De gemeenteraad van Diemen;
gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders d.d. 2
september 2014;
gezien het gevoerde op overeenstemming gerichte overleg met de
vertegenwoordigers van de bevoegde gezagsorganen d.d. 11 september
2014;
gelet op artikel 102 van de Wet op het primair onderwijs;
overwegende dat het noodzakelijk is de toekenning van voorzieningen in de
huisvesting voor het basisonderwijs bij verordening te regelen;
besluit vast te stellen de volgende:
Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs
gemeente Diemen 2015
HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1: Begripsbepalingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
- a.
aanvraag: verzoek om het bekostigen van een voorziening of om
het bekostigen van een voorbereidingskrediet;
- b.
aanvrager: het bevoegd gezag dat een aanvraag indient;
- c.
advies Onderwijsraad: advies van de Onderwijsraad als bedoeld in
artikel 95, negende lid, van de Wet op het primair
onderwijs;
- d.
bevoegd gezag: bevoegd gezag van een volgens de Wet op het
primair onderwijs bekostigde openbare of bijzondere school die
geheel of gedeeltelijk gehuisvest is in een gebouw dat zich
bevindt op het grondgebied van de gemeente;
- e.
lokaal bewegingsonderwijs: ruimte die geschikt is voor het
bewegingsonderwijs;
- f.
minister: minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;
- g.
nevenvestiging: deel van een school dat door de minister op
grond van artikel 85 van de Wet op het primair onderwijs;
- h.
overzicht: overzicht als bedoeld in artikel 96 van de Wet op het
primair onderwijs;
- i.
permanent gebouw: ruimte die door de keuze van het ontwerp en de
aard van de constructie en materialen ten minste 60 jaar als
volwaardige huisvesting voor het onderwijs kan
functioneren;
- j.
programma: programma als bedoeld in artikel 95 van de Wet op het
primair onderwijs;
- k.
school: school voor basisonderwijs;
- l.
school voor basisonderwijs: basisschool als bedoeld in artikel 1
van de Wet op het primair onderwijs;
- m.
tijdelijk gebouw: al dan niet verplaatsbare ruimte die door de
keuze van het ontwerp en de aard van de constructie en
materialen minstens 15 jaar als volwaardige huisvesting voor het
onderwijs kan functioneren;
- n.
verhuur: gebruik van een onderwijsgebouw door derden, niet
zijnde onderwijsgebruik of gebruik voor culturele,
maatschappelijke of recreatieve doeleinden;
- o.
voor blijvend gebruik bestemde voorziening: voorziening die
volgens de uitkomst van de prognose als bedoeld in bijlage II
minimaal 15 jaar noodzakelijk is;
- p.
voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening: voorziening die
volgens de uitkomst van de prognose als bedoeld in bijlage II
maximaal 15 jaar noodzakelijk is;
- q.
voorziening: voorzieningen in de huisvesting als bedoeld in
artikel 2.
Artikel 2. Omschrijving voorzieningen in de huisvesting
Bij het toepassen van deze verordening worden de volgende voorzieningen
onderscheiden:
- a.
voor blijvend of voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen,
bestaande uit:
- 1.°
nieuwbouw voor een school die voor het eerst door het
rijk voor bekostiging in aanmerking is gebracht, of
nieuwbouw om een gebouw waarin een school is gehuisvest
geheel of gedeeltelijk te vervangen, al dan niet op
dezelfde locatie;
- 2.°
uitbreiding van een gebouw waarin een school is
gehuisvest;
- 3.°
het geheel of gedeeltelijk in gebruik nemen van een
bestaand gebouw voor het huisvesten van een school;
- 4.°
verplaatsing van een of meer bestaande tijdelijke
gebouwen voor het huisvesten van een school;
- 5.°
terrein voor zover nodig voor het realiseren van een
voorziening als bedoeld in 1° tot en met 3°;
- 6.°
inrichting met onderwijsleerpakket voor zover deze nog
niet eerder door het rijk of de gemeente is
bekostigd;
- 7.°
inrichting met meubilair voor zover dit nog niet eerder
door het rijk of de gemeente is bekostigd;
- 8.°
medegebruik van een ruimte voor het onderwijs in een
gebouw dat al bij een andere school in gebruik is of van
een lokaal bewegingsonderwijs;
- b.
herstel van constructiefouten bestaande uit schade aan een
gebouw veroorzaakt door eigen gebrek of eigen bederf, evenals
uit kosten gemoeid met het voorkomen van nog niet zichtbare
materiële schade onmiddellijk voortvloeiend uit ontwerpfouten,
uitvoeringsfouten of wanprestatie;
- c.
herstel en vervanging in verband met schade aan gebouw,
onderwijsleerpakket of meubilair ingeval van bijzondere
omstandigheden.
Artikel 3. Voorbereidingskrediet
Voor voorzieningen als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, onder 1° tot
en met 5°kan een aanvraag voor het bekostigen van de kosten voor
het opstellen van een aanbestedingsgereed bouwplan worden ingediend.
Artikel 4. Vaststellen vergoeding voorzieningen
- 1.
Voor voorzieningen als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, onder 1°,
2°, 5°, 6° en 7° of bij toekenning van bekostiging van een
voorbereidingskrediet als bedoeld in artikel 3, wordt de vergoeding
vastgesteld overeenkomstig de in bijlage IV opgenomen
normbedragen.
- 2.
Voor andere voorzieningen dan bedoeld in het eerste lid wordt de
vergoeding vastgesteld op de feitelijke kosten.
Artikel 5. Informatieverstrekking
Het bevoegd gezag verstrekt aan het college de gegevens die noodzakelijk
zijn voor het uitvoeren van het bepaalde in deze verordening. Hierbij
wordt gebruik gemaakt van een door het college vastgesteld
formulier.
Hoofdstuk 2. Programma en overzicht
Paragraaf 2.1 Aanvragen programma
Artikel 6. Indienen aanvraag
- 1.
Een aanvraag om opname van een voorziening op het programma
wordt door het bevoegd gezag bij het college ingediend en moet
uiterlijk 1 februari van het jaar waarin het betreffende
programma wordt vastgesteld zijn ontvangen. Hierbij wordt
gebruik gemaakt van een door het college vastgesteld
formulier.
- 2.
Aanvragen die na deze datum worden ontvangen neemt het college
niet in behandeling.
Artikel 7. Inhoud aanvraag; gelegenheid tot aanvullen aanvraag; niet
behandelen onvolledige aanvraag
- 1.
Een aanvraag vermeldt in ieder geval:
- a.
de naam en het adres van de aanvrager;
- b.
- c.
de naam van de school en, als dit van toepassing is, het
gebouw waarvoor de voorziening is bestemd;
- d.
de voorziening die wordt aangevraagd;
- e.
de onderbouwing van de noodzaak en de omvang van de
gewenste voorziening, bestaande uit:
- 1.°
een prognose van het te verwachten aantal leerlingen van de
school voor basisonderwijs als het betreft een aanvraag voor een
voorziening als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, 1° tot en met
3°, onder de voorwaarde dat de prognose overeenkomstig bijlage
II is vastgesteld, tenzij door het college, al dan niet in
samenwerking met de bevoegde gezagsorganen van een school voor
basisonderwijs, een actuele prognose is opgesteld, welke door
het bevoegd gezag wordt onderschreven;
- 2.°
als de aanvraag betrekking heeft op het geheel of gedeeltelijk
bekostigen van vervangende nieuwbouw van een gebouw als bedoeld
in artikel 2, onderdeel a, onder 1°, of herstel van een
constructiefout als bedoeld in artikel 2, onderdeel b, een
bouwkundige rapportage die voldoet aan de eisen NEN 2767, zodat
de noodzaak van de gevraagde voorziening kan worden
vastgesteld;
- 3.°
als de aanvraag betrekking heeft op het bekostigen van een
voorziening waarvoor de vergoeding wordt vastgesteld op de
feitelijke kosten, een begroting van de noodzakelijke kosten
voor het bekostigen van de voorziening of, als de aanvraag
betrekking heeft op het bekostigen van een voorbereidingskrediet
als bedoeld in artikel 3, een kostenbegroting.
- f.
de geplande aanvangsdatum van uitvoering van de
voorziening, en
- g.
als het een voorziening betreft als bedoeld in artikel
2, onderdeel a, onder 1° tot en met 5°, de aanduiding
van de gewenste plaats waar de voorziening moet worden
gerealiseerd.
- 2.
Het college stelt de aanvrager voor 15 februari schriftelijk op
de hoogte als gegevens als bedoeld in het eerste of tweede lid
ontbreken. De aanvrager heeft tot 15 maart (de hersteldatum) de
gelegenheid de ontbrekende gegevens aan te vullen. Als dit niet
gebeurt, neemt het college de aanvraag niet in behandeling.
- 3.
Als een door het college in behandeling genomen aanvraag mede is
gebaseerd op het aantal leerlingen van de betrokken school op 1
oktober van het jaar waarin het programma wordt vastgesteld, is
de aanvrager verplicht dat aantal voor 15 oktober te registeren
in de Basisregistratie Onderwijs bij de Dienst Uitvoering
Onderwijs. Heeft aanvrager de registratie niet binnen de
gestelde termijn gerealiseerd, dan deelt het college dit
schriftelijk mede aan de aanvrager en heeft de aanvrager de
gelegenheid dit alsnog te doen binnen drie dagen na de datum van
ontvangst van de mededeling. Als de registratie niet alsnog
binnen drie dagen is verstrekt, neemt het college de aanvraag
niet in behandeling.
Artikel 8. Opgave ingediende aanvragen
Het college verstrekt aan de bevoegde gezagsorganen voor 15
meieen opgave van de aanvragen die overeenkomstig artikel
6 zijn ingediend en geeft daarbij aan welke niet in behandeling
worden genomen.
