De raad van de gemeente Steenbergen;
In behandeling genomen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 4
november 2014
Gelet op de artikelen 147 en 221 van de Gemeentewet
besluit:
vast te stellen de volgende verordening
‘Verordening op de heffing en invordering van roerende woon- en
bedrijfsruimtebelastingen 2015’
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
- a.
ruimte: een roerende woon- of bedrijfsruimte, welke duurzaam aan een
plaats gebonden is en dient tot permanente bewoning of permanent
gebruik;
- b.
woonruimte: een ruimte waarvan de vastgestelde waarde in hoofdzaak
kan worden toegerekend aan delen van de ruimten die dienen tot
woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden;
- c.
bedrijfsruimte: een ruimte die niet kan worden aangemerkt als
woonruimte;
Artikel 2 Belastingplicht
- 1.
Onder de naam ‘belastingen op roerende woon- en bedrijfsruimten’
worden ter zake van binnen de gemeente gelegen ruimten twee directe
belastingen geheven:
- a.
een gebruikersbelasting van degene die bij het begin van het
kalenderjaar een bedrijfsruimte al dan niet krachtens
eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht
gebruikt, verder te noemen: gebruikersbelasting;
- b.
een eigenarenbelasting van degene die bij het begin van het
kalenderjaar van een ruimte het genot heeft krachtens
eigendom, bezit of beperkt recht, verder te noemen:
eigenarenbelasting.
- 2.
Bij de gebruikersbelasting wordt:
- a.
gebruik door degene aan wie een deel van een bedrijfsruimte
in gebruik is gegeven, aangemerkt als gebruik door degene
die dat deel in gebruik heeft gegeven;
- b.
bij het ter beschikking stellen van een bedrijfsruimte voor
volgtijdig gebruik aangemerkt als gebruik door degene die de
ruimte ter beschikking heeft gesteld.
- 3.
Degene, die een in het vorige lid bedoelde bedrijfsruimte in gebruik
heeft gegeven of ter beschikking heeft gesteld, is bevoegd de
belasting als zodanig te verhalen op degene aan wie de ruimte of
deel daarvan in gebruik is gegeven of ter beschikking is
gesteld.
Artikel 3 Belastingobject
Als één ruimte wordt aangemerkt:
- a.
een binnen de gemeente gelegen ruimte;
- b.
een gedeelte van een in onderdeel a bedoelde ruimte, dat blijkens
zijn indeling is bestemd om als een afzonderlijk geheel te worden
gebruikt;
- c.
een samenstel van twee of meer onder a bedoelde ruimten of in
onderdeel b bedoelde gedeelten daarvan die bij dezelfde
belastingplichtige in gebruik zijn en die, naar de omstandigheden
beoordeeld, bij elkaar behoren;
- d.
het binnen de gemeente gelegen deel van een in onderdeel a bedoelde
ruimte, van een in onderdeel b bedoeld gedeelte daarvan of van een
in onderdeel c bedoeld samenstel.
Artikel 4 Maatstaf van heffing
- 1.
De heffingsmaatstaf is de waarde die aan de ruimte dient te worden
toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen
worden overgedragen en de verkrijger de ruimte in de staat waarin
deze zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou
kunnen nemen.
- 2.
In afwijking in zoverre van het eerste lid wordt de waarde van een
bedrijfsruimte, met uitzondering van de ruimten die zijn
ingeschreven in een van de ingevolge van de Monumentenwet 1988
vastgesteld registers van beschermde monumenten, bepaald op de
vervangingswaarde indien dit leidt tot een hogere waarde dan die
ingevolge het eerste lid. Bij de berekening van de vervangingswaarde
wordt rekening gehouden met:
- a.
de aard en bestemming van de ruimte;
- b.
de sedert de stichting van de ruimte opgetreden technische
en functionele veroudering waarbij de invloed van latere
wijzigingen in aanmerking genomen.
