Overheidsorganisatie | Gemeente Oldebroek |
---|---|
Officiële naam regeling | Maatregelenverordening WWB, IOAW en IOAZ 2010 |
Citeertitel | Maatregelenverordening WWB, IOAW en IOAZ 2010 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen.
WWB
Geen.
Datum inwerking- treding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerking- treding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-10-2012 | gewijzigde regeling | 27-09-2012 Huis aan Huis, 09-10-2012 | Geen. | ||
01-07-2012 | 01-10-2012 | gewijzigde regeling | 31-05-2012 Huis aan Huis, 19-06-2012 | Geen. | |
01-07-2010 | 01-07-2010 | 01-07-2012 | nieuwe regeling | 29-06-2010 Huis aan Huis, 06-07-2010 | AVV+NK |
Maatregelenverordening WWB, IOAW en IOAZ 2010.
Nr. 62134
De raad van de gemeente Oldebroek;
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van Oldebroek van 18 mei 2010;
gelet op artikel 8, lid 1, onderdeel b, en artikel 18 van de Wet werk en bijstand (WWB);
gelet op artikel 20 en artikel 35, lid 1 onderdeel b van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW);
gelet op artikel 20 en artikel 35, lid 1 onderdeel b van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ)
gelet op artikel 212 van de Gemeentewet en artikel 8a van de Wet werk en bijstand, artikel 35 lid 1 onderdeel c van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, artikel 35 lid 1 onderdeel c van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;
B E S L U I T:
vast te stellen de "Maatregelenverordening WWB, IOAW en IOAZ 2010".
In deze verordening wordt verstaan onder:
algemene bijstand: de bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel b, van de WWB;
benadelingsbedrag: het bruto bedrag aan bijstand of uitkering dat ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;
bijstand: algemene en bijzondere bijstand;
bijstandsnorm: de bijstandsnorm bedoeld in artikel 5, onderdeel c, van de WWB;
bijzondere bijstand: de bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel d, van de WWB;
grondslag: de toepasselijke grondslag bedoeld in artikel 5, derde, vierde en vijfde lid, van de IOAW respectievelijk artikel 5, vierde lid, van de IOAZ;
het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oldebroek.
maatregel: het verlagen van de bijstand op grond van artikel 18, tweede lid, van de WWB en het weigeren of verlagen van de uitkering op grond van artikel 20 van de IOAW respectievelijk artikel 20 van de IOAZ;
uitkering: het verschil tussen de grondslag en het inkomen.
Als de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaand, dan wel uit de WWB, IOAW, IOAZ of de uit artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich tegenover het college zeer ernstig misdragen, kan overeenkomstig deze verordening een maatregel worden opgelegd.
De maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.
De maatregel wordt toegepast op de bijstandsnorm, dan wel de toepasselijke grondslag.
In afwijking van het eerste lid kan de maatregel ook worden toegepast op de bijzondere bijstand, als aan de belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de WWB.
In het besluit tot opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld: de reden van de maatregel, de duur van de maatregel, het percentage waarmee de bijstand of uitkering wordt verlaagd, het bedrag waarmee de bijstand of uitkering wordt verlaagd uitgaande van de uitkeringsnorm of grondslag en, indien van toepassing, de reden om af te wijken van een standaardmaatregel.
Voordat een maatregel wordt opgelegd, wordt de belanghebbende in de gelegenheid gesteld om zijn zienswijze naar voren te brengen.
Het horen van belanghebbende kan achterwege worden gelaten indien:
de vereiste spoed zich daartegen verzet;
de belanghebbende reeds eerder in de gelegenheid is gesteld om zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan;
de belanghebbende niet heeft voldaan aan een verzoek van het college of van een derde aan wie het college met toepassing van artikel 7 van de WWB of artikel 34 van de IOAW/IOAZ werkzaamheden in het kader van de wet heeft uitbesteed, om binnen een gestelde termijn inlichtingen te verstrekken als bedoeld in artikel 17 van de WWB of artikel 13 van de IOAW/IOAZ;
het college het horen niet nodig acht voor het vaststellen van de ernst van de gedraging of de mate van verwijtbaarheid.
