aanbod in kunst- en erfgoededucatie, voor de leerlingen van het primaire en voortgezette onderwijs in de provincie.
1. Rechtspersonen kunnen een subsidie kunsteducatie aanvragen. Een subsidieaanvraag wordt in aanvulling op artikel 7.1 beoordeeld op basis van de mate waarin voldaan wordt aan de volgende criteria:
de aanvraag is gedaan door een culturele instelling en een school;
er is sprake van voldoende inhoudelijke en artistieke kwaliteit;
na afloop van de subsidieperiode wordt het project opgenomen in het reguliere programma van de school en/of culturele instelling;
de resultaten zijn aantoonbaar overdraagbaar.
2. Rechtspersonen kunnen een subsidie kunsterfgoededucatie aanvragen. Een subsidieaanvraag wordt in aanvulling op artikel 7.1 beoordeeld op basis van de mate waarin voldaan wordt aan de volgende criteria:
de aanvraag is gedaan door een erfgoedinstelling en een school;
het project maakt gebruik van het erfgoed in de eigen omgeving;
er is in het format sprake van voldoende inhoudelijke en didactische kwaliteit;
na afloop van de subsidieperiode wordt het project opgenomen in het reguliere programma van de school en/of erfgoedinstelling;
het format is aantoonbaar overdraagbaar.
1. De subsidie als bedoeld in artikel 7.18, eerste lid, bedraagt maximaal 75% bij aanvragen met een totaalbegroting die kleiner of gelijk is dan € 10.000,--.
2. De subsidie als bedoeld in artikel 7.18, tweede lid, bedraagt maximaal 50% bij aanvragen met een totaalbegroting die groter is dan € 10.000,--.
1. Herstelwerkzaamheden van gevels, (rieten) daken en cultuurhistorische elementen aan en bij historische gebouwen en erven: noodzakelijke renovatie als bijvoorbeeld herstel voegwerk (knipvoeg, snijvoeg, platvol), inboetwerk (vervangend metselwerk invoegen in bestaand), herstel oorspronkelijke kozijnindeling, herstel/vervanging houten gevelbeschieting, herstel/vervanging dakkapel, herstel/vervanging goot/gootomtimmering/windveren, herstel cultuurhistorische elementen op een erf, zoals stookhok/bakhuis/hooiberg, een en ander ter beoordeling van de Monumentenwacht.
2. Integrale aanpak: in het project worden niet alleen de bebouwde elementen maar ook de landschappelijke elementen meegenomen.
3. Gebundelde aanpak: individuele particuliere aanvragen worden niet langer in behandeling genomen, wel wanneer zij onderdeel zijn van een grotere projectaanvraag.
4. Vooronderzoek: bureauonderzoek, het maken van proefsleuven en het doen van grondboringen.
In afwijking van artikel 1.13 kan een aanvraag om prestatiesubsidie op grond van deze paragraaf gedurende het gehele kalenderjaar worden ingediend.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen voor de volgende activiteiten.
1. herstel van gevels, (rieten) daken en cultuurhistorische elementen aan en bij historische gebouwen;
2. voorbereidende werkzaamheden ten behoeve van de uit te voeren werkzaamheden als bedoeld in het eerste lid;
3. archeologisch vooronderzoek op locatie op basis van een projectplan;
4. projecten ter verbetering van de zichtbaarheid en toegankelijkheid van de archeologie (inclusief aardwaarden).
1. De aanvragen op grond van artikel 7.21, eerste en tweede lid, voldoen aan de volgende criteria:
de subsidie wordt beschikbaar gesteld voor de bebouwde elementen die deel uitmaken van een integrale aanpak;
er is sprake van een gebundelde aanpak, waardoor er een substantiële bijdrage wordt geleverd aan behoud, herstel of ontwikkeling van de identiteit van het gebied;
de subsidie wordt aangevraagd door de trekker van het integrale project;
de werkzaamheden zijn noodzakelijk voor het behoud van de historische objecten;
de objecten dragen bij aan de karakteristieke identiteit van het gebied, een en ander ter beoordeling door een deskundig adviseur;
er is in voldoende mate sprake van advisering door een deskundige organisatie.
2. Het vooronderzoek, zoals genoemd in artikel 7.21, derde lid, wordt uitgevoerd door een deskundige organisatie.
3. De projecten zoals genoemd in artikel 7.21, vierde lid, vinden plaats onder begeleiding van een deskundige organisatie.
4. Gedeputeerde Staten kunnen een subsidieaanvraag voor advies voorleggen aan de provinciale Monumentencommissie, die binnen zes weken advies aan hen uitbrengt.
1. De subsidie als bedoeld in artikel 7.21, eerste lid bedraagt ten hoogste 20% van de totale kosten ten behoeve van de bebouwde elementen die deel uitmaken van het integrale project met een maximum van € 50.000,--. 146
2. De subsidie als bedoeld in artikel 7.21, tweede lid bedraagt ten hoogste maximaal 10% van de in het eerste lid bedoelde subsidie. 147
3. De subsidie als bedoeld in artikel 7.21, derde lid, bedraagt ten hoogste 25% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 10.000,-- per projectplan;
4. De subsidie als bedoeld in artikel 7.21, vierde lid, bedraagt ten hoogste 75% van de subsidiabele kosten met een maximum van €75.000,--.
[vervallen]
a. Informele zorg: zorg die onbetaald en niet beroepshalve wordt verricht: te onderscheiden in gebruikelijke zorg, mantelzorg, zelfhulp en vrijwillige zorg.
b. Mantelzorg: zorg, die mensen vrijwillig en onbetaald verlenen aan mensen met fysieke, verstandelijke of psychische beperkingen in hun familie, huishouden of sociale netwerk; het gaat om zorg die meer is dan in een persoonlijke relatie gebruikelijk is.
c. tot en met j.
[vervallen]
1. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen aan rechtspersonen voor de bekostiging van activiteiten die bijdragen aan één van de volgende doelen:
verbetering van de sociale infrastructuur;
goede participatie en zelfredzaamheid van kwetsbare groepen;
goede ketenvorming care en cure.
2. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen aan rechtspersonen voor de bekostiging van activiteiten die zich richten op:
de belangenbehartiging van mantelzorgers;
de realisatie van aanbod voor (jonge) mantelzorgers;
In afwijking van artikel 1.13 kan een aanvraag om prestatiesubsidie op grond van deze paragraaf gedurende het hele kalenderjaar worden ingediend.
1. Een subsidieaanvraag als bedoeld in artikel 7.29 voldoet in aanvulling op artikel 7.1 aan de volgende criteria:
er wordt een aantoonbare bijdrage geleverd aan het opheffen van knelpunten in de zorgsector in Overijssel;
er is aantoonbaar voor ten minste 25% voorzien in cofinanciering;
het project heeft een regionaal karakter, tenzij naar het oordeel van Gedeputeerde Staten voldoende aannemelijk is gemaakt dat de subsidieaanvraag een overdraagbaar project betreft met een voorbeeldfunctie voor andere gemeenten.
2. In aanvulling op de criteria genoemd in het eerste lid voldoen aanvragen om subsidie als bedoeld in artikel 7.29 tevens aan minimaal drie van de hieronder genoemde vijf criteria:
er wordt een bijdrage geleverd aan de vergroting van de vraaggerichtheid van het zorgaanbod in Overijssel;
de resultaten zijn overdraagbaar;
het initiatief is aantoonbaar positief beoordeeld door de betrokken Overijsselse (centrum)gemeente;
er zijn ten minste twee partijen uit de betreffende sector betrokken;
vernieuwende vormen van zorg.
Gedeputeerde Staten verlenen geen subsidie voor activiteiten:
a. die behoren tot het reguliere zorgaanbod of takenpakket van premiegefinancierde instellingen en organisaties;
b. die behoren tot het reguliere zorgaanbod of takenpakket van door het Rijk, de provincie of de gemeente gesubsidieerde organisaties.
a. Leefbaarheid: de mate waarin de samenleving qua voorzieningen aansluit op de behoeften van de mensen die er in leven.
b. Vrijwillige inzet: vrijwilligerswerk is werk dat in enig georganiseerd verband, onverplicht en onbetaald wordt verricht ten behoeve van anderen of de samenleving.
1. Rechtspersonen kunnen subsidie aanvragen voor het bekostigen van:
bovengemeentelijke activiteiten die bijdragen aan het versterken van leefbaarheid in wijk en dorp, door: 152
• initiatieven die zich, anders dan door bouwactiviteiten, richten op het behoud van voorzieningen en diensten;
• initiatieven die bijdragen aan meer ontmoeting van jong en/of oud;
• initiatieven gericht op participatie en sociale cohesie binnen wijken, kernen en buurten;
• initiatieven gericht op het bevorderen van de eigen verantwoordelijkheid van inwoners bij het verbeteren van het woon- en leefklimaat in eigen kern of buurt;
bovengemeentelijke activiteiten die bijdragen aan het versterken en vernieuwen van de inzet door vrijwilligers in de sectoren jeugdzorg, mantelzorg, respijtzorg, kunst en cultuur, sport, multifunctionele accommodaties en integratie: 153
• jeugdzorg, mantelzorg, respijtzorg, kunst en cultuur, sport, multifunctionele accommodaties, integratie.
2. Een subsidieaanvraag voldoet in aanvulling op artikel 7.1 aan de volgende criteria: 154
de activiteit vervult een voorbeeldfunctie op regionaal niveau;
de resultaten van de activiteit zijn aantoonbaar overdraagbaar en openbaar toegankelijk;
er is sprake van cofinanciering;
er zijn ten minste twee relevante partijen betrokken;
de doelgroepen participeren in de activiteit;
project heeft een bovengemeentelijke uitstraling.
In afwijking van artikel 1.13 wordt een subsidieaanvraag zoals genoemd onder artikel 7.32, onder a, ingediend voor 1 januari van het jaar waarop het subsidietijdvak betrekking heeft en subsidieaanvraag zoals genoemd onder artikel 7.32, onder sub b, voor 1 juni van het jaar waarop het subsidietijdvak betrekking heeft.
1. De subsidie bedraagt maximaal € 75.000,--.
2. Aanvragen voor subsidies beneden de € 10.000,-- worden niet in behandeling genomen.
Sportaccommodatie: Onder sportaccommodatie wordt verstaan een onroerende zaak welke specifiek en permanent is ingericht voor actieve sportbeoefening van één of meerdere door NOC*NSF erkende takken van sport, niet zijnde een accommodatie ten behoeve van professionele sportorganisaties.
1. Gedeputeerde Staten verlenen vanaf 1 mei 2008 per gemeente een prestatiesubsidie voor investeringen in de (ver)bouw van sportaccommodaties. Sportaccommodaties ten behoeve van professionele sportorganisaties zijn hiervan uitgesloten;
2. De subsidie wordt als eenmalige bijdrage voor de periode t/m 2010 verleend en bedraagt € 5,-- per inwoner per gemeente, naar de stand van het inwoneraantal per 1 januari 2007.
In afwijking van artikel 1.18 wordt de aanvraag tot vaststelling van de subsidie uiterlijk voor 1 januari 2011 ingediend. Uit de verantwoording moet blijken dat de subsidie is aangewend voor sportaccommodaties als bedoeld in artikel 7.35a en dat de (ver)bouwactiviteiten tenminste zijn gestart.
Gemeenten stemmen de publiciteit rond de betreffende sportaccommodaties vanaf de start van de bouwactiviteiten af met Gedeputeerde Staten.
[vervallen]
Vrijwilligersorganisatie: een instelling voor vrijwilligerswerk, niet zijnde een landelijke organisatie, die:
a. op basis van de statuten een zetel heeft in Overijssel en
b. op 31 december van het jaar voorafgaande aan het jaar waarin de aanvraag wordt ingediend: over ten hoogste een halve betaalde formatieplaats (20 werkuren per week) beschikt en
c. die hoofdzakelijk in Overijssel op regionaal niveau werkzaam is.
In afwijking van artikel 1.3, eerste lid, verstrekken Gedeputeerde Staten deze subsidie in de vorm van een stimuleringssubsidie.
Een aanvraag om stimuleringssubsidie van een vrijwilligersorganisatie voldoet in aanvulling op artikel 7.1 aan de volgende criteria:
a. de organisatie ontvangt van de provincie Overijssel geen per boekjaar verstrekte prestatiesubsidie;
b. de organisatie is naar het oordeel van Gedeputeerde Staten niet in staat de bestuurskosten en de kosten van activiteiten en kadertraining uit eigen middelen te betalen.
Gedeputeerde Staten kunnen een vrijwilligersorganisatie voor het jaar waarop het subsidietijdvak betrekking heeft een stimuleringssubsidie verstrekken van € 2.100,-- voor de financiering van de bestuurskosten en de kosten van activiteiten en kadertraining.
In afwijking van artikel 1.9 wordt een subsidieaanvraag voor het jaar waarop het subsidietijdvak betrekking heeft uiterlijk op 1 november voorafgaand aan dat jaar ingediend.
De aanvraag tot vaststelling van de subsidie gaat vergezeld van de vastgestelde jaarrekening over het kalenderjaar dat 24 maanden eerder begint dan het subsidietijdvak waarop de aanvraag betrekking heeft en van een accountantsverklaring of een door de kascommissie ondertekend verslag.
In afwijking van artikel 1.11 beslissen Gedeputeerde Staten omtrent subsidievaststelling binnen acht weken nadat de uiterste termijn voor het indienen van een aanvraag is verstreken.
Zelforganisatie: elke bovengemeentelijke organisatie van minderheden in Overijssel waarvan de doelstelling is bij te dragen aan integratie en participatie van hun achterban in de samenleving.
Het project levert of de activiteiten leveren een bijdrage aan één van de volgende resultaten:
a. professionaliseren van allochtone zelforganisaties;
b. integratie van etnische doelgroepen in de samenleving;
c. meer wederzijdse acceptatie, betrokkenheid en verbondenheid;
d. positieverbetering van allochtone vrouwen;
e. verbetering van de kennis in de samenleving over ontwikkelingen in het integratiebeleid en het integratieproces;
f. het bestrijden van racisme en discriminatie;
g. een betere toerusting en grotere toestroom van allochtone jongeren op de arbeidsmarkt;
h. mentoring van risicoleerlingen;
i. verbeteren van de toegang voor allochtone jongeren tot activiteiten van jeugdbeleid en lichte vormen van jeugdzorg.
1. Rechtspersonen kunnen subsidie aanvragen voor integratie. Een subsidieaanvraag voldoet aan de volgende criteria:
er is sprake van samenwerking tussen meerdere partijen;
bij het project is sprake van cofinanciering;
het project heeft een regionaal karakter, tenzij naar het oordeel van Gedeputeerde Staten voldoende aannemelijk is gemaakt dat de subsidieaanvraag een overdraagbaar project betreft met een voorbeeldfunctie voor andere gemeenten.
2. Indien de subsidieaanvraag is ingediend door een zelforganisatie is het bepaalde in het eerste lid, sub b, niet van toepassing.
1. Aanvragen van subsidie van organisaties, niet zijnde een zelforganisatie waarvan de opgenomen subsidiabele kosten in de begroting kleiner zijn dan € 10.000,--, worden niet in behandeling genomen.
2. De subsidie bedraagt per project maximaal 75% van de totale kosten.
3. In aanvulling op artikel 7.2 worden de volgende kosten als niet subsidiabel aangemerkt:
kosten met betrekking tot catering;
post onvoorziene kosten;
vervoerskosten.
a. WJZ: de Wet op de Jeugdzorg.
b. Uitvoeringsprogramma: het Uitvoeringsprogramma jeugdzorg, als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de WJZ.
c. Tarief: het door Gedeputeerde Staten vastgestelde bedrag, bedoeld voor de subsidiëring van een zorgeenheid.
d. Zorgeenheid: een eenheid van jeugdzorg waarop op grond van de WJZ aanspraak bestaat en die door Gedeputeerde Staten als eenheid voor bekostiging van jeugdzorgaanbod zijn aangewezen.
Artikel 7.1 is niet van toepassing op subsidies op grond van de WJZ en deze paragraaf.
Gedeputeerde Staten beoordelen bij het verlenen van een prestatiesubsidie voor experimenten of en in welke mate het experiment past in en bijdraagt aan de uitvoering van het door Gedeputeerde Staten gevoerde beleid op het terrein van de jeugdzorg als omschreven in het vigerende uitvoeringsprogramma.
1. Het bedrag van de aan de stichting per boekjaar te verlenen prestatiesubsidie wordt bepaald op basis van de door Gedeputeerde Staten vastgestelde tarieven.
