Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Heerenveen

Verordening tegenprestatie Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Heerenveen 2015

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieHeerenveen
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening tegenprestatie Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Heerenveen 2015
CiteertitelVerordening tegenprestatie Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Heerenveen 2015
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 108, tweede lid jo. van de Gemeentewet
  2. artikel 147, eerste lid van de Gemeentewet
  3. artikel 8a, eerste lid, onderdeel b van de Participatiewet
  4. artikel 35, eerste lid, onderdeel e van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers
  5. artikel 35, eerste lid, onderdeel e van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-2015Onbekend

15-12-2014

Offiële Bekendmakingen

Onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening tegenprestatie Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Heerenveen 2015

De raad van de gemeente Heerenveen;

 

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 11 november 2014

 

gelet op artikel 108, tweede lid jo.artikel 147, eerste lid van de Gemeentewet,

 

gelet op artikel 8a, eerste lid, onderdeel b van de Participatiewet,

 

gelet op artikel 35, eerste lid, onderdeel e van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers,

 

gelet op artikel 35, eerste lid, onderdeel e van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen,

 

BESLUIT:

 

Vast te stellen de

 

Verordening tegenprestatie Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Heerenveen 2015

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALING

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerenveen;

  • b.

    IOAW: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

  • c.

    IOAZ: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

  • d.

    Persoon: persoon die tot de doelgroep van deze verordening behoort;

  • e.

    Mantelzorg: hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep.

HOOFDSTUK 2. TEGENPRESTATIE NAAR VERMOGEN

Artikel 2. Opdragen, inhoud, duur en omvang van een tegenprestatie naar vermogen

  • 1.

    Het college kan een persoon op grond van de artikelen 9, eerste lid, onderdeel c van de Participatiewet, artikel 37, eerste lid, onderdeel f van de IOAW en artikel 37, eerste lid, onderdeel f van de IOAZ een tegenprestatie naar vermogen opdragen.

  • 2.

    De tegenprestatie naar vermogen bestaat uit onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden met een additioneel karakter, die:

    • a.

      niet zijn gericht op toeleiding tot de arbeidsmarkt;

    • b.

      niet zijn bedoeld als re-integratie instrument;

    • c.

      worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid;

    • d.

      niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt.

  • 3.

    Bij het bepalen van de aard, de duur en de omvang van de tegenprestatie houdt het college – waar mogelijk - rekening met de persoonlijk en individuele omstandigheden, alsmede de persoonlijke wensen en kwaliteiten van de persoon.

  • 4.

    De omvang van een tegenprestatie naar vermogen is 100 uur op jaarbasis en behoeft qua duur niet in een aaneengesloten periode plaats te vinden.

Artikel 3. Mantelzorg, maatschappelijke activiteiten en vrijwilligerswerk

  • 1.

    Indien een persoon mantelzorg als bedoeld in artikel 1, onderdeel e verricht, draagt het college geen tegenprestatie naar vermogen op voor zover het college deze mantelzorg in redelijkheid noodzakelijk acht.

  • 2.

    Indien een persoon al maatschappelijk actief is, houdt het college bij het opdragen van een tegenprestatie rekening met dit gegeven.

  • 3.

    Indien een persoon vrijwilligerswerk verricht, houdt het college bij het opdragen van een tegenprestatie rekening met dit gegeven.

Artikel 4. Geen werkzaamheden voorhanden

  • 1.

    Bij het ontbreken van werkzaamheden die als tegenprestatie naar vermogen kunnen worden gekwalificeerd, draagt het college geen tegenprestatie naar vermogen op.

  • 2.

    Indien het college overeenkomstig het eerste lid afziet van het opdragen van een tegenprestatie naar vermogen, wordt door het college na uiterlijk 12 maanden onderzocht of er dan wel werkzaamheden beschikbaar zijn die als tegenprestatie naar vermogen kunnen worden opgedragen.