Paragraaf 2.2 Overleg voorafgaand aan vaststellen programma en
overzicht
Artikel 9. Toelichting aanvraag; overleg over ingediende
begroting
- 1.
Het college of een aanvrager kan verzoeken een aanvraag nader
toe te lichten. Dit overleg vindt plaats binnen twee maanden na
de hersteldatum, bedoeld in artikel 7, tweede lid.
- 2.
Het college treedt in overleg met de aanvrager als de aanvraag
betrekking heeft op een voorziening waarvoor de vergoeding wordt
vastgesteld op de feitelijke kosten en het college van oordeel
is dat de door de aanvrager overgelegde kostenbegroting moet
worden aangepast.
- 3.
Het college vermeldt in het voorstel tot het vaststellen van het
bekostigingsplafond, het programma en het overzicht, bedoeld in
paragraaf 2.3:
- a.
de hoogte van het geraamde bedrag, waarvan voor de
aangevraagde voorziening wordt uitgegaan, en
- b.
als dit van toepassing is, de redenen waarom in het
overleg geen overeenstemming is bereikt over de hoogte
van het geraamde bedrag.
Artikel 10. Overleg programma en overzicht; advies Onderwijsraad
- 1.
Voordat het college het programma en het overzicht vaststelt,
worden de bevoegde gezagsorganen in een overleg in de
gelegenheid gesteld hun zienswijze over de voorgenomen inhoud
van dat voorstel naar voren te brengen.
- 2.
Dit overleg vindt plaatst uiterlijk voor 15 september van het
jaar voorafgaand aan het jaar waarop het vast te stellen
programma betrekking heeft. De bevoegde gezagsorganen worden ten
minste twee weken voor de door het college vastgestelde datum
schriftelijk in kennis gesteld van het tijdstip van het overleg
en de voorgenomen inhoud van het voorstel.
- 3.
De bevoegde gezagsorganen die niet deelnemen aan het overleg
kunnen voor het overleg hun zienswijzen schriftelijk kenbaar
maken aan het college. Het college stelt de deelnemers aan het
overleg van deze zienswijzen in kennis.
- 4.
Het college maakt een verslag van de in het overleg door de
bevoegde gezagsorganen naar voren gebrachte zienswijzen. De
overeenkomstig het vorige lid ingediende zienswijzen en de
reactie van het college hierop worden opgenomen in het verslag.
Het verslag wordt binnen één maand na het overleg toegezonden
aan alle bevoegde gezagsorganen.
- 5.
Een bevoegd gezag en het college kunnen de Onderwijsraad
verzoeken een advies uit te brengen over het conceptprogramma.
Het verzoek bevat een schriftelijk gemotiveerde omschrijving van
de onderwerpen waarover advies wordt verwacht. Het advies dient
betrekking te hebben op de relatie tussen de voorgenomen inhoud
van het programma en de vrijheid van richting en inrichting. Het
verzoek en de daarover naar voren gebrachte zienswijzen worden
opgenomen in het verslag, bedoeld in het vierde lid.
- 6.
Het college is belast met het indienen van een verzoek om advies
bij de Onderwijsraad. Het college zorgt ervoor dat de
Onderwijsraad alle stukken ontvangt die nodig zijn voor het
beoordelen van het verzoek, waaronder het verslag, bedoeld in
het vierde lid.
- 7.
Een afschrift van het door de Onderwijsraad uitgebrachte advies
wordt zo spoedig mogelijk door het college toegezonden aan de
bevoegde gezagsorganen. Als het advies zou leiden tot één of
meer inhoudelijke bijstellingen van de voorgenomen inhoud van
het programma worden de bevoegde gezagsorganen door het college
bij het toezenden van het afschrift van het advies uitgenodigd
voor een nader overleg. In alle andere gevallen beoordeelt het
college of nader bestuurlijk overleg over het advies van de
Onderwijsraad noodzakelijk is. Het college geeft dit aan bij het
toezenden van het afschrift van het advies.
- 8.
Nader overleg als bedoeld in het vorige lid vindt plaats binnen
twee weken nadat het advies van de Onderwijsraad aan de bevoegde
gezagsorganen is gezonden. Het college maakt van dit overleg een
verslag en voegt dit toe aan het verslag, bedoeld in het vierde
lid.
Paragraaf 2.3 Vaststellen bekostigingsplafond, programma en overzicht
Artikel 11. Tijdstip vaststellen bekostigingsplafond, programma en
overzicht
- 1.
Het college stelt het bekostigingsplafond vast voor de
vergoeding van de aangevraagde voorzieningen. Hierbij kan
onderscheid gemaakt worden naar onderwijssoort of per
voorziening.
- 2.
Het programma en het overzicht worden vastgesteld op uiterlijk
31 december voorafgaande aan het jaar waarop het programma
betrekking heeft.
Artikel 12. Bekendmaken besluiten vaststellen bekostigingsplafond,
programma en overzicht
- 1.
De besluiten tot het vaststellen van het bekostigingsplafond,
het programma en het overzicht worden door het college binnen
twee weken na de datum waarop het besluit is genomen bekend
gemaakt door het toezenden of uitreiken van het besluit aan de
aanvragers. Gelijktijdig stelt het college de overige bevoegde
gezagsorganen schriftelijk in kennis van de genomen
besluiten.
- 2.
De besluiten worden gelijktijdig met de bekendmaking ter inzage
gelegd.
Paragraaf 2.4 Uitvoeren programma
Artikel 13. Overleg wijze van uitvoering
- 1.
Binnen vier weken nadat het programma is vastgesteld treedt het
college in overleg met de aanvrager over de wijze waarop de op
het programma geplaatste voorziening wordt uitgevoerd. In dit
overleg wordt alle informatie verstrekt die nodig is voor het
uitvoeren van de voorziening en worden, voor zover van
toepassing, afspraken gemaakt over:
- a.
het bouwheerschap, bedoeld in artikel 103 van de Wet op
het primair onderwijs;
- b.
het tijdstip waarop het bouwplan en de begroting door de
aanvrager worden ingediend;
- c.
als dit van toepassing is, een andere wijze waarop de
toegekende voorziening wordt uitgevoerd, met
inachtneming van het beschikbaar te stellen bedrag;
- d.
de wijze waarop het college het bouwplan en de begroting
toetst, en of het naar het oordeel van het college
noodzakelijk is bij het toetsen van het bouwplan en de
begroting rekening te houden met feiten en
omstandigheden die gewijzigd zijn ten opzichte van het
moment waarop het programma is vastgesteld, waardoor het
eerder genomen besluit kan worden herzien;
- e.
de controle op en het afleggen van verantwoording over
het besteden van de beschikbaar te stellen
middelen;
- f.
de wijze waarop de aanbesteding plaatsvindt;
- g.
de mogelijkheid om vooruitlopend op het aanvragen van
het totale investeringskrediet een bedrag aan te vragen
voor de kosten van voorbereiding van het bouwplan.
- 2.
De inhoud van de afspraken of het feit dat het overleg niet tot
overeenstemming heeft geleid legt het college schriftelijk vast
in een verslag. De aanvrager ontvangt het verslag binnen vier
weken na het overleg. Als de aanvrager niet binnen twee weken
nadat het verslag is ontvangen schriftelijk reageert, wordt,
afhankelijk van de inhoud van het vastgestelde verslag, geacht
overeenstemming of geen overeenstemming te zijn bereikt.
- 3.
Bij het toepassen van artikel 14, tweede lid, neemt het college
binnen vier weken nadat overeenstemming is bereikt een
beslissing over het tijdstip waarop de bekostiging aanvangt. Het
bepaalde in artikel 15 is daarbij van overeenkomstige
toepassing.
- 4.
Als in het overleg geen overeenstemming is bereikt, deelt het
college dit binnen vier weken nadat het verslag is vastgesteld
schriftelijk mede aan de aanvrager en vermeldt gelijktijdig dat
het bekostigen van de uitvoering van de voorziening wordt
opgeschort.
Artikel 14. Instemmen bouwplannen en begroting; tijdstip aanvang
bekostiging; toetsen wettelijke voorschriften en nieuwe feiten
en omstandigheden; overleggen offertes
- 1.
Nadat overeenstemming als bedoeld in artikel 13, tweede lid, is
bereikt dient het bevoegd gezag het bouwplan en, als de
voorziening wordt bekostigd op basis van de feitelijke kosten,
de bijbehorende begroting in bij het college. Het bevoegd gezag
houdt daarbij rekening met de hierover gemaakte afspraken,
bedoeld in artikel 13, eerste lid. Gelijktijdig vermeldt het
bevoegd gezag het tijdstip waarop de bekostiging kan starten.
Het college moet instemmen met het bouwplan en de begroting
voordat een bouwopdracht wordt verleend.
- 2.
Het college beslist binnen zes weken nadat de stukken zijn
ontvangen over de bouwplannen, de desbetreffende begroting en
het tijdstip waarop de bekostiging start. Het college kan, onder
mededeling daarvan aan de aanvrager, deze termijn verlengen met
drie weken. Als niet binnen de gestelde termijn is besloten,
wordt geacht instemming te zijn verleend met de bouwplannen en
de begroting en start de bekostiging op het door de aanvrager
aangegeven tijdstip. Het college stelt de aanvrager binnen twee
weken na de datum van de beslissing over het bouwplan, de
desbetreffende begroting en het tijdstip waarop de bekostiging
start respectievelijk na de datum waarop de instemming geacht
wordt te zijn verleend hiervan schriftelijk in kennis.
- 3.
De vergoeding op basis van de feitelijke kosten wordt
vastgesteld op basis van de economisch meest voordelige
inschrijving.
Artikel 15. Aanvang bekostiging
Het college kan bij de beslissing over het tijdstip waarop de
bekostiging start bepalen dat de gelden in termijnen betaald worden.