2. Gedeputeerde Staten stellen deze tarieven vast op basis van de door de minister vastgestelde normbedragen, met een afwijking tot ten hoogste drie procent.
3. De subsidie als bedoeld in het eerste lid wordt alleen verleend wanneer de taken en/of de functies waarop de subsidie betrekking heeft, worden uitgevoerd voor cliënten die bij aanvang van de bemoeienis van de stichting duurzaam verblijven in Overijssel. Wanneer Gedeputeerde Staten dit noodzakelijk achten kan zij hiervan afwijken.
4. Het bedrag van de aan de zorgaanbieder per boekjaar te verlenen prestatiesubsidie voor het uitvoeren van zorgeenheden wordt bepaald op basis van het door
Gedeputeerde Staten vastgesteld tarief per zorgeenheid, dat per zorgaanbieder verschillend kan zijn.
5. De subsidie als bedoeld in het vierde lid wordt alleen verleend wanneer Bureau Jeugdzorg Overijssel voor het uitvoeren van de zorgeenheid een indicatiebesluit heeft vastgesteld.
6. De op basis van een indicatiebesluit uit te voeren jeugdzorg komt alleen voor subsidie in aanmerking indien er een subsidierelatie bestaat tussen de zorgaanbieder en de provincie waarin de cliënt duurzaam verblijft. Wanneer Gedeputeerde Staten dit noodzakelijk achten kan zij hiervan afwijken.
7. De subsidie als bedoeld in het eerste en vierde lid bedraagt ten hoogste het bedrag dat Gedeputeerde Staten hiervoor hebben opgenomen in het Uitvoeringsprogramma van het jaar waarop de subsidieverlening betrekking heeft. Dit bedrag kan worden aangepast op basis van de voor het jaar door de minister vastgestelde indexering.
In afwijking van artikel 1.13 kan een aanvraag om subsidie als bedoeld in artikel 7.52 gedurende het hele jaar, maar uiterlijk drie maanden voor aanvang van het experiment, bij Gedeputeerde Staten worden ingediend.
1. De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.14 bij de subsidieaanvraag tevens het vigerende meerjarenbeleidsplan voor de periode waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft.
2. In aanvullend op het eerste lid overlegt de stichting bij de subsidieaanvraag in ieder geval:
het bedrag van de aangevraagde subsidie en de opbouw daarvan op basis van de tarieven in overeenstemming met artikel 7.53, tweede lid, voorzien van een gedetailleerde toelichting en de onderbouwing daarvan;
de wettelijke taken en/of functies die de stichting zal uitvoeren;
de geraamde aantallen cliënten voor het jaar waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft per taak en/of functie als bedoeld in de artikelen 5 en 10, eerste lid van de WJZ;
het aantal cliënten per taak en/of functie waarvoor de betreffende taak en/of functie is uitgevoerd in het tweede jaar voorafgaande aan het jaar waarop de aanvraag betrekking heeft;
de activiteiten die zullen worden uitgevoerd voor de taken als bedoeld in artikel 10, derde lid van de WJZ;
de adressen van de locaties waar de taken en/of functies worden uitgeoefend.
3. In aanvullend op het eerste lid overlegt de zorgaanbieder bij de subsidieaanvraag in ieder geval:
de verschillende zorgeenheden waarop de aanvraag betrekking heeft;
het bedrag waarvoor de zorgaanbieder de verschillende zorgeenheden wil uitvoeren;
de verschillende aantallen zorgeenheden waarvoor de zorgaanbieder subsidie aanvraagt;
de adressen van de locaties waar de zorgeenheden worden uitgevoerd.
1. De stichting/zorgaanbieder aan wie een subsidie is verleend, zorgt voor een voldoende verzekering tegen de gevolgen van wettelijke aansprakelijkheid, brand, diefstal en andere vergelijkbare risico’s.
2. De administratie wordt op zodanig overzichtelijke en doelmatige wijze gevoerd dat op ieder moment een actueel en betrouwbaar beeld bestaat over het functioneren op de volgende punten:
gegevens over de cliënten;
financiële gegevens;
aanvullend hierop:
• voor de stichting gegevens over de omvang en individuele duur van de uitgeoefende taken en/of functies;
• voor de zorgaanbieder per cliënt gegevens over aard en omvang van de verleende zorg, waarbij een relatie wordt gelegd met de zorg waarop een cliënt aanspraak heeft.
In afwijking van het bepaalde in artikel 1.23 wordt een aanvraag tot vaststelling van een per boekjaar verstrekte prestatiesubsidie ingediend uiterlijk op 1 april van het jaar, volgend op het jaar waarvoor subsidie is verleend.
1. In afwijking van artikel 1.19, eerste lid, bevat het prestatieverslag van:
de stichting ten minste gegevens over de realisatie van het bij de subsidieaanvraag ingediende uitvoeringsplan en over de uitvoering van de overige activiteiten als bedoeld in artikel 10, derde lid van de WJZ;
de zorgaanbieder ten minste gegevens over de realisatie van het bij de subsidieaanvraag ingediende uitvoeringsplan.
2. Gedeputeerde Staten kunnen voor de inhoudelijke verantwoording de stichting, in aanvulling op de gegevens die zijn opgenomen in het Besluit beleidsinformatie jeugdzorg, nadere gegevens vragen over de taken en/of functies, als bedoeld in de artikelen 5 en 10 van de WJZ.
3. Gedeputeerde Staten kunnen voor de inhoudelijke verantwoording van de zorgaanbieder nadere gegevens vragen.
1. In aanvulling op artikel 1.19, tweede lid, overlegt de aanvrager de jaarrekening, waarin zijn opgenomen:
het financiële verslag van het bestuur van de stichting/zorgaanbieder;
de balans met toelichting;
de resultatenrekening met toelichting, waarin substantiële afwijkingen ten opzichte van de begroting worden verklaard;
voor de stichting het totale aantal jeugdigen dat zich in het begrotingsjaar bij de stichting heeft gemeld en het aantal jeugdigen waarvoor de verschillende taken en/of functies als bedoeld in de artikelen 5 en 10, eerste lid van de WJZ zijn uitgevoerd;
voor de stichting het totale aantal van de verschillende zorgeenheden waarvoor door haar in het subsidiejaar een indicatiebesluit is afgegeven;
voor de stichting het aantal van de onderscheiden zorgeenheden waarvoor door haar een indicatiebesluit is vastgesteld, voor zover deze in het desbetreffende jaar zijn uitgevoerd door een zorgaanbieder die daarvoor niet door Gedeputeerde Staten zijn gesubsidieerd en het totale aantal cliënten waarop dit betrekking heeft;
voor de zorgaanbieder het totale aantal zorgeenheden dat op basis van een indicatiebesluit door de zorgaanbieder is uitgevoerd, gespecificeerd per zorgeenheid waarop de subsidie betrekking heeft;
voor de zorgaanbieder het aantal van de onder lid g bedoelde zorgeenheden dat door de zorgaanbieder is uitgevoerd ten behoeve van cliënten die voorafgaand aan het bieden van zorg niet duurzaam verbleven in de provincie Overijssel en het totale aantal cliënten waarop deze zorgeenheden betrekking hebben;
voor de zorgaanbieder de in het desbetreffende jaar feitelijk gerealiseerde kostprijs voor de verschillende zorgeenheden;
voor de zorgaanbieder het totale aantal cliënten voor wie de onder lid g bedoelde zorgeenheden zijn uitgevoerd, gespecificeerd naar de verschillende zorgeenheden;
een accountantsverklaring, die is opgesteld overeenkomstig het model als opgenomen in de bijlage bij de landelijke Regeling Bekostiging Jeugdzorg en vergezeld gaat van een rapportage omtrent de naleving van de wettelijke voorschriften.
2. De stichting en de zorgaanbieder laten de accountantscontrole uitvoeren met inachtneming van tenminste het protocol als opgenomen in de bijlage bij de landelijke Regeling Bekostiging Jeugdzorg.
3. De stichting en de zorgaanbieder zorgen ervoor dat hun accountant meewerkt aan door of namens Gedeputeerde Staten in te stellen onderzoeken naar de door hun accountant verrichte controlewerkzaamheden.
4. Gedeputeerde Staten kunnen over de verantwoording nadere informatie vragen.
1. Reserveringen kunnen onderdeel zijn van de bedrijfsvoering en kunnen plaatsvinden conform goed gebruik in het economische verkeer. Het in een jaar gerealiseerde exploitatietekort, dat resteert na verrekening van de provinciale subsidie, wordt gedekt uit de egalisatiereserve. Indien deze reserve niet toereikend is dan wordt het resterende tekort in een termijn van maximaal 5 jaren ten laste van de exploitatierekening afgeschreven, deze afschrijvingen leiden niet tot extra subsidiëring.
2. Reserves die met provinciale subsidie zijn opgebouwd mogen alleen worden besteed aan kosten die direct verband houden met het uitvoeren van de taken/functies/zorgeenheden van de stichting/zorgaanbieder, voor zover deze niet bestreden kunnen worden uit de voor dat jaar verleende subsidie. Wanneer de gesubsidieerde activiteiten worden beëindigd is de stichting/zorgaanbieder verplicht het met provinciale subsidie opgebouwde vermogen op eerste verzoek aan Gedeputeerde Staten te betalen.
1. In aanvulling op artikel 1.21 stellen Gedeputeerde Staten de subsidie lager vast dan het aan de stichting verleende bedrag indien de maximaal verleende subsidie voor het uitoefenen van de taken en/of functies meer dan 1,5% hoger is dan het bedrag dat resulteert door de som van het verschillende aantal jeugdigen per taak, als bedoeld in de artikelen 5 en 10, eerste en derde lid van de WJZ, vermenigvuldigd met het voor die taak vastgestelde tarief.
2. In aanvulling op artikel 1.21 stellen Gedeputeerde Staten de subsidie lager vast dan het aan de zorgaanbieder verleende bedrag indien de maximaal verleende subsidie voor de uitvoering van zorgeenheden meer dan 1,5% hoger is dan het bedrag dat resulteert door vermenigvuldiging van het totaal van de verschillende aantallen uitgevoerde subsidiabele zorgeenheden met de daarvoor vastgestelde tarieven.
3. In aanvulling op artikel 1.21 kunnen Gedeputeerde Staten de subsidie naar rato lager vaststellen wanneer de werkelijke gemiddelde behandelduur per zorgeenheid de vooraf afgesproken normen overschrijdt.
1. In afwijking van artikel 7.53, tweede lid, stellen Gedeputeerde Staten voor de periode dat de minister de normbedragen nog niet heeft vastgesteld, de taken als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder b van het Tijdelijk Besluit Uitkeringen jeugdzorg en de daarbij te hanteren tarieven vast, aansluitend op de taken en tarieven door haar gehanteerd voor de grondslag van de subsidie in het jaar voorafgaand aan inwerkingtreding van de WJZ.
2. Indien in het eerste jaar van vaststelling door de minister van de normbedragen, de op basis van het eerste lid verleende maximale subsidie substantieel hoger is dan de maximale subsidie op basis van toepassing van artikel 7.53, eerste lid, dan kunnen Gedeputeerde Staten voor dat jaar een aanvullende prestatiesubsidie verlenen, om de stichting in staat te stellen haar bedrijfsvoering in overeenstemming te brengen met het subsidieniveau op basis van de tarieven.
3. In aanvulling op artikel 7.53, vierde lid, wordt tot 1 januari 2009 het subsidiebedrag ook bepaald door het door Gedeputeerde Staten goedgekeurde bedrag van de vaste accommodatiekosten van de zorgaanbieder. De hierin begrepen afschrijvingslasten worden berekend op basis van goed gebruik in het economische verkeer. 173
4. In afwijking van artikel 7.53, zesde lid, komt tot 1 januari 2009 de door de zorgaanbieders uitgevoerde jeugdzorg tevens voor subsidie in aanmerking, indien de cliënt voorafgaand aan de aanvang van de jeugdzorg niet duurzaam verbleef in Overijssel, in geval:
een hiertoe strekkend indicatiebesluit is vastgesteld door Bureau Jeugdzorg van de provincie, waarin de jeugdige voorafgaand aan de jeugdzorg duurzaam verbleef;
het onder a bedoelde Bureau Jeugdzorg heeft vastgesteld dat jeugdzorg waarop aanspraak bestaat, alsmede een vervangend aanbod als bedoeld in artikel 5 van het Besluit indicatie Bureau Jeugdzorg, niet binnen dertien weken na vaststelling van het indicatiebesluit, gerealiseerd kan worden door een zorgaanbieder die daarvoor wordt gesubsidieerd door de provincie waarin de jeugdige duurzaam verbleef;
de zorgaanbieder op grond van artikel 7.54, vierde lid, een subsidie van Gedeputeerde Staten ontvangt voor het bieden van de zorgeenheid waarop de aanspraak betrekking heeft;
hiermee niet een maximum van tien procent wordt overschreden van de totale subsidie die op grond van deze regeling is verleend voor het uitvoeren van zorgeenheden.
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
a. de minimisverordening: Verordening (EG) 1998/2006 PbEU L379/10 van de commissie van 15 december 2006, betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op de-minimissteun;
b. gebied: landelijke gebieden die in de systematiek van gebied gerichtwerken zijn aangewezen, te weten Noordoost-Twente, Zuidwest-Twente, Noordoost-Overijssel, Noordwest-Overijssel, Salland en Zwolle-Kampen;
c. gebiedsprogramma: jaarlijks voortschrijdend meerjarenprogramma voor de periode 2007 tot en met 2013 tot uitvoering van het pMJP in een gebied. Het programma wordt vastgesteld door Gedeputeerde Staten in overleg met gemeenten en waterschappen in een gebied;
d. plattelandsontwikkelingsprogramma: programmeringsdocument voor plattelandsontwikkeling voor Nederland met betrekking tot de programmeringsperiode 2007-2013, zoals goedgekeurd door de Commissie krachtens artikel 18 van verordening (EG) nr. 1698/2005 of herzien krachtens artikel 19 van die verordening;
e. pMJP: het provinciale meerjarenprogramma voor het landelijk gebied zoals bedoeld in artikel 4 van de Wet Inrichting Landelijk Gebied;
f. POP-verordening: Verordening (EG) 1698/2005 Pb L277 van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO);
g. steunmaatregel: een steunmaatregel als bedoeld in artikel 87, eerste lid, van het EG-verdrag;
h. uitvoeringsverordening POP: Verordening (EG) nr. 1974/2006 Pb L368/15 van de Commissie van 15 december 2006 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling;
i. vrijstellingsverordening: een door de Europese Commissie vastgestelde verordeningen op basis van artikel 1, lid 1 van Verordening (EG) 994/98 Pb L142 van de Raad van 7 mei 1998 betreffende de toepassing van de artikelen 92 en 93 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap op bepaalde soorten van horizontale steunmaatregelen;
j. vrijstellingsverordening Landbouw: Verordening (EG) 1857/2006 Pb L 358/3 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen die landbouwproducten produceren en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 70/2001;
k. vrijstellingsverordening MKB: Verordening (EG) nr. 70/2001 Pb L 10/33 van de commissie van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen;
http: //www.regiebureau-pop.eu/nl/info/4/65/maatregelfichesl. POP-maatregel: maatregel die uitvoering krijgt binnen het plattelandsontwikkelingsprogramma. De criteria voor deze maatregelen zijn opgenomen in de onderscheiden maatregelfiches (http://www.regiebureau-pop.eu/nl/info/4/65/maatregelfiches).
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor activiteiten die bijdragen aan de uitvoering van het pMJP en die passen in een gebiedsprogramma.
1. Gedeputeerde Staten kunnen ter uitvoering van het Plattelandsontwikkelingsprogramma subsidie verstrekken voor in dit hoofdstuk nader aan te duiden activiteiten.177
2. POP-subsidie wordt uitsluitend verstrekt onder de ter uitvoering van bijlage II, punt 5 van de Uitvoeringsverordening POP opgenomen voorwaarden in het Plattelandsontwikkelingsprogramma. De voorwaarden zijn van toepassing op de totale subsidie voor de activiteit. 178
3. De volgende kosten komen niet voor subsidie in aanmerking:179
kosten die uit andere hoofde zijn of worden gesubsidieerd;
kosten die zijn gemaakt voorafgaand aan de ontvangstbevestiging van de aanvraag, tenzij het betreft kosten van voorbereiding, planvorming, onderzoek en voorlichting;
verrekenbare of compensabele belastingen, heffingen of lasten;
kosten van bodemsanering voor zover verhaal op de vervuiler of een beroep op fondsen mogelijk is;
kosten van rente, bankdiensten, financieringen, gerechtelijke procedures, boetes of sancties;
kosten van activiteiten die redelijkerwijs kunnen worden gedekt uit de inkomsten die met deze activiteiten verband houden;
kosten om te voldoen aan wettelijke verplichtingen of aan gangbare minimumkwaliteitseisen;
normale exploitatiekosten;
de aankoop van grond voor een bedrag dat hoger is dan 10% van de totale subsidiabele uitgaven voor de betrokken concrete actie. In uitzonderlijke, naar behoren gemotiveerde gevallen kan er een hoger percentage worden vastgesteld voor concrete acties ten behoeve van milieubehoud.
