Raadsbesluit
De raad van de gemeente Lelystad,
op voorstel van het college van de gemeente Lelystad d.d. 18 november
2014;
gelet op artikel 221 van de Gemeentewet;
B E S L U I T:
vast te stellen de navolgende
VERORDENING op de heffing en de invordering van belastingen op roerende
woon- en bedrijfsruimten 2015
(Verordening belastingen op roerende woon- en bedrijfsruimten Lelystad
2015)
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
- a.
ruimte: een roerende woon- of bedrijfsruimte, welke duurzaam aan een
plaats gebonden is en dient tot permanente bewoning of permanent
gebruik;
- b.
woonruimte: een ruimte waarvan de vastgestelde waarde in hoofdzaak
kan worden toegerekend aan delen van de ruimte die dienen tot woning
dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden;
- c.
bedrijfsruimte: een ruimte die niet kan worden aangemerkt als
woonruimte.
Artikel 2 Belastingplicht
- 1.
Onder de naam “belastingen op roerende woon- en bedrijfsruimten” worden
ter zake van binnen de gemeente gelegen ruimten twee directe belastingen
geheven:
- a.
een gebruikersbelasting van degene die bij het begin van het
kalenderjaar een bedrijfsruimte, al dan niet krachtens eigendom,
bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt, verder te
noemen: gebruikersbelasting;
- b.
een eigenarenbelasting van degene die bij het begin van het
kalenderjaar van een ruimte het genot heeft krachtens eigendom,
bezit of beperkt recht, verder te noemen:
eigenarenbelasting.
- 2.
Bij de gebruikersbelasting wordt:
- a.
gebruik door degene aan wie een deel van een bedrijfsruimte in
gebruik is gegeven, aangemerkt als gebruik door degene die dat
deel in gebruik heeft gegeven;
- b.
het ter beschikking stellen van een bedrijfsruimte voor
volgtijdig gebruik aangemerkt als
gebruik door degene die die ruimte ter beschikking heeft
gesteld.
- 3.
Degene die een in het vorige lid bedoelde (deel van een) bedrijfsruimte
in gebruik heeft gegeven of ter beschikking heeft gesteld is bevoegd de
belasting als zodanig te verhalen op degene aan wie die ruimte of een
deel daarvan in gebruik is gegeven of ter beschikking is gesteld.
Artikel 3 Belastingobject
Als één ruimte wordt aangemerkt:
- a.
een binnen de gemeente gelegen ruimte;
- b.
een gedeelte van een in onderdeel a bedoelde ruimte dat blijkens
zijn indeling is bestemd om als een afzonderlijk geheel te worden
gebruikt;
- c.
een samenstel van twee of meer onder a bedoelde ruimten of in
onderdeel b bedoelde gedeelten daarvan die bij dezelfde persoon in
gebruik zijn en die, naar de omstandigheden beoordeeld, bij elkaar
behoren;
- d.
het binnen de gemeente gelegen deel van een in onderdeel a bedoelde
ruimte, van een in onderdeel b bedoeld gedeelte daarvan of van een
in onderdeel c bedoeld samenstel.
Artikel 4 Maatstaf van heffing
- 1.
De heffingsmaatstaf is de waarde die aan de ruimte dient te worden
toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen
worden overgedragen en de verkrijger de ruimte in de staat waarin deze
zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen
nemen.
- 2.
In afwijking van het eerste lid wordt de waarde van een bedrijfsruimte,
met uitzondering van ruimten die zijn ingeschreven in een van de
ingevolge de Monumentenwet 1988 vastgestelde registers van beschermde
monumenten, bepaald op de vervangingswaarde indien dit leidt tot een
hogere waarde dan die ingevolge het eerste lid. Bij de berekening van de
vervangingswaarde wordt rekening gehouden met:
- a.
de aard en de bestemming van de ruimte;
- b.
de sedert de stichting van de ruimte opgetreden technische en
functionele veroudering waarbij de invloed van latere
wijzigingen in aanmerking wordt genomen.