Het betalen van de gelden vindt telkens plaats op een zodanig
tijdstip dat de aanvrager kan voldoen aan de financiële
verplichtingen die voortkomen uit het realiseren van de op het
programma geplaatste voorziening.
Artikel 16. Vervallen aanspraak op bekostiging
- 1.
Voor 1 oktober van het jaar waarop het programma betrekking
heeft geeft de aanvrager een bouwopdracht of sluit hij een
koop-, huur- of erfpachtovereenkomst af. Hiervan zendt hij voor
15 oktober een afschrift aan het college. De aanspraak op
bekostiging vervalt als niet aan deze verplichtingen wordt
voldaan.
- 2.
De in het eerste lid bedoelde:
- a.
bouwopdrachten en overeenkomsten zijn
onherroepelijk;
- b.
bouwopdrachten vermelden de aanvangsdatum van het werk
en de termijn, uitgedrukt in het aantal werkbare dagen,
waarbinnen het werk wordt opgeleverd;
- c.
huur- of erfpachtovereenkomsten vermelden de datum van
inwerkingtreding, alsmede de duur van de
overeenkomst;
- d.
koopovereenkomsten vermelden de datum van aankoop.
- 3.
De aanspraak op bekostiging vervalt niet als het overschrijden
van de in het eerste lid bedoelde termijn veroorzaakt wordt
door:
- a.
bijzondere omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn
toe te rekenen, en
- b.
de aanvrager voor 1 september een schriftelijk
gemotiveerd verzoek tot het verlengen van de termijn
heeft ingediend bij het college.
- 4.
Het college beslist voor15 september op een verzoek
tot het verlengen van de termijn. Bij inwilliging van het
verzoek wordt in het besluit aangegeven tot welke datum de
termijn wordt verlengd.
Hoofdstuk 3. Aanvragen met spoedeisend karakter
Paragraaf 3.1 Aanvraag
Artikel 17. Indienen aanvraag
Een aanvraag tot het bekostigen van een voorziening die gelet op de
voortgang van het onderwijs geen uitstel kan lijden, wordt binnen
twee weken na het ontstaan van de calamiteit ingediend bij het
college. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een door het college
vastgesteld formulier.
Artikel 18. Inhoud aanvraag
- 1.
Een aanvraag als bedoeld in artikel 17 vermeldt naast de
gegevens genoemd in artikel 7, eerste lid, de omstandigheden
waarom de voorziening spoedeisend wordt geacht.
- 2.
Het college stelt de aanvrager binnen twee weken na de datum
waarop de aanvraag is ingediend schriftelijk op de hoogte als
gegevens als bedoeld in het eerste lid ontbreken. De aanvrager
heeft vervolgens binnen twee weken om de ontbrekende gegevens
aan te vullen. Als dit niet gebeurt, neemt het college de
aanvraag niet in behandeling.
Paragraaf 3.2 Beoordelen aanvraag; uitvoeren besluit
Artikel 19. Tijdstip beslissing
- 1.
Het college beslist binnen vier weken nadat de aanvraag is
ontvangen of, binnen vier weken nadat de aanvullende gegevens
zijn verstrekt of hadden moeten zijn verstrekt.
- 2.
Als een beschikking niet binnen de gestelde termijn kan worden
gegeven, deelt het college dit aan de aanvrager schriftelijk
mede en noemt daarbij een redelijke termijn waarbinnen de
beschikking wel tegemoet kan worden gezien.
- 3.
Het college stelt de aanvrager binnen twee weken na de datum van
de beslissing schriftelijk van de beslissing in kennis.
Artikel 20. Uitvoeren beslissing
- 1.
Na het bekendmaken van een beslissing als bedoeld in artikel 19,
eerste lid, waarbij een vergoeding is toegewezen, treedt het
college zo spoedig mogelijk in overleg met de aanvrager over de
wijze waarop de voorziening wordt uitgevoerd. Het bepaalde in de
artikelen 13, 14, 15 en 16, tweede tot en met vierde lid, is
daarbij van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat
in plaats van de termijn, bedoeld in artikel 14, tweede lid,
eerste volzin, een termijn van zes weken geldt.
- 2.
Binnen drie maanden na bekendmaking van een beslissing als
bedoeld in het eerste lid geeft de aanvrager een bouwopdracht of
sluit hij een koop-, huur-, of erfpachtovereenkomst af. Hiervan
zendt hij binnen een termijn van twee weken een afschrift aan
het college. De aanspraak op bekostiging vervalt als niet aan
deze verplichtingen wordt voldaan.
Hoofdstuk 4. Medegebruik en verhuur
Paragraaf 4.1 Medegebruik voor onderwijs of educatie
Artikel 21. Aanduiden omstandigheden
Het college kan overgaan tot het vorderen van een gedeelte van een
voor een school bestemd gebouw of terrein als:
- a.
door medegebruik aan de behoefte aan huisvesting kan worden
voorzien van een school waarbij overeenkomstig bijlage III,
deel C, een aanvullende ruimtebehoefte is vastgesteld en het
bevoegd gezag van die school een aanvraag als bedoeld in de
artikelen 6 of 17 heeft ingediend;
- b.
sprake is van een tekort aan huisvestingscapaciteit bij een
andere school of een instelling als bedoeld in de Wet
educatie en beroepsonderwijs, vastgesteld aan de hand van de
voor die school of instelling gangbare
berekeningswijze;
- c.
leegstand is vastgesteld in een lesgebouw van een
school;
- d.
leegstand is vastgesteld in een lokaal bewegingsonderwijs
van een school.
Artikel 22. Omschrijving leegstand
- 1.
Er is sprake van leegstand in een schoolgebouw als
overeenkomstig bijlage III, deel C, is vastgesteld dat de
vastgestelde capaciteit van het gebouw groter is dan de
vastgestelde ruimtebehoefte.
- 2.
Er is sprake van leegstand in een lokaal bewegingsonderwijs als
het lokaal wordt gebruikt door een of meer scholen voor
basisonderwijs ende som van het aantal klokuren
gebruik dat door het college is vastgesteld minder is dan 40
klokuren.
Artikel 23. Nalaten vorderen
Het college vordert geen medegebruik als het bevoegd gezag de
leegstand van het gebouw waarin het beoogde medegebruik moet
plaatsvinden, in gebruik heeft gegeven aan een andere school of
scholen voor het onderwijs aan die school of scholen, tenzij dat
gebruik kan plaatsvinden in de voor die scholen al beschikbare
huisvestingscapaciteit.
Artikel 24. Overleg en mededeling
- 1.
Voordat het college overgaat tot vorderen in het kader van
een aanvraag als bedoeld in artikel 6 overlegt het daarover
met de betrokken bevoegde gezagsorganen tijdens het overleg
als bedoeld in artikel 10.
- 2.
Voordat het college overgaat tot vorderen in het kader van
een aanvraag als bedoeld in artikel 17, overlegt het
daarover zo spoedig mogelijk met de betrokken bevoegde
gezagsorganen.
- 3.
Binnen vier weken nadat het programma is vastgesteld of
binnen één week na het overleg, bedoeld in het vorige lid,
deelt het college het bevoegd gezag waarvan gevorderd wordt
schriftelijk mede dat gevorderd wordt.
- 4.
De schriftelijke mededeling van het college bevat in ieder
geval:
- a.
de naam van de school en het bevoegd gezag waarvoor
wordt gevorderd;
- b.
een aanduiding van het aantal leerlingen waarvoor
gevorderd wordt of, als het betreft het
bewegingsonderwijsonderwijs, het aantal klokuren dat
gevorderd wordt;
- c.
het gebouw waarop de vordering betrekking
heeft;
- d.
het aantal vierkante meters bruto vloeroppervlakte
dat gevorderd wordt;
- e.
de periode waarvoor gevorderd wordt, en
- f.
de ingangsdatum van het medegebruik.
Artikel 25. Vergoeding
De betrokken bevoegde gezagsorganen stellen in onderling overleg de
vergoeding voor het medegebruik vast. Hierbij wordt als uitgangspunt
genomen dat de vergoeding kostendekkend dient te zijn. Als geen
overeenstemming wordt bereikt stellen partijen in onderling overleg
vast welke handelswijze wordt gevolgd.
Paragraaf 4.2 Medegebruik voor culturele, maatschappelijke of recreatieve
doeleinden
Artikel 26. Overleg en mededeling
- 1.
Voordat het college overgaat tot vorderen overlegt het college
met het bevoegd gezag.
- 2.
In het overleg komt in ieder geval aan de orde:
- a.
voor welke activiteit of activiteiten gevorderd wordt;
- b.
of die activiteit of activiteiten zich verdragen met het
onderwijs aan de in het gebouw gevestigde school;
- c.
of maatregelen noodzakelijk zijn om te voorkomen dat het
onderwijs aan de in het gebouw gevestigde school hinder van het
medegebruik ondervindt;
- d.
wat naar oordeel van het college en het bevoegd gezag een
redelijke vergoeding voor het medegebruik is;
- e.
de datum waarop het medegebruik redelijkerwijs aanvang kan
nemen.
- 3.
Binnen vier weken na het overleg deelt het college het bevoegd
gezag waarvan medegebruik gevorderd wordt schriftelijk mede dat
gevorderd wordt. Als het overleg heeft geleid tot afspraken,
worden ook deze opgenomen in de schriftelijke mededeling. Als
het overleg niet tot volledige overeenstemming heeft geleid, dan
bevat de mededeling de beslissing van het college over de punten
waarover geen overeenstemming was bereikt.
Paragraaf 4.3 Verhuur
Artikel 27. Verzoek toestemming college
- 1.
Het bevoegd gezag verzoekt het college schriftelijk om
toestemming als bedoeld in artikel 108, eerste lid, van de Wet
op het primair onderwijs voordat een huurovereenkomst wordt
gesloten.