4. De aanvraag tot subsidieverlening wordt ingediend bij Gedeputeerde Staten op een daartoe vastgesteld formulier. 180
5. Aan POP-subsidie zijn de volgende voorschriften verbonden:181
met de uitvoering van het project mag niet worden gestart voordat de ontvangstbevestiging van de aanvraag is ontvangen, tenzij het voorbereidings-, planvormings-, onderzoeks- of voorlichtingsactiviteiten betreft;
de activiteiten starten uiterlijk binnen twee maanden na subsidieverlening, tenzij in de beschikking tot subsidieverlening anders is bepaald;
de activiteiten worden afgerond binnen twee jaren na subsidieverlening, tenzij in de beschikking tot subsidieverlening anders is bepaald.
6. De subsidieontvanger is verplicht een administratie te voeren die te allen tijde de informatie bevat die nodig is voor een juist inzicht in de realisatie van de te subsidiëren activiteiten en voor een juiste subsidieverstrekking, hetgeen inhoudt dat: 182
alle ontvangsten en uitgaven in de administratie zijn vastgelegd met onderliggende bewijsstukken;
bewijsstukken, als onderdeel van de administratie aanwezig zijn ten name van de gesubsidieerde en dat daaruit de aard van de geleverde goederen en diensten duidelijk blijkt;
de administratie en de daartoe behorende bescheiden worden bewaard tot 31 december 2020.
7. Gedeputeerde Staten kunnen op aanvraag voorschotten verlenen tot maximaal 80% van het verleende subsidiebedrag. Daarbij geldt het volgende: 183
de aanvraag wordt ingediend bij Gedeputeerde Staten op een daartoe vastgesteld formulier;
het voorschot wordt berekend naar rato van gemaakte en betaalde kosten, voor zover deze nog niet eerder bij een verstrekking van een voorschot in aanmerking zijn genomen;
een verzoek om een voorschot gaat vergezeld van een voortgangsrapportage als bedoeld onder punt 8;
Gedeputeerde Staten kunnen, in afwijking van het derde lid, voordat kosten zijn gemaakt en betaald, een voorschot verstrekken aan een natuurlijk persoon of privaatrechtelijke rechtspersoon als deze naar genoegen van Gedeputeerde Staten de financieringsbehoefte heeft aangetoond;
Gedeputeerde Staten kunnen besluiten het vierde lid buiten beschouwing te laten in gevallen als bedoeld in het vijfde lid.
8. Tenzij anders bepaald brengt de subsidieontvanger drie maal per jaar schriftelijk verslag uit aan Gedeputeerde Staten over de inhoudelijke en financiële voortgang van de activiteiten en legt daarbij over een overzicht van boekingsbescheiden en een overzicht van betaalde facturen van die periode. 184
9. In afwijking van artikel 1.18 dient de subsidieontvanger binnen drie maanden na afloop van de activiteiten een aanvraag tot vaststelling van de subsidie in, tenzij Gedeputeerde Staten bij de subsidieverlening een andere termijn hebben aangegeven. Bij de aanvraag wordt een goedkeurende accountantsverklaring overgelegd. 185
1. POP-subsidie kan worden verleend voor de LEADER-aanpak, zoals bedoeld in As 4 van het Plattelandsontwikkelingsprogramma en uitgewerkt in de plaatselijke ontwikkelingsstrategie. 186
2. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor de kosten van alle maatregelen die voldoen aan de criteria van maatregel 411, 413, 421 en 431 van bijlage 4 bij het Plattelandsontwikkelingsprogramma. 187
3. In afwijking van artikel 1.13 wordt een aanvraag met betrekking tot de LEADER-aanpak ingediend zes weken vóór 1 november, 1 maart en 1 juli. 188
4. Op een aanvraag wordt niet eerder beschikt dan nadat de desbetreffende door Gedeputeerde Staten ingestelde Plaatselijke Groep als adviesorgaan in de gelegenheid is gesteld ter zake advies uit te brengen. Het vierde lid geeft de rol van de Plaatselijke Groepen aan in het besluitvormingsproces.
1. Onverminderd het bepaalde in artikel 8.2 wordt een aanvraag voor subsidie op grond van dit hoofdstuk geweigerd indien sprake is van een steunmaatregel en verlening van de subsidie niet in overeenstemming is met een vrijstellingsverordening of aan artikel 2 van de de-minimisverordening.
2. Het eerste lid is niet van toepassing als voor de betreffende activiteit een POP-subsidie wordt verleend als bedoeld in artikel 8.3.
3. Het eerste lid is bovendien niet van toepassing als de omvang van de subsidie en de voorschriften waaronder de subsidie wordt verstrekt passen binnen een op grond van artikel 87, derde lid van het EG-Verdrag door de Commissie goedgekeurde regeling. 190
4. Indien de aanvrager niet tevens eindbegunstigde is, wordt bij de beoordeling van de aanvraag op grond van dit artikel uitgegaan van de positie van de eindbegunstigde.
1. Indien het gebiedprogramma is bekrachtigd in een convenant geldt de ondertekening van het convenant door de gemeente en waterschap als aanvraag voor een subsidie, onverminderd het bepaalde in artikel 8.3.
2. De indieningstermijn uit artikel 1.13 is niet van toepassing indien de aanvraag bij convenant wordt ingediend.
3. Indien en voorzover enig subsidieplafond niet is uitgeput kunnen aanvragen ook na aanvang van het subsidietijdvak worden ingediend. Gedeputeerde Staten zullen de betrokkenen voortijdig in kennis stellen van deze mogelijkheid.
Indien op grond van artikel 9 van de Wet Inrichting Landelijk gebied de bestuursovereenkomst tussen rijk en Gedeputeerde Staten van Overijssel wordt gewijzigd kan de subsidieverlening ten nadele van de ontvanger worden gewijzigd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 4:50 van de Algemene wet bestuursrecht.
1. In aanvulling op de artikelen 1.19 en 1.20 van dit uitvoeringsbesluit, respectievelijk artikel 4:75 van de Algemene wet bestuursrecht is bij de aanvraag tot vaststelling een accountantsverklaring vereist, tenzij Gedeputeerde Staten bij subsidieverlening anders bepalen. De accountantsverklaring heeft betrekking op de rechtmatigheid van de baten en lasten en op een deugdelijke totstandkoming van de prestaties.
2. Gedeputeerde Staten kunnen bovendien nadere voorschriften stellen in verband met de eisen die voorvloeien uit de ministeriële regeling als bedoeld in artikel 12 van de Wet Inrichting Landelijk Gebied.
1. Subsidie als bedoeld in deze paragraaf kan worden verleend voor prestaties in een reeks van jaren. In het besluit tot subsidieverlening wordt het totale subsidiebedrag verdeeld in jaarschijven, rekening houdend met het jaar waarin de prestaties worden voorzien.
2. In aanvulling op artikel 1.17 houden Gedeputeerde Staten bij het bepalen van de hoogte van het voorschot rekening met het jaar waarin prestaties worden gerealiseerd, alsmede met het bepaalde in artikel 11 van de Wet Inrichting Landelijk Gebied.
3. De subsidieontvanger dient uiterlijk op 30 april een aanvraag in tot vaststelling van de subsidie voor de prestaties die in het kalenderjaar daaraan voorafgaand zijn gerealiseerd. Artikel 8.6 is onverminderd van toepassing.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen voor het te verplaatsen van bedrijven (of delen daarvan) waarvoor een voorlopige koopovereenkomst met de provincie Overijssel is gesloten, als bedoeld in de Beleidsregel Verplaatsing Intensieve Veehouderijen Overijssel 2005.
De subsidie moet voldoen aan het bepaalde in artikel 6 van de Vrijstellingsverordening Landbouw.
De subsidie bedraagt:
a. een vergoeding voor de sloopkosten van bedrijfsgebouwen van de intensieve veehouderij op de te verlaten locatie van € 25,-- per m² daadwerkelijk aanwezige oppervlakte aan bedrijfsgebouwen;
b. een vergoeding van de daadwerkelijk gemaakte verplaatsingskosten van maximaal € 500,-- per NGE aanwezige productiecapaciteit op het moment van aanvraag, tot een maximum van € 100.000,--. Als verplaatsingskosten worden aangemerkt de kosten van advies, ontwerp en onderzoek ten behoeve van de hervestiging, met uitzondering van leges, en de kosten van het verhuizen van bedrijfsmiddelen en dieren naar de hervestigingslocatie;
c. indien de hervestiginglocatie een bestaande agrarische bedrijfslocatie is én er geen sprake is van samenvoeging: een vergoeding voor de sloopkosten van € 25,-- per m² voor de sloop van op de hervestiginglocatie niet bruikbare bedrijfsgebouwen.
In afwijking van artikel 1.13 kunnen subsidieaanvragen gedurende het gehele jaar worden ingediend.
1. In afwijking van artikel 1.20 hoeft de aanvrager voor de vaststelling van de subsidie als bedoeld in artikel 8.9, onder a en c, geen accountantsverklaring te overleggen.
2. Indien de aanvraag tot vaststelling betrekking heeft op een subsidie als bedoeld in artikel 8.9, onder b, dan blijft de verplichting tot het overleggen van een accountantsverklaring onverminderd van toepassing voor de hele aanvraag.
Gedeputeerde Staten kunnen de omvorming van intensieve veehouderijbedrijven steunen door:
a. het aanbieden van adviesdiensten in natura;
b. het subsidiëren van investeringen (inclusief planvorming) die bijdragen aan de versterking en verbetering van de grondgebonden tak van het agrarische bedrijf;
c. het subsidiëren van investeringen (inclusief planvorming) gericht op diversificatie naar niet agrarische activiteiten.
1. Aanvragen kunnen worden ingediend door landbouwbedrijven in extensiveringsgebieden met een minimale bedrijfsgrootte van 40 NGE en een minimale omvang van de intensieve veehouderij tak van 10 NGE.
2. De intensieve veehouderij dient planologisch als gebruiksmogelijkheid onmogelijk te worden gemaakt.
3. Niet meer gebruikte vrijkomende agrarische gebouwen van de intensieve veehouderijtak moeten worden gesloopt.
4. Geen subsidie wordt verstrekt voor prestaties, waarbij gebruik is gemaakt van de faciliteiten van het provinciale Beleidskader Rood voor rood.
5. De subsidie voor het aanbieden van adviesdiensten, als bedoeld in artikel 8.11, sub a, moet voldoen aan artikel 15 van de Vrijstellingsverordening Landbouw.
6. De subsidie voor investeringen als bedoeld in artikel 8.11, sub b, moet voldoen aan artikel 4 van de Vrijstellingsverordening Landbouw.
7. Geen subsidie wordt verstrekt voor activiteiten als bedoeld in artikel 8.11, sub b, indien de bij het bedrijf behorende grond voor meer dan 50% is begrensd als 'nieuwe natuur', tenzij de als nieuwe natuur begrensde gebieden omgevormd worden tot natuur. 198
1. De steun voor adviesdiensten als bedoeld in artikel 8.11, onder a, wordt in natura in de vorm van een gesubsidieerde dienst toegekend. De eigen bijdrage van de ondernemer bedraagt 50% van de waarde van de dienst.
2. De subsidie voor investeringen als bedoeld in artikel 8.11, onder b en c, bedraagt maximaal 40% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 100.000,-- per investering.
In afwijking van artikel 1.13 kunnen subsidieaanvragen gedurende het gehele jaar worden ingediend
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen voor
1. het opstellen van Ontwikkelingsplannen voor landbouwontwikkelingsgebieden (LOG's).
2. modernisering van landbouwbedrijven door investeringen in gemeenschappelijke voorzieningen (mestverwerking, afvalverwerking, enz.).
1. De aanvraag is afkomstig van een privaatrechtelijke of publiekrechtelijke rechtspersoon.
2. De aanvraag heeft betrekking op een LOG binnen het reconstructiegebied.
3. De subsidie als bedoeld in artikel 8.15 moet voldoen aan het bepaalde in artikel 4 van de Vrijstellingsverordening Landbouw.
1. Subsidie voor het opstellen van ontwikkelingsplannen bedraagt maximaal 75% van de subsidiabele kosten.
2. Subsidie voor uitvoering van het ontwikkelingsplan bedraagt maximaal 40% van de subsidiabele kosten voor landbouwondernemingen.
1. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen voor:
de opstelling en de uitvoering van projectplannen voor wettelijke herverkaveling;
de opstelling en de uitvoering van projectplannen voor planmatige vrijwillige kavelruil;
vrijwillige kavelruil zonder planmatig karakter, die zal leiden tot een betere verkaveling in het belang van landbouw al dan niet in samenhang met natuur of landschap.
2. De subsidiabele kosten bedoeld in lid 1, onder a en b, betreffen de kosten bedoeld in maatregel 125, onderdeel verbetering kavelstructuur, behorende bij het plattelandsontwikkelingsprogramma.
1. De aanvraag voor activiteiten genoemd in artikel 8.18, sub a en b, is afkomstig van een privaatrechtelijke of publiekrechtelijke rechtspersoon.
2. Bij de aanvraag voor de uitvoering van activiteiten als bedoeld in artikel 8.18, sub a en b, overlegt de aanvrager een projectplan dat aan de volgende eisen:
de omvang van het projectgebied is minimaal 300 hectare;
de gemiddelde kavelgrootte in het projectgebied moet met minimaal 10% verbeteren;
ten minste 10% van de oppervlakte landbouwgrond in het gebied wordt geruild;
het plan bevat de volgende elementen: een beschrijving van de aanpak en activiteiten, planning, organisatie, begroting en financieringsvoorstel.
3. Op subsidies die worden verstrekt op grond van artikel 8.18, sub a en b, is artikel 8.3 van toepassing. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken als bedoeld in maatregel 125.
4. De subsidie als bedoeld in artikel 8.18, sub c, moet voldoen aan het bepaalde in artikel 13 van de Vrijstellingsverordening Landbouw.
1. De subsidie voor wettelijke herverkaveling als bedoeld in artikel 8.18, sub a, bedraagt voor overheden en organisaties met een publieke activiteit maximaal 90%. Subsidie voor investeringen in of door ondernemingen bedraagt maximaal 40%.
2. De subsidie voor planmatige vrijwillige kavelruil als bedoeld in artikel 8.18, sub b, bedraagt voor overheden en organisaties met een publieke activiteit maximaal 90% van de subsidiabele kosten. De bijdrage van de ondernemers bedraagt minimaal € 200,-- per geruilde hectare. Subsidie voor investeringen in of door ondernemingen bedraagt maximal 40%.
3. De subsidie voor vrijwillige kavelruil als bedoeld in artikel 8.18, sub c, bedraagt 90% van de notariële kosten die ten behoeve van de kavelruil worden gemaakt.
In afwijking van artikel 1.13 kunnen subsidieaanvragen gedurende het gehele jaar worden ingediend.
De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.19 bij de aanvraag tot vaststelling van subsidie als bedoeld in artikel 8.18, sub c, tevens een afschrift van de notariële akte van de aankoop van de betrokken gronden.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen voor de verplaatsing van een landbouwbedrijf ter bevordering van de grondverwerving ten behoeve de realisering van de provinciale doelen natuur, recreatie of landschap en de verbetering van de ruimtelijke structuur van de landbouw.
1. De aanvraag is afkomstig van een natuurlijke persoon of een rechtspersoon die beschikt over de eigendom of over het gebruiksrecht van de bij dit bedrijf behorende grond.
2. De aanvraag kan betrekking hebben op gronden gelegen in Overijssel, met uitzondering van de Nadere Uitwerking Rivierengebied. .
3.