- 3.
In afwijking van het eerste lid wordt de waarde van een ruimte in
aanbouw bepaald op de vervangingswaarde, bedoeld in het tweede lid.
Onder een ruimte in aanbouw wordt verstaan een roerende zaak of gedeelte
daarvan waarvoor een bouwvergunning in de zin van de Wabo is afgegeven
en dat door bouw nog niet geschikt is voor gebruik overeenkomstig de
beoogde bestemming.
- 4.
In afwijking van het eerste lid wordt de waarde van een woonruimte, die
deel uitmaakt van een op de voet van de Natuurschoonwet 1928 aangewezen
landgoed dat voldoet aan de voorwaarden genoemd in artikel 8 van het
Rangschikkingsbesluit Natuurschoonwet 1928, bepaald met inachtneming van
een vooronderstelde verplichting om het landgoed gedurende een tijdvak
van 25 jaren als zodanig in stand te houden en geen opgaand hout te
vellen anders dan volgens de regels van normaal bosbeheer noodzakelijk
of gebruikelijk is. Ruimten die dienstbaar zijn aan de woonruimte worden
geacht deel uit te maken van die woonruimte.
- 5.
Met betrekking tot een ruimte als bedoeld in artikel 3, aanhef en
onderdeel d, wordt de waarde gesteld op een evenredig deel van de waarde
die dient te worden toegekend aan de gehele ruimte.
Artikel 5 Vrijstellingen
- 1.
In afwijking van artikel 4 wordt bij de bepaling van de heffingsmaatstaf
buiten aanmerking gelaten, de waarde van:
- a.
glasopstanden die bedrijfsmatig worden aangewend voor de kweek
of teelt van gewassen, voor zover de ondergrond daarvan bestaat
uit cultuurgrond die bedrijfsmatig wordt geëxploiteerd ten
behoeve van de land- of bosbouw. Onder cultuurgrond wordt mede
begrepen de open grond, alsmede de ondergrond van glasopstanden,
die bedrijfsmatig aangewend wordt voor de kweek of teelt van
gewassen, zonder daarbij de ondergrond als voedingsbodem te
gebruiken;
- b.
ruimten die in hoofdzaak zijn bestemd voor de openbare eredienst
of voor het houden van openbare bezinningssamenkomsten van
levensbeschouwelijke aard, een en ander met uitzondering van
delen van zodanige ruimten die dienen als woning;
- c.
ruimten ten behoeve van waterverdedigings- en
waterbeheersingswerken die worden beheerd door organen,
instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen,
een en ander met uitzondering van delen van zodanige ruimten die
dienen als woning;
- d.
ruimten die zijn bestemd voor de zuivering van riool- en ander
afvalwater en die worden beheerd door organen, instellingen of
diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen, een en ander met
uitzondering van delen van zodanige ruimten die dienen als
woning;
- e.
werktuigen die van een ruimte kunnen worden afgescheiden zonder
dat beschadiging van betekenis aan die werktuigen wordt
toegebracht en die niet op zichzelf als ruimten zijn aan te
merken.
Artikel 6 Waardepeildatum
- 1.
De heffingsmaatstaf wordt bepaald naar de waarde die de ruimte op 1
januari 2014 heeft.
- 2.
De heffingsmaatstaf vindt toepassing voor kalenderjaar 2015.
- 3.
De waarde van de ruimte wordt bepaald naar de staat waarin de ruimte op
de waardepeildatum verkeert.
- 4.
Indien een ruimte tussen de waardepeildatum en het begin van het
kalenderjaar:
- a.
opgaat in een andere ruimte dan wel in meer ruimten, of
- b.
wijzigt als gevolg van hetzij bouw, verbouwing,
verbetering, afbraak of vernietiging, hetzij verandering van
bestemming, of
- c.
een verandering in waarde ondergaat als gevolg van een andere,
specifiek voor de ruimte geldende, bijzondere omstandigheid,
wordt, in afwijking van het derde lid, de waarde bepaald naar de
staat van die ruimte bij het begin van het kalenderjaar.