- 2.
Het verzoek bevat een aanduiding van de huurder en van de
bestemming van de te verhuren ruimte.
- 3.
Het college kan aan de toestemming de voorwaarde verbinden dat
voor de verhuur een huur is verschuldigd.
Hoofdstuk 5. Einde gebruik gebouwen en terreinen
Artikel 28. Staat van onderhoud
- 1.
Als het bevoegd gezag aan het college schriftelijk meldt dat een
gebouw of terrein niet meer nodig is voor het huisvesten van een
school stelt het college vast of er mogelijk sprake is van
achterstallig onderhoud aan het gebouw of terrein.
- 2.
Als het college vaststelt dat er sprake is van achterstallig
onderhoud wordt voordat de eigendomsoverdracht plaatsvindt een staat
van onderhoud opgemaakt.
- 3.
De staat van onderhoud wordt na overleg met het bevoegd gezag
opgemaakt in opdracht van het college.
- 4.
Over de staat van onderhoud wordt overleg gevoerd met het bevoegd
gezag.
- 5.
Als uit de staat van onderhoud blijkt dat sprake is van
achterstallig onderhoud wordt in het overleg vastgesteld welk deel
hiervan voor rekening van het bevoegd gezag komt en of het bevoegd
gezag opdracht verstrekt voor het uitvoeren van de werkzaamheden, of
dat het bevoegd gezag een in overleg vast te stellen bedrag aan het
college betaalt. Als geen overeenstemming wordt bereikt, stellen
partijen vast welke handelwijze verder gevolgd wordt.
- 6.
Het opmaken van een staat van onderhoud blijft achterwege als dit
naar het oordeel van het college niet nodig is.
Hoofdstuk 6. Gebruik lokaal bewegingsonderwijs door basisonderwijs
Artikel 29. inroosteren en gebruik
- 1.
Het college stelt jaarlijks voor 1 januari voorlopig vast het aantal
klokuren bewegingsonderwijs waarop een school voor basisonderwijs in
het daaropvolgende schooljaar aanspraak maakt.
- 2.
Grondslag voor het berekenen van het aantal klokuren is het aantal
leerlingen dat op 1 oktober van het lopende schooljaar op de school
staat ingeschreven.
- 3.
De inroostering van het bewegingsonderwijs voor het basisonderwijs
wordt verzorgd door Stichting Openbaar Onderwijs Primair, gevestigd
te Diemen. De schoolbesturen van het basisonderwijs te Diemen
verstrekken jaarlijks voor 1 april voorafgaande aan het volgende
schooljaar een opgave van de voor dat schooljaar voor de school
gewenste onderwijsgebruik van een lokaal bewegingsonderwijs. Deze
opgave bevat de volgende gegevens:
- a.
de gewenste omvang van het onderwijsgebruik uitgedrukt in
een aantal klokuren;
- b.
de aanduiding van het lokaal of de lokalen
bewegingsonderwijs waarin het gebruik wordt gewenst;
- c.
de tijden waarop het onderwijsgebruik gedurende een
schoolweek wordt gewenst.
- 4.
Stichting Openbaar Onderwijs Primair stelt jaarlijks voor 15 mei
voorafgaande aan het daaropvolgende schooljaar op basis van de
ingediende opgaven een voorstel tot inroostering vast van het
onderwijsgebruik door scholen voor basisonderwijs van de op het
grondgebied van de gemeente gelegen lokalen bewegingsonderwijs.
Hiertoe wordt het gewenste onderwijsgebruik afgezet tegen de
beschikbare capaciteit van de lokalen bewegingsonderwijs, waarbij
wordt uitgegaan van een capaciteit van 25,75 klokuren per week per
lokaal bewegingsonderwijs.
- 5.
Stichting Openbaar Onderwijs Primair neemt bij de vaststelling van
het voorstel tot inroostering het volgende in acht:
- a.
de afstanden in relatie tot de omvang van het
onderwijsgebruik van een lokaal bewegingsonderwijs;
- b.
het bevoegd gezag van een niet door de gemeente in stand
gehouden school dat eigenaar is van een lokaal
bewegingsonderwijs wordt voor de betreffende school het
eerste ingeroosterd voor dat lokaal bewegingsonderwijs;
- c.
het bewegingsonderwijs van een school wordt zoveel mogelijk
ingeroosterd in één lokaal bewegingsonderwijs.
- 6.
Het voorstel tot inroostering vermeldt per school voor
basisonderwijs de volgende gegevens:
- a.
het aantal klokuren waarvoor de school wordt ingeroosterd in
een lokaal bewegingsonderwijs;
- b.
de aanduiding van de gymnastiekruimte waarin en de tijden
gedurende welke het onderwijsgebruik plaatsvindt;
- c.
een nadere onderverdeling van het aantal klokuren per
gymnastiekruimte wanneer het gebruik in meer dan één lokaal
bewegingsonderwijs plaatsvindt.
- 7.
Het voorstel tot inroostering wordt door Stichting Openbaar
Onderwijs Primair binnen twee weken na vaststelling toegezonden aan
de bevoegde gezagsorganen voor basisonderwijs.
- 8.
Met inachtneming van de reacties van de bevoegde gezagsorganen stelt
Stichting Openbaar Onderwijs Primair voor 15 juni voorafgaande aan
het volgend schooljaar de definitieve inroostering vast van het
gebruik van het lokaal bewegingsonderwijs voor het volgende
schooljaar. Indien Stichting Openbaar Onderwijs Primair daarbij
afwijkt van één of meer in het overleg als bedoeld in het achtste
lid naar voren gebrachte reacties, dan wordt dit gemotiveerd.
- 9.
Binnen twee wekenna vaststelling van de inroostering
ontvangen de betreffende bevoegde gezagsorganen een schriftelijke
mededeling van Stichting Openbaar Onderwijs Primair over de
inroostering in de beschikbare gymnastiekruimten van de onder hun
bevoegd gezag staande school of scholen voor het volgende
schooljaar.
Hoofdstuk 7. Slotbepalingen
Artikel 30. Beslissing college in gevallen waarin de verordening niet
voorziet
In gevallen die de uitvoering van deze verordening betreffen en waarin
deze verordening niet voorziet beslist het college.
Artikel 31. Indexering
Het college stelt jaarlijks de in het kader van deze verordening
gehanteerde normbedragen voor de vergoeding van voorzieningen bij op
basis van de in bijlage IV opgenomen systematiek van
prijsbijstelling.
Artikel 32. Intrekken oude verordening
De ‘Gewijzigde Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs Diemen
2009’, vastgesteld door de gemeenteraad op 23 september 2010, wordt
ingetrokken.
Artikel 33. Inwerkingtreding en citeertitel
- 1.
Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2015.
- 2.
Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening voorzieningen
huisvesting onderwijs gemeente Diemen 2015.
Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 18 december 2014.
De griffier, De voorzitter,
Bijlage I – Beoordelingscriteria noodzaak aangevraagde
voorzieningen
DEEL A - Lesgebouwen
De voorzieningen genoemd onder A.2 (vervangende bouw), A.3.1 (uitbreiding met
één of meer leslokalen) en A.3.2 (uitbreiding met een speellokaal) worden niet
noodzakelijk geacht voor dislocaties met een permanente bouwaard. Slechts in
bijzondere omstandigheden kan dit, na overleg met het bevoegd gezag en ter
beoordeling van het college plaatsvinden.
A.1 Nieuwbouw
Noodzaak van nieuwbouw is aanwezig als:
- a.
de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in
aanmerking brengt;
- b.
de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of kunnen worden verwacht
en:
- 1.°
als het een voor blijvend gebruik bestemde voorziening betreft een
overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat deze
leerlingen gedurende ten minste 15 jaar kunnen worden verwacht, of
- 2.°
als het een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening betreft een
overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat deze
leerlingen gedurende ten minste 4 jaar kunnen worden verwacht, en
- c.
geen gebouw beschikbaar is of komt dat geschikt is of geschikt te maken
is als passende huisvesting voor de school, en
- d.
het onmogelijk is om door medegebruik een passende huisvesting voor de
school te realiseren.
A.2 Vervangende bouw
De noodzaak van vervangende bouw is aanwezig als:
- a.
op grond van een overeenkomstig NEN 2767 opgestelde bouwkundige
rapportage wordt vastgesteld dat onderhoud of renovatie niet zal leiden
tot de gewenste levensduurverlenging;
- b.
dit het gevolg is van een herschikkingsoperatie;
- c.
dit het gevolg is van ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening en:
- 1.°
als het een voor blijvend gebruik bestemde voorziening betreft een
overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat dit aantal
leerlingen gedurende ten minste 15 jaar aanwezig zijn of kunnen worden
verwacht, of
- 2.°
als het een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening betreft een
overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat dit aantal
leerlingen gedurende ten minste 4 jaar aanwezig zijn of kunnen worden
verwacht, en
- d.
geen gebouw beschikbaar is of komt dat geschikt is of geschikt te maken
is als passende huisvesting voor de school, en
- e.
het onmogelijk is om door medegebruik een passende huisvesting voor de
school te realiseren.
- A.
A.3.1 Uitbreiding schoolgebouw
De noodzaak van het uitbreiden van een schoolgebouw is aanwezig als:
- a.
de overeenkomstig bijlage III, deel A, vastgestelde capaciteit van een
schoolgebouw van een school voor basisonderwijs kleiner is dan de
overeenkomstig bijlage III, deel B, vastgestelde ruimtebehoefte en het
verschil tussen de capaciteit en de ruimtebehoeftevoor een
school voor basisonderwijs gelijk of groter is dan de drempelwaarde,
bedoeld in bijlage III, deel C, en
- b.