De bij het te verplaatsen bedrijf behorende grond dient in eigendom, vrij van enig gebruiksrecht, aan BBL te worden overgedragen op grond van een koopovereenkomst tussen BBL en de aanvrager, of inbreng van de bij het bedrijf behorende grond in een overeenkomst tussen de aanvrager en gedeputeerde staten inzake inbreng en toedeling van gronden vooruitlopend op het plan van toedeling als bedoeld in artikel 51 van de Wet Inrichting Landelijk Gebied, artikel 62 van de Reconstructiewet concentratiegebieden of inbreng van de bij het bedrijf behorende grond in een overeenkomst tussen de aanvrager en de landinrichtingscommissie inzake inbreng en toedeling van gronden vooruitlopend op het plan van toedeling als bedoeld in artikel 196 van de Landinrichtingswet, of
de eigenaar van het te verplaatsen bedrijf verklaart bij de aanvraag, dat de bijbehorende grond of een overeenkomstige oppervlakte (als onderdeel van een inrichtingsplan) zodanig wordt ingericht, dat de provinciale doelen worden gerealiseerd.
In bijzondere gevallen kunnen Gedeputeerde Staten afwijken van de in de onderdelen a en b omschreven verplichting dat alle bij het bedrijf van aanvrager behorende grond of een overeenkomstige oppervlakte, aan BBL dient te worden overgedragen, dan wel ingericht (als onderdeel van een inrichtingsplan) ten behoeve provinciale doelen.
4. De hervestiging van een volwaardig bedrijf op een andere plaats dient door de aanvrager binnen vierentwintig maanden na het sluiten van de in het derde lid bedoelde overeenkomsten daadwerkelijk plaats te vinden.
5. Voor zover de bedrijfsgebouwen gelegen zijn binnen een landinrichtingsproject, een wettelijk herverkavelingsproject of een overeenkomstige oppervlakte grond (als onderdeel van een inrichtingsplan) zodanig wordt ingericht, dat het provinciale doel wordt gerealiseerd, dient een clausule te worden opgenomen in de in het derde lid, bedoelde overeenkomsten c.q. verklaringen dat de bedrijfsgebouwen aan het gebruik voor de landbouw worden onttrokken. In bijzondere gevallen kunnen Gedeputeerde Staten van deze verplichting afwijken.
6. De hervestiging van een landbouwbedrijf vindt plaats op een locatie, die als duurzaam aangemerkt kan worden.
7. Geen subsidie wordt verleend:
indien de aanvrager voor dezelfde bedrijfsgebouwen gebruik heeft gemaakt van de faciliteiten van het provinciale Beleidskader Rood voor Rood of de Beleidsregel Verplaatsing intensieve veehouderijen 2005;
indien aan de aanvrager voor de betreffende bedrijfsgebouwen en gronden een volledige schadeloosstelling is betaald op grond van de hoofdstukken I, IV of VI van de Onteigeningswet;
indien aan de aanvrager voor de betreffende bedrijfsgebouwen en gronden een volledige schadeloosstelling op vrijwillige basis is betaald.
8. De subsidie moet voldoen aan het bepaalde in artikel 6 van de Vrijstellingsverordening Landbouw.
1. De subsidie voor verplaatsing voor de realisatie van de in artikel 8.22 genoemde provinciale doelen bedraagt:
100% van de daadwerkelijke gemaakte verplaatsingskosten tot een maximum subsidiebedrag van € 100.000,--, vermeerderd met
40% van het verschil tussen de investeringskosten van bedrijfsgebouwen en installaties op de hervestigingslocatie en de door DLG getaxeerde waarde van gebouwen en installaties op de te verlaten locatie, met een maximum subsidiebedrag van € 300.000,--.
2. Indien op grond van artikel 8.23, derde lid, onder c, niet alle bij het bedrijf behorende grond wordt overgedragen aan BBL, wordt de subsidie als bedoeld in het eerste lid van dit artikel naar evenredigheid van de over te dragen oppervlakte grond berekend.
3. Kosten van het saneren van de bodem en fiscale claims worden niet tot de subsidiabele kosten gerekend.
4. De subsidie en het aankoopbedrag van het te verplaatsen bedrijf gezamenlijk bedraagt niet meer dan de hoogte van een volledige schadeloosstelling.
In afwijking van artikel 1.13 kunnen subsidieaanvragen gedurende het gehele jaar worden ingediend.
De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.14 bij de aanvraag om subsidie tevens de volgende informatie:
a. een omschrijving van de voorgenomen activiteit;
b. een topografische kaart met een schaal van 1:10.000 waarop de ligging en oppervlakte van het te verplaatsen bedrijf en de bijbehorende gronden, alsmede de plaats van hervestiging, waar de subsidie betrekking op heeft, zijn aangegeven;
c. een investeringsbegroting van de nieuwe bedrijfslocatie opgesteld door een onafhankelijk deskundige, waaruit tevens de financiële haalbaarheid van de investering blijkt.
d. voor zover aan de orde, een verklaring van de eigenaar dat deze de grond in eigendom, vrij van enig gebruiksrecht, over zal dragen aan BBL, in geval de aanvrager geen eigenaar is;
e. voor zover aan de orde, een verklaring van de eigenaar dat deze de grond inricht overeenkomstig het provinciale doel;
f. een document waarmee wordt aangetoond dat hervestiging overeenkomstig artikel 8.23, zesde lid, zal plaatsvinden;
g. voor zover aan de orde, de in artikel 8.23, derde lid, onderdeel a, bedoelde overeenkomst tussen de aanvrager en de landinrichtingscommissie inzake de inbreng en de toedeling van gronden.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen voor:
a. activiteiten gericht op het versterken van het innovatieve vermogen van de agrarische bedrijven en samenwerkingsverbanden van agrarische bedrijven en andere bedrijven;
b. samenwerkingsprojecten voor de ontwikkeling van nieuwe producten, productiewijzen en/of technologieën.
1. De aanvraag voor de uitvoering van activiteiten als bedoeld in artikel 8.27, sub a, kan betrekking hebben op:
ondersteuning van de vorming en professionalisering van clusters, ketens en netwerken van bedrijven gericht op innovatie, kennisontwikkeling en kennisspreiding in het agrocluster;
gebruik van adviesdiensten en/of kennisinstellingen door (een) landbouwondernemer(s) voor een innovatief project.
2. Een aanvraag voor uitvoering van activiteiten als bedoeld in artikel 8.27, sub a, is afkomstig van een landbouwbedrijf of van een samenwerkingsverband van agrarische bedrijven of van een samenwerkingsverband van agrarische bedrijven en andere bedrijven of organisaties, waarbij voor activiteiten als bedoeld in het eerste lid, sub a van dit artikel minimaal 10 bedrijven deelnemen in het project.
3. De aanvraag voor de uitvoering van activiteiten als bedoeld in artikel 8.27, sub b, heeft betrekking op een samenwerkingsproject van landbouwbedrijven of van (een) landbouwbedrijven met andere partners (keten- en/of gebiedspartijen) en/of kennisinstellingen, gericht op product-, proces- en systeeminnovaties in de landbouw- en voedselsector.
4. Subsidieverlening aan een landbouwbedrijf moet voldoen aan artikel 4 dan wel artikel 15 van de Vrijstellingsverordening Landbouw. Subsidie aan andere ondernemingen moet voldoen aan artikel 15 van de Vrijstellingsverordening Landbouw dan wel aan artikel 2 van de de-minimisverordening.
1. De subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 8.28, eerste lid, sub a, voor samenwerkingsprojecten bedraagt maximaal 70% van de subsidiabele kosten, met een maximum subsidiebedrag van € 100.000,-- per driejarige periode per eindbegunstigde.
2. De steun voor activiteiten als bedoeld in artikel 8.28, eerste lid, sub b, wordt in natura in de vorm van een gesubsidieerde dienst toegekend. Bij het aanbieden van de gesubsidieerde dienst kunnen Gedeputeerde Staten bepalen dat de ondernemer een eigen bijdrage betaalt voor deze gesubsidieerde dienst.
3. De subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 8.27, sub b, bedraagt maximaal 40% van de subsidiabele kosten per project met een maximum subsidiebedrag van € 100.000,-- en voor samenwerkingsverbanden € 250.000,--.
In afwijking van artikel 1.13 worden subsidieaanvragen voor 1 september van het betreffende kalenderjaar ingediend.
In afwijking van artikel 1.4 plaatsen Gedeputeerde Staten de subsidieaanvragen in een prioriteitsvolgorde. Gedeputeerde Staten verlenen subsidie in de volgorde van de vastgestelde prioriteit, voor zover het beschikbare bedrag dit toestaat.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen voor:
1. projecten gericht op het opstellen van toekomstgerichte bedrijfsplannen voor landbouwondernemers;
2. (samenwerkings)projecten gericht op investeringen in duurzaamheid van de leefomgeving. Dit moet gaan om maatregelen die verder gaan dan wettelijk vereist is of vooruitlopen op nieuwe wetgeving.
a. diversificatie naar niet-agrarische activiteiten voor investeringen die gericht zijn op het starten, alsmede het verder ontwikkelen van verbredingsactiviteiten op een landbouwbedrijf;
samenwerkingsprojecten, gericht op het starten alsmede het verder ontwikkelen van verbredingsactiviteiten op landbouwbedrijven;
4. projecten die voortvloeien uit de pilot ‘Agrobiodiversiteit’ en duurzame landbouw kunnen betrekking hebben op de in lid 1 en of lid 2 genoemde activiteiten.
1. Aanvragen kunnen alleen worden ingediend door landbouwondernemers met een minimale bedrijfsgrootte van 40 NGE.
2. Aanvragen voor activiteiten als bedoeld in artikel 8.32, sub 1, eerste lid, onderdelen b en c, kunnen ook worden aangevraagd door organisaties die dergelijke activiteiten organiseren.
3. Indien investeringen in landbouwbedrijven gericht op duurzaamheid als bedoeld in artikel 8.32, sub 2, betrekking hebben op voldoening aan communautaire normen, wordt alleen subsidie verleend om te voldoen aan een pas ingevoerde norm (maximaal 36 maanden te rekenen vanaf de datum waarop de norm voor de onderneming dwingend wordt).
4. Op grond van deze paragraaf wordt geen subsidie verleend aan intensieve veehouderijbedrijven in een extensiveringsgebied.
5. Subsidie als bedoeld in artikel 8.32, sub 1, aan een landbouwbedrijf moet voldoen aan artikel 15 van de Vrijstellingsverordening Landbouw. Subsidie aan andere ondernemingen moet voldoen aan artikel 15 van de Vrijstellingsverordening Landbouw dan wel aan de vereisten voor de de-minimissteun.
6. Subsidie als bedoeld in artikel 8.32, sub 2, moet voldoen aan artikel 4 van de Vrijstellingsverordening Landbouw.
7. Op subsidie voor diversificatie als bedoeld in artikel 8.32, sub 3a, is artikel 8.3 van toepassing. Gedeputeerde Staten verstrekken subsidie die voldoet aan de criteria van maatregel 311.
8. Op subsidie voor de pilot ‘Agrobiodiversiteit’ en duurzame landbouw als bedoeld in artikel 8.32, sub 4, kan artikel 8.3 van toepassing worden verklaard. Gedeputeerde Staten verstrekken subsidie die voldoet aan de criteria van de maatregelen 111 en 121.
1. Indien de eindbegunstigde van de steun een landbouwer is, wordt de steun voor activiteiten als bedoeld in artikel 8.32, eerste lid, in natura in de vorm van een gesubsidieerde dienst toegekend. De eigen bijdrage van de ondernemer bedraagt 30% van de waarde van de dienst.
2. Indien de aanvrager van subsidie een organisatie is die activiteiten als bedoeld in artikel 8.32 organiseert en uitvoert, bedraagt de subsidie maximaal 70% van de subsidiabele kosten.
3 De subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 8.32, sub 2 en 3a, bedraagt voor individuele ondernemers maximaal 40% van de subsidiabele kosten met een maximum subsidiebedrag van € 100.000,-- per investering.
In afwijking van artikel 1.13 wordt een subsidieaanvraag ingediend voor 1 april dan wel voor 1 oktober.
1. In afwijking van artikel 1.4 plaatsen Gedeputeerde Staten de subsidieaanvragen, die voldoen aan het gestelde in de artikelen 8.32 en 8.33 in een prioriteitsvolgorde, waarbij rekening wordt gehouden met de mate waarin de activiteiten gericht zijn op:
duurzaamheid van de leefomgeving (o.a. milieu), waarbij een beroep wordt gedaan op de veerkracht van de sector;
samenwerking met landbouwondernemers en keten;
verbreding en diversificatie.
2. Gedeputeerde Staten kunnen voor het bepalen van de rangschikking op de prioriteitenlijst aanvullende criteria formuleren.
3. Indien Gedeputeerde Staten van hun bevoegdheid in het vorige lid gebruikmaken, maken zij deze criteria bekend gelijktijdig met de bekendmaking van het subsidieplafond.
4. Gedeputeerde Staten verlenen subsidie in de volgorde van de vastgestelde prioriteit, voor zover het beschikbare bedrag zulks toestaat.
Subsidie kan worden verleend voor activiteiten voor de bevordering van de afzet van biologische producten. Het gaat hierbij met name om:
1. samenwerkingsprojecten gericht op de verbetering van de afzet bijvoorbeeld door het ontwikkelen van samenwerking in de keten en het optimaliseren van bestaande ketens;
2. algemene promotie van biologische producten (informatie voor consumenten).
Subsidie voor het bevorderen van de afzet van biologische producten moet voldoen aan artikel 15 van de Vrijstellingsverordening Landbouw danwel aan artikel 2 van de de-minimisverordening.
De subsidie bedraagt maximaal 70% van de subsidiabele kosten, met een maximum subsidiebedrag van € 100.000,-- per driejarige periode per eindbegunstigde.
In afwijking van artikel 1.13 kunnen subsidieaanvragen gedurende het gehele jaar worden ingediend
Gedeputeerde Staten kunnen voor de realisatie van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur en/of Robuuste verbindingszones subsidie verlenen voor:
a. de verwerving van gronden;
b. de vergoeding van de kosten voor beëindiging van pachtovereenkomsten.
1. Een aanvraag is afkomstig van Stichting Landschap Overijssel of de Vereniging natuurmonumenten;
2. Een subsidieaanvraag moet voldoen aan de volgende criteria:
de te verwerven grond ligt in de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur;
de te verwerven grond is begrensd als nieuwe natuur als bedoeld in het Natuurgebiedsplan of volgens een besluit van Gedeputeerde Staten zal worden begrensd als nieuwe natuur;
de subsidieaanvrager komt, gelet op de door Gedeputeerde Staten vast te stellen Eerstgegadigdenkaart, als eerste in aanmerking voor aankoop van de betreffende grond. In bijzondere gevallen kunnen Gedeputeerde Staten afwijken van de toedeling, zoals in de Eerstgegadigdenkaart is geregeld.
3. In bijzondere gevallen kan een subsidieaanvraag betrekking hebben op de verwerving van bestaande natuur indien deze gronden:
zijn gelegen in de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur;
een onlosmakelijk onderdeel is van de begrensde nieuwe natuur of;
voor het beheer een essentieel onderdeel vormt voor het realiseren van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur of;
in redelijkheid niet als een zelfstandig te beheren object kan worden aangemerkt.
4. In bijzondere gevallen kunnen de subsidies als bedoeld in het tweede en derde lid tevens kosten van achterstallig onderhoud behelzen.
1. De subsidie voor grondverwerving als bedoeld in artikel 8.40, onderdeel a, bedraagt 100% van de verwervingskosten, waaronder wordt verstaan:
de kosten van de aan te kopen grond, gebaseerd op de marktwaarde van vergelijkbare gronden in de omgeving. Deze marktwaarde wordt bepaald op basis van een door of namens de Dienst Landelijk Gebied door een voor het landelijk gebied gecertificeerde taxateur uitgebrachte taxatie;
de kosten van opstallen, die een onlosmakelijke eenheid met de aan te kopen grond vormen of waarbij de opstallen een duidelijke functie vervullen in het beheer van de grond;
de taxatiekosten;
de overdrachtskosten;
het afkoopbedrag van de landinrichtingsrente voor zover die rust op het te verwerven terrein;
kosten verbonden aan het verlies bij verkoop of sloop van gebouwen.
2. Een subsidie voor beëindiging van een op een terrein gevestigde pachtovereenkomst als bedoeld in artikel 8.40, onderdeel b, bedraagt 100% van de kosten. De subsidie bedraagt niet meer dan de gebruikelijk betaalde vergoedingen ter compensatie van het nadeel bij vroegtijdige beëindiging van pachtovereenkomsten.
In afwijking van artikel 1.13 kunnen subsidieaanvragen gedurende het gehele jaar worden ingediend.
