Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Midden-Delfland

Toezicht, beleidsregels kwaliteit en handhaving kwaliteit kinderopvang

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieMidden-Delfland
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingToezicht, beleidsregels kwaliteit en handhaving kwaliteit kinderopvang
CiteertitelToezicht, beleidsregels kwaliteit en handhaving kwaliteit kinderopvang
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

10-11-200601-01-200631-12-2010Nieuwe regeling

24-10-2006

Gemeenteblad, 2006, 6

Geen

Tekst van de regeling

Intitulé

Toezicht, beleidsregels kwaliteit en handhaving kwaliteit kinderopvang

 

 

Hoofdstuk 1. Inleiding

Kwaliteit in de kinderopvang, het toezicht daarop en het handhaven van de Wet Kinderopvang (hierna ook: de wet) zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Ouders die gebruikmaken van de kinderopvang vertrouwen hun kinderen toe aan een kinderdagverblijf of aan gastouders. Het spreekt voor zich dat het belangrijk is dat kinderen in alle opzichten goed worden opgevangen. Of het nu gaat om veilige speelplaatsen, gezond eten of een pedagogische benadering, alle facetten van de opvang moeten van goede kwaliteit zijn.

De wet, in werking getreden per 1 januari 2005, voorziet in uniforme landelijke kwaliteitseisen die door GGD toezichthouders namens de gemeenten worden beoordeeld volgens landelijk vastgestelde toetsingskaders. Verschillen tussen kwaliteitseisen zijn daardoor niet mogelijk. Er zijn toetsingskaders voor dagopvang, buitenschoolse opvang (BSO) en gastouderopvang.

Er is geen landelijk uniform handhavingsbeleid. De verantwoordelijkheid voor handhaving van de wet ligt bij het college van burgemeester en wethouders. Dit biedt aan iedere gemeente de mogelijkheid om een eigen beleid te ontwikkelen; dit heeft echter ook een keerzijde, aangezien er grote verschillen kunnen ontstaan in de handhaving van de kinderopvang in Nederland. Dit is niet gewenst.

Allereerst omdat er rechtsongelijkheid wordt gecreëerd en er een verschil in concurrentiepositie kan optreden. Maar ook omdat ondernemers die in verschillende gemeenten vestigingen hebben, worden geconfronteerd met verschillen in handhaving.

Behalve voor de ondernemers is het ook voor GGD'en ongewenst. Zij krijgen als toezichthouder in de praktijk te maken met deze verschillen als gevolg waarvan per gemeente aparte handhavingafspraken moeten worden gemaakt.

De VNG heeft dit probleem onderkend. Op grond hiervan heeft zij de "Handreiking kwaliteit handhaven in de kinderopvang" ontwikkeld. Hierin is een afwegingsmodel opgenomen dat gemeenten kunnen gebruiken voor het ontwikkelen van hun handhavingsbeleid. Voorgesteld wordt dat de gemeente Midden-Delfland dit afwegingsmodel van de VNG hanteert voor het gemeentelijke handhavingsbeleid kinderopvang.

Het voorgestelde handhavingsbeleid voor de gemeente Midden-Delfland komt overeen met het handhavingsbeleid van de gemeente Delft en Maassluis. De regiogemeenten die samenwerken met de GGD Zuid-Holland West werken met het op het VNG-afwegingsmodel gebaseerde handhavingsbeleid.

In deze notitie gaan wij achtereenvolgens in op de situatie in de kinderopvang, de verantwoording, organisatie en mandatering, hoe de kwaliteit is geregeld in de wet, de toetsingskaders, het afwegingsmodel, de sanctiemiddelen en de rol van de GGD in het handhavingsbeleid.

Hoofdstuk 2. De situatie in de kinderopvang

In de gemeente Midden-Delfland zijn drie ondernemers in de kinderopvang werkzaam: Catalpa B.V., de Stichting Kinderopvang Schipluiden en V.O.F. Kinderopvang Koetje Boe. Catalpa B.V. is een landelijk werkende organisatie met één vestiging in Maasland: kindercentrum Dokus, de Stichting Kinderopvang Schipluiden heeft op dit moment 4 locaties in de kernen Schipluiden en Den Hoorn en V.O.F. Koetje Boe is een (klein) kinderdagverblijf in 't Woudt. Deze laatste kinderopvangaanbieder viel tot de invoering van de wet niet onder de plaatselijke verordening kinderopvang: het aantal kinderen dat men per dag opving was te laag. Omdat de wet uitgaat van andere aantallen moet ook dit kinderdagverblijf voldoen aan de nieuwe wettelijke kwaliteitseisen.

De kinderopvang is een branche waarin wordt gestreefd naar goede kwaliteit. Met de invoering van de wet is er meer marktwerking gekomen. Ondernemers zijn zelf verantwoordelijk voor de kwaliteit van de opvang en kunnen de grenzen van de kwaliteitseisen opzoeken. Een voorbeeld hiervan is de inzet van leidsters en groepsgrootte: een leidster minder inzetten op een groep of een kind meer plaatsen kan financieel voordeliger zijn. Of dit veel gebeurt en in welke mate is op dit moment nog niet duidelijk. Het naleefgedrag met betrekking tot de eisen voor veiligheid en gezondheid was over het algemeen hoog. Bij uitzondering zijn kleine gebreken geconstateerd. Door de grotere invloed van de oudercommissies zal het naleefgedrag naar verwachting toenemen. Dit neemt niet weg dat de gemeente haar wettelijke verantwoordelijkheid voor de controle moet oppakken.