HOOFDSTUK 3. SLOTBEPALINGEN

Artikel 5. Hardheidsclausule

Het college kan, indien de toepassing van bepalingen in deze verordening in de individuele situatie tot onbillijkheden van overwegende aard leidt voor zover het de bevoegdheid betreft die voortvloeit uit deze verordening, afwijken van deze verordening.

Artikel 6.Citeertitel en inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2015.

  • 2.

    Deze verordening kan worden aangehaald als “Verordening tegenprestatie Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Heerenveen 2015”.

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad, gehouden op 15 december 2014.

De griffier,

mevrouw W.J.M.A. Jansen

De voorzitter,

de heer T.J. van der Zwan

Toelichting verordening tegenprestatie Participatiewet , IOAW en IOAZ gemeente Heerenveen 2015

Algemeen

Het college is bevoegd een persoon te verplichten naar vermogen een tegenprestatie te verrichten, ook als die tegenprestatie niet direct samenhangt met arbeidsinschakeling. Een persoon van achttien jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd is vanaf de dag van melding gehouden naar vermogen een tegenprestatie te verrichten. Dit is vastgelegd in artikel 9, eerste lid, onderdeel c, van de Participatiewet. De tegenprestatie bestaat uit de plicht om naar vermogen door het college opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden te verrichten, naast of in aanvulling op reguliere arbeid en die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt.

Gezien het raadsbesluit van 11 september 2014 is de keuze gemaakt om als college geen actieve uitvoering te geven aan de tegenprestatie. Dit houdt in de praktijk in dat de tegenprestatie wel gespreksonderwerp is in de contacten met de persoon, maar er vanuit het college geen tegenprestatie wordt opgelegd en deze dus ook niet wordt gehandhaafd. Dit besluit geldt als kapstok voor deze verordening.

 

Individuele omstandigheden

Het college bepaalt aan de hand van de individuele omstandigheden en de voorhanden zijnde onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden, de aard, de duur en de omvang van de aan een persoon op te leggen tegenprestatie. Hierbij moet het college de in deze verordening neergelegde criteria in acht nemen. Als het college een tegenprestatie vraagt van de persoon, moet het een duidelijke omschrijving geven van de te verrichten werkzaamheden. Het moet voor een persoon immers duidelijk zijn welke tegenprestatie van hem verwacht wordt.

 

Geen tegenprestatie

Indien daarvoor dringende redenen - zoals zorgtaken - aanwezig zijn, kan het college in individuele gevallen tijdelijk ontheffing verlenen van de plicht tot het verrichten van een tegenprestatie (artikel 9, tweede lid, van de Participatiewet).

De plicht tot tegenprestatie is niet van toepassing op een persoon die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is als bedoeld in artikel 4 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (artikel 9, vijfde lid, van de Participatiewet).

De plicht tot tegenprestatie is voorts niet van toepassing op een alleenstaande ouder die in het bezit is van een ontheffing als bedoeld in artikel 9a, eerste lid, van de Participatiewet (artikel 9, zevende lid, van de Participatiewet). Voor deze laatste doelgroep dient uiterlijk 6 maanden na indienen van het verzoek tot ontheffing een plan van aanpak te worden opgesteld met voorzieningen gericht op toekomstige arbeidsinschakeling (art. 9, lid 1 onderdeel b). Hier valt de tegenprestatie niet onder. De ontheffing vervalt op het moment dat het jongste kind van de alleenstaande ouder 5 jaar wordt. Dit geldt dan ook voor de plicht tot een tegenprestatie.

 

Bevoegdheid opdragen tegenprestatie

De bevoegdheid van het college om een persoon te verplichten naar vermogen een tegenprestatie te verrichten geldt al sinds 1 januari 2012. De regering meent dat de tegenprestatie voor uitkeringsgerechtigden een gelegenheid is om te blijven participeren in de samenleving en om een sociaal netwerk, arbeidsritme en regelmaat te behouden. Dit zijn volgens de regering ook noodzakelijke voorwaarden om de kansen op de arbeidsmarkt te vergroten.