De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.14 bij de aanvraag om subsidie tevens de volgende informatie:
a. een duidelijke topografische situatietekening, waarop de aan te kopen grond is aangegeven (schaal 1:25.000);
b. de kadastrale gegevens van de aan te kopen grond;
c. de naam van de verkoper(s);
d. zakelijke rechten en kwalitatieve verplichtingen, die eventueel op de aan te kopen grond zijn gevestigd;
e. een verklaring van de verkoper, waarin is aangegeven dat hij voor de betreffende grond niet geïnteresseerd is in de in het natuurgebiedsplan beoogde doelen van particulier natuurbeheer;
f. streekplan- en bestemmingsplansituatie van de aan te kopen grond;
g. een kostenoverzicht, gespecificeerd naar de in artikel 8.42, eerste lid, onderscheiden verwervingskosten;
h. een door of namens de Dienst landelijk Gebied, door een voor het landelijk gebied gecertificeerde taxateur, opgesteld taxatierapport van de aan te kopen grond;
i. omschrijving van het beoogde natuurdoel, met daarbij de verwachte resultaten overeenkomstig het betreffende natuurgebiedsplan;
j. een door de Grondkamer goedgekeurde pachtontbindingsovereenkomst, indien de subsidieaanvraag betrekking heeft op beëindiging van een pachtovereenkomst, zoals bedoeld in artikel 8.42, lid 2.
De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.19 bij de aanvraag tevens een afschrift van de notariële akte van de aankoop van de betrokken gronden.
1. De gronden en eventuele gebouwen waarvoor subsidie wordt verstrekt mogen niet zonder schriftelijke toestemming van Gedeputeerde Staten worden vervreemd, bezwaard of aan hun bestemming worden onttrokken.
2. Gedeputeerde Staten kunnen verplichtingen verbinden aan een toestemming tot het vervreemden, bezwaren of het onttrekken aan de bestaande bestemming.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen voor het stimuleren van aanleg en/of particulier beheer van nieuwe natuur op landgoederen in de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur en Robuuste verbindingszones.
1. De aanvraag is afkomstig van een rechtspersoon.
2. Een subsidieaanvraag moet voldoen aan de volgende criteria:
de stimuleringsactiviteiten richten zich op landgoederen, die gelegen zijn in de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur en Robuuste verbindingszones.
de nieuwe natuur is als zodanig begrensd in het natuurgebiedsplan of zal volgens een besluit van Gedeputeerde Staten worden begrensd als nieuwe natuur;
de activiteiten moeten direct of indirect bijdragen aan de toename van aanleg en/of particulier beheer van nieuwe natuur.
3. Subsidieverlening aan een landbouwbedrijf moet voldoen aan artikel 4 dan wel artikel 15 van de Vrijstellingsverordening Landbouw. Subsidie aan andere ondernemingen moet voldoen aan artikel 15 van de Vrijstellingsverordening Landbouw dan wel aan artikel 2 van de de-minimisverordening.
De subsidie bedraagt maximaal 100% van de subsidiabele kosten.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen voor:
1. het inrichten van natuurgebieden binnen de EHS, die door de provincies in het kader van de Subsidieregeling Natuurbeheer Overijssel zijn aangewezen;
2. hydrologische inrichtingsmaatregelen bovenop de in lid 1 bedoelde subsidie, ter bestrijding van verdroging om beoogde natuurdoelen in de TOP-gebieden te realiseren.
1. De grond waarop het inrichtingsproject wordt uitgevoerd dient uit de primaire agrarische productie te worden genomen.
2. Inrichting dient plaats te vinden conform het natuurdoeltype zoals opgenomen in het betreffende natuurgebiedsplan.
3. Op subsidie voor hydrologische inrichtingsmaatregelen als bedoeld in artikel 8.45, lid 2, is artikel 8.3 van toepassing. Gedeputeerde Staten verstrekken subsidie die voldoet aan de criteria van maatregel 216.
4. Voor zover de inrichting is gericht op waterberging is in de aanvraag ten genoegen van Gedeputeerde Staten voldoende onderbouwd dat de waterberging het natuurdoeltype dan wel natuurdoeltypen in het betrokken gebied niet schaadt, rekening houdend met tenminste:
de bestaande natuurkwaliteit;
de waterkwaliteit, zowel chemisch als ecologisch;
de waterkwantiteit;
de tijdsduur dat een bepaalde hoeveelheid water aanwezig is;
de biodiversiteit;
de mate van robuustheid van de structuur.
5. De subsidie wordt enkel verleend voor zover is aangetoond dat het beheer van het in te richten terrein duurzaam is geregeld.
1. De subsidie bedraagt maximaal 100% van de subsidiabele kosten.
2. Subsidiabele kosten voor activiteiten als bedoeld in artikel 8.45 lid 1 zijn de kosten voor:
planvorming;
aanleg van beplantingen;
grondverzet;
aanpassingen waterbeheersing;
afgravingen bovenlaag, waaronder de afvoerkosten;
sanering van wegen;
drainage;
bebording;
afrastering;
overige maatregelen voor zover noodzakelijk in verband met de desbetreffende inrichting.
3. De maximaal subsidiabele kosten voor activiteiten als bedoeld in artikel 8.45 lid 1 zijn per klasse vastgesteld (prijspeil 2004).
klasse | natuurdoelen (overeenkomstig vigererende Natuurgebiedsplan Overijssel | maximaal subsidiabele kosten per ha (in €) |
---|---|---|
1 | 1, 10, 11, 12, 13, 17, 24, 25 | 4.900 |
2 | 5a, 5b, 5c, 9b, 23 | 7.400 |
3 | 3, 6, 9a, 14, 15, 16, 18, 19, 20, 21, 26, 27 | 10.200 |
4 | 2, 4, 7a, 7b, 8 | 24.000 |
4. De subsidie als bedoeld in artikel 8.45, lid 2, is maximaal € 2.500,-- per hectare bovenop de onder artikel 8.47, lid 3, genoemde maximaal subsidiabele kosten.
In afwijking van artikel 1.13 kunnen subsidieaanvragen gedurende het gehele jaar worden ingediend
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen voor:
a. activiteiten die staan opgenomen in het Meerjarenprogramma Uitvoering Soortenbescherming en provinciale aandachtsoorten;
b. activiteiten met een eenmalig karakter gericht op bescherming van in het wild voor komende plant- en diersoorten in de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur.
1. De subsidieaanvraag bedraagt minimaal € 500,--.
2. De subsidie moet voldoen aan artikel 2 van de de-minimisverordening.
1. De subsidie bedraagt maximaal 100% van de subsidiabele kosten.
2. Als niet-subsidiabele kosten worden aangemerkt:
kosten die verband houden met de bouw, verwerving of verbetering van onroerende goederen behoudens kosten voor specifieke soortgerichte maatregelen;
kosten van controles door de ondernemer zelf.
In afwijking van artikel 1.13 worden subsidieaanvragen voor 1 april van het betreffende kalanderjaar ingediend.
In afwijking van artikel 1.4 plaatsen Gedeputeerde Staten de subsidieaanvragen in een prioriteitsvolgorde. Gedeputeerde Staten verlenen subsidie in de volgorde van de vastgestelde prioriteit, voor zover het beschikbare bedrag dit toestaat.
1. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen voor extra maatregelen ter verbetering van biotoop, broedsucces en kuikenoverleving van weidevogels (experiment koplopers weidevogelboeren) in de vorm van:
vluchtstrokenbeheer: stroken met veel legsels en/of kuikens van minimaal 10 meter breed en 50 meter lang en met een totale oppervlakte van maximaal 1 hectare die minimaal 2 weken later worden gemaaid dan de rest van het perceel en niet eerder dan 22 mei;
voorbeweiding: in een periode tot uiterlijk 1 mei, met aansluitend een rustperiode tot 15 juni ofwel in een periode tot uiterlijk 24 april, met aansluitend een rustperiode tot 1 juni, waarbij in de betreffende rustperiode wordt afgezien van bemesten, rollen, slepen en maaien van het perceel. Ingeval deze activiteit wordt uitgevoerd met schapen, geldt een periode tot uiterlijk 15 april respectievelijk 8 april;
uitstel van maaien: op percelen met veel kuikens, ten minste 4 paar met kuikens van grutto, wulp en/of tureluur met minimaal 2 weken en niet eerder dan 1 juni of met minimaal 3 weken en niet eerder dan 8 juni;
nestbescherming waarbij:
• weidevogelnesten worden gemarkeerd en beschermd;
• op in te maaien percelen met kuikens, 1 tot 2 dagen voor het maaien stokken met plastic zakken worden geplaatst;
• in te beweiden percelen nestbeschermers over de legsels worden geplaatst;
• in de periode 15 april tot 15 juni niet ’s nachts wordt gemaaid.
2. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen voor een succesvol uitgekomen nest van één of meerdere van de soorten: grutto, tureluur, wulp, slobeend, zomertaling, watersnip en kemphaan (Natuurproductiebetaling weidevogels).
1. De aanvraag als bedoeld in artikel 8.54, eerste lid, is afkomstig van een landbouwonderneming of een andere onderneming, danwel een samenwerkingsverband daarvan.
2. De aanvraag als bedoeld in artikel 8.54, tweede lid, is afkomstig van een grondgebruiker.
3. Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 8.54, eerste lid, moet voldoen aan de volgende criteria:
er is sprake van onderling samenhangend gebied van minimaal 100 hectare, waar minimaal de soorten grutto, tureluur en/of wulp voorkomen, met een minimale dichtheid van 15 broedparen per 100 hectare ofwel de aanvraag is afkomstig van een landbouwbedrijf, een onderneming of een samenwerkingsverband daarvan, die in één van de voorgaande 3 jaren minimaal 10 nesten gehonoreerd hebben gekregen in het kader van het project Natuurproductiebetaling;
zij minimaal betrekking heeft op 1 hectare van de maatregelen genoemd in artikel 8.54 van dit besluit;
op de betreffende gronden rust geen beheersovereenkomst op grond van de Subsidieregeling Natuurbeheer of Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer, noch is er een contract Particulier Natuurbeheer afgesloten;
de betreffende gronden zijn niet in beheer bij of eigendom van een particuliere natuurbeschermingsorganisatie.
4. Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 8.54, tweede lid, moet voldoen aan de volgende criteria:
op de gronden rust geen beheersovereenkomst op grond van het Programma Beheer dan wel de Subsidieregeling Natuurbeheer of Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer en ook geen contract Particulier Natuurbeheer;
de gronden moeten liggen binnen beheersgebieden nieuwe natuur of gebieden met een weidevogeldoelstelling;
het nest is gemarkeerd.
1. De subsidie als bedoeld in artikel 8.54, eerste lid, bedraagt: 210
voor vluchtstrokenbeheer € 442,-- per hectare;211
voor voorbeweiding:212
• € 273,-- per hectare voor de periode tot uiterlijk 1 mei of ingeval voorbeweiding wordt uitgevoerd met schapen tot uiterlijk 15 april, met een rustperiode tot 15 juni;
• € 200,-- per hectare voor de periode tot uiterlijk 24 april of ingeval voorbeweiding wordt uitgevoerd met schapen tot uiterlijk 8 april, met een rustperiode tot 1 juni;
voor nestbescherming: € 150,-- per aanvrager, vermeerderd met € 4,-- per hectare gebied waarbij dit bedrag per hectare is gekoppeld aan de oppervlakte waarmee het landbouwbedrijf of de onderneming deelneemt in de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd.213
2. De subsidie als bedoeld in artikel 8.54, tweede lid, bedraagt € 68,-- per succesvol uitgekomen nest.214
3. In afwijking van het tweede lid bedraagt de subsidie € 100,-- per succesvol uitgekomen nest indien op de aangrenzende gronden een beheersovereenkomst van toepassing is op grond van de Subsidieregeling Natuurbeheer (Overijssel) of Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer (Overijssel), danwel indien een contract Particulier Natuurbeheer is afgesloten.
In afwijking van artikel 1.13 wordt een subsidieaanvraag:
a. voor subsidie als bedoeld in artikel 8.54, eerste lid, ingediend voor 1 april van het betreffende kalenderjaar;
b. voor subsidie als bedoeld in artikel 8.54, tweede lid, ingediend binnen 6 dagen na het uitkomen van het legsel.
In afwijking van artikel 1.17 verlenen Gedeputeerde Staten geen voorschot op een subsidie als bedoeld in artikel 8.54, tweede lid.
1. In afwijking van artikel 1.18 wordt voor subsidies als bedoeld in artikel 8.54, eerste lid, een aanvraag voor vaststelling ingediend uiterlijk 15 juli van het kalenderjaar ingediend.
2. In afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 1, paragraaf 3, gaat aan de beslissing op een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 8.54, tweede lid, niet een besluit tot subsidieverlening vooraf.
De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.19 bij de aanvraag tot vaststelling van de subsidie als bedoeld in artikel 8.54, eerste lid, tevens een afschrift van de bedrijfskaart.
In afwijking van artikel 1.22 beslissen Gedeputeerde Staten binnen 4 weken op een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 8.54, eerste lid.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen voor activiteiten die gericht zijn op beheer, inrichting, voorlichting en onderzoek van nationale parken de Sallandse Heuvelrug of De Weerribben-De Wieden in oprichting.
1. De activiteit is opgenomen in het bestedingsplan van het desbetreffende Nationale Park.
2. Als de subsidie een steunmaatregel is dan moet de subsidie voldoen aan artikel 2 van de de-minimisverordening.
De subsidie bedraagt maximaal 100% van de subsidiabele kosten.
In afwijking van artikel 1.13 kunnen subsidieaanvragen gedurende het gehele jaar worden ingediend.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen voor prestaties in het buitengebied die gericht zijn op:
1. het opstellen van ontwikkelingsplannen in relatie tot de landschappelijke kwaliteit;
2. het uitvoeren van projecten ter versterking van de landschappelijke kwaliteit van het cultuurlandschap. Subsidie voor de uitvoering kan betrekking hebben op een van de volgende thema’s:
uitvoering landgoedversterkingsplannen (onderdelen natuur, landschap en cultuurhistorie);
herstel cultuurhistorische elementen (groen of combinatie groen en rood);
integrale ervenprojecten (combinatie van groene én rode elementen);
innovatieve projecten
aanleg landschapselementen in wettelijke herverkavelingsprojecten;
3. investeringen in de aanleg en herstel van groen in robuuste structuren aan de randen van stedelijke centra;
4. investeringen in de aanleg en herstel van groene elementen t.b.v. landschappelijke inpassing van rommelige randen van bestaande kernen.
1. De aanvraag heeft betrekking op gronden, die zijn gelegen in het reconstructiegebied.
2. Het beheer van de aan te leggen of te herstellen elementen moet duurzaam geregeld zijn.
3. Geen subsidie wordt verstrekt voor prestaties die op grond van paragraaf 8.18 (Uitvoering Groene en Blauwe Diensten) voor subsidie in aanmerking kunnen komen.
4. Een project, als bedoeld in artikel 8.66, dient te passen binnen het gemeentelijke beleid zoals vastgelegd in een landschapsontwikkelingsplan of een daarmee vergelijkbare planvorm.
5. Een aanvraag voor subsidie, als bedoeld in artikel 8.66, tweede lid, waarvan de projectomvang minder dan € 25.000,-- bedraagt, wordt niet in behandeling genomen.
6. De aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 8.66, derde lid, heeft betrekking op gronden, die gelegen zijn binnen een straal van 5 km rond de bebouwde kom van grote steden en stedelijke agglomeraties met meer dan 50.000 inwoners. Een robuuste structuur heeft een minimale oppervlakte van 2 hectare.
7. Als de subsidie een steunmaatregel is dan moet de subsidie voldoen aan artikel 2 van de de-minimisverordening.
8. Op subsidies die worden verstrekt op grond van artikel 8.66, tweede lid, waarvan de subsidiabele kosten meer bedragen dan € 150.000,-- is artikel 8.3 van toepassing. Gedeputeerde Staten verstrekken voor de onderdelen a tot en met d subsidie die voldoet aan de criteria van maatregel 323, voor het onderdeel e subsidie die voldoet aan de criteria van maatregel 125.
1. De subsidie voor het opstellen van ontwikkelingsplannen als bedoeld in artikel 8.66, eerste lid, bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten met een maximum subsidiebedrag van € 50.000,--. Voor het opstellen van Landgoedversterkingsplannen geldt een maximum subsidiebedrag van € 7.500,--.
2. De subsidie voor het uitvoeren van projecten waarin geen productieve elementen zijn opgenomen, als bedoeld in artikel 8.66, tweede lid, bedraagt maximaal 75% van de subsidiabele kosten met een maximum subsidiebedrag van € 300.000,- per project indien artikel 8.67, lid 8, van toepassing is. Voor de overige aanvragen, als bedoeld in artikel 8.66, tweede lid, bedraagt de subsidie maximaal 50% van de subsidiabele kosten.