- 3.
In afwijking in zoverre van het eerste lid wordt de waarde van een
ruimte in aanbouw bepaald op de vervangingswaarde, bedoeld in het
tweede lid. Onder een ruimte in aanbouw wordt verstaan een roerende
zaak of gedeelte daarvan waarvoor een omgevingsvergunning
(bouwvergunning in de zin van de Woningwet) is afgegeven en dat door
bouw nog niet geschikt is voor gebruik overeenkomstig de beoogde
bestemming.
- 4.
In afwijking in zoverre van het eerste lid wordt de waarde van een
woonruimte die deel uitmaakt van een op de voet van de
Natuurschoonwet 1928 aangewezen landgoed dat voldoet aan de in
artikel 8 van het Rangschikkingsbesluit Natuurschoonwet 1928 bepaald
met inachtneming van een vooronderstelde verplichting om het
landgoed gedurende een tijdvak van 25 jaar als zodanig in stand te
houden en geen opgaand hout te vellen anders dan volgens de regels
van normaal bosbeheer noodzakelijk of gebruikelijk is. Ruimten die
dienstbaar zijn aan de woonruimte worden geacht deel uit te maken
van die woonruimte.
- 5.
Met betrekking tot een ruimte als bedoeld in artikel 3, aanhef en
onderdeel d, wordt de waarde gesteld op een evenredig deel van die
waarde die dient te worden toegekend aan de gehele ruimte.
Artikel 5 Vrijstellingen
- 1.
In afwijking in zoverre van artikel 4 wordt bij de bepaling van de
heffingsmaatstaf buiten aanmerking gelaten de waarde van:
- a.
de glasopstanden die bedrijfsmatig worden aangewend voor de
kweek of teelt van gewassen, voor zover de ondergrond
daarvan bestaat uit cultuurgrond die bedrijfsmatig wordt
geëxploiteerd ten behoeve van de land- of bosbouw. Onder
cultuurgrond wordt mede begrepen de open grond, alsmede de
ondergrond van glasopstanden, die bedrijfsmatig aangewend
wordt voor de kweek of teelt van gewassen, zonder daarbij de
ondergrond als voedingsbodem te gebruiken;
- b.
ruimten die in hoofdzaak bestemd zijn voor de openbare
eredienst of voor het houden van openbare
bezinningssamenkomsten van levensbeschouwelijke aard, een en
ander met uitzondering van delen van zodanige ruimten die
dienen als woning;
- c.
ruimten ten behoeve van waterverdedigings- en
waterbeheerswerken die worden beheerst door organen,
instellingen of diensten van publiekrechtelijke
rechtspersonen, een en ander met uitzondering van delen van
zodanige ruimten die dienen als woning;
- d.
ruimten die zijn bestemd voor de zuivering van riool- en
ander afvalwater en die worden beheerst door organen,
instellingen of diensten van publiekrechtelijke
rechtspersonen, een en ander met uitzondering van delen van
zodanige ruimten die dienen als woning;
- e.
werktuigen, die van een ruimte kunnen worden afgescheiden
zonder dat beschadiging van betekenis aan die werktuigen
wordt toegebracht en die niet op zichzelf als ruimten zijn
aan te merken;
- f.
bedrijfsruimten voor zover die bestemd zijn te worden
gebruikt voor de publieke dienst van de gemeente, met
uitzondering van delen van zodanige ruimten die bestemd zijn
te worden gebruikt voor het geven van onderwijs;
- g.
ruimten voor zover die bestemd zijn te worden gebruikt ten
behoeve van begraafplaatsen, urnentuinen en crematoria, een
en ander met uitzondering van delen van zodanige ruimten die
dienen als woning
- 2.
De vrijstelling met betrekking tot de in het eerste lid onder f.
bedoelde ruimte geldt niet voor de eigenarenbelasting voor zover de
gemeente van die ruimten niet het genot heeft krachtens eigendom,
bezit of beperkt recht.
