Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Wijdemeren

Verordening Peuterspeelzalen Wijdemeren 2006

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieWijdemeren
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening Peuterspeelzalen Wijdemeren 2006
CiteertitelVerordening Peuterspeelzalen Wijdemeren 2006
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Gemeentewet, art. 149

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

05-10-200601-01-2010Nieuwe regeling

21-09-2006

Wijdemeren Informeren, 27-09-2006

Verordening Peuterspeelzalen Wijdemeren 2006

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening Peuterspeelzalen Wijdemeren 2006

De raad van de gemeente Wijdemeren, 

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet; 

overwegende dat het wenselijk is regels te stellen ten aanzien van de kwaliteit van peuterspeelzalen; 

BESLUIT

vast te stellen de volgende verordening: 

Verordening Peuterspeelzalen Wijdemeren 2006

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    peuterspeelzaalwerk: het bieden van speelgelegenheid aan kinderen van twee tot vier jaar gedurende een of meer dagdelen per week van maximaal 3,5 uur met als doel het leren spelen en ontmoeten van kinderen;

  • b.

    peuterspeelzaal: voorziening waar peuterspeelzaalwerk plaatsvindt;

  • c.

    houder: degene die een peuterspeelzaal exploiteert;

  • d.

    beroepskracht: degene die in een peuterspeelzaal werkzaamheden verricht die zijn opgenomen in de voor de peuterspeelzaal geldende CAO en die beschikt over een voor deze werkzaamheden passende beroepskwalificatie;

  • e.

    begeleider (vrijwilliger): degene die anders dan de beroepskracht is belast met de begeleiding van kinderen bij een peuterspeelzaal.

HOOFDSTUK 2. MELDINGSPLICHT

Artikel 2. Melding in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal

  • 1.

    Degene die voornemens is een peuterspeelzaal in exploitatie te nemen binnen de gemeente doet daarvan melding aan het college.

  • 2.

    De melding vindt plaats met behulp van een door het college vastgesteld en beschikbaar gesteld formulier

Artikel 3. Ambitieniveau van het peuterspeelzaalwerk

De houder geeft in de melding aan het college aan, voor welk ambitieniveau hij kiest voor het peuterspeelzaalwerk, waarbij de volgende ambitieniveaus worden onderscheiden:

  • a.

    ambitieniveau 0: ‘spelen en ontmoeten’;

  • b.

    ambitieniveau 1: ‘spelen, ontmoeten, ontwikkelen en signaleren’;

  • c.

    ambitieniveau 2: ‘spelen, ontmoeten, ontwikkelen, signaleren en ondersteunen’.

Artikel 4. Kwaliteit organisatie per ambitieniveau

Kwaliteitseisen

Ambitieniveau

0

Ambitieniveau

1

Ambitieniveau

2

Het hebben en uitvoeren van een pedagogisch beleidsplan

X

X

X

Contract met de ouders, verzorgers/intake

X

X

X

Klachtenprotocol hebben en toepassen

X

X

X

Periodiek overleg met vertegenwoordiging van ouders/verzorgers

x

X

X

Minimaal één jaarlijkse observatie van het kind

 

X

X

Minimaal één kindbespreking met de ouders/verzorgers

 

X

X

Hanteren van overdrachtsformulier peuterspeelzaal – basisschool

 

X

X

Periodiek overleg netwerk 0 – 6 jarigen

 

X

X

Inbedding in lokaal beleid

 

X

X

Hebben en toepassen van peutervolgsysteem

 

 

X

Een specifiek op de VVE gerichte bevordering van de deskundigheid van de leidsters/leiders

 

 

X

Artikel 5. Termijn van in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal

  • 1.

    Een peuterspeelzaal wordt niet in exploitatie genomen binnen acht weken na het tijdstip van de melding.

  • 2.

    Indien uit onderzoek van de toezichthouder blijkt dat de exploitatie redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met de bepalingen in hoofdstuk 3 van deze verordening, kan de exploitatie vanaf dat moment plaatsvinden.

Artikel 6. Verbod op het in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal

Het is verboden een peuterspeelzaal in exploitatie te nemen indien uit het onderzoek van de toezichthouder, bedoeld in artikel 17, eerste lid, blijkt dat niet aan de eisen van de verordening wordt voldaan.

Artikel 7. Register

  • 1.

    Het college houdt een register bij van gemelde peuterspeelzalen. In dit register worden na een melding onmiddellijk de gegevens opgenomen die ingevolge artikel 2 tweede lid, zijn verstrekt.

  • 2.

    Het college deelt de houder schriftelijk mee dat opneming van de peuterspeelzaal in het register heeft plaatsgevonden.

  • 3.

    Het register ligt op het gemeentehuis kosteloos voor een ieder ter inzage.

Artikel 8. Wijzigingen van gegevens

  • 1.

    De houder doet van wijzigingen in de gegevens die bij de melding zijn verstrekt, onmiddellijk mededeling aan het college.

  • 2.