 

Tegenprestatie is geen re-integratie instrument

De plicht tot tegenprestatie heeft tot doel om maatschappelijk nuttige werkzaamheden te doen in de samenleving als tegenprestatie voor het ontvangen van een uitkering. Het opdragen van een tegenprestatie heeft niet primair tot doel de re-integratie van een persoon te bevorderen, maar moet worden gezien als een nuttige bijdrage aan de samenleving. De tegenprestatie is daarom naar zijn aard niet gericht op toeleiding tot de arbeidsmarkt en is niet bedoeld als re-integratie instrument. Voorts mag een tegenprestatie het accepteren van passende arbeid of van re-integratie inspanningen niet belemmeren. Immers, als uitgangspunt geldt werk boven uitkering.

 

Verordeningsplicht

De Wet maatregelen WWB legt de gemeenteraad de verplichting op om bij verordening regels vast te stellen over het opdragen van een tegenprestatie aan personen met een bijstandsuitkering in de leeftijd van 18 jaar tot de pensioengerechtigde leeftijd. Deze verordeningsopdracht is neergelegd in artikel 8a, eerste lid, onderdeel b Participatiewet. Het is aan de gemeente om de duur, omvang en inhoud van de tegenprestatie te regelen.

 

Artikelsgewijze toelichting

Enkel die bepalingen die nadere toelichting behoeven worden hier behandeld.

 

Artikel 1. Begripsbepalingen

Begrippen die al zijn omschreven in de Participatiewet, de Algemene wet bestuursrecht of de Gemeentewet worden niet afzonderlijk gedefinieerd in deze verordening. Deze zijn vanzelfsprekend van toepassing op deze verordening.

 

Mantelzorg

In artikel 1 van deze verordening is de definitie opgenomen van mantelzorg. Deze begripsbepaling is gebaseerd op het begrip zoals dat wordt gehanteerd in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 voor de gemeente Heerenveen.

Onder mantelzorg wordt verstaan:

Hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep.

Het begrip 'mantelzorg' is van belang omdat artikel 3 van deze verordening bepaalt dat het college geen tegenprestatie opdraagt indien een persoon mantelzorg verricht voor zover het verrichten van mantelzorg naar het oordeel van het college redelijkerwijs noodzakelijk is.

Uit kamerstukken met betrekking tot het begrip 'mantelzorg' zoals neergelegd in de Wet maatschappelijke ondersteuning volgt dat de vier belangrijkste kenmerken van mantelzorg zijn:

  • ·

    er is een bestaande sociale relatie tussen de zorgvrager en de zorgverlener;

  • ·

    mantelzorg wordt niet verricht in een georganiseerd verband;

  • ·

    het verrichten van mantelzorg is veelal geen bewuste keuze;

  • ·

    het verlenen van mantelzorg is nooit afdwingbaar.

Voor mantelzorg is vereist dat de verleende zorg de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt. Voor de uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 hanteert de gemeente de volgende definitie:

Mantelzorg: Hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep;

 

Artikel 2. Opdragen, inhoud, duur en omvang van een tegenprestatie naar vermogen

Het college bepaalt aan de hand van de individuele omstandigheden en de voorhanden zijnde onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden, de aard, de duur en de omvang van de aan een persoon op te leggen tegenprestatie. Hierbij moet het college de in deze verordening neergelegde criteria in acht nemen. Artikel 2 van deze verordening stelt voorwaarden ten aanzien van de inhoud van de tegenprestatie. Het college dient maatwerk toe te passen bij het opdragen van een tegenprestatie. Rekening moet worden gehouden met de individuele omstandigheden van de persoon, waaronder leeftijd, opleiding, werkervaring en andere relevante persoonlijke omstandigheden. De werkzaamheden worden immers opgedragen ‘naar vermogen’. Het is dus van belang dat de persoon ook in staat is de werkzaamheden te verrichten.

