Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
De Ronde Venen

Notitie vestiging manegebedrijven in het buitengebied

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieDe Ronde Venen
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingNotitie vestiging manegebedrijven in het buitengebied
CiteertitelBesluit beleidsregels vestiging maneges in buitengebied
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpvolkshuisvesting en woningbouw
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Vindplaats bekendmaking is onbekend

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wet op de Ruimtelijke Ordening, art. 15
  2. Wet op de Ruimtelijke Ordening, art. 19
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

06-05-199903-01-2011Nieuwe regeling

28-04-1994

Onbekend

Onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

Notitie vestiging manegebedrijven in het buitengebied

 

 

Inleiding

De afgelopen tijd zijn er bij de gemeente enkele verzoeken ingekomen die betrekking hebben op de vestigingsmogelijkheden voor maneges in het buitengebied. De vigerende bestemmingsplannen in de gemeente bieden echter geen mogelijkheden voor vestiging van dergelijke bedrijven in het buitengebied, terwijl gebleken is dat er wel degelijk markt is voor maneges in De Ronde Venen. Er wordt dus gezocht naar een beleidskader waarbinnen het verlenen van medewerking onder bepaalde voorwaarden mogelijk wordt gemaakt.

Dit beleidskader was tot op heden niet aanwezig. Vandaar dat het college van burgemeester en wethouders bij brief van 15 januari 1997 aan de provincie verzocht heeft om hieromtrent een principe-uitspraak te doen naar aanleiding van drie ingekomen verzoeken. Deze principe-uitspraak is op 6 juni 1997 ontvangen.

In het navolgende worden het algemeen provinciaal beleid en de principe-uitspraak over de vestiging van manegebedrijven in het buitengebied besproken. Vervolgens wordt ingegaan op de specifieke situatie in de gemeente De Ronde Venen, aangezien plaatselijke omstandigheden verdere precisering van de provinciale beleidslijnen noodzakelijk maken.

 

Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid in deze is geformuleerd in het Streekplan en kan worden omschreven als restrictief. Een manege wordt door de provincie als volgt gedefinieerd: “een bedrijf gericht op het stallen, verzorgen, trainen en dresseren van paarden”. Soms zijn deze bedrijven herkenbaar aan een “buitenbak” waarin het trainen en dresseren plaatsvindt.

De provincie acht dergelijke bedrijven een aanvaardbare gebruiksvorm in het landelijk gebied, waarbij moet worden opgemerkt dat dit niet geldt voor het gehele landelijke gebied, maar alleen voor de in het Streekplan aangegeven “kernrandzone”. De kernrandzone betreft het overgangsgebied tussen de bebouwde kom en het landelijk gebied. Bovendien worden de bebouwingsmogelijkheden beperkt tot hetgeen aanwezig is.

In het kort komt het er op neer dat nieuwbouw is uitgesloten, maar dat vestiging in vrijkomende agrarische bebouwing bespreekbaar is, wanneer deze gelegen is in z.g.n. kernrandzones. Dit is als volgt nader gemotiveerd:

 

* Geen nieuwbouw: Het is uit oogpunt van goede ruimtelijke ordening gewenst dat het landelijk gebied zoveel mogelijk gevrijwaard blijft van functies die niet aan dat gebied zijn gebonden.

* Vestiging in vrijkomende agrarische bebouwing: Diverse ontwikkelingen in de land- en tuinbouw leiden er regelmatig toe dat door bedrijfsbeëindiging gebouwen vrijkomen. Er bestaat een groeiende belandstelling deze vrijkomende bebouwing te gebruiken voor allerlei activiteiten die niet functioneel aan het buitengebied zijn gebonden. Het geheel uitsluiten van andere dan agrarische functies (negatieve gevolgen) zou echter niet aanvaardbare gevolgen hebben zoals aanzienlijke kapitaalvernietiging en wellicht verval van cultuurhistorisch waardevolle panden.

 

In de principe-uitspraak van 6 juni 1997 wordt het bovenstaande beleid iets verruimd en toegepast op de betrokken verzoeken. Allereerst wordt gesteld dat het manegebedrijf kan worden getypeerd als een recreatieve activiteit die ten nauwste verbonden is met het stedelijk gebied.