3. De subsidie voor aanleg en herstel van recreatief groen en groene elementen, zoals bedoeld in artikel 8.66, derde en vierde lid, bedraagt maximaal € 5.000,--/ha.
In afwijking van artikel 1.13 kunnen subsidieaanvragen gedurende het gehele jaar worden ingediend.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor de uitvoering van projecten die passen in het ontwikkelingsprogramma van een Nationaal Landschap.
1. Het project of de activiteit draagt aantoonbaar bij aan het realiseren van het uitvoeringsprogramma’s.
2. Aanvragen waarin de gevraagde subsidie lager is dan € 2.500,-- worden niet in behandeling genomen.
3. Een aanvraag die betrekking heeft op activiteiten waarvoor in het uitvoeringsprogramma de uitvoerder is aangewezen kan alleen worden ingediend door of namens de betreffende uitvoerder.
4. Als de subsidie een steunmaatregel is dan moet de subsidie voldoen aan artikel 2 van de de-minimisverordening.
1. De hoogte van het subsidiebedrag is afhankelijk van het belang en de financieringsmogelijkheden van de aanvrager en bedraagt maximaal 75% van de totale projectkosten, tenzij door de toepassing van artikel 1.5, lid 3, een ander maximum geldt.
2. In uitzonderingsgevallen kunnen Gedeputeerde Staten besluiten in afwijking van artikel 1.3, tweede lid, een subsidie te verstrekken in de vorm van een stimuleringssubsidie. De hoogte van de stimuleringssubsidie is afhankelijk van het belang en de financieringsmogelijkheden van de aanvrager en bedraagt maximaal € 5.000,-- per activiteit en of project.
In afwijking van artikel 1.13 kunnen subsidieaanvragen gedurende het gehele jaar worden ingediend.
1. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor de vergoeding van maatregelen en activiteiten op het gebied van landschap, natuur, water, cultuurhistorie en recreatie die de kwaliteit van het landelijk en stedelijk gebied verhogen.
2. De subsidie zoals bedoeld in het eerste lid betreft de volgende activiteiten:
aanleg- en herstelwerkzaamheden;
inzet en gebruik van de grond;
onderhoudsactiviteiten waaronder mede begrepen het doelbewust nalaten of dulden hiervan;
gebruik van materialen;
educatie en professionalisering.
1. Een aanvraag past binnen het Beleidskader Groene en Blauwe diensten 2006.
2. Een aanvraag is afkomstig van een rechtspersoon die ten behoeve van de uitvoering van de activiteiten zoals bedoeld in het eerste lid over een rekening-courant beschikt bij het Nationaal Groenfonds. In afwijking hiervan kunnen Gedeputeerde Staten subsidie verlenen aan natuurlijke personen indien daartoe bij een bestuurs- of samenwerkingsovereenkomst is besloten.
3. Een aanvraag kan worden ingediend door een gemeente of waterschap indien daartoe bij een convenant tussen provincie en gemeente c.q. waterschap is besloten.
4. Voor zover de subsidiabele activiteiten zoals bedoeld in arikel 8.78, uitvoering krijgen op grond van het besluit van de Europese Commissie van 19 februari 2007, steunnummer N577/2006, voldoen de activiteiten aan de gebruiksbepalingen en werkzaamheden alsmede aan de hiervoor te bepalen maximale vergoedingen die bij of krachtens dit besluit van de Europese Commissie zijn gesteld. De activiteiten in de clusters akkers, zeldzame huisdierrassen, botanische graslanden, grubben/graften, grote eenheden natuur, productiebos en eendenkooi uit de bijlage van dit besluit van de Europese Commissie vinden geen toepassing in Overijssel.
5. Geen subsidie wordt verleend:
indien er op grond van enig wettelijk voorschrift de plicht bestaat tot het verrichten van de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd;
indien er voor de activiteiten een subsidiemogelijkheid bestaat op grond van de Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer Overijssel, de Subsidieregeling Natuur Overijssel of subparagraaf 8.13 (Beschermen weidevogels) van dit besluit;
indien er op grond van het projectvoorstel bedoeld in artikel 8.82, lid 1, sprake is van overcompensatie van de activiteiten of een samenloop van deze activiteiten zoals gesteld bij voornoemd besluit van de Europese Commissie van 19 februari 2007, steunnummer N577/2006;
voor activiteiten waarbij een bijdrage ten laste van de rijksbegroting op grond van de Wet Inrichting Landelijk Gebied wordt gevraagd;
aan waterschappen, Staatsbosbeheer, de Vereniging Natuurmonumenten en de de Stichting Landschap Overijssel voor beheer van eigen terreinen;
voor aanleg, herstel en beheer van erfbeplanting;
voor prestaties die worden uitgevoerd op het grondgebied van een gemeente of waterschap als bedoeld in artikel 8.79, lid 5.
1. De subsidie voor aanleg, beheer en herstel bedraagt
1. De subsidie voor aanleg, beheer en herstel bedraagt
maximaal 50% van de totale kosten van activiteiten.
2. In afwijking van het eerste lid betreft de subsidie voor het randenbeheer, onderdeel natte randen, maximaal 25% in de hiertoe in het Beleidskader Groene en Blauwe diensten 2006 aangegeven gebieden met grote bestaande ecologische waarden.
3. In afwijking van leden 1 en 2 bedraagt de subsidie 100% indien Gedeputeerde Staten toepassing geven aan artikel 8.79, lid 2, tweede zin van dit besluit.
In afwijking van artikel 1.13 kunnen subsidieaanvragen gedurende het gehele jaar worden ingediend.
1. In afwijking van artikel 1.14, eerste lid, onder b en c, overlegt de aanvrager een projectvoorstel dat voldoet aan de volgende criteria:
een begrenzing van het gebied waarop het voorstel betrekking heeft;
een beschrijving en analyse van het landschap van het gebied waaronder opbouw en identiteit van het landschap, het in het gebied voorkomende watersysteem, de betekenis van en voor gebruiksfuncties, de cultuurhistorische, aardkundige, ecologische waarden, de belevingswaarden waaronder openheid, beslotenheid, zichtlijnen, opgaande begroeiing, recreatieve ontsluiting en de waardering van het landschap;
een visie op behoud en ontwikkeling van het landschap van het gebied;
een overzicht van meetbare doelstellingen met betrekking tot de inzet van Groene en Blauwe diensten in het gebied alsmede de wijze van monitoring en evaluatie hiervan;
een beschrijving van de wijze van uitvoering van Groene en Blauwe diensten in het gebied, waaronder een nauwkeurige omschrijving van te treffen maatregelen onderscheiden naar aanleg, beheer en herstel;
een beschrijving van de wijze van financiering en een begroting van de benodigde financiële middelen;
een beschrijving van de wijze van organisatie;
een beschrijving van de manier waarop de communicatie zal plaatsvinden;
de waarborgen voor een duurzaam behoud van het resultaat van de uitgevoerde Groene en Blauwe diensten in het gebied.
2. In aanvulling op artikel 1.14, eerste lid, onder a, overlegt de aanvrager tevens een afschrift van een overeenkomst met het Nationaal Groenfonds, strekkende tot de openstelling van een rekening-courant.
1. De subsidieontvanger is verplicht de gesubsidieerde activiteiten te laten uitvoeren door één of meerdere particuliere beheerders. Onder particuliere beheerders wordt hierbij verstaan een natuurlijke persoon of rechtspersoon die krachtens zakelijk of duurzaam persoonlijk recht beschikt over het recht tot gebruik en beheer van gronden gelegen binnen het betreffende projectvoorstel. Deze verplichting geldt niet indien Gedeputeeerde Staten toepassing geven aan artikel 8.79 lid 5.
2. De subsidieontvanger sluit met de beheerders bedoeld in het eerste lid schriftelijke overeenkomsten waarbij de beheerder zich bij voorbaat verbindt tot nakoming van de verplichtingen waartoe de subsidieontvanger uit hoofde van deze subparagraaf met betrekking tot de gronden binnen het betreffende projectvoorstel gehouden is, zolang de beheerder beschikt over het recht tot gebruik en beheer van die gronden. Tevens verbindt de beheerder zich, bij overdracht van het desbetreffende gebruiksrecht van de verkrijger daarvan te bedingen dat deze vanaf het moment van verkrijging de in deze volzin bedoelde verplichtingen zal nakomen en zulks ook van zijn rechtsopvolger zal bedingen.
In afwijking van artikel 1.17 verlenen Gedeputeerde Staten op schriftelijk verzoek van de aanvrager een voorschot tot maximaal 100% van de verleende subsidie, indien de aanvrager aantoont dat de werkelijke uitgaven en verplichtingen in relatie tot de totale begrote uitgaven hiertoe noodzaken.
Een bestaande verplichting op grond van of krachtens artikel 4.46 van het Uitvoeringsbesluit subsidies 2005, die op het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit nog niet is afgerond, wordt beheerst door paragraaf 5 van het Uitvoeringsbesluit subsidies 2005 zoals deze luidde voor het tijdstip waarop deze is komen te vervallen.
1. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor het opstellen van een projectvoorstel zoals bedoeld in artikel 8.82, eerste lid.
2. De subsidie zoals bedoeld in het eerste lidf betreft de volgende activiteiten:
advieskosten, gebaseerd op een dagdeeltarief;
rapportagekosten;
reiskosten;
vergaderkosten.
1. Een aanvraag is afkomstig van een rechtspersoon.
2. De subsidie voldoet aan artikel 3 van de EG-Verordening 1860/2004 dan wel wanneer de subsidie niet wordt toegekend aan een onderneming in de landbouwsector als bedoeld in die verordening, aan artikel 2 van de de-minimisverordening.
1. De subsidie bedraagt maximaal 50% van de totale kosten.
2. Het maximale subsidiepercentage wordt naar rato verminderd voor zover het totaal van die subsidie vermeerderd met die krachtens enig ander wettelijk voorschrift verstrekte subsidie meer dan 100% van de bedoelde kosten bedraagt.
In afwijking van artikel 1.13 kunnen subsidieaanvragen gedurende het gehele jaar worden ingediend.
1. Gedeputeerde Staten kunnen een subsidie per boekjaar verstrekken aan een rechtspersoon die uitvoering gaat geven aan één of meerdere projectvoorstellen.
2. De subsidie zoals bedoeld in het eerste lid betreft de kosten van organisatie en personeel en zijn bestemd voor de volgende activiteiten:
oprichting;
bestuurs- en secretariaatskosten;
fondsbeheer en - werving;
gebiedsmakelaardij;
advies;
professionalisering en educatie;
communicatie;
controle en monitoring.
1. De aanvraag is afkomstig van een privaatrechtelijke rechtspersoon die blijkens de statuten of oprichtingsakte specifiek is opgericht voor danwel zich onderscheidenlijk met geen andere activiteiten bezighoudt dan het verduurzamen en overdragen van onder andere uit een of meerdere subsidies verkregen middelen voor activiteiten uit het projectvoorstel zoals bedoeld in artikel 8.82 van dit besluit. Artikel 8.4, vierde lid van dit besluit is niet van toepassing.
2. De kosten als bedoeld in artikel 8.89 bedragen maximaal 15% van de totale met de uitvoering van het projectvoorstel zoals bedoeld in artikel 8.82 gemoeide kosten. Gedeputeerde Staten kunnen in bijzondere situaties een hoger percentage toestaan.
3. Geen subsidie wordt verleend indien:
a. in de rechtspersoon sprake is van deelneming van een natuurlijk persoon die tevens eindbegunstigde is;
b. de rechtspersoon economische activiteiten ontplooit en als onderneming in de zin van artikel 87, eerste lid van het EG-Verdrag moet worden aangemerkt.
De subsidie bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten.
In afwijking van artikel 1.26, tweede lid, wordt het voorschot in het begin van de maanden juni en december van het betrokken boekjaar beschikbaar gesteld.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:
a. het geschikt maken van de VAB voor andere economische functies dan landbouw;
b. het vergroten van landschappelijke en cultuurhistorische waarden van de VAB waarin een nieuwe economische functie komt en/of het erf waarop dit plaatsvindt, mits dit gebaseerd is op een transformatieplan dat voldoet aan het bepaalde in hoofdstuk 5, paragraaf 3.
1. De locatie waar de aanvraag betrekking op heeft, ligt in het reconstructiegebied.
2. De nieuwe functie past binnen het gemeentelijk VAB-beleid.
3. Het moet gaan om een renderende investering die een substantieel (extra) inkomen oplevert.
4. Geen subsidie wordt verstrekt voor prestaties, waarbij gebruik is gemaakt van de faciliteiten van het provinciale Beleidskader Rood voor rood.
5. Als de subsidie een steunmaatregel is dan moet de subsidie voldoen aan artikel 2 van de de-minimisverordening, danwel aan artikel 3 van de Vrijstellingverordening MKB.
1. De subsidie voor het geschikt maken van een VAB als bedoeld in artikel 8.93, sub a, bedraagt maximaal 40% van de werkelijke kosten met een maximum subsidiebedrag van € 100.000,--.
2. Subsidie voor het geschikt maken van een VAB als bedoeld in artikel 8.93, sub a, in combinatie met subsidie voor het vergroten van landschappelijke en cultuurhistorische waarden als bedoeld in artikel 8.93, sub b, bedraagt maximaal 40% van de werkelijke kosten met een maximum subsidiebedrag van € 150.000,--.
In afwijking van artikel 1.13 kunnen subsidieaanvragen gedurende het gehele jaar worden ingediend.
In aanvulling op artikel 1.14 overlegt de aanvrager bij de aanvraag tevens een bedrijfsplan.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:
a. het ontwikkelen en onderhouden van landelijke routenetwerken voor wandelen, fietsen en varen;
b. promotie en marketing van deze netwerken;
c. het oplossen van knelpunten in deze landelijke routenetwerken;
d. uitbreiding en innovatie van routes voor wandelen, fietsen en paardrijden;
e. realisatie van wandelpaden/-routes over boerenland.
1. Aanvragen om subsidie als bedoeld in artikel 8.98, sub a en b, kunnen uitsluitend worden ingediend door de Stichtingen Landelijk Fietsplatform, Wandelplatform LAW en Recreatietoervaart Nederland (SRN).
2. Aanvragen om subsidie als bedoeld in artikel 8.98, sub c, kunnen uitsluitend worden ingediend door overheden.
3. Aanvragen om subsidie als bedoeld in artikel 8.98, sub d, kunnen uitsluitend worden ingediend door instanties en overheden.
4. Aanvragen om subsidie als bedoeld in artikel 8.98, sub d en e, dienen aan te sluiten bij en een bijdrage te leveren aan een samenhangend geheel van routes. Aan te leggen recreatieve fietspaden waarvoor een subsidieverzoek wordt ingediend moeten als zodanig zijn opgenomen op het actuele raamplan fietspaden.
5. Als de subsidie een steunmaatregel is dan moet de subsidie voldoen aan artikel 2 van de de-minimisverordening danwel aan artikel 3 van de Vrijstellingverordening MKB.
De subsidie als bedoeld in artikel 8.98 bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten. Bij onderdeel e zijn de zijn de subsidiabele kosten € 0,45 per meter per jaar.
In afwijking van artikel 1.13 kunnen subsidieaanvragen gedurende het gehele jaar worden ingediend.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor het opstellen en uitvoeren van bedrijfsnatuurplannen op bestaande recreatiebedrijven met een goedgekeurd bestemmingsplan.
1. Een subsidieaanvraag dient gericht te zijn op:
het opstellen en uitvoeren van een Bedrijfsnatuurplan dat zich richt op de inrichting en ontsluiting van een recreatiebedrijf;
waardoor een betere inpassing van een bestaand recreatiebedrijf in het landschap plaatsvindt;
en dat leidt tot een verbetering van de natuurwaarden en biodiversiteit op en rond het recreatiebedrijf.
2. Als de subsidie een steunmaatregel is dan moet de subsidie voldoen aan artikel 2 van de de-minimisverordening danwel aan artikel 3 van de Vrijstellingverordening MKB.
De subsidie bedraagt maximaal 75% van de subsidiabele kosten voor het opstellen en uitvoeren van een Bedrijfsnatuurplan met een maximum subsidiebedrag van € 20.000,-- per recreatiebedrijf, indien het recreatiegebied is gelegen in reconstructiegebied. Buiten reconstructiegebied bedraagt de subsidie maximaal 50% van de subsidiabele kosten voor het opstellen en uitvoeren van een Bedrijfsnatuurplan per recreatiebedrijf met een maximum subsidiebedrag van eveneens € 20.000,--.