Als het college een tegenprestatie vraagt van een persoon, moet het een duidelijke omschrijving geven van de te verrichten werkzaamheden. Het moet voor een persoon immers duidelijk zijn welke tegenprestatie van hem wordt verwacht.

 

Additionele onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden

In artikel 2, tweede lid, van deze verordening is bepaald dat de tegenprestatie onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden betreffen die additioneel van aard zijn. Mede om die reden zal de tegenprestatie ingevuld dienen te worden bij een not for profit organisatie. De maatschappelijk nuttige werkzaamheden in het kader van de tegenprestatie dienen zich te onderscheiden van werkzaamheden die door de reguliere arbeidsmarkt verricht worden. Het onderscheid tussen betaalde en onbetaalde werkzaamheden is afhankelijk van onder meer economische factoren en van keuzes die mede op basis daarvan door het bedrijfsleven en/of de overheid worden gemaakt.

 

Werkzaamheden die kunnen worden ingezet

Het college kan onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden, die additioneel van aard zijn, inzetten als tegenprestatie voor zover die werkzaamheden voldoen aan de in artikel 2, tweede lid, van deze verordening genoemde voorwaarden. Dit betekent dat de als tegenprestatie in te zetten werkzaamheid:

a) naar zijn aard niet is gericht op toeleiding tot de arbeidsmarkt;

b) niet is bedoeld als re-integratie instrument;

c) wordt verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid in de organisatie waarin deze worden verricht; en

d) niet leidt tot verdringing.

Deze voorwaarden zijn gebaseerd op de belangrijkste kenmerken van de tegenprestatie die volgen uit de parlementaire geschiedenis.

 

Samenwerking met maatschappelijke organisaties:

De gemeente kan voor het werven van maatschappelijk nuttige werkzaamheden samenwerken met maatschappelijke organisaties zoals: welzijnsinstellingen, vrijwilligerswerkorganisaties, buurthuizen en/of sportvoorzieningen. Om ervoor te zorgen dat voldoende maatschappelijk nuttige werkzaamheden voorhanden zijn, is het van belang dat contacten worden onderhouden met maatschappelijke organisaties.

Het vrijwilligersservicepunt (VSP) kan bv. een belangrijk hulpmiddel zijn om het aanbod van maatschappelijk nuttige werkzaamheden te kunnen bepalen. De gemeente kan ervoor kiezen uitsluitend werkzaamheden binnen de gemeentegrenzen als tegenprestatie in te zetten of werkzaamheden zowel binnen als buiten de gemeentegrenzen in te zetten. In beginsel is de keuze om alleen werkzaamheden binnen de gemeentegrenzen in te zetten. Op individuele gronden kan hier bij uitzondering van worden afgeweken.

 

Tegenprestatie mag niet leiden tot verdringing

De tegenprestatie mag niet worden ingezet in het kader van de re-integratie. De tegenprestatie mag bovendien niet direct gericht zijn op toeleiding naar de arbeidsmarkt en is dan ook niet bedoeld als re-integratie instrument. Het betreffen werkzaamheden die worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid en die niet mogen leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt. Reguliere werkzaamheden kunnen daarom niet als tegenprestatie worden ingezet. De tegenprestatie mag het accepteren van passende arbeid of van re-integratie-inspanningen niet belemmeren. Het uitgangspunt werk boven uitkering staat voorop. Dit volgt uit artikel 9, eerste lid, onderdeel c, van de Participatiewet en de parlementaire geschiedenis.

Het college heeft beleidsvrijheid om een tegenprestatie op te leggen. Het college bepaalt uiteindelijk of, en zo ja welke tegenprestatie wordt opgedragen. Tegen een besluit tot het opdragen van een tegenprestatie kan bezwaar en beroep worden aangetekend.

 

Geen tegenprestatie

Indien daarvoor dringende redenen - zoals zorgtaken - aanwezig zijn, kan het college in individuele gevallen tijdelijk ontheffing verlenen van de plicht tot het verrichten van een tegenprestatie (artikel 9, tweede lid, van de Participatiewet).