In verband met de aard van deze activiteit is ze echter niet altijd inpasbaar in dit stedelijk gebied. Er moet dus een locatie hierbuiten worden gezocht. Hierbij wordt primair de overgangszone tussen de kernen en het landelijk gebied als “zoekgebied”beschouwd.

Hiernaast kan, onder bepaalde voorwaarden, gebruik gemaakt worden van vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen elders in het landelijk gebied. Uitbreiding van de oppervlakte aan bebouwing en nieuwbouw wordt hierbij niet aanvaardbaar geacht.

Tenslotte wordt het als wenselijk gezien wanneer in de directe omgeving van een te vestigen manege een zogenaamd “uitrijgebied” aanwezig is. Hiermee wordt een voor ruiters toegankelijk (bos)gebied bedoeld, waar de ruitersport vrijuit beoefend kan worden.

Twee van drie ingezonden verzoeken worden door de provincie in principe niet haalbaar geacht. Er is hierbij sprake van uitbreiding en zelfs nieuwbouw in het buitengebied en “uitrijgebied” ontbreekt. De provincie heeft echter wel aangegeven dat het wellicht voor de gemeente mogelijk is te onderzoeken waar en onder welke voorwaarden de vestiging van manegebedrijven mogelijk moet zijn.

Samengevat stelt de provincie zich op het standpunt dat:

  • v

    vestiging slechts in bestaande bebouwing mag plaatsvinden:

  • v

    buiten de agrarische kernrandzone slechts beperkt vestiging mag plaatsvinden en uitbreiding van de bestaande bebouwing niet is toegestaan;

  • v

    de aanwezigheid van voor ruiters toegankelijke (bos)gebieden (“uitrijgebied”) gewenst is.

 

Gemeentelijk beleid

Binnen de gemeente wordt, zoals hierboven reeds is gemeld, gezocht naar mogelijkheden om onder bepaalde voorwaarden medewerking te verlenen aan de vestiging van manegebedrijven in het buitengebied. Een aantal aspecten speelt een rol bij de aanvaardbaarheid van vestiging van dergelijke bedrijven:

  • a.

    de aard van het bedrijf;

  • b.

    de locatie binnen de gemeente;

  • c.

    de aanwezige bebouwing en de bouwmogelijkheden;

  • d.

    de aanwezigheid van “uitrijgebied”;

In het navolgende zulle de afzonderlijke aspecten worden gesproken. Bij de behandeling van verzoeken zullen deze aspecten worden afgewogen om tot een zorgvuldig oordeel te kunnen komen.

 

a. de aard van het bedrijf

De aard van de hippische bedrijfsactiviteiten die plaatsvinden op een perceel kan in hoge mate verschillen. Een volwaardige manege is in de eerste plaats gericht op het bieden van paardrijdaccommodatie aan derden en het geven van paardrijlessen.

Hiertegenover staan paardenhouderijen. Deze bedrijven houden zich bijvoorbeeld bezig met het stallen, fokken en africhten van paarden. De voorzieningen die voor de beide bedrijfsvormen benodigd zijn, komen grotendeels overeen. Stallen en (overdekte) bewegingsruimte zijn noodzaak. Bij een zuivere manege zullen eventueel verder nog faciliteiten voor bezoekers wenselijk zijn.

Waar precies de grens ligt tussen deze bedrijfsvormen is niet duidelijk. Bedrijven waarin zowel paarden worden afgericht en gestald, als paarden van derden worden verzorgd en eventueel paardrijlessen worden gegeven, zijn heel goed denkbaar.

De vestiging van paardehouderijen wordt, ook door de provincie, niet strijdig geacht met het beleid voor het landelijk gebied (zie bijvoorbeeld bouwplan van D. Bos) Westerlandweg 10 te Mijdrecht). De vestiging van maneges wordt slechts onder voorwaarden aanvaardbaar geacht. De aard van de bedrijfsactiviteiten is dus van invloed op de planologische aanvaardbaarheid van vestigingsplannen.