Hoofdstuk 3. Verantwoording, organisatie en mandatering

De houder, degene die een kindercentrum of een gastouderbureau exploiteert, is verantwoordelijk voor de kwaliteit van de kindercentra.

Bij elke vestiging moet een oudercommissie te zijn. Oudercommissies hebben een adviserende taak en functioneren op basis van een reglement. Zij adviseren de houder gevraagd en ongevraagd over tenminste de volgende aangelegenheden: de specifieke interpretatie van verantwoorde kinderopvang, het beleid over veiligheid en gezondheid in het algemeen en voeding in het bijzonder, openingstijden, spel- en ontwikkelingsactiviteiten, de prijs van kinderopvang en de klachtenregeling.

Op grond van de wet (art. 61) is het college van burgemeester en wethouders (hierna: college) verantwoordelijk voor het toezicht en de handhaving. De GGD is toezichthouder. Het college heeft de inspecteurs van de GGD Zuid-Holland West bij besluit van 14 december 2004 als toezichthouder benoemd.

Het college beslist op basis van het GGD-rapport en het daarin gegeven advies of en zo ja op welke manier gesanctioneerd moet worden. Het college mandateert het afdelingshoofd inwonerszaken de bevoegdheid tot het toepassen van sanctiemaatregelen in de 1ste fase (zie bijlage 3). Worden overtredingen niet opgelost, dan treden de procedures van de 2de fase in werking. Hiertoe wordt, gelet op de zwaarte van de sancties, per overtreding een collegebesluit genomen.

Als de toezichthouder oordeelt dat de kwaliteit van de kinderopvang bij een kindercentrum zodanig tekortschiet, dat het nemen van maatregelen redelijkerwijs geen uitstel kan lijden, kan de toezichthouder een schriftelijk bevel geven. De toezichthouder is hiertoe bevoegd. Een bevel is een beschikking in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, hiertegen staat bezwaar en vervolgens beroep open. De sanctieprotocollen worden nader toegelicht in paragraaf 10.

De Inspectie voor Werk en Inkomen (IWI) houdt toezicht op gemeenten. Het college moet jaarlijks een gemeentelijk verslag opstellen over de werkzaamheden die in het kader van toezicht en handhaving het voorgaande jaar zijn verricht. Dit verslag dient het college ter kennisname te sturen aan de gemeenteraad en voor 1 juli, in afschrift, aan de minister.

Hoofdstuk 4. Register kinderopvang

Voordat de exploitatie van een gastouderbureau of een kindercentrum van start kan gaan, dient de ondernemer (de houder) zich te melden bij het college. De houder verstrekt bepaalde informatie, zoals vestigingsgegevens en andere gegevens die belangrijk (of noodzakelijk) zijn voor de uitvoering van het toezicht en die informatief zijn voor burgers. De gegevens die de houder moet verschaffen en de informatie die het college in het openbare register moet opnemen, zijn vastgelegd in de Regeling Wet Kinderopvang (hierna: de regeling) gepubliceerd in de Staatscourant d.d. 6 oktober 2004.

Na melding volgt direct registratie. Vervolgens onderzoekt de toezichthouder (de GGD Zuid-Holland West) of aan de kwaliteitseisen voortkomend uit de wet wordt voldaan of kan worden voldaan. Zo ja, dan kan de houder het bedrijf in exploitatie nemen. Als dat niet zo is, treedt het handhavingmechanisme in werking: er worden concrete afspraken gemaakt met de houder over de termijn waarbinnen hij alsnog aan alle eisen moet voldoen. Tevens kan de toezichthouder de gemeente adviseren om de houder het in exploitatie nemen voorlopig te ontzeggen. Wanneer de toezichthouder stuit op niet-gemelde kinderopvang dient hij de gemeente te informeren.

Het register ligt kosteloos ter inzage bij de gemeente. Ook is het register te vinden op de gemeentelijke website (onder Leven in Midden-Delfland, Welzijn en Sociale Zaken, kinderopvang). De houder en de gemeente moeten ervoor zorgen dat het register actueel blijft. De houder moet wijzigingen, aan de gemeente doorgeven. De gemeente verwerkt deze vervolgens. Bij wijziging van de gegevens en nieuwe meldingen wordt het register gepubliceerd op de gemeentepagina van de Midden-Delfland Schakel en op de gemeentelijke website.

Vanaf het moment dat een houder is ingeschreven in het register dient hij aan de kwaliteitseisen uit de wet en aan de beleidsregels te voldoen. Met melding en registratie begint ook het eerstelijnstoezicht door de GGD.

Hoofdstuk 5. Relatie tot overige wetgeving

Naast de Wet Kinderopvang heeft de kinderopvang te maken met regelgeving op grond van andere wetten. Bij nieuwbouw (en in bepaalde gevallen ook bij verbouwingen) is bouw- en woningtoezicht betrokken bij de kinderopvang. De brandweer controleert op grond van de Woningwet en de bouwverordening de brandveiligheid en de ontruimingsplannen. Ook de gebruikersvergunningen worden afgegeven door de brandweer. De gebruikersvergunning is verplicht voor kindercentra die meer dan 10 kinderen jonger dan 12 jaar opvangen.

De houder heeft ook een verplichting op grond van de ARBO-wet. De arbeidsinspectie kan in voorkomende gevallen op het punt van het ontruimingsplan en de ontruimingsoefening handhaven en sanctioneren als de houder in gebreke blijft. De arbeidsinspectie reageert op meldingen van klachten. Dit kunnen klachten zijn over bijvoorbeeld de arbeidsomstandigheden (fysieke belasting) of werktijden.