- 1.°
als het een voor blijvend gebruik bestemde voorziening betreft een
overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat dit aantal
leerlingen gedurende minstens vijftien jaar kunnen worden verwacht,
- 2.°
als het een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening betreft een
overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat dit aantal
leerlingen gedurende minstens vier jaar aanwezig zijn of kunnen worden
verwacht, of
- 3.°
de prognose op basis van de laatste teldatum voor het indienen van de
aanvraag aantoont dat het aantal leerlingen dat aanwezig is niet voor
ten hoogste vier jaar binnen het gebouw of de gebouwen kunnen worden
gehuisvest, en
- c.
geen gebouw beschikbaar is of komt dat geschikt is of geschikt te maken
is als passende huisvesting voor de school, en
- d.
het onmogelijk is om door medegebruik een passende huisvesting voor de
school te realiseren.
A.4 In gebruik nemen van een bestaand gebouw
De noodzaak van het in gebruik nemen van een gebouw is aanwezig als:
- a.
de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in
aanmerking brengt of als het huidige gebouw moet worden vervangen of
uitgebreid;
- b.
de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of kunnen worden verwacht
en:
- 1.°
als het een voor blijvend gebruik bestemde voorziening betreft een
overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat deze
leerlingen gedurende minstens vijftien jaar kunnen worden verwacht,
of
- 2.°
als het een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening betreft een
overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat deze
leerlingen gedurende minstens vier jaar kunnen worden verwacht, en
- c.
geen gebouw beschikbaar is of komt dat geschikt is of geschikt te maken
is als passende huisvesting voor de school;
- d.
het onmogelijk is om door medegebruik een passende huisvesting voor de
school te realiseren, en
- e.
de kosten van het in gebruik nemen en aanpassen naar oordeel van het
college in redelijke verhouding staan tot de kosten van vervangende bouw
of uitbreiding.
A.5 Verplaatsen tijdelijk gebouw
De noodzaak van het verplaatsen van een tijdelijk gebouw is aanwezig als:
- a.
er op basis van een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose een
tijdelijke behoefte aan huisvesting voor minstens vier jaar is, waarin
een beschikbaar leeg of leegkomend tijdelijk gebouw kan voorzien;
- b.
geen gebouw beschikbaar is of komt dat geschikt is of geschikt te maken
is als passende huisvesting voor de school;
- c.
het onmogelijk is om door medegebruik een passende huisvesting voor de
school te realiseren, en
- d.
de kosten van het verplaatsen naar oordeel van het college in redelijke
verhouding staan tot de kosten van een nieuwe tijdelijke voorziening
voor hetzelfde aantal leerlingen en voor dezelfde tijdsduur.
A.6 Terrein
De noodzaak van het verwerven of uitbreiden van een terrein of een deel daarvan
is aanwezig als het college heeft ingestemd met een voorziening als bedoeld in
artikel 2, onderdeel a, onder 1° tot en met 4°, en de oppervlakte van het
bestaande terrein niet voldoende is om deze voorziening te realiseren. De
oppervlakte van het terrein moet voldoen aan de minimumnormen, bedoeld in
bijlage III, deel D.
- A.
- 1.
De noodzaak van de eerste aanschaf van onderwijsleerpakket en meubilair
ontstaat wanneer een voorziening wordt toegekend die uitbreiding van de
totale huisvestingscapaciteit van de school tot gevolg heeft en deze
niet voor 1 januari 2015 is bekostigd.
- 2.
Bij fusie van scholen wordt uitsluitend uitbreiding van eerste aanschaf
van onderwijsleerpakket, meubilair toegekend als het aantal leerlingen
na de fusie groter is dan het totaal aantal leerlingen van de
afzonderlijk aan de fusie deelnemende scholen.
- A.
- 1.
De noodzaak van medegebruik van een school voor basisonderwijs is
aanwezig als het verschil tussen de overeenkomstig bijlage III, deel A,
vastgestelde capaciteit en de overeenkomstig bijlage III, deel B,
vastgestelde ruimtebehoefte gelijk of groter is dan de drempelwaarde,
bedoeld in bijlage III, deel C.
- 2.
Bepalend bij het beoordelen van de beschikbaarheid van een gebouw of
ruimte voor medegebruik is een afstand van ten hoogste twee kilometer,
gemeten langs de kortste voor de leerling voldoende begaanbare en
veilige weg.
- 3.
Medegebruik blijft beperkt tot ten hoogste twee gebouwen.
A.9 Herstel van constructiefouten
De noodzaak van herstel van constructiefouten is aanwezig als een bouwkundige
rapportage uitwijst dat het gaat om constructiefouten die hersteld moeten
worden.
A.10 Vervangen of herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en
meubilair in geval van bijzondere omstandigheden
De noodzaak van vervangen of herstel van een gebouw, onderwijsleerpakket of
meubilair als gevolg van schade daaraan is aanwezig als door de opgetreden
bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt
gehinderd.
DEEL B - Voorzieningen voor lokalen bewegingsonderwijs
B.1 Nieuwbouw, vervangende nieuwbouw, uitbreiding en ingebruikneming.
De noodzaak van:
- a.
nieuwbouwis aanwezig als de minister de desbetreffende school voor
het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt;
- b.
vervangende nieuwbouw is aanwezig op grond van een overeenkomstig NEN
2767 opgestelde bouwkundige rapportage wordt vastgesteld dat onderhoud
of renovatie niet zal leiden tot de gewenste levensduurverlenging of dit
het gevolg is van een herschikkingsoperatie;
- c.
uitbreiding van een lokaal bewegingsonderwijs is aanwezig als de
oppervlakte van de zaal kleiner is dan 140 vierkante meters en het
effectief gebruik van het lokaal daardoor belemmerd wordt, of
- d.
het in gebruik nemen van een lokaal bewegingsonderwijs is aanwezig
als:
- 1°.
de minister de school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking
brengt;
- 2°.
het huidige gebouw overeenkomstig onderdeel b voor vervanging in
aanmerking komt; of
- 3°.
de kosten van het in gebruik nemen en aanpassen naar oordeel van het
college in redelijke verhouding staan tot de kosten van vervangende
bouw, en
- e.
het onmogelijk is gebruik te maken van één of meer lokalen
bewegingsonderwijs of van binnen een redelijke termijn beschikbaar
komende lokalen bewegingsonderwijs voor een school
voorbasisonderwijs, bij noodzakelijk gebruik van:
- a.
ten minste 20 klokuren binnen één kilometer gemeten langs de kortste
voor de leerling voldoende begaanbare en veilige weg;
- b.
ten minste 15 klokuren binnen drie en een half kilometer gemeten langs
de kortste voor de leerling voldoende begaanbare en veilige weg, of
- c.
ten minste vijf klokuren binnen zeven en een half kilometer, gemeten
langs de kortste voor de leerling voldoende begaanbare en veilige
weg.
B.2 Terrein
De noodzaak van het verwerven of uitbreiden van een terrein of een deel daarvan
is aanwezig als voor het realiseren van de nieuwbouw of de uitbreiding geen of
onvoldoende terrein aanwezig is.
B.3 Eerste inrichting
De noodzaak van eerste inrichting bewegingsonderwijs is aanwezig als:
- a.
nieuwbouw, uitbreiding of ingebruikneming bestaand lokaal
bewegingsonderwijs voor de school is goedgekeurd, en
- b.
voor de desbetreffende groepen leerlingen van het basisonderwijs nog
niet eerder bekostiging eerste inrichting bewegingsonderwijs is
verstrekt.
B.4 Medegebruik
De noodzaak van medegebruik is aanwezig als het door de gemeente vastgestelde
aantal klokuren bewegingsonderwijs zodanig is dat daarvoor binnen de op dat
moment in gebruik zijnde lokalen bewegingsonderwijs geen plaats is.
B.5 Herstel constructiefouten
De noodzaak van herstel van constructiefouten is aanwezig als een bouwkundige
rapportage uitwijst dat het gaat om constructiefouten die hersteld moeten
worden.
B.6 Herstel of vervanging van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en
meubilair in geval van bijzondere omstandigheden
De noodzaak van vervangen of herstel van een gebouw, onderwijsleerpakket of
meubilair als gevolg van schade daaraan is aanwezig als door de opgetreden
bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt
gehinderd.
Bijlage II – Prognosecriteria
A. Algemeen
- 1.
Een prognose van het aantal te verwachten leerlingen van een school voor
basisonderwijs wordt gemaakt voor een periode van minstens vijftien
jaar, met als eerste jaar het jaar waarin de start van de bekostiging
wordt gewenst (de prognoseperiode).
- 2.
De prognose omvat gegevens voor minstens een periode van zes jaar (de
analyseperiode) met als laatste jaar het jaar dat voorafgaat aan het
indienen van de aanvraag. De prognose is niet meer dan twee jaar oud.
Als basis voor de prognose mag gebruik gemaakt worden van de omvang van
de basisgeneratie voor het basisonderwijs zoals het meest recent
berekend door het Centraal Bureau voor de Statistiek of het ministerie
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
- 3.
Een prognose wordt schriftelijk aangeleverd en bevat in ieder geval de
relevante gegevens en berekeningen over de analyse- en prognoseperiode,
een beschrijving van de gebruikte programmatuur en een onderbouwing van
de aannames waarop de prognose is gebaseerd.
B. Voedingsgebied
- 1.
Het voedingsgebied van een school omvat het gebied waaruit het overgrote
deel van de leerlingen afkomstig is of zal zijn.
- 2.
De prognose voor een basisschool bevat in ieder geval een beschrijving
van het voedingsgebied op wijkniveau.
- 3.
Voor zover het voedingsgebied kleiner is dan de hele gemeente wordt
beredeneerd aangegeven welke berekeningen op de basisgeneratie zijn
toegepast.
C. Prognose school voor basisonderwijs
De prognose van een school voor basisonderwijs geeft per jaar inzicht in het te
verwachten aantal leerlingen van de school of nevenvestiging waarbij rekening
wordt gehouden met:
- a.