In de praktijk blijkt dat het bij vestigingsverzoeken voor manegebedrijven vaak handelt om een agrarisch bedrijf, dat in eerste instantie enkele paarden stalt, maar dat (bij teruglopende bedrijfsresultaten en onvoldoende perspectief voor de toekomst door bijvoorbeeld schaalvergroting, belemmeringen c.q. beperkingen in bedrijfsvoering, zoals milieumaatregelen en natuurontwikkeling) steeds meer voorzieningen voor paarden biedt. Het bieden van voorzieningen die verband houden met paarden is bij deze gang van zaken min of meer noodzakelijk voor de economische overlevingskansen van een bedrijf.

Deze verschuiving in de activiteiten brengt met zich mee dat niet meer kan worden gesproken van een volwaardig agrarisch bedrijf, maar doorgaans is ook geen sprake van en volwaardige manege. Bij deze “gemengde”bedrijven zal de ontstaansgeschiedenis in ogenschouw moeten worden genomen.

Het ligt in de rede om bij de beoordeling van vestigingsverzoeken de mate waarin van verschillende activiteiten sprake is en de wijze waarop dit is ontstaan te betrekken.

 

b. de locatie binnen de gemeente

De vestiging van één of meerdere manegebedrijven in de directe nabijheid van een woonkern, voorziet in een duidelijke behoefte. Deze behoefte blijkt met name uit de vraag naar mogelijkheden bij de bestaande maneges/pensionstallingen, zoals Van Rijn in Waverveen en Oudshoorn in Mijdrecht. Bovendien is ook van provinciale zijde aangegeven dat de functie pas in de overgangszone tussen stedelijk en landelijk gebied.

Er is echter slechts rond Wilnis en Mijdrecht in de betrokken bestemmingsplannen een smalle agrarische kernrandzone aangegeven. Dit betekent niet dat alleen deze gebieden passend zijn als het gaat om de vestiging van manegebedrijven in het buitengebied. Rond alle kernen van de gemeente is sprake van een gebied, waarin een manegebedrijf op zijn plaats zou kunnen zijn, een overgangszone tussen stedelijk en landelijk gebied.

 

c. de aanwezige bebouwing en bouwmogelijkheden

Het gemeentelijk beleid is evenals het provinciaal beleid, erop gericht verdichting van de bebouwing in het buitengebied zoveel mogelijk te beperken. Dat vestiging van maneges slechts wordt toegestaan in bestaande vrijkomende agrarische bebouwing is dus een bruikbaar uitgangspunt. Dit uitgangspunt kan de mogelijkheden tot feitelijke vestiging van een of meerdere maneges echter wel beperken of zelfs onmogelijk maken. Bestaande bedrijfsbebouwing is doorgaans immers niet afgestemd op het manegebedrijf. Om op een professionele manier een dergelijk bedrijf op te zetten kan het noodzakelijk zijn dat de bestaande bedrijfsbebouwing (vergaand) wordt aangepast. Wanneer de provinciale richtlijnen strikt worden nageleefd, kan dit betekenen, dat vestiging feitelijk nauwelijks haalbaar is. Wanneer de vestiging op grond van de aard van de bedrijvigheid en de locatie in beginsel als passend wordt beschouwd, lijkt het niet redelijk dat de haalbaarheid van vestigingsplannen wordt beperkt door ongeschikte bestaande bebouwing ter plaatse. De bouwmogelijkheden binnen een bouwblok zouden door een eveneens passend agrarisch bedrijf immers wel mogen worden gebruikt.

 

d. de aanwezigheid van “uitrijgebied”

De aanwezigheid van “uitrijgebied” voor ruiters levert binnen de gemeente problemen op. Bos of andere geschikte gebieden zijn niet aanwezig. Het landschap wordt grotendeels bepaald door agrarisch g4ebied en water. De behoefte aan “uitrijgebied” wordt bepaald door het recreatieve karakter van de activiteiten. Dit recreatieve karakter heeft echter twee gezichten.

Allereerst is er de lokale behoefte aan faciliteiten om de paardrijsport te beoefenen. Veelal jonge mensen uit de gemeente willen graag leren paardrijden/springen en paarden verzorgen e.d.. Doorgaans handelt het hierbij om eigen paarden.