Hoofdstuk 6. Kwaliteitsregels kinderopvang

De wet stelt naast enkele specifieke kwaliteitseisen vooral globale kwaliteitseisen. Deze zijn vertaald in de "Beleidsregels kwaliteit kinderopvang". De beleidsregels zijn opgesteld door het ministerie van SZW en zijn gebaseerd op een convenant over kwaliteitseisen dat door de branche en de ouders (de MO-groep, de branchevereniging Ondernemers in de Kinderopvang en de Belangenvereniging van Ouders in de Kinderopvang BOinK).

 

De belangrijkste regels zijn:

  • -

    Een houder van een kinderopvanginstelling (onder kinderopvanginstelling wordt verstaan: kinderdagverblijf, buitenschoolse opvanginstelling en/of gastouderbureau) biedt verantwoorde kinderopvang aan. Verantwoorde kinderopvang draagt bij aan een goede en gezonde ontwikkeling van het kind in een veilige en gezonde omgeving. Deze globale eis vormt de hoofdeis;

  • -

    De houder dient een risico-inventarisatie op het gebied van veiligheid en gezondheid uit te voeren;

  • -

    Personen die werkzaam zijn in een kinderopvanginstelling dienen in het bezit te zijn van een Verklaring Omtrent (Goed) Gedrag (VOG).

De beleidsregels kwaliteit kinderopvang vormen een concrete uitwerking van de globale kwaliteitsnormen in de wet. Deze regels zijn niet algemeen bindend. Er is echter inmiddels een wetsvoorstel ingediend om in de Wet Kinderopvang een bepaling op te nemen dat de Minister van SZW de bevoegdheid krijgt om beleidsregels vast te stellen op het terrein van de kwaliteit. Hiermee krijgen de huidige beleidsregels kwaliteit alsnog hun beoogde wettelijke grondslag. Naar verwachting zal het wetsvoorstel per 1 januari 2007 in werking treden. Tot die tijd worden de beleidsregels middels deze notitie vastgesteld als gemeentelijke beleidsregels.

Hoofdstuk 7. Beleidsregels werkwijze toezichthouder

De "Beleidsregels werkwijze toezichthouder" zijn opgesteld om een uniforme werkwijze van de toezichthouders te bevorderen. Op die manier weten kindercentra, gastouderbureaus en ouders altijd waar ze aan toe zijn. Hoe vaak wordt er minimaal gecontroleerd en waar let de toezichthouder op? Bij de beleidsregels horen zogenaamde toetsingskaders, waarin de kwaliteitsaspecten zijn uitgewerkt aan de hand waarvan inspectie en beoordeling mogelijk worden. Voor elke vorm van kinderopvang zijn specifieke toetsingskaders beschikbaar. In bijlage 1 vindt u een deel uit het toetsingskader voor dagopvang. De toetsingskaders zijn te vinden op www.ggdkennisnet.nl/27392.

De kwaliteitsaspecten, die de toezichthouder beoordeelt, zijn ingedeeld naar de volgende domeinen:

  • 1.

    ouders;

  • 2.

    personeel;

  • 3.

    veiligheid en gezondheid;

  • 4.

    accommodatie en inrichting;

  • 5.

    groepsgrootte en leidster-kind-ratio;

  • 6.

    pedagogisch beleid en praktijk;

  • 7.

    klachten.

Elk domein kent verschillende voorwaarden; criteria waaraan wordt getoetst of wordt voldaan aan de kwaliteitsvoorschriften van de wet, de "Beleidsregels kwaliteit kinderopvang" of de Wet klachtrecht cliënten zorgsector.

Bij elk kwaliteitsaspect is een beslisregel opgenomen met de voorwaarden voor een positief oordeel. Het objectieve oordeel van de toezichthouder op een kwaliteitsaspect komt via deze beslisregel tot stand. De kwalificaties voor de kwaliteitsaspecten luiden: voldoende, onvoldoende en slecht en zijn met de waardering voor de domeinen in het afwegingsmodel bepalend voor de inzet van sanctiemogelijkheden.

In de wet is de verplichting opgelegd om jaarlijks een inspectie uit te voeren. Daarnaast zijn er incidentele inspecties (bijvoorbeeld n.a.v. een klacht), inspecties naar deelaspecten en herinspecties (bijvoorbeeld om te bezien of een houder een aanwijzing heeft uitgevoerd).

Hoofdstuk 8. Inspectierapport en openbaarheid

In de wet is bepaald (art. 63) dat de toezichthouder zijn oordeel naar aanleiding van het onderzoek vastlegt in een inspectierapport. De vereisten voor vaststelling en richtlijnen met betrekking tot de inhoud worden aangegeven in art. 63 van de wet en in de "Beleidsregels kwaliteit kinderopvang" (art. 7 en 8).

Het inspectierapport van de GGD wordt uiterlijk drie weken na vaststelling openbaar gemaakt (art. 63 lid 5). Openbaar maken zal op twee manieren gebeuren. In de eerste plaats door de houder die een exemplaar op een voor personeel en ouders toegankelijke plaats beschikbaar moet stellen. Daarnaast zal de gemeente de definitieve inspectierapporten op internet plaatsen.

Aan de openbaarheid zit wel een grens. In de Wet Openbaarheid van Bestuur zijn in artikel 10 en 11 uitzonderingsgronden opgenomen. Gegevens van leiders/leidsters worden bijvoorbeeld geanonimiseerd.