In afwijking van artikel 1.13 kunnen subsidieaanvragen gedurende het gehele jaar worden ingediend.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:
a. het ontwikkelen en promoten van toeristische producten;
b. het opzetten van samenwerkingsverbanden en –arrangementen;
c. het verbeteren van ondernemersschap en ketenvorming.
1. Aanvragen dienen gericht te zijn op samenwerking tussen meerdere instanties of personen.
2. Als de subsidie een steunmaatregel is dan moet de subsidie voldoen aan artikel 2 van de de-minimisverordening danwel aan artikel 3 van de Vrijstellingverordening MKB.
De subsidie bedraagt maximaal 35% van de subsidiabele kosten.
In afwijking van artikel 1.13 kunnen subsidieaanvragen gedurende het gehele jaar worden ingediend.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen aan gemeenten voor:
1. de bouw of verbouw van een openbaar toegankelijke voorziening, waarin diensten worden aangeboden op minimaal drie van de gebieden van welzijn, sport, cultuur, educatie, zorg, maatschappelijke dienstverlening en commerciële dienstverlening (kulturhus);
2. een onderzoek naar de financiële en inhoudelijke haalbaarheid van de bouw of verbouw van een kulturhus (haalbaarheidsonderzoek);
3. experimenten die bijdragen aan kennis en ervaring voor het ontwikkelen van toekomstbestendige kulturhusen;
4. het leveren van een extra impuls aan de gezamenlijke programmering en/of het gezamenlijke beheer van een kulturhus.
1. De aanvraag voor de bouw en verbouw van kulturhusen als bedoeld in artikel 8.110, eerste lid, voldoet aan de volgende criteria: 237
het kulturhus ligt in een kern met meer dan 500 inwoners, met uitzondering van de stadskernen Zwolle, Deventer, Enschede, Hengelo en Almelo;
er is aantoonbaar voorzien in cofinanciering, tenminste door de aanvragende gemeente;
er is een haalbaarheidsonderzoek bijgevoegd als bedoeld in artikel 8.110a, tweede lid, sub b en deze is op alle genoemde punten positief;
in afwijking van artikel 8.2 is een kulturhus in een kern met meer dan 4.000 inwoners ook subsidiabel wanneer het kulturhus niet is opgenomen in het gebiedsprogramma.
2. De aanvraag voor een haalbaarheidsonderzoek als bedoeld in artikel 8.110a, tweede lid, voldoet aan de volgende criteria:238
er is aantoonbaar voorzien in cofinanciering, in ieder geval door de aanvragende gemeente;
het haalbaarheidsonderzoek moet inzicht geven in de volgende aspecten:
de financiële haalbaarheid van de bouw/verbouw;
de exploitatie van het kulturhus in de eerste 5 jaren na realisatie van de bouw of verbouw;
mate van burgerparticipatie en draagvlak onder de lokale bevolking in de voorbereidende, opstartfase en exploitatiefase;
afstemming tussen behoeften van de lokale bevolking op (middel)lange termijn en aanbod van het te verbouwen of op te richten kulturhus;
indien er sprake is van verbouwing van een bestaande voorziening wordt aangetoond dat er substantieel nieuwe activiteiten worden ontplooid of nieuwe doelgroepen worden bereikt of dat zonder deze impuls voorzieningen uit de kern dreigen te verdwijnen;
in afwijking van artikel 8.2 is een haalbaarheidonderzoek met betrekking tot een kulturhus in een kern met meer dan 4.000 inwoners ook subsidiabel wanneer het onderzoek niet is opgenomen in het gebiedsprogramma.
3. De aanvraag voor experimenten als bedoeld in artikel 8.110, derde lid, voldoet aan de volgende criteria:239
de aanvrager is een rechtspersoon;
het project is innovatief;
de resultaten van het project zijn overdraagbaar aan andere kulturhusen. In het projectplan wordt aangegeven hoe de projectuitvoerder actief zal bijdragen aan deze overdracht;
bij experimenten met commerciële partijen dient het project aantoonbaar een bijdrage te leveren aan de duurzame exploitatie van kulturhusen.
4. De aanvraag voor gezamenlijk beheer en/of gezamenlijke programmering als bedoeld in artikel 8.110, vierde lid, voldoet aan de volgende criteria:240
de aanvrager is een rechtspersoon;
de activiteiten dragen aantoonbaar bij aan het ontwikkelen van gezamenlijk beheer en/of gezamenlijke programmering van het betrokken kulturhus;
er is in het verleden geen provinciale subsidie van 500.000 gulden ontvangen voor het betreffende kulturhus.
1. De subsidie als bedoeld in artikel 8.110, eerste lid, voor investeringskosten in bouw of verbouw van het kulturhus en met de bouw of verbouw samenhangende aard- en nagelvaste inventaris bedraagt driemaal de gemeentelijke bijdrage, tot maximaal 50% van genoemde investeringskosten tot een subsidiebedrag bedrag van ten hoogste € 100.000,--.
2. De subsidie als bedoeld in artikel 8.110, tweede, derde en vierde lid, bedraagt maximaal 50% van de kosten met als maximum subsidiebedrag € 25.000,--.
In afwijking van artikel 8.5 kunnen aanvragen gedurende het hele jaar worden ingediend voor experimenten respectievelijk voor gezamenlijk beheer en/of gezamenlijke programmering, zoals bedoeld in artikel 8.110, leden 3 en 4.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor
a. proceskosten in verband met het ontwikkelen van één of meerdere woonzorgzones, zijnde een (deel van een) wijk of een dorp, waarin optimale condities zijn geschapen voor wonen met zorg en welzijn, tot en met niet-planbare 24-uurs zorg.
b. het opstellen van een masterplan woonzorgzones waarin aangegeven is waar de zones in de gemeente worden ontwikkeld.
1. De aanvraag is afkomstig van een gemeente.
2. Er is sprake van cofinanciering door andere gemeenten en/of participanten.
3. De ontwikkeling van woonzorgzones dient aan te sluiten en nader te worden uitgevoerd in het kader van het gemeentelijk woon-/welzijnbeleid.
a. De subsidie bedraagt afhankelijk van de aard en omvang van de te ontwikkelen zone maximaal € 42.667,--.
b. Maximaal 50% van de verstrekte subsidie kan worden aangewend voor éénmalige activiteiten en kosten die gelieerd zijn aan het proces.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor het gebruikmaken van de DOP+-regeling waarbij een integraal dorpsplan wordt gemaakt, waarin samenhangende knelpunten en/of kansen binnen een dorpskern worden aangepakt.
1. De aanvraag is afkomstig van een gemeente. 246
2. Het dorpsplan heeft betrekking op een kern tussen de 500 en 4.000 inwoners. 247
3. Met behulp van de hiertoe ontwikkelde Toolkit wordt de bevolking uitgedaagd en gestimuleerd een bijdrage te leveren aan het dorpsplan en de uitvoering. De Toolkit is een verzameling van beproefde methodieken, die door de Overijsselse steuninstellingen is ontwikkeld en waarmee een grote mate van burgerparticipatie wordt gewaarborgd. Indien geen gebruik gemaakt wordt van één van deze methoden dient aannemelijk gemaakt te worden dat eenzelfde mate van burgerparticipatie met de wel gebruikte methode is bereikt.
4. Het resultaat van de DOP+ is een korte ontwikkelingsvisie met een uitvoeringsprogramma (UP). 248
5. Het betreft een integrale aanpak, waarbij de sociale, economische en fysieke pijlers in kaart zijn gebracht.249
6. Er wordt specifieke expertise ingezet voor het aanpakken van knelpunten en kansen uit elk van de drie pijlers. 250
7. Gedurende 5 jaar of tot de uitvoering van het UP is afgerond wordt er een aantoonbare inspanning geleverd om het UP uit te voeren.251
De provinciale bijdrage betreft maximaal 67% van de totale kosten tot een maximum subsidiebedrag van € 35.000,-- per integraal dorpsplan en wordt in principe besteed aan het bij 8.116, zesde en zevende lid, bedoelde inzet van expertise en het nazorgtraject. Indien een volwaardig DOP+ gerealiseerd kan worden voor een lagere kostprijs kunnen resterende middelen ingezet worden voor het aanjagen van de uitvoering.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor het stimuleren van de uitwerking van een gebiedsprogramma.
1. Subsidie is onder meer te besteden aan:
het vergroten van betrokkenheid van bewoners en burgerparticipatie;
het inschakelen van een leefbaarheidsmakelaar die activiteiten verricht die bijdragen aan de betrokkenheid, het verbeteren van sociale verbanden en de organisatie van voorzieningen en diensten;
vrijwilligersondersteuning;
een loketfunctie in de gebieden;
gebiedsmakelaardij;
voorlichting en communicatie;
het aanjagen van de uitvoering.
2. Het opstellen van plan- en gebiedsuitwerkingen en uitvoeringsmodules hiervan. Subsidie is onder meer te besteden aan:
opstellen van de uitwerking/uitvoeringsmodule;
vergaderkosten en vacatiegelden;
communicatie.
1. De aanvraag als bedoeld onder 8.118, lid 1, is afkomstig van een gemeente.
2. De aanvraag als bedoeld onder 8.118, lid 2:
is afkomstig van een gemeente of waterschap die het trekkerschap van een plan- of gebiedsuitwerking op zich heeft genomen;
maakt onderdeel uit van het gebiedsprogramma;
wordt vergezeld van een plan van aanpak waarin de beoogde resultaten, te volgen werkwijze, doorlooptijd en benodigd procesgeld is beschreven.
1. Subsidie als bedoeld in artikel 8.118, lid 1, bedraagt € 18.000,-- per jaar. De eigen bijdrage is minimaal 50%.
2. Subsidie als bedoeld in artikel 8.118, lid 2, bedraagt maximaal 75% van de benodigde proceskosten. De eigen bijdrage bedraagt minimaal 25%.
Cultureel erfgoed: objecten die vanuit het verleden zijn overgebleven en die het waard zijn om behouden te blijven en die bijdragen aan de karakteristieke identiteit van het gebied als ook groen/blauwe elementen die deel uitmaken of uiting zijn van cultureel erfgoed in de zin van kunstzinnige oeuvre of voor Overijssel historisch belangrijke periode of gebeurtenis.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor de volgende activiteiten:
a. de uitvoering van herstel- en restauratiewerkzaamheden aan cultureel erfgoed;
b. planontwikkeling in de vorm van transformatie- en haalbaarheidsstudies op het gebied van behoud, herstel en duurzame (her)bestemming van cultureel erfgoed, uitgezonderd agrarisch en industrieel erfgoed, zoals genoemd in hoofdstuk 5, paragraaf 3;
c. de uitvoering van projecten gericht op het realiseren van een duurzame herbestemming van cultureel erfgoed, gebaseerd op een plan als bedoeld onder sub b;
d. de uitvoering van projecten op het gebied van erfgoededucatie en toerisme in relatie tot cultureel erfgoed.
1. De objecten dienen deel uit te maken van of bij te dragen aan de karakteristieke identiteit van het gebied, zulks ter vaststelling door een hiertoe aangewezen expert.
2. Voor monumenten geldt dat eerst beroep gedaan moet worden op voorliggende voorzieningen.
3. De werkzaamheden dienen door professionals met relevante expertise uitgevoerd te worden.
4. Het bepaalde in hoofdstuk 7, paragraaf 5, is overeenkomstig van toepassing op artikel 8.124, sub a.
5. Als de subsidie een steunmaatregel is dan moet de subsidie voldoen aan artikel 2 van de de-minimisverordening dan wel aan artikel 3 van de Vrijstellingverordening MKB.
1. De subsidie voor uitvoering als bedoeld in artikel 8.124, sub a, bedraagt 50% van de totale kosten met een maximum subsidiebedrag van € 50.000,-- per projectplan, voor zover de objecten deel uit maken van of toegankelijk zijn voor het publieke domein; zo niet dan geldt artikel 8.126, lid 2.
2. De subsidie voor uitvoering als bedoeld in artikel 8.124, sub c, bedraagt 20% van de totale kosten tot een maximum subsidiebedrag van € 50.000,-- per projectplan.
3. De subsidie voor planontwikkeling als bedoeld in artikel 8.124, sub b, bedraagt 50% van de totale kosten met een maximum subsidiebedrag van € 25.000,--.
4. De subsidie als bedoeld in artikel 8.124, sub d, bedraagt voor project gericht op erfgoededucatie maximaal € 25.000,-- in combinatie met een bijdrage aan toeristische arrangementen maximaal € 35.000,--.
In afwijking van artikel 1.13 kunnen subsidieaanvragen gedurende het gehele jaar worden ingediend.
Een subsidieaanvraag wordt, indien nodig, voor advies voorgelegd aan de Monumentencommissie, die binnen zes weken een advies aan Gedeputeerde Staten uitbrengt.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen voor prestaties die leiden tot een duurzame inrichting van en/of een verbeterde waterkwaliteit in het watersysteem in Overijssel en die zijn opgenomen in een gebiedsprogramma.
1. De aanvraag is afkomstig van een rechtspersoon.
2. Subsidieverlening aan een landbouwbedrijf moet voldoen aan artikel 4 dan wel artikel 15 van de Vrijstellingsverordening Landbouw. Subsidie aan andere ondernemingen moet voldoen aan artikel 15 van de Vrijstellingsverordening Landbouw dan wel aan artikel 2 van de de-minimisverordening.
3. Geen subsidie wordt verleend indien de prestatie naar het oordeel van Gedeputeerde Staten is aan te merken als reguliere dan wel wettelijk voorgeschreven activiteit van de subsidieaanvrager.
1. De provinciale subsidie wordt gebaseerd op een door de aanvrager te overleggen plan met een onderbouwing van de te leveren prestatie(s).
2. De provinciale subsidie is een vast bedrag per prestatie. Daarbij geldt dat indien de aanvrager BTW kan compenseren, de bijdrage per prestatie met 19% wordt verminderd.
3. Voor prestaties die zijn opgenomen in een vastgesteld gebiedsprogramma en niet zijn opgenomen in Bijlage A bedraagt de subsidie maximaal 50% van de projectkosten zoals opgenomen in het projectplan dit tot een maximumbedrag van € 500.000,--.
4. Van hetgeen bepaald in lid 3 kan in bijzondere situaties door Gedeputeerde Staten worden afgeweken.
Bijlage A
prestatie | indicator | subsidiebedrag |
---|---|---|
realisatie waterberging | m3 | € 1,60 |
realisatie waternood | ha | € 600,-- |
afkoppelen verhard oppervlak | ha | € 25.000,-- |
saneren overstorten | aantal | € 75.000,-- |
realisatie helofytenfilter | ha | € 17.500,-- |
beek en rivierherstel | km | € 60.000,-- |
aankoppelen van Vecht-meanders | aantal | € 375.000,-- |
1. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor projecten in de landelijke niet-reconstructiegebieden van Overijssel.
2. Een aanvraag om subsidie moet passen in het gebiedsprogramma en de -visie voor het landelijke niet-reconstructiegebied waarbinnen het project zal plaatsvinden (Noordoost-Overijssel, Noordwest-Overijssel, Zwolle Kampen of Salland).
3. Aanvullend op het tweede lid moet het project waarvoor subsidie wordt gevraagd voldoen aan de criteria van de betreffende paragraaf van dit hoofdstuk waarbinnen dat project subsidiabel zou zijn indien het in reconstructiegebied zou plaatsvinden.
4. Subsidieverlening aan een landbouwbedrijf moet voldoen aan artikel 4 dan wel artikel 15 van de Vrijstellingsverordening Landbouw. Subsidie aan andere ondernemingen moet voldoen aan artikel 15 van de Vrijstellingsverordening Landbouw dan wel aan artikel 2 van de de-minimisverordening.
In afwijking van artikel 1.13 kunnen subsidieaanvragen gedurende het gehele jaar worden ingediend.
Gedeputeerde Staten treffen de nodige voorzieningen of nemen de nodige besluiten in de gevallen waarin de verordening of dit besluit niet voorziet.