    Het college deelt de houder schriftelijk mee dat de wijzigingen in het register zijn aangetekend.

HOOFDSTUK 3. KWALITEITSEISEN

Artikel 9. Algemene kwaliteitseisen

De houder van een peuterspeelzaal biedt peuterspeelzaalwerk aan dat bijdraagt aan een goede en gezonde ontwikkeling van het kind in een veilige en gezonde omgeving.

Artikel 10. Eisen ten aanzien van veiligheid en gezondheid

De houder voert een beleid dat de veiligheid en de gezondheid van de op te vangen kinderen in elk door hem geëxploiteerde peuterspeelzaal zoveel mogelijk waarborgt. De houder legt voor zover hierin niet wordt voorzien bij of krachtens andere wetgeving en regelgeving, in een risico-inventarisatie schriftelijk vast welke risico’s de opvang van kinderen in de peuterspeelzaal met zich meebrengt.

Artikel 11. Voorkoming verspreiding infectieziekten

  • 1.

    Het is aan de houder, dan wel aan degene die met de dagelijkse leiding is belast, verboden:

    • a.

      enig persoon tot de peuterspeelzaal of tot enige daarmee in verbinding staande lokaliteit toe te laten of daarin zelf te vertoeven, wanneer, volgens de directeur van de GGD, het gevaar van overbrenging van een infectieziekte, zoals genoemd in de Wet bestrijding infectieziekten en opsporing ziekteoorzaken, aanwezig is;

    • b.

      enig persoon tot de peuterspeelzaal of tot enige daarmee in verbinding staande lokaliteit toe te laten of daarin zelf te vertoeven, wanneer hij redelijkerwijs kan vermoeden dat daarmee het gevaar van overbrenging van een infectieziekte, zoals genoemd in de onder sub a vermelde wet, aanwezig is.

  • 2.

    Van het in het eerste lid onder sub a omschreven verbod is de houder ontheven, zodra de behandelend geneesheer een schriftelijke verklaring heeft afgegeven dat de kans op overbrenging van een infectieziekte is uitgesloten.

  • 3.

    De bepalingen in het eerste en tweede lid laten onverlet de bepalingen krachtens de in het eerste lid onder sub a genoemde wet.

Artikel 12. Oppervlakte speelruimte

  • 1.

    Per groep een ruimte beschikbaar is per kind van 3 m² bruto speel/werkoppervlakte, overeenkomstig door de Stichting Nederlands Normalisatie-Instituut vastgestelde norm, NEN 2580.

  • 2.

    Er buitenspeelruimte beschikbaar is waarvan de oppervlakte minimaal 4 m² per spelend kind bedraagt, overeenkomstig NEN 2580.

  • 3.

    De buitenspeelruimte bereikbaar is voor kinderen.

Artikel 13. Groepen en groepsgrootte

  • 1.

    De opvang van kinderen vindt plaats in groepen in passend ingerichte vaste afzonderlijke ruimtes.

  • 2.

    In een groep zijn ten hoogste 1-20 kinderen gelijktijdig aanwezig.

Artikel 14. Aantal beroepskrachten of begeleiders per groep

  • 1.

    Het aantal beroepskrachten of begeleiders per groep is afhankelijk van het door de houder gekozen ambitieniveau.

  • 2.

    Indien de houder gekozen heeft voor ambitieniveau 0: ‘spelen en ontmoeten’ zijn er in elke groep ten minste twee begeleiders aanwezig.

  • 3.

    Indien de houder heeft gekozen voor ambitieniveau 1: ‘spelen, ontmoeten, ontwikkelen en signaleren’ zijn er in elke groep ten minste één beroepskracht en één begeleider aanwezig.

  • 4.

    Indien de houder heeft gekozen voor ambitieniveau 2: ‘spelen, ontmoeten, ontwikkelen, signaleren en ondersteunen’ zijn er in elke groep ten minste twee beroepskrachten aanwezig.

Artikel 15. Overeenkomst tussen houder en ouder/verzorger

Opvang in een peuterspeelzaal geschiedt op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en een ouder of verzorger.

Artikel 16. Informatieplicht aan de ouders/verzorgers

De houder van een peuterspeelzaal informeert de ouder voorafgaand aan het aangaan van deze overeenkomst in ieder geval over:

  • a.

    de plaatsingsprocedure en leveringsvoorwaarden;

  • b.

    het gekozen ambitieniveau als bedoeld in artikel 3;

  • c.

    het te voeren beleid, waaronder het beleid inzake veiligheid en gezondheid, alsmede het pedagogisch beleid waarin vanuit de visie op de ontwikkeling van kinderen de visie op de omgang met kinderen is beschreven;

  • d.

    de wijze en frequentie van informatie-uitwisseling na plaatsing van het kind bij de peuterspeelzaal.

Artikel 17. Verklaring omtrent het gedrag

  • 1.

    Personen die als beroepskracht of begeleider werkzaam zijn bij een peuterspeelzaal zijn in het bezit van een verklaring omtrent het gedrag, afgegeven volgens de Wet justitiële gegevens.