- b.
de bevolking in het voedingsgebied, verdeeld in relevante
leeftijdsgroepen;
- c.
de woningvoorraad en wijzigingen daarin, inclusief een eventuele
wijziging van het voedingsgebied;
- d.
veranderingen als gevolg van migratie, sterfte en geboorte in de
leeftijdsgroepen, bedoeld onder b;
- e.
veranderingen in de bevolking als gevolg van wijzigingen in de
woningvoorraad;
- f.
de verdeling van de leerlingen als gevolg van de belangstelling voor de
basisschool, en
- g.
het onderwijs dat wordt gegeven.
Bijlage III – Criteria vaststellen capaciteit, ruimtebehoefte en
aanvullende ruimtebehoefte
DEEL A – Vaststellen capaciteit
A.1 Uitgangspunten
De capaciteit van gebouwen wordt op basis van onderstaande methodiek
vastgesteld. Het college kan in overeenstemming met het bevoegd gezag van een
school besluiten tot het verminderen van de met onderstaande methodiek
vastgestelde capaciteit, als de hiertoe beschikbaar komende ruimten worden
ingezet voor onderwijskundige, culturele, maatschappelijke of recreatieve
doeleinden. Als een deel van een gebouw is gerealiseerd met andere dan
overheidsmiddelen en hiervoor geen vergoeding wordt genoten, wordt dit deel niet
tot de capaciteit van het gebouw gerekend. Dit deel wordt wel
geregistreerd.
A.1.1 School voor basisonderwijs
- 1.
De capaciteit van een gebouw voor een school voor basisonderwijs wordt
vastgelegd in de bruto vloeroppervlakte van het gebouw en bepaald
overeenkomstig bijlage III, deel E. De capaciteit van ieder gebouw wordt
afzonderlijk vastgesteld.
- 2.
De capaciteit van een schoolgebouw wordt verminderd met het werkelijke
aantal vierkante meters als een ruimte in het schoolgebouw is verhuurd
voor het huisvesten van een peuterspeelzaal, buitenschoolse opvang of
kinderopvang en het college voor deze verhuur vooraf toestemming heeft
verleend.
- 3.
Als sprake is van een schoolgebouw met een bruto-netto-verhouding in de
oppervlakte die sterk afwijkt van de sinds 1 januari 1997 gerealiseerde
schoolgebouwen, kan het schoolbestuur een verzoek indienen tot
vaststelling van een fictieve bruto vloeroppervlakte als grondslag voor
de capaciteitsbepaling.
A.1.2 Dislocaties, gebouwen met een permanente of tijdelijke
bouwaard
De capaciteit van dislocaties wordt overeenkomstig bijlage III, deel E,
vastgesteld.
A.1.3 Rangorde hoofdgebouwen en dislocaties
Als een schoolbestuur voornemens is een hoofdvestiging, nevenvestiging of
dislocatie af te stoten, wordt in overleg met het college vastgesteld welk
gebouw wordt afgestoten.
A.1.4 Terrein
Het terrein omvat het kadastraal perceel of de kadastrale percelen waarop het
schoolgebouw met toebehoren zich bevindt. De terreinoppervlakte is gelijk aan de
grootte in de kadastrale registratie van het Kadaster. Als de kadastrale
perceelgrenzen niet overeenkomen met de grenzen van het schoolterrein wordt het
met overheidsmiddelen bekostigde deel van de terreinoppervlakte vastgelegd.
A.1.5 Inventaris
Voor de inventaris geldt als uitgangspunt dat op 1 januari 2015 alle scholen
voor basisonderwijs in de gemeente zijn voorzien van voldoende
onderwijsleerpakket en meubilair. De bruto vloeroppervlakte van de school is de
basis voor het vaststellen van de omvang van de aanwezige inventaris.
A.1.6 Lokalen bewegingsonderwijs
A.1.6.1 Lokalen bewegingsonderwijs.
De capaciteit van een lokaal bewegingsonderwijs bedraagt 40 klokuren.
A.1.6.2 Terrein
De terreinoppervlakte is de oppervlakte zoals vastgelegd bij het Kadaster.
Slechts de terreinoppervlakte van de vrijstaande lokalen bewegingsonderwijs
gelegen op eigen terrein, los van het terrein van het lesgebouw, wordt
geregistreerd.
A.1.6.3 Inventaris
De inventaris aanwezig op 1 januari 2015 wordt geacht voldoende te zijn.
DEEL B – Vaststellen ruimtebehoefte
B.1 Lesgebouwen
B.1.1 School voor basisonderwijs
- 1.
De ruimtebehoefte voor een school voor basisonderwijs wordt bepaald aan
de hand van het aantal leerlingen en is inclusief een speellokaal. De
ruimtebehoefte wordt berekend voor elke school met een eigen BRIN-nummer
en voor elke nevenvestiging met een eigen vestigingsnummer. Een
nevenvestiging wordt voor het berekenen van de ruimtebehoefte beschouwd
als een afzonderlijke school. De ruimtebehoefte is opgebouwd uit een
basisruimtebehoefte en een toeslag in verband met de gewichtensom.
- 2.
De basisruimtebehoefte wordt berekend met de formule:
B = 200 + 5,03 * L, waarbij:
B = Basisruimtebehoefte in vierkante meter bruto vloeroppervlakte, afgerond op
hele vierkante meter.
L = Aantal leerlingen dat op 1 oktober voorafgaande aan elk jaar waarop de
prognose betrekking heeft op de school zijn ingeschreven.
3.De toeslag wordt berekend met de formule:
T = 1,40 * G, waarbij:
T = Toeslag in vierkante meter bruto vloeroppervlakte, afgerond op hele
vierkante meter.
G = Gecorrigeerde gewichtensom, welke als volgt wordt bepaald:
- 1°.
bepaal de (ongecorrigeerde) gewichtensom (= het totaal van alle
gewichten van alle ingeschreven leerlingen);
- 2°.
verminder de ongecorrigeerde gewichtensom met een getal ter grootte van
6 procent van het aantal ingeschreven leerlingen, waarbij de
gewichtensom niet kleiner dan 0 mag worden. De uitkomst wordt afgerond
op een geheel getal;
- 3°.
als de dan verkregen gewichtensom meer bedraagt dan 80 procent van het
aantal ingeschreven leerlingen wordt de gewichtensom vastgesteld op 80
procent van het aantal ingeschreven leerlingen.
B.2 Lokalen bewegingsonderwijs
De ruimtebehoefte van een lokaal bewegingsonderwijs wordt vastgesteld:
- a.
voor een school voor basisonderwijs, op 1,5 klokuur per week per groep
leerlingen 6 jaar en ouder, en
- b.
als het schoolgebouw niet beschikt over een speellokaal, op 3,75 klokuur
per week voor de leerlingen 4 en 5 jaar.
DEEL C – Vaststellen aanvullende ruimtebehoefte
C.1 Voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen
Er is sprake van een voorziening voor blijvend gebruik als de overeenkomstig
deel C vastgestelde ruimtebehoefte gedurende minstens vijftien jaar blijft
bestaan.
C.1.1 Nieuwbouw, of vervangende nieuwbouw
De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening
nieuwbouw of vervangende nieuwbouw wordt overeenkomstig deel B vastgesteld.
C.1.2 Overige voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen
Uitbreiding, uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw, ingebruikneming
of medegebruik wordt voor een school voor basisonderwijs vastgesteld als het
verschil tussen de overeenkomstig deel A vastgestelde capaciteit en de
overeenkomstig deel B vastgestelde ruimtebehoefte gelijk of groter is dan de
drempelwaarde van 55 vierkante meter bruto vloeroppervlakte voor een voorziening
basisonderwijs.
C.2 Voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen
De ruimtebehoefte van een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening wordt op
dezelfde wijze vastgesteld als de ruimtebehoefte voor een voor blijvend gebruik
bestemde voorzieningen. Een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening is voor
minstens vier jaar en maximaal vijftien jaar noodzakelijk. Voor het vaststellen
van de omvang van een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening moet het
verschil bij een school voor basisonderwijs ten minste 40 vierkante meter bruto
vloeroppervlakte bedragen.
C.3 Overige voor blijvend gebruik of voor tijdelijk gebruik bestemde
voorzieningen
De omvang van een goedgekeurde voorziening:
- a.
voor blijvend of tijdelijk gebruik bestemde voorziening terrein, dan wel
uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de minimaal
noodzakelijke terreinoppervlakte om het schoolgebouw te realiseren met
inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen ten aanzien
van de terreinoppervlakte en de minimumnormen, bedoeld in deel D.
- b.
eerste aanschaf van onderwijsleerpakket en meubilair, of uitbreiding van
de eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket en meubilair voor een
school voor basisonderwijs is gekoppeld aan de omvang van de toegekende
voorziening.
- c.
herstel van constructiefouten en herstel van schade aan het gebouw,
onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden
wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor
de voortgang van het onderwijs.
C.4 Lokalen bewegingsonderwijs
- 1.
De omvang van de goedgekeurde voorziening nieuwbouw, vervangende
nieuwbouw en uitbreiding van een lokaal bewegingsonderwijs wordt voor
een school voor basisonderwijs vastgesteld ophet verschil
tussen de overeenkomstig bijlage III, deel A, vastgestelde capaciteit en
het overeenkomstig B.2, eerste lid, vastgestelde ruimtebehoefte.
- 2.
De omvang van de goedgekeurde voorziening aanpassen van een lokaal
bewegingsonderwijs van een school voor basisonderwijs wordt vastgesteld
op de minimaal noodzakelijke aanvullende vloeroppervlakte om te kunnen
voldoen aan de minimumnormen, bedoeld in deel D, onder D.3.
- 3.