Hoofdstuk 9. Het afwegingsmodel

Het afwegingsmodel (zie bijlage 2) van de VNG is een hulpmiddel om een algemeen beleidskader op te stellen en is de basis voor het lokale handhavingsbeleid in de kinderopvang. Het is gebaseerd op de risicoanalyse die is ontwikkeld door het ministerie van Justitie en het ministerie van VROM. Men gaat uit van de mate waarin een negatief effect zich kan voordoen. Het negatieve effect van een overtreding krijgt consequent een prioriteit en deze wordt gekoppeld aan een sanctie. Hoe ernstiger het negatieve effect, hoe hoger de prioriteit en hoe zwaarder de sanctie. In bijlage 2 is te zien dat er drie toetsingsmodules zijn opgenomen: voor dagopvang, buitenschoolse opvang en gastouderopvang. Weliswaar is er op dit moment geen gastouderbureau in Midden-Delfland gevestigd, maar dit zou natuurlijk in de toekomst wel kunnen gebeuren. Binnen het afwegingsmodel zijn de toetsingsmodules opgenomen die overeenkomen met de domeinen van de landelijke toetsingskaders dagopvang, buitenschoolse opvang en gastouderopvang.

Verder kent het model vijf beoordelingsfactoren aan de hand waarvan de ernst van een negatief effect wordt bepaald:

  • 1.

    Veilige omgeving: in welke mate draagt het niet voldoen aan de specifieke wettelijke eis (uit het toetsingskader en van toepassing op de vijf beoordelingsfactoren) bij aan een onveilige omgeving?

  • 2.

    Gezonde omgeving: in welke mate draagt het niet voldoen aan de specifieke wettelijke eis bij aan een ongezonde omgeving?

  • 3.

    Pedagogische kwaliteit: in welke mate draagt het niet voldoen aan de specifieke wettelijke eis bij aan een vermindering van de pedagogische ontwikkeling van het kind?

  • 4.

    Invloed ouders: in welke mate draagt het niet voldoen aan de specifieke wettelijke eis bij aan een beperking van de transparantie, medezeggenschap en de mate waarin ouders inspraak hebben op het beleid?

  • 5.

    Geloofwaardigheid: hoe groot is de politiek-bestuurlijke afbreuk als de specifieke wettelijke eis onvoldoende wordt nageleefd?

 

Aan de beoordelingsfactoren wordt een score toegekend van 1 t/m 4. Ze zijn als volgt opgebouwd:

  • 1.

    niet of nauwelijks van invloed;

  • 2.

    beperkte invloed;

  • 3.

    aanzienlijke invloed;

  • 4.

    ernstige en directe invloed.

 

Voorbeeld:

In het domein ouders is het onderdeel oudercommissie opgenomen. Het instellen van een oudercommissie heeft nauwelijks invloed op de beoordelingsfactor 'veilige omgeving'. Vandaar score 1. Dit geldt ook voor de beoordelingsfactor 'gezonde omgeving' en 'pedagogisch beleid'. Uiteraard heeft het al of niet instellen van een oudercommissie wel een directe invloed op de beoordelingsfactor 'invloed ouders', vandaar dat bij dat punt een score van 4 staat. De wegingen leiden tot een lage gemiddelde waardering gezien de ernst van de overtreding (prioriteit). De waardering heeft gevolgen voor de zwaarte van de sanctiemogelijkheden.

Hoofdstuk 10. Het sanctieprotocol

Het sanctieprotocol heeft een rechtstreekse koppeling met het afwegingsmodel. Bij de toepassing van de sancties wordt onderscheid gemaakt in twee fases. Het opleggen van de sanctiemaatregelen in fase 1 is namens het college gemandateerd aan het afdelingshoofd inwonerszaken; Fase 2 treedt in werking als binnen fase 1 de overtreding niet is hersteld. Dit is vooral een bestuursrechtelijke fase die valt onder de verantwoordelijkheid van het college.

 

Sanctiemogelijkheden

Bij het constateren van een tekortkoming of een overtreding geeft de wet en het daarvan afgeleide sanctieprotocol van de VNG de volgende mogelijkheden:

Fase 1:

  • 1.

    Waarschuwing door toezichthouder;

  • 2.

    Aanwijzing door college (art. 65 van de wet, lid 1);

  • 3.

    Een verbod om een instelling in exploitatie te laten gaan (art. 66 van de wet, lid 2);

Fase 2:

  • 4.

    Verbod door college om exploitatie voort te zetten (art. 66 van de wet, eerste lid);

  • 5.

    Verwijdering uit het register door college (art. 46 van de wet en art. 9, tweede lid van de Regeling);

  • 6.

    Bestuursdwang door college (art. 125 Gemeentewet);

  • 7.

    Dwangsom door college (art. 125 Gemeentewet);

  • 8.

    Bestuurlijke boete door college (art. 72 van de wet).

 

Ad. 1: Een waarschuwing door de toezichthouder heeft geen formele status, maar ligt in de aard van een "goede afspraak tussen houder en toezichthouder". Een waarschuwing wordt toegepast bij een onvoldoende/slecht score bij een lage prioriteit (zie bijlagen 3 en 4).

Ad. 2: Het college is bevoegd schriftelijk een aanwijzing te geven indien een kindercentrum of een gastouderbureau zich niet houdt aan de voorschriften die zijn opgenomen in hoofdstuk 3, paragrafen 2 en 3 van de wet. Het gaat hierbij om de kwaliteitseisen en de bepalingen over de oudercommissie. Een aanwijzing is een beschikking in de zin van de Awb, hiertegen staat dus bezwaar en vervolgens beroep open.

Ad. 5: De Regeling bevat regels over het gemeentelijke register. In deze regeling staat dat het college de gegevens van een kindercentrum of gastouderbureau uit het register mag verwijderen als uit onderzoek blijkt dat de houder niet aan de kwaliteitseisen voldoet. Verwijdering ligt echter niet meteen voor de hand en is een uiterste middel: het heeft tot gevolg dat ouders de aanspraak op de tegemoetkoming in de kosten van de kinderopvang verliezen.