  • 2.

    Deze verklaring wordt aan de houder overlegt voordat een persoon zijn werkzaamheden aanvangt. De verklaring is op dat moment niet ouder dan twee maanden.

  • 3.

    Indien de houder of toezichthouder redelijkerwijs vermoedt dat de persoon niet langer voldoet aan de eisen voor het afgeven van een verklaring omtrent het gedrag, verlangt de houder dat die persoon opnieuw een verklaring omtrent het gedrag overlegt die niet ouder is dan twee maanden. De desbetreffende persoon overlegt de verklaring binnen een door de houder vast te stellen termijn.

Artikel 18. Aansprakelijkheids- en ongevallenverzekering

De houder van een peuterspeelzaal moet ten behoeve van in het centrum aanwezige functionarissen, begeleiders en kinderen een passende aansprakelijkheids- en ongevallenverzekering afsluiten.

HOOFDSTUK 4. HET GEMEENTELIJK TOEZICHT

Artikel 19. Aanwijzen van toezichthouders

Het college wijst toezichthouders toe.

Artikel 20. Onderzoek door toezichthouder

  • 1.

    De toezichthouder onderzoekt na een melding als bedoeld in artikel 2, eerste lid, binnen acht weken of de exploitatie redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met de voorschriften uit hoofdstuk 3.

  • 2.

    Onverminderd het eerste lid onderzoekt de toezichthouder eens in de twee jaar of de exploitatie van elke peuterspeelzaal plaatsvindt in overeenstemming met de voorschriften in hoofdstuk 3 van deze verordening.

  • 3.

    Naast het onderzoek bedoeld in het eerste lid en tweede lid kan de toezichthouder incidenteel, op verzoek van de gemeente, onderzoek verrichten naar de naleving door een houder van de voorschriften in hoofdstuk 3 van deze verordening.

Artikel 21. Het inspectierapport

  • 1.

    De toezichthouder legt zijn oordeel naar aanleiding van een onderzoek bij een peuterspeelzaal vast in een inspectierapport.

  • 2.

    Indien de toezichthouder oordeelt dat door de houder de voorschriften van deze verordening niet zijn of zullen worden nageleefd, vermeldt hij dat in het rapport.

  • 3.

    Alvorens het rapport vast te stellen, stelt het college de houder in de gelegenheid van het ontwerprapport kennis te nemen en daarover zijn zienswijze kenbaar te maken. De toezichthouder vermeldt de zienswijze van de houder in een bijlage bij het rapport.

  • 4.

    De toezichthouder zendt het inspectierapport onverwijld aan de houder, die een afschrift daarvan zo spoedig mogelijk ter inzage legt op een voor ouders en personeel toegankelijke plaats.

  • 5.

    De toezichthouder maakt het inspectierapport uiterlijk drie weken na de vaststelling daarvan openbaar.

Artikel 22. Aanwijzing en bevel

  • 1.

    Het college kan de houder een schriftelijke aanwijzing geven indien op basis van het inspectierapport blijkt dat hij de voorschriften in deze verordening niet of in onvoldoende mate naleeft.

  • 2.

    In de aanwijzing geeft het college met redenen omkleed aan op welke punten de voorschriften niet of in onvoldoende mate worden nageleefd, alsmede de in verband daarmee te nemen maatregelen.

  • 3.

    Indien de toezichthouder oordeelt dat de kwaliteit van de opvang bij een peuterspeelzaal zodanig tekortschiet dat het nemen van maatregelen redelijkerwijs geen uitstel kan lijden, kan de toezichthouder een schriftelijk bevel geven. Het bevel heeft een geldigheidsduur van zeven dagen, die door het college kan worden verlengd.

  • 4.

    De houder neemt de maatregel binnen de bij aanwijzing onderscheidenlijk het bevel gestelde termijn.

Artikel 23. Strafbepaling

Overtreding van de artikelen 2, eerste lid, en de artikelen in hoofdstuk 3 van deze verordening wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

HOOFDSTUK 5. SLOT- EN OVERGANGSBEPALINGEN

Artikel 24. Overgangsbepaling

  • 1.

    Het college neemt in het register de peuterspeelzalen op die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening over een vergunning op grond van de Verordening kinderopvang Wijdemeren 2002 beschikken.

  • 2.

    Een houder van een peuterspeelzaal als bedoeld in het eerste lid verstrekt desgevraagd aan het college alle gegevens die nodig zijn voor het register.

  • 3.

    Beroepskrachten en begeleiders die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening werkzaam zijn bij een peuterspeelzaal, leggen aan de houder binnen twee maanden na de inwerkingtreding een verklaring omtrent het gedrag over.

Artikel 25. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 5 oktober 2006.

Artikel 26. Citeertitel

De verordening wordt aangehaald als: Verordening peuterspeelzalen Wijdemeren 2006.

Aldus besloten in de openbare vergadering van 21 september 2006

De raad voornoemd,

de griffier, mr. B.M.H. de Brey

de voorzitter,  mr. D. Bijl