De omvang van de goedgekeurde voorziening terrein, of uitbreiding van
het terrein, voor een lokaal bewegingsonderwijs wordt vastgesteld op de
minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om het lokaal, of de
uitbreiding van het lokaal te realiseren.
- 4.
De omvang van de goedgekeurde voorziening aanvulling op de eerste
aanschaf van het meubilair wordt overeenkomstig bijlage IV bepaald als
een lokaal bewegingsonderwijs in gebruik wordt genomen door andere
leerlingen dan waarvoor het lokaal oorspronkelijk is bedoeld of wordt
uitgebreid.
- 5.
De omvang van de goedgekeurde voorziening herstel van constructiefouten
en het herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair
in geval van bijzondere omstandigheden, wordt bepaald door de feitelijke
kosten voor de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de
voortgang van het onderwijs.
DEEL D – Minimumnormen bij het realiseren van nieuwe voorzieningen
D.1 Terreinoppervlakte
Voor een school voor basisonderwijsgeldt voor het verharde gedeelte
(speelplaats) een minimum terreinoppervlakte van 3 vierkante meter per leerling,
met een minimum van 300 vierkant meter netto. Vanaf 200 leerlingen kan worden
volstaan met 600 vierkante meter netto.
D.2 Speellokaal
Een speellokaal heeft een minimum van 90 vierkante meter netto.
D.3 Lokaal bewegingsonderwijs
- 1.
De netto vloeroppervlakte van een lokaal bewegingsonderwijs is minstens
252 vierkante meter netto en de hoogte minstens 5 meter.
- 2.
Een lokaal bewegingsonderwijs bevat minstens twee kleedruimten met een
was- of douchegelegenheid.
DEEL E – Meetinstructie voor het vaststellen van de bruto
vloeroppervlakte van schoolgebouwen
E.1 Meetinstructie voor schoolgebouwen
De bruto vloeroppervlakte van een schoolgebouw wordt vastgesteld volgens NEN
2580.
E.2 Aanvulling op de meetinstructie voor de schoolgebouwen
E.2.1 Basisonderwijs
- 1.
De in- en aangebouwde fietsenstallingen en bergingen die uitsluitend van
buitenaf bereikbaar
- 2.
zijn, worden niet tot de bruto vloeroppervlakte gerekend.
- 3.
De oppervlakte van verbindende ruimten tussen in- of aanpandige lokalen
bewegingsonderwijs wordt toegekend aan het lesgebouw.
- 4.
Bij scheidingswanden tussen lesgebouwen en in- of aanpandige lokalen
bewegingsonderwijs wordt de bruto vloeroppervlakte gerekend tot het hart
van de scheidingsconstructie.
E.2.2 Uitzonderingen
- 1.
De oppervlakten van overdekte niet door vaste buitenbegrenzingen
omsloten ruimten worden niet tot de bruto vloeroppervlakte gerekend,
ongeacht de vloerconstructie of wijze van verharding. Dit betreft in
ieder geval luifels, dakoverstekken, de ruimte onder op kolommen staande
verdiepingen, fietsenstallingen.
- 2.
Open brand- of vluchttrappen aan de buitenzijde van een gebouw worden
bij de bepaling van de bruto oppervlakte niet meegerekend.
- 3.
Niet beloopbare kelders en zolders worden niet meegerekend.
Bijlage IV – Normbedragen voor vergoeding en indexering – vergoedingsjaar
2014
DEEL A – Indexering
De normbedragen in deel B worden jaarlijks aangepast in overeenstemming met de
onderstaande systematiek van prijsbijstelling:
A.1 Nieuwbouw en uitbreiding
1 | | Prijsindexcijfer van de bouwkosten van nieuwe woningen, jaar
t, tweede kwartaal (bron: CBS, kerncijfers, bouwnijverheid,
inclusief btw) | | MEV, jaar t+1, bruto investeringen door bedrijven in
woningen (bron: CPB, Middelen en bestedingen) |
---------------------------------------- | * | ---------------------------------------- | * | ---------------------------------------- |
MEV, jaar t, bruto investeringen door bedrijven in woningen
(bron: CPB, Middelen en bestedingen) | | Prijsindexcijfer van de bouwkosten van nieuwe woningen, jaar
t-1, tweede kwartaal (bron: CBS, kerncijfers,
bouwnijverheid, inclusief btw) | | 1 |
A.2 Eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair
1 | | Consumentenprijsindex, alle huishoudens, jaar t, per 1 juli
(bron: CBS, Kerncijfers, cijfer van de maand juni jaar
t) | | MEV, jaar t+1 prijsmutatie netto materiële
overheidsconsumptie (bron: CPB, Kerngegevens collectieve
sector) |
---------------------------------------- | * | ---------------------------------------- | * | ---------------------------------------- |
MEV, jaar t, prijsmutatie netto materiële
overheidsconsumptie (bron: CPB, Kerngegevens collectieve
sector) | | Consumentenprijsindex, alle huishoudens, jaar t-1, per 1
juli (bron: CBS, Kerncijfers, cijfer van de maand juni jaar
t-1) | | 1 |
DEEL B – Normbedragen
Alle in dit deel genoemde bedragen hebben betrekking op het vergoedingsjaar
2014 en zijn inclusief BTW.
A. Nieuwbouw met permanente bouwaard
A.1 Kostencomponenten nieuwbouw
- 1.
De financiële normering voor nieuwbouw valt uiteen in de volgende
kostencomponenten:
- a.
- b.
- c.
toeslag voor het herstel van terrein en verhuiskosten bij vervangende
bouw.
- 2.
Als vervangende nieuwbouw wordt gecombineerd met het uitbreiden van een
gebouw ter vervanging van een ander gebouw, gelden de bedragen bedoeld
in paragraaf B.
A.2 Kosten voor terreinen
Het benodigde bouwrijpe terrein wordt door de gemeente, eventueel na aankoop, om
niet aan het schoolbestuur beschikbaar gesteld en het juridisch eigendom wordt
aan hen overgedragen. De kosten van een terrein worden opgenomen op het
programma, zowel bij aankoop van een terrein als in de situatie dat de gemeente
een terrein beschikbaar stelt. De kosten voor het terrein worden bepaald op de
in de gemeente gangbare wijze van waardevaststelling van terreinen. Bij
vervangende nieuwbouw op dezelfde plaats als het oude gebouw behoren de kosten
voor het slopen van het oude gebouw tot de kosten voor terreinen.
A.3 Bouwkosten
- 1.
Tot de bouwkosten behoren:
- a.
de bouwkosten van het gebouw, inclusief fundering, en
- b.
de kosten van de aanleg en inrichting van het schoolterrein.
- 2.
De vergoeding bestaat uit een startbedrag, inclusief een aantal
vierkante meters, en een bedrag per vierkante meter bruto
vloeroppervlakte. Met deze vergoedingsbedragen moet de in overeenkomstig
bijlage III, deel C, vastgestelde aanvullende ruimtebehoefte worden
gerealiseerd.
A.3.1 Bouwkosten school voor basisonderwijs
De vergoeding voor een basisschool wordt vastgesteld op basis van de volgende
bedragen:
Startbedrag voor de realisatie van de eerste 350
m2 bvo | € 666.689,57 |
Voor elke volgende m2 bvo | € 1.140,89 |
A.3.2 Toeslag voor herstel van terrein en verhuiskosten bij vervangende
bouw school voor basisonderwijs.
- 1.
Als de vervangende nieuwbouw voor een school voor basisonderwijs
plaatsvindt op dezelfde plaats, moet het desbetreffende terrein, nadat
de bouw is afgerond, worden hersteld en moeten de leerlingen verhuizen
naar een tijdelijke, vervangende locatie. De genormeerde vergoeding voor
deze kosten is gebaseerd op een vast bedrag per vierkante meter bruto
vloeroppervlakte.
- 2.
De vergoeding voor een basisschool wordt vastgesteld op basis van de
volgende bedragen:
Permanente bouw per m2 bvo | € 46,25 |
Tijdelijke bouw per m2 bvo | € 31,74 |
B. Uitbreiding met permanente bouwaard
B.1 Reikwijdte
Deze paragraaf is van toepassing op de uitbreiding van de huisvesting in
permanente bouwaard van een school voor basisonderwijs tot 1035 vierkante meter
bruto vloeroppervlakte. Op overige uitbreidingen is paragraaf A overeenkomstig
van toepassing.
B.2 Kosten terrein
Als uitbreiding van het terrein noodzakelijk is, is het bepaalde in A.2
overeenkomstig van toepassing op het vaststellen van de kosten voor het voor
uitbreiding benodigde terrein.
B.3 Bouwkosten
- 1.
Tot de bouwkosten behoren:
- a.
de bouwkosten van het gebouw, en
- b.
kosten voor extra aanleg en inrichting van een deel van het
schoolterrein.
- 2.
De vergoeding bestaat uit een startbedrag, inclusief een aantal
vierkante meters, en een bedrag per vierkante meter. Met deze
vergoedingsbedragen moet de overeenkomstig bijlage III, deel C,
vastgestelde aanvullende ruimtebehoefte worden gerealiseerd.
B.3.1 Bouwkosten school voor basisonderwijs
De vergoeding voor een basisschool wordt bepaald op basis van de volgende
bedragen:
Startbedrag bij uitbreidingen van 115 m2 bvo of
groter | € 97.630,04 |
Startbedrag bij uitbreidingen van 55 tot 115 m2
bvo | € 65.086,70 |
Voor elke volgende m2 bvo | € 1.300,53 |
B.3.2 Toeslag voor het herstel van het terrein en verhuiskosten bij
vervangende bouw op dezelfde plaats
Het bepaalde in A.3.2 is overeenkomstig van toepassing op het bepalen van de
omvang van de vergoeding voor het herstel van terrein en verhuizing bij
uitbreiding.
C. Tijdelijke voorziening
C.1 Vergoedingsbedragen tijdelijke voorzieningen
- 1.