Ad. 8: De bestuurlijke boete kan pas als sanctiemogelijkheid worden toegepast zodra de vierde tranche van de Awb in werking is getreden.

Het is denkbaar dat er meer overtredingen tegelijk plaatsvinden in dat geval wordt uitgegaan van de zwaarste overtreding. Maatwerk is hier natuurlijk wel uitgangspunt. Indien er meerdere lichte overtredingen worden geconstateerd of een herhaling van overtredingen, dan kan eveneens voor een wat zwaardere sanctiestrategie worden gekozen. Ook dit vereist maatwerk.

De GGD bezit als toezichthouder ook een sanctiemiddel: het bevel. Dit kan worden ingezet als de kwaliteit van de kinderopvang bij een kinderopvanginstelling zodanig tekortschiet dat het nemen van maatregelen redelijkerwijs geen uitstel kan lijden. Een aanwijzing kan in een dergelijke situatie niet worden afgewacht. De geldigheidsduur van een bevel is 7 dagen. Het college kan deze termijn verlengen zolang dat noodzakelijk is. De GGD adviseert het college over de verlenging en geeft daarbij duidelijk aan waarom het bevel verlengd moet worden.

 

Welke sanctiemogelijkheid wanneer?

Om de sanctiemogelijkheden te bepalen, worden de resultaten van het toetsingskader en prioriteit op basis van het afwegingsmodel aan elkaar gekoppeld. Het afwegingsmodel kent de prioriteiten hoog, middel en laag. Uit de toetsingskaders komt een voldoende onvoldoende of slechte beoordeling. Bij een voldoende beoordeling is handhaving niet nodig. In de combinaties uit het toetsingskader en het afwegingsmodel kunnen zes categorieën van overtredingen worden onderscheiden:

  • 1.

    Hoog/slecht;

  • 2.

    Hoog/onvoldoende;

  • 3.

    Middel/slecht;

  • 4.

    Middel/onvoldoende;

  • 5.

    Laag/slecht;

  • 6.

    Laag/onvoldoende.

 

In de beleidsregels zijn op basis van het afwegingsmodel en de toetsingskaders, de prioriteitstelling en kwaliteitsaspecten per domein weergegeven.

 

Termijnen

Het doel van dit handhavingsbeleid is de bestaande ongewenste situatie zo snel mogelijk (afhankelijk van de ernst van de situatie) in de vereiste situatie te brengen. Om de handhavingstaak kracht bij te zetten dienen hersteltermijnen te worden geïndiceerd. Over het algemeen geldt:

- hoe urgenter de situatie, hoe korter de termijn, rekening houdend met de technische en organisatorische uitvoerbaarheid;

- hoe eenvoudiger oplosbaar, hoe korter de termijn;

- hoe urgenter de situatie, hoe vaker de hersteltermijn de termijn voor herinspectie benadert.

 

Daarnaast zijn er de volgende richtlijnen:

  • 1.

    Score hoog/slecht: In het bevel wordt een hersteltermijn gegeven van 7 dagen door de toezichthouder. Het college kan deze termijn eventueel verlengen met 7 dagen.

  • 2.

    Score hoog/onvoldoende: In het bevel wordt een hersteltermijn van 7 dagen door de toezichthouder. Het college kan deze termijn eventueel verlengen met enkele dagen. In een aanwijzing kan het college een termijn van 7 dagen tot twee weken aanhouden. Het ligt voor de hand de herinspecties tevens binnen die termijnen te laten plaatsvinden.

  • 3.

    Score middel/slecht: Indien er gekozen wordt voor een aanwijzing kan het college een hersteltermijn hanteren van twee tot twaalf weken.

  • 4.

    Score middel/onvoldoende: Indien er gekozen wordt voor een aanwijzing kan het college een termijn hanteren van een maand tot een halfjaar. Ook kan de toezichthouder een waarschuwing geven. Met de houder is dan een goede afspraak gemaakt dat binnen een half jaar de overtreding is hersteld.

  • 5.

    Score laag/slecht: Indien gekozen wordt voor een waarschuwing is bij overtredingen met een lage prioriteit en langere hersteltermijn aan de orde. Een waarschuwing wordt bij de volgende reguliere inspectie nagegaan. De toezichthouder kan een hersteltermijn van een halfjaar aanhouden.

  • 6.

    Score laag/onvoldoende: Indien gekozen wordt voor een waarschuwing is bij overtredingen met een lage prioriteit en langere hersteltermijn aan de orde, bijvoorbeeld een half jaar. Een waarschuwing wordt bij de volgende reguliere inspectie nagegaan, een aparte herinspectie is dan niet altijd aan de orde. De toezichthouder kan een termijn van één jaar aanhouden. Het college van burgemeester en wethouders kan in bijzondere gevallen de termijnen zoals deze in de bijlage "Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (incl. overzicht scores en sancties)" worden genoemd, buiten toepassing laten of daarvan afwijken, voor zover toepassing ervan leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.

 

Niet-gemelde/geregistreerde kinderopvang.

Niet-geregistreerde kinderopvang is in strijd met art. 45 van de wet. Het exploiteren van kinderopvang zonder registratie is een economisch delict. De houder heeft de plicht om zich alsnog te laten registreren en aan de kwaliteitseisen te voldoen.