De verplichting tot het verrichten van een tegenprestatie is niet van toepassing op een persoon die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, als bedoeld in artikel 4 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (artikel 9, vijfde lid, van de Participatiewet) De verplichting tot tegenprestatie is niet van toepassing op een alleenstaande ouder die in het bezit is van een ontheffing als bedoeld in artikel 9a, eerste lid, van de Participatiewet (artikel 9, zevende lid, van de Participatiewet).

 

Tegenprestatie 'naar vermogen'

De werkzaamheden die als tegenprestatie ingezet worden, moeten naar vermogen door een persoon verricht kunnen worden. De term 'naar vermogen' heeft betrekking op de mogelijkheden waarover een persoon beschikt om deze werkzaamheden te verrichten. Immers, niet alle onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden kunnen worden opgedragen aan elke uitkeringsgerechtigde.

 

Persoonlijke situatie en individuele omstandigheden belanghebbende

Bij het opdragen, inhoud en duur van de tegenprestatie houdt het college – waar mogelijk - rekening met de persoonlijke situatie en individuele omstandigheden van een persoon, waaronder leeftijd, opleiding en werkervaring. Hierbij wordt rekening gehouden met het fysieke en psychische vermogen van een persoon. Bij het opdragen van de tegenprestatie dient het college maatwerk te leveren. Voorts wordt bij opdragen van een tegenprestatie rekening gehouden met praktische omstandigheden zoals reistijd, beschikbaarheid van kinderopvang en/of de persoon al maatschappelijke activiteiten verricht.

 

Persoonlijke wensen en kwaliteiten belanghebbende

Bij het opdragen van de verplichting tot tegenprestatie houdt het college – waar mogelijk - rekening met de persoonlijke wensen en kwaliteiten van de persoon. De regering vindt het immers belangrijk dat een persoon invloed heeft op de keuze van de activiteiten. De persoon kan zelf ideeën aandragen voor de als tegenprestatie te verrichten werkzaamheden. Het college kan in beleidsregels bepalen wanneer een persoon zijn keuze voor het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteit kenbaar maakt aan het college. Het college beoordeelt de door de persoon zelf aangedragen ideeën en kan besluiten om het voorstel van de persoon over te nemen en die werkzaamheden in te zetten als tegenprestatie. Uiteraard moet die werkzaamheid voldoen aan het bepaalde bij of krachtens artikel 2, tweede lid van deze verordening en moet die werkzaamheid beschikbaar zijn. Het college is niet gehouden te voldoen aan de wensen van een persoon, maar moet deze wel in de beoordeling meenemen. Draagt de persoon geen ideeën aan, dan legt het college de persoon keuzemogelijkheden voor van maatschappelijk nuttige werkzaamheden die voorhanden zijn. Als de persoon geen voorkeur kenbaar maakt of er geen keuzemogelijkheid is, legt het college een werkzaamheid op. Het is immers aan het college, en niet aan de persoon, een tegenprestatie op te dragen aan de persoon.

 

Minimale omvang tegenprestatie in uren

Artikel 2, vierde lid, regelt dat de tegenprestatie wordt ingezet voor een minimale omvang van 100 uren op jaarbasis, waarbij de werkzaamheden niet in een aaneengesloten periode verricht hoeft te worden. Voor deze minimale omvang is gekozen om personen werkzaamheden te laten verrichten van enige omvang.

 

Artikel 3. Mantelzorg, maatschappelijke activiteiten en vrijwilligerswerk

Artikel 3, eerste lid van de verordening bepaalt dat geen tegenprestatie wordt opgedragen indien een persoon mantelzorg - met een minimale omvang van 8 uur per week of gedurende een periode langer dan drie maanden per kalenderjaar - verricht en het college het verrichten hiervan redelijkerwijze noodzakelijk vindt. De regering heeft deze mogelijkheid uitdrukkelijk benoemd in de nota van wijziging met betrekking tot de Wet maatregelen WWB.