De vergoedingsbedragen voor tijdelijke voorzieningen zijn afgestemd op
de investeringslasten van voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen.
Hierbij is onderscheid gemaakt tussen:
- a.
nieuwbouw van een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw als
hoofdlocatie;
- b.
uitbreiding van een permanente hoofdlocatie met een voor tijdelijk
gebruik bestemd gebouw, en
- c.
uitbreiding van bestaande voor tijdelijk gebruik bestemde gebouwen.
- 2.
In aanvulling op het eerste lid wordt rekening gehouden met het
bekostigen van een tijdelijke voorziening door middel van huur van een
voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw.
C.2 Kosten voor terreinen
Als een tijdelijke voorziening niet gerealiseerd kan worden op het aanwezige
terrein, worden de kosten voor het benodigde terrein bepaald overeenkomstig
A.2.
C.3 Nieuwbouw als hoofdlocatie/uitbreiding van permanente
hoofdlocatie
De vergoeding voor een tijdelijke voorziening bestaat uit een startbedrag en een
bedrag per vierkante meter. In deze bedragen zijn begrepen de bouwkosten, de
kosten van herstel en inrichting van terreinen, de kosten van paalfundering en
de eenmalige aansluitkosten op nutsvoorzieningen.
C.3.1 Vergoeding basisschool
De vergoeding voor een basisschool wordt vastgesteld op basis van de volgende
bedragen:
Startbedrag bij nieuwbouw van 80 m2 bvo of
groter | € 37.966,88 |
Startbedrag bij nieuwbouw van 40 tot 80 m2
bvo | € 25.311,26 |
Voor elke volgende m2 bvo | € 933,03 |
C.4 Uitbreiding van bestaande tijdelijke voorzieningen voor een school
voor basisonderwijs
- 1.
De vergoeding voor uitbreiding bestaande tijdelijke voorziening bestaat
uit een startbedrag en een bedrag per vierkante meter. In deze bedragen
zijn begrepen de bouwkosten, de toeslag voor paalfundering en de toeslag
voor herstel en inrichting van terreinen.
- 2.
Paragraaf A is overeenkomstig van toepassing op het bepalen van de
hoogte van de vergoeding voor sloopkosten van het oude gebouw, herstel
en inrichting van terreinen en voor tijdelijke verhuizing van de
leerlingen.
C.4.1 Vergoeding basisschool
De vergoeding voor een basisschool wordt vastgesteld op basis van de volgende
bedragen:
Startbedrag bij uitbreiding van 80 m2 bvo of
groter | € 21.341,49 |
Startbedrag bij uitbreiding van 40 tot 80
m2 bvo | € 14.227,66 |
Voor elke volgende m2 bvo | € 977,65 |
C.5 Huur van voor tijdelijk gebruik bestemde gebouwen
Huur van een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening en huur van een
bestaand gebouw worden vergoed op basis van de werkelijke kosten.
D. Eerste inrichting
D.1 Uitbreiding onderwijsleerpakket en meubilair
Bij uitbreiding met onderwijsleerpakket en meubilair wordt het uit te keren
bedrag van de vergoeding bepaald aan de hand van het verschil tussen de al
toegekende investeringsbedragen en de nieuw berekende vergoeding.
D.1.1 Vergoeding basisschool
De vergoeding voor een basisschool wordt vastgesteld op basis van de volgende
bedragen:
Startbedrag | € 38.300,32 |
Voor elke volgende m2 bvo | € 133,98 |
E. Lokalen bewegingsonderwijs
E.1 Bouwkosten nieuwbouw
- 1.
De vergoeding van de bouwkosten voor nieuwbouw van een lokaal
bewegingsonderwijs met een netto speeloppervlakte van 252 vierkante
meters bedraagt € 700.859,23 als deze op het schoolterrein gerealiseerd
kan worden, of € 715.034,52 als deze op een afzonderlijk terrein
gerealiseerd wordt. In deze vergoeding zijn opgenomen de kosten van
fundering op staal en inrichting van het terrein.
- 2.
Als paalfundering noodzakelijk is wordt een toeslag gegeven op basis van
de volgende bedragen:
Paallengte | Vergoeding |
1<15m | € 14.097,01 |
15<20m | € 19.433,46 |
>20m | € 27.293,44 |
E.2 Uitbreiding
Het bepaalde in E.1, eerste lid, is overeenkomstig van toepassing op het bepalen
van de hoogte van de vergoeding voor uitbreiding van een lokaal
bewegingsonderwijs. Bij lokalen bewegingsonderwijs met een oefenvloer van 140
vierkante meter netto speeloppervlakte of minder, kan de oefenvloer worden
uitgebreid tot een oppervlakte van 252 vierkante meter. De hoogte van de
vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:
Uitbreiding | Normbedrag | Paallengte |
1 < 15 meter | 15 < 20 meter | > 20 meter |
112 t/m 120 m2 | € 162.835,79 | € 6.310,99 | € 10.930,99 | € 17.870,96 |
121 t/m 150 m2 | € 197.949,27 | € 7.891,30 | € 13.660,22 | € 22.338,70 |
E.3 OLP/meubilair school voor basisonderwijs
De vergoeding voor de eerste inrichting met onderwijsleerpakket of meubilair
voor een lokaal bewegingsonderwijs voor een basisschool bedraagt €
51.310,54.
E.4 Medegebruik/huur van een niet-eigen voorziening
Naast bewegingsonderwijs in een eigen lokaal van de school is ook
bewegingsonderwijs mogelijk in een bestaand lokaal bewegingsonderwijs door
middel van:
- a.
medegebruik van een gebouw van een andere school of de gemeente, of
- b.
huur van een gebouw van een commerciële exploitant.
F. Vergoeding feitelijke kosten
De vergoeding van de feitelijke kosten als bedoeld in artikel 4, tweede lid,
wordt gebaseerd op de door het college goedgekeurde offerte.
Bijlage V – Criteria voor het vaststellen van de prioriteit van de
aangevraagde voorziening
1. Algemeen
Prioriteiten worden vastgesteld als het overeenkomstig artikel 11 vastgestelde
bekostigingsplafond onvoldoende is om alle aangevraagde voorzieningen die in
aanmerking komen om te worden opgenomen op het programma te honoreren. Op basis
van de gestelde prioriteiten wordt een rangorde vastgesteld van de voorzieningen
waarvan is vastgesteld dat die voor bekostiging in aanmerking komen. Daarna
wordt vastgesteld voor welke voorzieningen het bekostigingsplafond voldoende is
en deze voorzieningen worden opgenomen op het programma. De voorzieningen die
niet worden opgenomen op het programma worden op het overzicht geplaatst.
2. Onderscheid voorzieningen
- 1.
Bij het stellen van de prioriteiten wordt onderscheid gemaakt in
voorzieningen die noodzakelijk zijn:
- a.
om capaciteitstekorten op te heffen, en
- b.
om een adequaat niveau te handhaven.
- 2.
Voorzieningen als bedoeld in het eerste lid, onder a, vallen onder
hoofdprioriteit 1. Het betreft de volgende voorzieningen:
- a.
nieuwbouw, inclusief terrein;
- b.
uitbreiding, indien van toepassing, inclusief terrein;
- c.
in gebruik nemen bestaand gebouw, indien van toepassing, inclusief
terrein;
- d.
verplaatsen tijdelijke gebouwen;
- e.
eerste inrichting met onderwijsleerpakket of meubilair of leer-
en hulpmiddelen;
- f.
uitbreiding eerste inrichting met onderwijsleerpakket en meubilair
of leer- en hulpmiddelen, en
- g.
- 3.
Voorzieningen als bedoeld in het eerste lid, onder b, vallen onder
hoofdprioriteit 2. Het betreft de volgende voorzieningen:
- a.
vervangende nieuwbouw, indien van toepassing, inclusief terrein;
- b.
herstel van een constructiefout, en
- c.
herstel en vervanging in verband met schade.
- 4.
De onder hoofdprioriteit 2 opgenomen voorziening vervangende nieuwbouw
valt onder hoofdprioriteit 1 op het moment dat deze voorziening
gecombineerd wordt met een uitbreiding van de capaciteit en de
vervangende nieuwbouw noodzakelijk is omdat wordt voldaan aan het
criterium genoemd onder in bijlage I, deel A, onder A.2.
3. Hoofd- en subprioriteit
- 1.
Om te komen tot het vaststellen van de prioriteit wordt een
onderverdeling gemaakt in hoofdprioriteit en sub-prioriteit.
- 2.
Voor het vaststellen van de prioriteiten wordt voor de onder 2, eerste
lid, onder a, genoemde voorzieningen de ruimtebehoefte vastgesteld
overeenkomstig bijlage III, deel C. Deze voorzieningen omvatten zowel de
schoolgebouwen als de lokalen bewegingsonderwijs.
- 3.
Nadat de onderverdeling naar hoofdprioriteiten heeft plaatsgevonden moet
worden vastgesteld welke voorzieningen in aanmerking komen om op het
programma te worden geplaatst. Dit vindt plaats op basis van het
vaststellen van de sub-prioriteit. Bij hoofdprioriteit 1 worden de
volgende uitgangspunten gehanteerd om vast te stellen welke
voorzieningen voor het plaatsen op het programma in aanmerking
komen:
- a.
als eerste die voorziening die relatief gezien een zo groot mogelijk
kwantitatief tekort opheft in een situatie met herschikking van
schoolgebouwen;
- b.
vervolgens die voorziening die relatief gezien een zo groot mogelijk
kwantitatief tekort opheft in een situatie zonder herschikking van
schoolgebouwen, en
- c.
vervolgens die voorziening die relatief gezien een zo groot mogelijk
kwantitatief tekort aan lokalen bewegingsonderwijs en sportterreinen
opheft.