De gemeente draagt er zorg voor dat meldingen van niet-geregistreerde kindercentra (bijvoorbeeld door GGD, buurtbewoners, ouders, kinderopvangondernemers, scholen enz.) adequaat worden opgepakt. Allereerst moet door de toezichthouder worden vastgesteld of er sprake is van kinderopvang zoals bedoeld in de wet, dat deze niet is geregistreerd en in exploitatie is. Indien dit het geval is, dan zal aan de houder worden meegedeeld dat hij/zij in overtreding is en dat hiervan een rapport wordt opgemaakt. Tevens wordt meegedeeld dat het college kan besluiten een bestuurlijke boete op te leggen, indien binnen een bepaalde termijn de overtreding niet is beëindigd. Wordt na de termijn geconstateerd dat de illegale situatie niet is beëindigd, dan zal de bestuurlijke boete daadwerkelijk worden opgelegd.

In het kader van een transparant handhavingsbeleid en gelet op de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, zoals genoemd in de Awb, is het van belang van te voren duidelijk te zijn over de omvang en de hoogte van de te nemen sanctiemaatregelen daar waar het gaat om dwangsom/boete. In 2006 wordt in voorkomende gevallen na integraal ambtelijk overleg de hoogte van de sanctie bepaald en voorgelegd aan het college. Uitgangspunten daarbij zijn de effectiviteit (op welke manier wordt de overtreding zo snel mogelijk ongedaan gemaakt), de aansluiting met andere handhavingsectoren en om eventueel economisch gewin van de houder te ontmoedigen. In de loop van 2006 zal jurisprudentie van eigen en andere gemeenten worden verzameld en worden meegenomen in de evaluatie.

Hoofdstuk 11. Samenvatting

De gemeente, de GGD, de kindercentra en de oudercommissies hebben als gevolg van de wet andere verantwoordelijkheden en bevoegdheden gekregen als het gaat om de kwaliteit van de kinderopvang. De houders van kindercentra zijn verantwoordelijk voor de kwaliteit. De GGD controleert de kindercentra en bevraagt tijdens deze controles een vertegenwoordiging van de oudercommissie. De gemeente is verantwoordelijk voor de handhaving en sanctionering.

De gemeente baseert het handhavingsbeleid voor de kinderopvang op een model dat is ontwikkeld door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Voordeel hiervan is dat omliggende gemeenten ook dat model hanteren. Dat levert uniformiteit op.

De inspecteurs van de GGD controleren op zeven verschillende domeinen: ouders, personeel, veiligheid en gezondheid, accommodatie en inrichting, groepsgrootte en leidster-kind-ratio, pedagogisch beleid en klachten. Een inspectie bestaat uit een voorbereiding, een documentenonderzoek, een daadwerkelijk inspectiebezoek en een rapportage.

De GGD geeft in de rapportages scores die variëren van voldoende als aan alle eisen per domein is voldaan, onvoldoende als er niet aan alle onderdelen van een bepaald domein wordt voldaan tot slecht als er meerdere onderdelen niet in orde zijn. Aan de overtreding wordt een weging gehangen (hoog, middel, laag). De weging is bepaald aan de hand van de vraag wat het te verwachten negatieve effect is als niet wordt voldaan aan de eis? De gemeente bepaalt of een sanctie nodig is en zo ja welke en past deze toe. Dat kan variëren van een waarschuwing tot het verbieden van de exploitatie. De definitieve rapportages van de GGD-inspecties zijn openbaar. Op basis daarvan is het voor ouders mogelijk om een kindercentrum te kiezen dat bij hen past.

Jaarlijks brengt de gemeente verslag uit over haar handhavingsbeleid aan de Inspectie voor Werk en Inkomen en aan de Gemeenteraad. Deze manier van inspecteren is voor alle betrokkenen nieuw. Daarom was 2005 een overgangsjaar en worden de eerste inspectierapporten "nieuwe stijl" ook als werkmateriaal gebruikt. Dat moet er toe leiden dat alle partijen in 2006 zijn toegerust op hun nieuwe taak. In 2006 wordt het nieuwe systeem met de betrokkenen geëvalueerd.

 

Bijlage 1: Voorbeeld toetsingskader

Domeinindeling, voorwaarden en beslisregels

 

Veiligheid en gezondheid

3.1 Risico-inventarisatie veiligheid

Wet kinderopvang (artikel 51)

Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 8)

Voorwaarden

Beleid veiligheid

1. De risico-inventarisatie beschrijft de veiligheidsrisico’s die de opvang van kinderen in alle voor kinderen toegankelijke ruimtes in een kindercentrum met zich meebrengt.

 

2. De risico-inventarisatie beschrijft risico’s op de thema’s: verbranding, vergiftiging, verdrinking, valongevallen, verstikking, verwondingen, beknelling, botsen, stoten, steken en snijden.

 

3. Er is een plan van aanpak waarin is aangegeven welke maatregelen op welk moment worden genomen in verband met de risico’s, alsmede de samenhang tussen de maatregelen.

 

4. Er is een registratie van ongevallen, waarbij per ongeval de aard en plaats van het ongeval, de leeftijd van het kind, de datum van het ongeval en een overzicht van te treffen maatregelen worden vermeld.

 

Uitvoering beleid veiligheid

5. De risico-inventarisatie is maximaal een jaar oud en betreft de actuele situatie.

 

6. De geïnventariseerde risico’s zijn compleet en komen overeen met de risico’s in de praktijk.

 

7. Risico’s worden gereduceerd door het nemen van preventieve maatregelen.

 

8. Het plan van aanpak wordt uitgevoerd.

 

9. De maatregelen zijn effectief en adequaat gezien de risico’s.

 

10. Beroepskrachten zijn op de hoogte van de risico’s en de aanpak daarvan en handelen conform het plan van aanpak.

 

Oordeel:

Voldoende

De houder waarborgt de veiligheid van de kinderen zoveel mogelijk.