Het college ziet af van het opleggen van een maatregel indien:
elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt of
de gedraging meer dan één jaar vóór constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte bijstand is verleend.
Een maatregel wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd na verloop van vijf jaren nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden.
Het college kan afzien van het opleggen van een maatregel indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht.
Indien het college afziet van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.
De maatregel wordt opgelegd met ingang van de eerstvolgende kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende bijstandsnorm of grondslag.
In afwijking van het eerste lid kan de maatregel met terugwerkende kracht worden opgelegd, voor zover de bijstand of uitkering nog niet is uitbetaald.
De maatregel wordt opgelegd voor de duur van een kalendermaand.
Als een belanghebbende zich tegelijkertijd schuldig maakt aan verschillende gedragingen die het niet nakomen van een verplichting als genoemd in artikel 2, eerste lid inhouden, wordt voor het bepalen van de hoogte en duur van de maatregel uitgegaan van de gedraging waarop de zwaarste maatregel is gesteld.
Gedragingen van belanghebbenden waardoor de verplichting op grond van artikel 9 WWB, respectievelijk artikel 37 IOAW/IOAZ niet of onvoldoende is nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:
Eerste categorie: het zich niet binnen vier weken laten registreren als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of het niet tijdig laten verlengen van die registratie.
Tweede categorie:
het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen of te aanvaarden;
gedragingen die de inschakeling in arbeid belemmeren;
het niet of in onvoldoende mate gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling, waaronder begrepen sociale activering;
het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling. Hieronder wordt ook begrepen het niet voldoen aan de verplichting zoals genoemd in artikel 55 van de WWB om zich, op advies van een arts, te onderwerpen aan een noodzakelijke behandeling van medische aard;
Derde categorie:
het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;
het door eigen toedoen niet krijgen van algemeen geaccepteerde arbeid;
het niet of in onvoldoende mate gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen het niet of onvoldoende meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling, scholing of participatie, als dit heeft geleid tot het geen doorgang vinden of voortijdige beëindiging van de aangeboden voorziening.
Bij gedragingen zoals genoemd in artikel 9 wordt de maatregel vastgesteld op:
tien procent van de bijstandsnorm of grondslag gedurende een maand bij gedragingen van de eerste categorie;
twintig procent van de bijstandsnorm of grondslag gedurende een maand bij gedragingen van de tweede categorie;
honderd procent van de bijstandsnorm of grondslag gedurende een maand bij gedragingen van de derde categorie.
De duur van de maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt verdubbeld als de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6, tweede lid.
Als een belanghebbende na de verwijtbare gedraging, als bedoeld in het tweede lid, zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van het daaruit voortvloeiende besluit opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde of hogere categorie, kan het college in afwijking van het bepaalde in artikel 7 de bijstand of uitkering voor onbepaalde duur verlagen. Hierbij wordt rekening gehouden met de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de individuele omstandigheden van de belanghebbende.
Indien een belanghebbende de verplichting op grond van artikel 17 van de WWB of artikel 13 van de IOAW/IOAZ niet is nagekomen door informatie die van belang is voor de verlening van bijstand of uitkering, of de voortzetting daarvan niet binnen de door het college daartoe gestelde termijn te verstrekken, kan met toepassing van artikel 18 lid 2 van de WWB of artikel 20 van de IOAW/IOAZ een maatregel opgelegd van vijf procent van de bijstandsnorm of uitkering gedurende een maand, onverminderd artikel 2, tweede lid.
De duur van de maatregel wordt verdubbeld als de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel wordt opgelegd opnieuw schuldig maakt aan dezelfde als verwijtbare aan te merken gedraging. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6, tweede lid.
Van het opleggen van de maatregel kan worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar, te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.