Artikel 7 Belastingtarieven
- 1.
Het tarief van de belasting bedraagt een percentage van de
heffingsmaatstaf. Het percentage bedraagt voor :
- a.
de gebruikersbelasting 0,0620%;
- b.
de eigenarenbelasting
1. voor woonruimten 0,2001%;
2. voor bedrijfsruimten 0,5873%.
- 2.
Het bedrag van de belasting wordt per belastingaanslag naar beneden
afgerond op gehele euro's.
- 3.
Voor belastingbedragen tot € 10,00 vindt geen invordering plaats. Voor
de toepassing van de vorige volzin wordt het totaal van op een
aanslagbiljet verenigde verschuldigde bedragen belastingen op roerende
woon- en bedrijfsruimten of andere heffingen aangemerkt als één
belastingaanslag.
Artikel 8 Wijze van heffing
De belastingen worden bij wege van aanslag geheven.
Artikel 9 Termijnen van betaling
- 1.
In afwijking van artikel 9, eerst lid van de Invorderingswet 1990 moet
een belastingaanslag van minder dan € 50,00 en een belastingaanslag van
€ 5.000,00 of meer worden betaald in één termijn, die vervalt op de
laatste dag van de maand volgende op die welke in de dagtekening van het
aanslagbiljet is vermeld.
- 2.
In afwijking van artikel 9, eerst lid van de Invorderingswet 1990 moet
een belastingaanslag van € 50,00 of meer doch minder dan € 5.000,00
worden betaald in vier gelijke termijnen, waarvan de eerste termijn
vervalt op de laatste dag van de maand die in de dagtekening van het
aanslagbiljet is vermeld en elk van de volgende termijnen telkens een
maand later.
- 3.
In afwijking van artikel 9, eerste lid van de Invorderingswet 1990 en in
afwijking van het tweede lid van dit artikel geldt dat, zolang een
belastingaanslag van € 50,00 of meer doch minder dan € 5.000,00 door
middel van automatische betalingsincasso kan worden afgeschreven, deze
aanslag moet worden betaald in elf gelijke termijnen.
De eerste termijn vervalt:
- a.
indien de dagtekening van de aanslag voor het kalenderjaar in de
maanden januari, februari,
maart of april van dat kalenderjaar ligt, op de laatste dag van
de maand volgend op die welke
in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en elk van
de volgende termijnen telkens
een maand later;
- b.
in alle overige gevallen van automatische betalingsincasso, op
de laatste dag van de maand volgend op die welke in de
dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en elk van de
volgende termijnen telkens een maand later.
- 4.
De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in de vorige leden
gestelde termijnen.
- 5.
Voor de toepassing van het bepaalde in de voorgaande leden van dit
artikel wordt het totaal van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen
belastingen op roerende woon- en bedrijfsruimten en andere heffingen
aangemerkt als één belastingaanslag.
Artikel 10 Nadere regels door het college van de gemeente Lelystad
Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot de heffing en de
invordering van de belasting op roerende woon- of bedrijfsruimten.
Artikel 11 Inwerkingtreding en citeertitel
- 1.
De “Verordening belastingen op roerende woon- en bedrijfsruimten
Lelystad 2014” van 17 december 2013 wordt ingetrokken met ingang van de
in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien
verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich
voor die datum hebben voorgedaan.
- 2.
Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2015.
- 3.
De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2015.
- 4.
Deze verordening kan worden aangehaald als “Verordening belastingen op
roerende woon- en bedrijfsruimten Lelystad 2015”.
Lelystad, 16 december 2014.
De raad van de gemeente Lelystad,
de griffier, de voorzitter,