(Er wordt aan alle tien voorwaarden voldaan.)

 

Onvoldoende

De houder waarborgt de veiligheid van de kinderen onvoldoende.

(Aan vijf tot en met negen voorwaarden wordt voldaan.)

 

Slecht

De houder waarborgt de veiligheid van de kinderen slecht of er is geen risico-inventarisatie veiligheid aanwezig.

(Aan vier of minder voorwaarden wordt voldaan.)

 

Bijlage 2: Afwegingsmodel

Domein

Kwaliteitsaspect

Indicator

Veilige omgeving

Gezonde omgeving

Pedagogisch beleid

Invloed ouders

Geloofwaardigheid

Totaalscore

Belang

 

 

 

 

 

 

 

 

Buitenschoolse opvang

 

 

 

 

 

 

 

1. Ouders

 

 

 

 

 

 

 

Oudercommissie

 

 

 

 

 

 

 

1.1 Reglement oudercommissie

1

1

2

4

2

4

Laag

1.2 Voorwaarden oudercommissie [1]

1

1

1

2

1

1,6

Laag

1.3 Adviesrecht oudercommissie [2]

1

1

4

4

2

5,2

Gemiddeld

Informatie voor de ouders

 

 

 

 

 

 

 

1.4.1 Inhoud van de informatie voor ouders

1

1

1

4

1

2,8

Laag

1.4.2 Relatie tussen de informatie voor ouders en de praktijk

1

1

1

4

1

2,8

Laag

2. Personeel

 

 

 

 

 

 

 

Verklaring omtrent het gedrag

 

 

 

 

 

 

 

2.1 Regels voor de verklaring omtrent het gedrag

4

4

1

1

4

6,4

Hoog

Beroepskwalificatie

 

 

 

 

 

 

 

2.2 Passende beroepskwalificatie [7]

3

3

3

1

3

5,8

Gemiddeld

2.3 Voorwaarde en inzet van beroepskracht in opleiding

2

2

2

1

1

2,8

Laag

Nederlandse taal

 

 

 

 

 

 

 

2.4 Gebruik van de voorgeschreven voertaal

1

1

3

1

1

2,2

Laag

3. Veiligheid en gezondheid

 

 

 

 

 

 

 

3.1 Risico-inventarisatie veiligheid

 

 

 

 

 

 

 

3.1.1 Beleid veiligheid

4

4

1

3

4

7,6

Hoog

3.1.2 Uitvoering beleid veiligheid

4

4

1

3

4

7,6

Hoog

3.2 Risico-inventarisatie gezondheid

 

 

 

 

 

 

 

3.2.1 Beleid gezondheid

4

4

2

3

4

8,2

Hoog

3.2.2 Uitvoering beleid gezondheid

4

4

2

3

4

8,2

Hoog

4. Accommodatie en inrichting

 

 

 

 

 

 

 

Binnenruimte

 

 

 

 

 

 

 

4.1 Binnenspeelruimte

3

2

3

1

3

5,2

Gemiddeld

Buitenruimte

 

 

 

 

 

 

 

4.2 Aangrenzende buitenspeelruimte

3

1

3

1

2

4

Laag

4.3 Niet aangrenzende buitenspeelruimte

4

1

3

1

2

4,6

Gemiddeld

5. Groepsgrootte en leidster-kind-ratio

 

 

 

 

 

 

 

Groepsgrootte en leidster-kind-ratio

 

 

 

 

 

 

 

5.1 Opvang in groepen

3

2

3

1

3

5,2

Gemiddeld

5.2 Leidster-kind-ratio

3

2

3

1

3

5,2

Gemiddeld

5.3 Inzet beroepskrachten in afwijking van de leidster-kind-ratio

3

2

2

1

3

4,6

Gemiddeld

6. Pedagogisch beleid en praktijk

 

 

 

 

 

 

 

Pedagogisch beleid

 

 

 

 

 

 

 

6.1.1 Pedagogisch beleidsplan

1

1

4

4

2

5,2

Gemiddeld

6.1.2 Uitvoering beleid

1

1

4

4

2

5,2

Gemiddeld

Leidster-kind-interactie

 

 

 

 

 

 

 

6.2 Sociaal-emotionele veiligheid

1

1

4

1

1

2,8

Laag

6.3 Persoonlijke competentie

1

1

4

1

1

2,8

Laag

6.4 Sociale competentie

1

1

4

1

1

2,8

Laag

6.5 Overdracht normen en waarden

2

2

4

1

1

4

Laag

7. Klachten

 

 

 

 

 

 

 

Wet klachtrecht cliënten zorgsector

 

 

 

 

 

 

 

7.1 Wet klachtrecht

1

1

1

4

3

4

Laag

Dagopvang

 

 

 

 

 

 

 

1. Ouders

 

 

 

 

 

 

 

Oudercommissie

 

 

 

 

 

 

 

1.1 Reglement oudercommissie

1

1

1

4

2

3,4

Laag

1.2 Voorwaarden oudercommissie [1]

1

1

1

2

1

1,6

Laag

1.3 Adviesrecht oudercommissie [2]

1

1

4

4

2

5,2

Gemiddeld

Informatie voor de ouders

 

 

 

 

 

 

 

1.4.1 Inhoud van de informatie voor ouders

1

1

1

4

1

2,8

Laag

1.4.2 Relatie tussen de informatie voor ouders en de praktijk

1

1

1

4

1

2,8

Laag

2. Personeel

 

 

 

 

 

 

 

Verklaring omtrent het gedrag

 

 

 