Artikel 12 Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen met gevolgen voor debijstand of uitkering
Als het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 17 van de WWB of artikel 13 van de IOAW/IOAZ heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand of uitkering, wordt de maatregel afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag.
Met toepassing van artikel 2, tweede lid, wordt de maatregel op de volgende wijze vastgesteld:
bij een benadelingsbedrag tot € 2.000,00: 20% van de bijstandsnorm of grondslag gedurende een maand;
bij een benadelingsbedrag van € 2.000,00 tot € 4.000,00: 40% van de bijstandsnorm of grondslag gedurende een maand;
bij een benadelingsbedrag van € 4.000,00 of meer: 100% van de bijstandsnorm of grondslag gedurende een maand.
Van een maatregel wordt afgezien:
zodra ter zake van de gedraging strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen;
zodra het recht tot strafvervolging is vervallen, doordat het Openbaar Ministerie een schikking met belanghebbende heeft getroffen.
Als het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 17 van de WWB of artikel 13 van de IOAW/IOAZ niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand of uitkering, bedraagt de maatregel, onverminderd artikel 2, tweede lid, vijf procent van de bijstand of grondslag gedurende een maand.
Van het opleggen van de maatregel bedoeld in het eerste lid kan worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.
Als een belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft betoond als bedoeld in artikel 18, tweede lid van de WWBwordt een maatregel opgelegd die wordt afgestemd op de periode dat de belanghebbende als gevolg van zijn gedraging eerder of langer recht heeft op bijstand. Onder tekortschietend besef van verantwoordelijkheid wordt in ieder geval verstaan:
het te snel interen van een vermogen dat meer bedrag dan de toepasselijke vermogensgrens;
het niet dan wel te laat aanspraak doen op een voorliggende voorziening;
het niet nakomen van de verplichting tot het instellen van een alimentatievordering;
het op verwijtbare wijze door eigen toedoen voorafgaand aan de bijstandsaanvraag dan wel tijdens de bijstand (als het gaat op deeltijdwerk) betaalde arbeid niet behouden.
Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de maatregel op de volgende wijze vastgesteld:
bij een periode van 3 maanden of korter: 10 procent van de bijstandsnorm gedurende een maand;
bij een periode van 3 tot 6 maanden: 10 procent van de bijstandsnorm gedurende drie maanden;
bij een periode van 6 maanden en langer: 10 procent van de bijstandsnorm gedurende zes maanden.
In afwijking van het tweede lid wordt bij een gedraging zoals genoemd in het eerste lid, onder d, een maatregel opgelegd van 100 procent van de bijstandnorm gedurende een maand.
In afwijking van het tweede lid wordt, indien een belanghebbende niet of onvoldoende verzekerd is tegen ziekte- of tandartskosten dan wel andere kosten, bij een aanvraag de bijzondere bijstand vastgesteld alsof belanghebbende voldoende verzekerd is.
Indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college, zijn ambtenaren of andere personen die werkzaam zijn namens het college, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet, als bedoeld in artikel 18, lid 2 van de WWB respectievelijk artikel 20 tweede lid IOAW/IOAZ, kan onverminderd artikel 2, lid 2 een maatregel opgelegd worden van minimaal twintig procent van de bijstandsnorm of grondslag gedurende een maand.
Het college biedt een meerjarenplan handhaving vast dat betrekking heeft op het te voeren beleid op het gebied van handhaving, bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik van de WWB, WIJ, IOAW en IOAZ en de te verwachten resultaten.
Het college zendt eenmaal per jaar.aan de raad een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van het beleid.
In gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.
Het college kan nadere richtlijnen geven voor de uitvoering van deze verordening.
Deze verordening wordt aangehaald als "Maatregelenverordening WWB/IOAW/IOAZ 2010
Deze (gewijzigde) verordening treedt in werking op 1 juli 2010 en treedt in de plaats van de Maatregelenverordening Wet werk en bijstand 2008.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering
van de gemeenteraad van Oldebroek
op 29 juni 2010.
, voorzitter.
, griffier.