Of sprake is van mantelzorg wordt getoetst aan de criteria van het begrip mantelzorg zoals neergelegd in artikel 1 en de toelichting hierop van deze verordening. Verricht een persoon mantelzorg in de zin van deze verordening en is het verrichten van mantelzorg volgens het college redelijkerwijs noodzakelijk, dan draagt het college een persoon geen tegenprestatie op (artikel 3 van deze verordening).

Het college houdt bij het opdragen van de plicht tot tegenprestatie rekening met het eventuele gegeven dat een persoon al maatschappelijk actief is. Indien een persoon al een maatschappelijke activiteit verricht, kan het college besluiten deze maatschappelijke activiteit aan te merken als tegenprestatie. Ook kan de omstandigheid dat een persoon een maatschappelijke activiteit verricht, ertoe leiden dat hiermee rekening wordt gehouden bij het vaststellen van de tegenprestatie, met name de duur en de omvang van de tegenprestatie. Een voorbeeld van maatschappelijke activiteiten zijn: de zorg voor een ouder of een gehandicapt kind. Het college beoordeelt de maatschappelijke activiteiten en houdt daarbij rekening met de duur en omvang.

Dit geldt ook voor het verrichten van vrijwilligerswerk. Het college kan ook besluiten vrijwilligerswerk aan te merken als tegenprestatie. Ook kan de omstandigheid dat een persoon vrijwilligerswerk verricht, ertoe leiden dat hiermee rekening wordt gehouden bij het vaststellen van de tegenprestatie, met name de duur en de omvang van de tegenprestatie. Omdat vrijwilligerswerk veelzijdig van aard is, is geen begripsomschrijving opgenomen.

Onder vrijwilligerswerk wordt in het algemeen verstaan: werk dat in enig verband onverplicht en onbetaald wordt verricht, voor anderen of de samenleving.

 

Artikel 4. Geen werkzaamheden voorhanden

Artikel 4, eerste lid, van deze verordening bepaalt dat geen tegenprestatie wordt opgedragen indien geen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden voorhanden zijn.

De gemeenteraad kan ervoor kiezen dat geen tegenprestatie wordt opgedragen indien geen maatschappelijk nuttige werkzaamheden binnen de eigen gemeentegrenzen voorhanden zijn, maar heeft ook de keus dit voor geen maatschappelijke nuttige werkzaamheden buiten de eigen gemeentegrenzen voorhanden zijn. De Participatiewet verplicht gemeenten niet om buiten de eigen gemeentegrens een tegenprestatie te laten verrichten. De tegenprestatie wordt bij voorkeur opgelegd binnen de gemeentegrenzen, maar wanneer hier geen maatschappelijk nuttige werkzaamheden voorhanden zijn en dit in omliggende gemeenten wel het geval is en er redelijkerwijs van de persoon verwacht mag worden deze uit te kunnen voeren dan mag dit worden opgelegd.

Indien het college besluit geen tegenprestatie op te leggen omdat binnen de eigen gemeentegrenzen geen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden voorhanden zijn, wordt binnen uiterlijk 12 maanden een heronderzoek uitgevoerd om te beoordelen of op dat moment wel maatschappelijk nuttige werkzaamheden binnen de eigen gemeentegrenzen voorhanden zijn.

 

Artikel 5. Hardheidsclausule

Deze bepaling geeft het college de mogelijkheid af te wijken van het in de verordening bepaalde ten gunste van de belanghebbende.

 

Artikel 6. Citeertitel en Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2015. Vanaf die datum is in artikel 8a, eerste lid, onderdeel b, van de Participatiewet de verordeningsopdracht voor de gemeenteraad neergelegd om regels in de verordening vast te stellen over het opdragen van een tegenprestatie. In dit artikel is eveneens de citeertitel van deze verordening neergelegd.