 

 

 

 

2.1 Regels voor de verklaring omtrent het gedrag

4

4

1

1

4

6,4

Hoog

Beroepskwalificatie

 

 

 

 

 

 

 

2.2 Passende beroepskwalificatie [7]

3

3

3

1

3

5,8

Gemiddeld

2.3 Voorwaarde en inzet van beroepskracht in opleiding

2

2

2

1

1

2,8

Laag

Nederlandse taal

 

 

 

 

 

 

 

2.4 Gebruik van de voorgeschreven voertaal

1

1

3

1

1

2,2

Laag

3. Veiligheid en gezondheid

 

 

 

 

 

 

 

3.1 Risico-inventarisatie veiligheid

 

 

 

 

 

 

 

3.1.1 Beleid veiligheid

4

4

1

3

4

7,6

Hoog

3.1.2 Uitvoering beleid veiligheid

4

4

1

3

4

7,6

Hoog

3.2 Risico-inventarisatie gezondheid

 

 

 

 

 

 

 

3.2.1 Beleid gezondheid

4

4

2

3

4

8,2

Hoog

3.2.2 Uitvoering beleid gezondheid

4

4

2

3

4

8,2

Hoog

4. Accommodatie en inrichting

 

 

 

 

 

 

 

Binnenruimte

 

 

 

 

 

 

 

4.1 Binnenspeelruimte

4

2

3

1

3

5,8

Gemiddeld

4.2 Slaapruimte

4

4

3

1

3

7

Hoog

Buitenruimte

 

 

 

 

 

 

 

4.3 Buitenspeelruimte

3

4

3

1

2

5,8

Gemiddeld

5. Groepsgrootte en leidster-kind-ratio

 

 

 

 

 

 

 

Groepsgrootte en leidster-kind-ratio

 

 

 

 

 

 

 

5.1 Opvang in groepen

4

2

3

1

3

5,8

Gemiddeld

5.2 Leidster-kind-ratio

4

2

3

1

3

5,8

Gemiddeld

5.3 Inzet beroepskrachten in afwijking van de leidster-kind-ratio

4

2

2

1

3

5,2

Gemiddeld

6. Pedagogisch beleid en praktijk

 

 

 

 

 

 

 

Pedagogisch beleid

 

 

 

 

 

 

 

6.1.1 Pedagogisch beleidsplan

1

1

4

4

2

5,2

Gemiddeld

6.1.2 Relatie pedagogische beleidsplan met de praktijk

1

1

4

4

2

5,2

Gemiddeld

Leidster-kind-interactie

 

 

 

 

 

 

 

6.2 Sociaal-emotionele veiligheid

1

1

4

1

1

2,8

Laag

6.3 Persoonlijke competentie

1

1

4

1

1

2,8

Laag

6.4 Sociale competentie

1

1

4

1

1

2,8

Laag

6.5 Overdracht normen en waarden

2

2

4

1

1

4

Laag

7. Klachten

 

 

 

 

 

 

 

Wet klachtrecht cliënten zorgsector

 

 

 

 

 

 

 

7.1 Wet klachtrecht

1

1

1

4

3

4

Laag

Gastouderopvang

 

 

 

 

 

 

 

1. Ouders

 

 

 

 

 

 

 

Oudercommissie

 

 

 

 

 

 

 

1.1 Reglement oudercommissie

1

1

2

4

2

4

Laag

1.2 Voorwaarden oudercommissie

1

1

1

3

1

2,2

Laag

1.3 Adviesrecht oudercommissie

1

1

4

4

2

5,2

Gemiddeld

Informatie voor de ouders

 

 

 

 

 

 

 

1.4.1 Inhoud van de informatie voor ouders

1

1

1

4

1

2,8

Laag

1.4.2 Relatie tussen de informatie voor ouders en de praktijk

1

1

1

4

1

2,8

Laag

2. Personeel

 

 

 

 

 

 

 

Verklaring omtrent het gedrag

 

 

 

 

 

 

 

2.1 Regels voor de verklaring omtrent het gedrag

4

4

1

2

4

7

Hoog

Beroepskwalificatie

 

 

 

 

 

 

 

2.2 Passende beroepskwalificatie medewerkers

3

3

3

2

3

6,4

Hoog

3. Veiligheid en gezondheid

 

 

 

 

 

 

 

3.1 Risico-inventarisatie veiligheid

 

 

 

 

 

 

 

3.1.1 Beleid veiligheid

4

4

1

4

4

8,2

Hoog

3.1.2 Uitvoering beleid veiligheid

4

4

1

4

4

8,2

Hoog

3.2 Risico-inventarisatie gezondheid

 

 

 

 

 

 

 

3.2.1 Beleid gezondheid

4

4

2

4

4

8,8

Hoog

3.2.2 Uitvoering beleid gezondheid

4

4

2

4

4

8,8

Hoog

4. Pedagogisch beleid en kwaliteit

 

 

 

 

 

 

 

Pedagogisch beleid

 

 

 

 

 

 

 

4.1 Pedagogisch beleidsplan

1

1

4

4

2

5,2

Gemiddeld

4.2 Relatie pedagogische beleidsplan met de praktijk

1

1

4

4

2

5,2

Gemiddeld

Kwaliteit

 

 

 

 

 

 

 

4.3 Criteria voor de kwaliteit

4

4

4

4

3

9,4

Hoog

5. Klachten

 

 

 

 

 

 

 

Wet klachtrecht cliënten zorgsector

 

 

 

 

 

 

 

5.1 Wet klachtrecht

1

1

1

4

3

4

Laag

Bijlage 3

Bijlage 4: Afsprakenkader