- 3.
In afwijking in zoverre van artikel 4 wordt bij de bepaling van de
heffingsmaatstaf voor de gebruikersbelasting buiten aanmerking
gelaten de waarde van de gedeelten van de bedrijfsruimte die in
hoofdzaak tot woning dienen dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan
woondoeleinden.
Artikel 6 Waardepeildatum
- 1.
De heffingsmaatstaf wordt bepaald naar de waarde die de ruimte op de
waardepeildatum heeft naar de staat waarin de ruimte op die datum
verkeert.
- 2.
De waardepeildatum ligt één jaar voor het begin van het kalenderjaar
waarvoor de waarde wordt bepaald.
- 3.
Indien een ruimte in het kalenderjaar voorafgaande aan het begin van
het kalenderjaar waarvoor de waarde wordt bepaald:
- a.
opgaat in een andere ruimte dan wel in meer ruimten, of
- b.
wijzigt als gevolg van hetzij bouw, verbouwing, verbetering,
afbraak of vernietiging, hetzij verandering van bestemming,
of
- c.
een verandering in waarde ondergaat als gevolg van een
andere, specifiek voor de ruimte geldende, bijzondere
omstandigheid wordt, in afwijking van het derde lid, de
waarde bepaald naar de staat van die ruimte bij het begin
van het kalenderjaar.
Artikel 7 Belastingtarieven
- 1.
Het tarief van de belasting bedraagt een percentage van de
heffingsmaatstaf
Het percentage bedraagt voor:
- a.
bij de gebruikersbelasting: 0,1257%
- b.
bij de eigenarenbelasting
- 1.
voor woonruimten: 0,1315%.
- 2.
voor bedrijfsruimten: 0,1558%.
- 2.
Het tarief voor de belasting wordt per belastingaanslag naar beneden
afgerond op gehele euro’s.
- 3.
Voor belastingbedragen tot € 5,-- vindt geen invordering plaats.
Voor de toepassing van de vorige volzin wordt het totaal van op een
aanslagbiljet verenigde verschuldigde bedragen belastingen op
roerende woon- en bedrijfsruimten of ander heffingen aangemerkt als
één belastingaanslag.
Artikel 8 Wijze van heffing
De belastingen worden bij wege van aanslag geheven.
Artikel 9 Termijnen van betaling
- 1.
In afwijking van artikel 9, eerste lid van de Invorderingswet 1990
moeten de aanslagen worden betaald in vijf gelijke termijnen,
waarvan de eerste termijn vervalt op de eerste dag van de volgende
maand volgend op de maand die in de dagtekening van het
aanslagbiljet is vermeld en elk van de volgende termijnen steeds
twee maanden later.
- 2.
In afwijking van het eerste lid geldt, zolang de verschuldigde
bedragen door middel van automatische betalingsincasso kunnen worden
afgeschreven, dat de aanslagen moeten worden betaald in tien gelijke
termijnen. De eerste termijn vervalt één maand na de dagtekening van
het aanslagbiljet en elk van de volgende termijnen telkens een maand
later.
- 3.
De Algemene Termijnenwet is niet van toepassing op de, in de
voorgaande leden, gestelde termijnen.
Artikel 10 Nadere regels door het college van burgemeester en
wethouders
Het college van burgemeester en wethouders kan nader regels geven met
betrekking tot de heffing en invordering van belastingen op roerende woon-
en bedrijfsruimten.
Artikel 11 Overgangsrecht
De ‘Verordening belastingen op roerende woon- en bedrijfsruimten 2014’ van
19 december 2013 wordt ingetrokken met ingang van de in artikel 12, tweede
lid, genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij
van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben
voorgedaan.
Artikel 12 Inwerkingtreding
- 1.
Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na
die van bekendmaking.
- 2.
De datum van ingang van heffing is 1 januari 2015.