Hiernaast komen er vooral in de zomer toeristen naar onze gemeente. Paardrijdfaciliteiten voor deze groep recreanten dienen een ander doel dan wat hierboven beschreven is. Deze groep is op vakantie of een dagje uit en op zoek naar vermaak. Een manege in de buurt van andere recreatieve voorzieningen, die de mogelijkheid biedt een leuke tocht te paard te maken, kan dit vermaak bieden. Het rijden in een binnenbak op een afgelegen plek is minder aantrekkelijk voor deze recreanten.

De behoefte aan faciliteiten kan dus worden onderverdeeld in de behoefte aan mogelijkheden de paardensport te kunnen beoefenen en de behoefte aan toeristische faciliteiten. Deze verschillende vormen van recreatie stellen verschillende eisen aan de voorzieningen die worden geboden.

De inwoners van De Ronde Venen die de paardensport willen beoefenen, hebben behoefte aan stallingmogelijkheden en ruimte om (in lesverband) te rijden. De mogelijkheid om ook direct buiten de manege op deze paarden te kunnen rijden is hierbij wellicht wenselijk, maar niet absoluut noodzakelijk.

In de aangepaste ontwikkelingsvisie is voorzien in een bos- en waterrijk gebied tussen Mijdrecht, Wilnis en Vinkeveen. In dit gebied kunnen paardrijdmogelijkheden worden gecreëerd, bijvoorbeeld in de vorm van ruiterpaden. Een eventuele manege in de directe omgeving van dit gebied kan de faciliteiten voor toeristen bieden, zoals hierboven beschreven.

Het belang van de aanwezigheid van “uitrijgebied” neemt dus toe naar mate het toeristische aspect van het paardrijen de overhand krijgt.

 

Conclusies

Voor de vestiging van bedrijven met activiteiten die verder gaan dan een paardenhouderij is een vrijstelling van het bestemmingsplan middels een procedure ex artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening benodigd. Bij het verlenen van een dergelijke vrijstelling moet het college of in voorkomende gevallen de gemeenteraad een belangenafweging maken.

Gelet op het voorgaande moet bij deze belangenafweging een aantal aspecten worden betrokken, alvorens al dan niet kan worden gesteld of het verzoek aanvaardbaar wordt geacht:

  • v

    De aanwezigheid van “uitrijgebied” wordt voor manegebedrijven die zich niet richten op toeristen , maar op de plaatselijke bevolking, niet absoluut noodzakelijk geacht. Hierbij moet wel worden vastgelegd dat de activiteiten zich in hoofdzaak beperken tot het eigen terrein. Voorzieningen voor toeristen kunnen eventueel worden gerealiseerd nabij het bosgebied dat in de toekomst gerealiseerd wordt tussen Mijdrecht, Vinkeveen en Wilnis.

  • v

    Op locaties die zich bevinden in een overgangszone tussen stedelijk en landelijk gebied, wordt de vestiging van manegebedrijven eerder als passend beschouwd.

  • v

    Wanneer een bedrijf overwegend gericht is op de paardenhouderij (stallen, africhten, fokken) wordt vestiging eerder aanvaardbaar geacht. In verband hiermee kunnen de ontstaansgeschiedenis en de bedrijfsgegevens van een bedrijf een rol spelen.

Wanneer de locatie passend en de vestiging aanvaardbaar is geoordeeld, dienen ook de mogelijkheden te worden geboden om op een professionele manier een bedrijf te voeren. Het lijkt daarom niet redelijk dat de ontwikkeling van een manegebedrijf wordt beperkt door te eisen dat alleen van de bestaande bebouwing gebruik gemaakt mag worden. Beoordeling van vestigingsverzoeken kan in dat geval plaats vinden als ware het een agrarisch bedrijf. Indien sprake is van bijzonder landschappelijke, natuur- en/of aardwetenschappelijke waarden in een gebied dient hier vanzelfsprekend rekening mee te worden gehouden.

De hierboven genoemde criteria zijn niet hard, maar geven een richtlijn om per geval een goede belangenafweging te kunnen maken. Gevaar voor willekeur is niet aanwezig, omdat duidelijk is aangegeven welke aspecten bij de afweging van belang zijn. Het stellen van hardere (strengere) grenzen heeft onvermijdelijk tot gevolg dat de mogelijkheden voor nieuwe en bestaande bedrijven zeer beperkt blijven.