1. Aanvragen die voor de inwerkingtreding van dit besluit worden ontvangen en betrekking hebben op het jaar 2007 worden geacht te zijn ingediend op grond van dit besluit. 261
2. Subsidies die zijn verleend onder de werking van het Uitvoeringsbesluit subsidies Overijssel 2005 worden vastgesteld op basis van dat ingetrokken besluit. 262
3. Paragraaf 3.3.4 ‘roetfilter in voertuig’ van dit besluit werkt terug tot 1 juli 2006. 263
Dit besluit kan worden aangehaald als ‘Uitvoeringsbesluit subsidies Overijssel 2007’.
in paragraaf 1 subsidies voor Europese programma's;
in paragraaf 2 subsidies voor bedrijvigheid en werkgelegenheid;
in paragraaf 3 subsidies voor het programma Leren voor duurzame ontwikkeling, vermindering van afvalstoffen en schoner produceren.
het Europees Verdrag;
meerdere Europese verordeningen;
de programmadocumenten en -complementen van Doelstelling 2 en LEADERr+;
De ontwikkelingsplannen van de plaatselijke groepen.|
1260/1999 van de Raad van 21 juni 1999 houdende algemene bepalingen inzake de structuurfondsen (Pb L 161);
1783/1999 van de Raad van 12 juli 1999 met betrekking tot het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (Pb L 213);
1159/2000 van de Commissie van 30 mei 2000 inzake door de lidstaten uit te voeren voorlichtings- en publiciteitsacties met betrekking tot de bijstandsverlening uit de structuurfondsen
448/2004 van de Commissie van 10 maart 2004 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van verordening (EG) 1260/1999 van de Raad met betrekking tot de subsidiabiliteit van uitgaven voor door de structuurfondsen mede gefinancierde verrichtingen (Pb L 193);
438/2001 van de Commissie van 2 maart 2001 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van verordening (EG) 1260/1999 van de Raad met betrekking tot de beheers- en controlesystemen voor uit de structuurfondsen toegekende bijstand (Pb L 63);
448/2001 van de Commissie van 2 maart 2001 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van verordening (EG) 1260/1999 van de Raad met betrekking tot de procedure inzake financiële correcties betreffende uit de structuurfondsen toegekende bijstand (Pb L 64);
beperkte herstructurering: grote opknapbeurt van veelal de openbare ruimte bij fysieke veroudering;
revitalisering: forse integrale verbetering van het terrein waarbij de huidige economische functiesbehouden blijven;
herprofilering: herstructurering waarbij de economische functie van het terrein een andere wordt;
transformatie: herstructurering waarbij de economische functie verdwijnt en hier bijvoorbeeld woningbouw voor in de plaats komt. In dit geval wordt het terrein onttrokken aan de voorraad bedrijventerreinen.
beeld- en geluidstoepassingen van een goede kwaliteit;
het uitwisselen van omvangrijke gegevensbestanden;
waarvan de verbinding continu beschikbaar is;
ten minste een capaciteit van 10 Mbps ondersteunt en
toekomstvast is in die zin dat hogere capaciteiten later tegen relatief geringe kosten realiseerbaar zijn.
het raadplegen van tot dusver minimaal ontsloten publieke informatie bijvoorbeeld beeldarchieven;
het bevorderen van één-loketinitiatieven zodat dienstverlening naar burgers en bedrijven voor het grootste gedeelte elektronisch wordt;
het gebruikmaken van internet als het gaat om burgerraadplegingen, interactieve beleidsvorming en politieke communicatie met burgers en organisaties.
de dienst vergroot de toegang en het gebruik van het breedbandnetwerk;
de dienst heeft een demonstratie-effect naar andere instellingen en bedrijven;
de dienst wordt na opstartfase zelfstandig geëxploiteerd en is dan toepasbaar voor meer partijen dan alleen de projectindieners;
de dienst draagt bij aan de doelstellingen die binnen diverse beleidsterreinen zijn verwoord in het provinciaal Onderhandelingsakkoord ‘Ruimte voor actie' 2003-2007;
bij de ontwikkeling en productie van de dienst is actieve participatie van het bedrijfsleven vereist.]
techniek (welke soorten techniek, mogelijkheden voor warmteafzet; impact op milieu/natuur);
financiering (bedrijfseconomisch, fiscaal, subsidies);
organisatie (o.a. inpasbaarheid in bedrijfsvoering);
logistiek (o.a. afzet eindmateriaal, inzet regionale biomassa);
ruimtelijk (inpasbaarheid in ruimtelijke plannen);
juridisch (o.a. rechtsvorm).
een bedrijfsplan dat kan dienen voor het verkrijgen van financiering en voor vooroverleg met gemeente/provincie in verband met vergunning Wet milieubeheer en bouwvergunning;
een factsheet met (geanonimiseerde informatie over de installatie, zoals:
verkenning (haalbaarheid): zoals initiatiefnemers, onderzoeks- en kennisinstellingen, gemeenten en waterschappen;
realisatie (ontwikkeling): zoals projectontwikkelaars, investeringsmaatschappijen, corporaties, branchevertegenwoordigingen, energiebedrijven, enz.;
uitvoering: zoals installatiebedrijven, bouwbedrijven en (maak)industrie.
haalbaarheidsstudies (toepassingsgebied A)
investeringen (toepassingsgebied B)
voorlichting en educatie (toepassingsgebied C)
energieprojecten in bestaande woningbouw die leiden tot verbetering van minder dan 50 woningen en/of de energieprestatie met minder dan 2 labels verbeteren. Dit stimuleert de aanvragers om met projecten van een substantiële omvang te komen;
energieprojecten in woonwijken met een te realiseren EPL kleiner dan 8.0. Dit stimuleert de aanvragers om met substantiële projecten te komen;
koude/warmteopslagsystemen/warmtepompen. Omdat het gebruik van warmte/koudeopslagsystemen voor de utiliteitsbouw rendabel is, hoeft dit niet door de provincie gesubsidieerd te worden. Op veel plaatsen laat de bodemopbouw deze systemen niet toe. De provincie zal hierover nieuwe beleidsrichtlijnen vaststellen;
energiebesparing in huishoudens. Om te bereiken, dat het energieverbruik van huishoudens minder CO2-uitstoot veroorzaakt, worden met instemming van de aandeelhouders, uit de middelen van Essent (het Essent Bespaarplan) subsidies verstrekt voor investeringen in energiebesparende maatregelen en de toepassing van duurzame energietechnieken in huishoudens.
inzicht in de bestaande situatie en de cultuurhistorische waarde vormt de basis;
het onderdeel ‘architectuurverkenning en verkenning van de mogelijkheden van functieverandering' is het creatieve deel van het transformatieplan. Het kan zijn dat er nog geen duidelijk beeld bestaat over de toekomstige functie. Het ligt dan voor de hand diverse alternatieve functies te bestuderen. Is de toekomstige functie van de gebouwen wel bekend dan beperkt de opgave zich tot de vraag of de beoogde functie op een zodanige wijze kan worden gerealiseerd, dat er sprake zal zijn van cultuurhistorische en ruimtelijke kwaliteit;
een goede inrichting van de omgeving van de fabrieken of boerderijen draagt ook bij aan de ruimtelijke kwaliteit. Een terreinontwerp of erfplan is daarom een wezenlijk onderdeel van het transformatieplan;
tenslotte gaat het transformatieplan ook in op belangrijke uitvoeringsaspecten, bijvoorbeeld op planologisch en financieel gebied.
maatregelen met betrekking tot het provinciaal verkeers- en vervoersbeleid die worden uitgevoerd door de provincie;
en maatregelen met betrekking tot het gemeentelijke en intergemeentelijk verkeers- en vervoersbeleid die worden uitgevoerd door een gemeente of door een samenwerkingsverband. ]
de kosten van uitvoeren van een oriënterend onderzoek;
de kosten van uitvoeren van een nader onderzoek;
de kosten van uitvoeren van een saneringsonderzoek;
de kosten van het opstellen van een saneringsplan.
maatregelen in de waterhuishouding om de effecten van een waterwinning te compenseren (bijvoorbeeld wateraanvoerplannen);
maatregelen ter beperking van de waterbehoefte (bijvoorbeeld terugdringen beregening door herdimensionering van waterlopen);
omschakeling naar een andere beplanting of gewaskeuze/landbewerking.
omschakeling op oppervlaktewater;
beperking van het gebruik van grondwater in het productieproces (de hoeveelheid water bij gelijkblijvende productie).]
projecten die door Overijsselse producenten zijn ontwikkeld;
projecten die gericht zijn op film, media en literatuur;
projecten die gericht zijn op het VMBO en speciaal onderwijs;
projecten die doelgroepen in het landelijke gebied bereiken;
projecten met een groot bereik of afzet.]
een goede sociale infrastructuur; voorbeelden hierbij zijn meer fysieke en organisatorische bundelingen van eerstelijnsvoorzieningen en technische innovatie; IZIT-programma;
goede participatie en zelfredzaamheid van kwetsbare groepen, goede ketenvorming care en cure en verbetering aansluiting tussen de verschillende sectoren.]
het Bureau Jeugdzorg van de provincie van herkomst hiertoe een indicatiebesluit heeft vastgesteld;
het betreffende Bureau Jeugdzorg heeft vastgesteld dat de geïndiceerde jeugdzorg, en het vervangende jeugdzorgaanbod als bedoeld in artikel 5 van het Besluit indicatie jeugdzorg, niet binnen dertien weken na vaststelling van het indicatiebesluit, gerealiseerd kan worden door een zorgaanbieder die daarvoor wordt gesubsidieerd door de provincie van herkomst van de cliënt en de zorgaanbieder deze vaststelling aan kan tonen;
de zorgaanbieder wordt gesubsidieerd voor de zorgeenheid opgenomen in het betreffende indicatiebesluit;
hiermee niet het maximum wordt overschreden van 10% van de subsidie die door de provincie Overijssel aan de zorgaanbieder is toegekend voor het bieden van zorgeenheden.
in de eerste plaats moet Bureau Jeugdzorg van de provincie waaruit de jeugdige afkomstig is, hiertoe een indicatiebesluit hebben vastgesteld;
in de tweede plaats moet het betreffende Bureau Jeugdzorg hebben vastgesteld dat de geïndiceerde jeugdzorg en het eventueel vervangende jeugdzorgaanbod, niet binnen dertien weken kan worden geleverd door een zorgaanbieder die door de provincie van herkomst van de cliënt daarvoor wordt gesubsidieerd. Een dergelijke vaststelling dient door de zorgaanbieder aantoonbaar te zijn;
ten derde moet de betreffende zorgaanbieder door de provincie Overijssel gesubsidieerd worden voor de in het indicatiebesluit vastgestelde zorgeenheid. Wanneer bijvoorbeeld een cliënt uit een andere provincie is geïndiceerd voor pleegzorg, dan is deze zorg niet subsidiabel binnen de door de provincie Overijssel beschikbaar gestelde subsidie, indien de subsidie geen betrekking heeft op het bieden van pleegzorg;
ten slotte is het verlenen van jeugdzorg aan cliënten afkomstig uit een andere provincie slechts subsidiabel op grond van deze regeling, voor zover daarmee niet meer dan tien procent is gemoeid van het totaal voor de uitvoering van zorgeenheden door de provincie Overijssel verleende subsidie.
de versterking van de concurrentiekracht van de land- en bosbouwsector;
het verhogen van de kwaliteit van natuur en landschap;
de verbetering van de leefbaarheid op het platteland en diversificatie van de plattelandseconomie.
de DAEB moet in een besluit worden omschreven;
de compensatie voor een DAEB mag een redelijke winstmarge bevatten maar er mag geen sprake zijn van overcompensatie. ]
de bij het bedrijf behorende grond aan BBL wordt overgedragen of
in geval van hervestiging in herverkavelingsprojecten de grond wordt ingebracht in een overeenkomst:
de advieskosten in verband met verplaatsing (zoals bijvoorbeeld kosten van makelaar en accountant);
feitelijke verplaatsingskosten (zoals kosten van verhuizen van bedrijfsmiddelen en dieren naar de
hervestigingslocatie);
notaris- en kadasterkosten;
overdrachtsbelasting die in verband met hervestiging is verschuldigd.
investeringskosten van bedrijfsgebouwen en installaties op de hervestigingslocatie;
algemene (advies)kosten, zoals kosten voor architecten, ingenieurs en adviseurs, haalbaarheidsstudies;
die verband houden met de hervestiging op de nieuwe locatie. De kosten voor leges (van vergunningen, wijziging bestemmingsplan, artikel 19-procedure, schone grondverklaringen e.d.) vallen hier niet onder;
sloopkosten van niet bruikbare bedrijfsgebouwen op de hervestigingslocatie.
het verminderen van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, mineralen en energie;
het sluiten van kringlopen van mineralen;
het bevorderen van duurzaam bodemgebruik;
een toename van de genetische verscheidenheid;
het gebruik van duurzaam geproduceerde grondstoffen;
het hergebruiken van reststoffen;
het bijdragen aan een vergroening van de economie (biobased economy).
de projectvoorstellen bevatten een heldere omschrijving van de te behalen milieukwaliteit, waarbij wordt aangegeven op welke wijze agrobiodiversiteitsmaatregelen worden ingezet;
de pilots die uit de projectvoorstellen voortkomen moeten vernieuwend zijn ten opzichte van voorgaande pilots en zijn bottum-up opgezet;
kennisontwikkeling en kennisverspreiding maakt een belangrijk onderdeel uit van de voorstellen en is gericht op agrarische ondernemers, onderzoekers, adviseurs, docenten en beleidsmedewerkers;
de monitoring van de te realiseren milieukwaliteit en daarbij wordt ook inzicht gegeven in de maatschappelijke kosten en baten.
uitvoering landgoedversterkingsplannen: voor deze prestatie komen alleen de onderdelen uit het landgoedversterkingsplan in aanmerking die dienen ter versterking van de natuur-, landschappelijke- en cultuurhistorische waarden. Daarbij moet het zwaartepunt liggen bij groene elementen. Kleinere bouwwerken zoals bv bruggetjes en tuinmuren kunnen voor subsidie in aanmerking komen voor zover zij onderdeel uitmaken van de groene ambiance. Restauratie van gebouwen en herbestratingen vallen niet onder deze prestatie;
herstel cultuurhistorische elementen; hierbij gaat het om groene elementen of kleine bouwwerken die onderdeel uitmaken van een groen ensemble. De HET projecten zoals we die kennen van Landschap Overijssel kunnen onder deze prestatie worden ondergebracht;
integrale ervenprojecten: bij ervenprojecten gaat het om een aanpak waarbij integraal naar de ruimtelijke kwaliteit van de erven wordt gekeken, dwz zowel de inrichting, de gebouwen, de historische elementen en de erfbeplanting. De projecten Streekeigen Huis en Erf dienen hierbij als referentie;
innovatieve projecten (bv Knooperven); voor dit onderdeel komen initiatieven in aanmerking die op een vernieuwende manier bijdragen aan de verbetering van de landschappelijke kwaliteit;
aanleg landschapselementen in wettelijke herverkavelingsprojecten op grond van de wet inrichting landelijk gebied (voorheen waren dit de Landinrichtingsprojecten); Dit onderdeel is bedoeld om de realisatie van nieuwe landschapelementen in inrichtingsprojecten mogelijk te maken.
de oprichtingsakte of de statuten voor zover deze niet al eerder zijn overlegd (bijvoorbeeld op grond van paragraaf 8.17), tenzij de aanvrager een krachtens publiekrecht ingestelde rechtspersoon is;
voor overige initiatiefnemers: het projectvoorstel. Groene en Blauwe dienstverlening begint met het inventariseren en concretiseren van vraag en aanbod. Het resultaat hiervan is opgenomen in het projectvoorstel. In dit voorstel gaat het om een heldere visie op behoud, ontwikkeling en recreatief medegebruik van het landschap. Om keuzes te maken welke diensten - bij voorrang - gecontracteerd moeten worden, is een landschapsplan of -visie nodig. Deze visie kan in een Landschapsontwikkelingsplan (LOP) zijn vastgelegd. Vergelijkbare, bestaande planvormen zijn ook mogelijk. Voor de beoordeling van de kwaliteit hanteert de provincie de handreiking voor het LOP als referentie. In het projectvoorstel zijn ook de prestaties en de bijbehorende begroting opgenomen op basis waarvan subsidie wordt aangevraagd. Ingeval in het projectvoorstel activiteiten gericht op aanleg en herstel zijn opgenomen, moet nadrukkelijk zijn aangegeven hoe in deze gevallen het beheer is gegarandeerd. Met deze eis wordt toekomstig herstel vermeden;
een afschrift van de overeenkomst met het Nationaal Groenfonds waarin deze heeft aanvaard een rekening-courant te openen voor de rechtspersoon die subsidie aanvraagt. Het Nationaal Groenfonds zal als financieel beheerder gaan opereren. ]
nadere plandetailleringen in gebieden waar gestapelde problematiek, concurrerende functies/knelpunten bestaan;
het nader bepalen van locaties waar (met voorrang) grondverwerving moet plaatsvinden;
de programmering van de uitvoering van de reconstructie waarbij op een geïntegreerde manier de doelstellingen van de reconstructie worden gerealiseerd.